Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kleine Olle en zijn ekster (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kleine Olle en zijn ekster
Afbeelding van Kleine Olle en zijn eksterToon afbeelding van titelpagina van Kleine Olle en zijn ekster

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.43 MB)

Scans (5.65 MB)

ebook (4.05 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kleine Olle en zijn ekster

(1922)–C.J. Kieviet–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 18]
[p. 18]

[VII]

Wat keek Juf 's middags vreemd op, toen zij haar ringetje en haar speld miste. Eerst kon zij werkelijk niet gelooven, dat die voorwerpen verdwenen waren. Zij zocht dus de heele kamer door. Maar toen zij ze nergens vond, moest zij eindelijk wel gelooven, dat zij weer gestolen waren.

‘Hoe is dàt nu toch mogelijk!’ dacht zij. ‘Zou Lientje dat alweer gedaan hebben? En kijk eens, mijn flesch met heerlijk reukwater is omgeworpen en totaal leeggeloopen. 't Is een vreemde geschiedenis. Ik ga er dadelijk met Lientje over spreken.’

Juf ging naar de keuken. Lientje was daar aan het werk, maar hare oogen waren roodgeschreid en de tranen liepen haar langs de wangen. Juf hoorde haar snikken.

‘Hoor eens, Lientje, ben jij boven geweest, op mijne slaapkamer?’

‘Neen Juffrouw,’ zei Lientje met een snik.

‘Je bent er wèl geweest,’ zei Juf boos. ‘En wat nog erger is, je hebt weer kwaad gedaan ook!’

‘Ik Juffrouw? - Neen, heusch niet...’

‘'t Is wèl waar! Ik mis nu weer een mooi goud ringetje en een speld. Maar nu laat ik mij niet langer bedriegen. Ga dadelijk meê naar je kamertje. Ik wil in jou bijzijn daar een onderzoek instellen.’

Lientje zei niets, maar ging met Juf meê.

In het kastje werd echter niets gevonden, ook in de lade van de tafel niet.

‘Dan onder je ledikant,’ zei Juf.

En waarlijk, tot grooten schrik van Lientje lagen daar de speld en het ringetje.

‘Nu vertrouw ik je niet langer, en straks zal ik er Dokter over spreken,’ zei Juf.

Lientje zweeg. Het arme meisje was zielsbedroefd.

En toen dokter Olle 's middags met Juf en Kleine Olle aan tafel zat, vertelde Juf, wat er gebeurd was.

[pagina 19]
[p. 19]

De groote Olle hield met eten op, toen hij het hoorde.

‘Die arme Lientje!’ zei hij zacht. ‘En heeft zij bekend?’

‘Neen Dokter, zij zegt, dat er niets van waar is. Maar ik vertrouw haar niet langer en acht het noodig, dat zij zoo spoedig mogelijk weggaat.’

Kleine Olle legde zijn vorkje neer en begon te schreien, want hij hield veel van Lientje, omdat Lientje altoos zoo lief voor hem was.

Dokter keek zeer ernstig.

‘Ik zal nog eens met het arme meisje praten, Juf,’ zei hij. ‘Wij moeten geduld met haar hebben. 't Zou een groote schande voor haar wezen, als zij om deze reden weggejaagd werd.’

Dokter Olle ging naar de apotheek en liet Lientje bij zich komen. Maar Lientje hield vol, dat zij onschuldig was.

's Middags kwamen er zwarte wolken aan den hemel, en een poosje later begon het te onwêeren.

Kleine Olle moest binnen komen. Hij kroop in zijn speelgoedkast, en speelde daar met zijne kegels. Van Groote Olle had hij een kleurdoos gekregen, toen hij jarig was. Hij verfde nu al zijne kegels bont en blauw. Zelf vond hij ze heel mooi. Maar telkens moest hij aan Lientje denken.

't Ging hard regenen.

Juf belde, en toen Lientje kwam, die er erg verdrietig uitzag, gaf Juf haar bevel alle ramen te sluiten. Lientje deed het en ging naar haar kamertje, om zich te verkleeden, want dat deed zij alle middagen, als haar werk af was. Haar zolderraampje deed zij ook dicht, want de regendroppels vielen op haar bed. Telkens snikte de arme Lientje.

