Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van lieverlede (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van lieverlede
Afbeelding van Van lieverledeToon afbeelding van titelpagina van Van lieverlede

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (7.53 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van lieverlede

(1975)–Mensje van Keulen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 140]
[p. 140]

XVI

Naast een postwissel van het weduwenpensioen lag een brief van het patronaat. Ditmaal betrof het de uitnodiging voor een paasfeest, dat kort en sober zou worden gehouden ‘om daarna gezamenlijk de Paaswake bij te wonen’. Met een onbegrijpelijke, vierregelige strofe van een priester-dichter werd het bericht gesloten.

's Middags verzilverde Hanna de wissel en betaalde de tandartsrekening. Ze kocht een struik andijvie en een gebakken bokking. De warmte van de vis trok door het papier in haar hand. Er zit een klein, slapend hondje in, dacht ze. Het is koortsig. Het sterft. Het koelt af.

 

Toen Hanna 's avonds het huis verbet, stond mevrouw Beijer op en trok haar jas aan. Haar bewegingen waren traag en deden haar pijn. Vaak moest ze stilstaan en steun zoeken en na twintig meter gestrompeld te hebben, gaf ze op en ging op een vensterbank zitten. Geen spoor meer van Hanna. Ze drukte de banden tegen haar borst en leunde schuin haar hoofd tegen de sponning.

Plotseling stond er een man naast haar die verbaasd haar naam zei en vroeg of er iets was. Hij was op zijn sokken en had zijn stropdas laag op de knoop hangen.

‘Ik schrik,’ zei ze, ‘ik heb de deur niet geboord.’

[pagina 141]
[p. 141]

‘Kan u uw huis niet in?’

‘M'n dochter heeft de sleutel, meneer. Ze komt zo.’

Hij keek naar de onderkant van haar nachthemd, de blote enkels en de pantoffels, en krabde zich in de nek. ‘Wilt u niet liever binnen wachten?’

Mevrouw Beijer dacht even na en toen schudde ze haar hoofd en zei: ‘Dat mag niet.’

Mag niet, dacht de man, wat is dat nu? ‘Weet u 't zeker?’ vroeg hij.

‘Ja meneer... ik moet 't zo laten, begrijpt u?’

‘Goed,’ zei hij. ‘Dat 't maar niet lang hoeft te duren.’

Hij ging naar binnen, hij vond het ineens een eng mens. Logisch, dacht hij bij zichzelf, dat kinderen haar een heks noemen. Voor het naar bed gaan haalde zijn vrouw even haar vingers langs de rand van het gordijn. Ze zat er nog. Een kwartier later keek hij zelf, in pyjama, en haalde opgelucht adem.

Mevrouw Beijer had angstig van nee geschud toen de oude man van de overkant haar zijn arm toestak. Hij was naar haar huis gelopen om de pin uit het raam te slaan en had gezien dat de deur openstond.

‘Vooruit,’ zei hij, ‘je kent me toch?’

Ze wist zijn naam niet meer, ze kende hem wel, ja.

‘Kom,’ zei hij, schoof zijn hand onder haar arm en trok haar voorzichtig van de vensterbank.

‘'t Mag niet, mag niet.’

‘Er mag zoveel niet maar dan moet je het nog wel doen.’ Hij sloeg zijn arm om haar rug en liep stapje voor stapje. Vel over been, wat een scharminkel, hij schatte dat hij haar ondanks zijn leeftijd nog zou kunnen tillen. ‘Je mag weleens meer spek en bonen eten,’ plaagde hij. ‘Niet zo raar doen, vrouwtje. We zijn er bijna.’

[pagina 142]
[p. 142]

Hij duwde de deur verder open en zette zijn voet op de drempel.

‘Kom, je moet gauw naar bed,’ zei hij. ‘Wees toch niet zo bang, ik had notabene je vader kunnen zijn.’

Bij deze opmerking kromp ze in elkaar. Hij was het, hij rook naar de drank, hij had zich vermomd, als ie binnen was, kwamen de horentjes uit zijn hoofd en als ze niet losliet, niet losliet, ging hij mee in bed.

‘Nee,’ riep ze en begon te trekken, ‘je bent geen ouwe man.’

Ze was niet snik, dacht ze soms dat hij... met haar? Hij zette kracht en tilde haar bijna de gang in. Ze liet zich op de grond zakken, sloeg met haar armen en probeerde naar hem te schoppen. Haar eerst zo zwakke stemmetje begon te krijsen. Geschrokken trok hij de deur toe en in plaats van over te steken, liep hij terug de straat in. Dat mens was stapelgek. Hij snakte naar een betrouwbaar borreltje.