Opeens ging de deur van haar kamertje open en kwam Kleine Olle binnen. Lientje zat op een stoel bij haar bed. Kleine Olle klom op haar schoot, sloeg zijne armpjes om haar hals en gaf haar een kus. Zijne mooie oogen waren nat van tranen.

‘O, lieve Kleine Olle, de menschen denken, dat ik slecht ben,’ snikte Lientje. ‘En 't is niet waar, - 't is niet waar.’

‘Maar Kleine Olle gelooft het niet, Lientje,’ zei het kind, en hij kuste haar wel honderdmaal.

‘Lieve Kleine Olle!’ zei Lientje, terwijl zij hem stijf tegen zich aandrukte.

Een poosje later hield het onwêeren op, en brak het zonnetje door de wolken.

[pagina 20]
[p. 20]

Lientje werd gebeld, en Juf droeg haar op, de ramen weer open te zetten. Maar het raampje van Lientje's kamertje bleef dicht.

Kleine Olle ging in den tuin spelen. Hij zette zijne mooie kegels overeind, achter in den tuin, dicht bij het grafje van Eva, en hij wierp er met houten ballen naar.

Opeens zag hij iets vreemds.

Adam kwam aangevlogen en stapte parmantig over het voetpad. Hij had iets glinsterends in zijn bek.

Kleine Olle hield zich doodstil, om te kijken, wat Adam zou doen.

Adam liep naar het grafje van Eva, en legde het glinsterende voorwerp achter het kruis. Toen vloog hij weg.

Kleine Olle ging kijken, en vond achter het kruis een gouden broche van Juf.

‘Zoo'n stoute dief!’ zei Kleine Olle. Maar even later klapte hij in de handen van blijdschap, want nu wist hij, wie die andere dingen ook gestolen had.

Na een poosje kwam Adam weer aanvliegen. Hij had nu een lange hoedenspeld in den bek, die hij ook achter het houten kruis van Eva neerlegde.

Kleine Olle bleef stil toezien.

De ekster vloog nogmaals weg.

Maar toen sprong ook Kleine Olle op, en snelde naar huis. Hij liep de gang door en vloog de apotheek binnen, waar zijn vader bezig was, medicijnen klaar te maken.

Hij greep hem driftig bij de hand, en riep:

‘Ga meê, Groote Olle, ga mêe!’

Zijne lipjes beefden.

‘Waarom, kleine vent?’ vroeg zijn vader. ‘Ik heb nu geen tijd!’

‘Ga meê, Groote Olle, ga meê. Ik zal u den dief laten zien. U mòèt mee! U mòèt meê!’

Groote Olle keek zijn jongetje aan en zag, dat zijne lipjes beefden. Hij legde zijn werk neer, en zei:

‘Kom dan maar, Kleine Olle.’

Samen liepen zij den tuin in. Het kind trok zijn vader snel voort, naar het grafje van Eva.

‘Nu stil zijn, Vader,’ zei hij. ‘Straks zal u den dief zien!’

Beiden hielden zich doodstil.

[pagina t.o. 20]
[p. t.o. 20]


illustratie

[pagina 21]
[p. 21]

Zij hadden plaats genomen bij een heesterboschje. Kleine Olle had zijn arm geslagen om den hals van Groote Olle, en stond stijf tegen hem aangedrukt.

‘Stil,’ fluisterde hij.

‘Waar is nu de dief?’ vroeg zijn Vader zacht.

‘St, - stil, - kijk naar het grafje van Eva. Straks komt hij.’

Groote Olle begreep er niets van en was erg verwonderd. Hij keek zijn kind aan en zag, dat het hoogst ernstig was. Kleine Olle dacht aan geen grappen. Daarom bleef Groote Olle stil zitten en hij keek naar het grafje van Eva.

Na een poosje zei hij zacht:

‘Ik zie den dief nog niet, Kleine Olle.