 

Half drie die nacht kwam Hanna thuis. Twee uur lang had ze in de winkelnis gestaan en mensen voorbij zien gaan, in en uit zien stappen, en flarden van ruzies en gelach gehoord. Daarna was ze richting West gegaan, door smalle straten met winkeltjes in antiek, ouderwetse kleren, bonbons, en cafeetjes zo druk en benauwd dat ze niet had durven stilstaan om naar binnen te kijken.

Durf, het ontbrak haar aan durf. Hoelang duurde het voor ze haar angst onbenullig zou vinden? De gedachte ergens binnen te lopen, tussen al die vreemde mensen, deed haar hart al sneller kloppen. Nooit, voelde ze. Maar ik moet, dacht ze. Altijd thuisblijven was erger.

Haar gedachten struikelden door elkaar. Ik leef,

[pagina 143]
[p. 143]

dacht ze, ik verneder me niet, ik mag ermee doen wat ik wil. Dromen helpt niet, het toeval telt. Mijn ogen opendoen en zien dat er iemand is, een lichaam, een man. Moeder, Coby, o ik haat, ik haat. Durf. Ik wil nog niet dood, er moet nog zoveel gebeuren. Hardop zeggen: durf, durf. Morgen opnieuw, morgen is zaterdag.

Een paar uur later werd ze wakker van gestommel in de keuken. Ze stond op en deed de gordijnen dicht.

Mevrouw Beijer hing de onderbroek over de punt van de schoorsteen. Ze had gewacht tot het buiten licht werd. Ze moest schone lakens en een ander nachthemd. Hanna moest opstaan en helpen, maar eerst moest het vest uit. Het bed was koud. De broek drupte.

‘Ik heb 't niet gedaan,’ riep ze.

 

‘Die man van de overkant heeft 't gedaan,’ zei mevrouw Beijer. ‘Hij wou in m'n bed. Hij was geen ouwe man, dat had ie verzonnen.’

‘Hou op met die onzin. Je hebt gewoon in bed geplast, je hebt verdomme 'n po. Gewoon is 't trouwens niet.’

‘Daarom heb ik 't niet gedaan maar hij.’

Tussen duim en wijsvinger voerde Hanna de broek naar de drooglijn op het plaatsje. Daarna hielp ze haar moeder met het uittrekken van het hemd. Het leek een uur te duren, telkens liet ze haar armen zakken.

‘De duivel,’ zei mevrouw Beijer. ‘Hij is schoenmaker geweest. Daar komt 't door. Ik moest ze bij 'm uitdoen maar toen heeft ie me geschopt, Co.’

Hanna schrok toen haar lichaam zichtbaar werd. Als twee haken hingen de benen over de rand van het bed, de knieën breder dan de dijen. Het interlock was haar aan alle kanten te ruim geworden, achter de in een wijde

[pagina 144]
[p. 144]

plooi naar voren hangende hals zag ze het borstbeen en de aanhechting van de ribben. Het kruisje van de rozenkrans hing lager. Haar borsten waren leeg.

‘De dokter moet komen,’ zei ze schor.

‘Er mag geen man binnenkomen.’

‘Dokter Blom... je eigen dokter, moeder. Moeder?’

Mevrouw Beijer stak haar vinger op en fluisterde: ‘Dat is een vermomming, begrijp je.’

Haar lichaam is nog maar 'n kaarsje en ze ijlt. Het is m'n moeder, dacht Hanna en ze voelde niets dan een doffe onverschilligheid. Ze hield haar adem in en zei toen langzaam: ‘Kapelaan Kok.’

‘De kapelaan? Die is ook niet echt.’ Er kwam kleur in het gezicht. ‘De kapelaan, wat denk je wel, denk je soms dat ik doodga? Hij probeert het wel maar ik geef niet op. Er is altijd licht, God is het licht.’

‘Ik dacht dat de priester zijn plaats...’

‘De duivel,’ onderbrak mevrouw Beijer haar, ‘kruipt in de mensen. In iedere gedaante, behalve de paus.’

‘Die kan ik niet voor je halen.’

‘Kleed me aan, ik krijg 't koud.’

‘Je moet gewassen worden. Of kan je 't zelf? Per slot van rekening heb je je eigen broek gewassen, je kan zelfs naar de hoek lopen heb ik gezien.’

Mevrouw Beijer schudde zwijgend haar hoofd.

‘Dan niet,’ zuchtte Hanna. ‘Probeer eens rechtop te zitten.’

‘Ik wil geen nachthemd,’ zei ze met klem. ‘Ik wil een jurk.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken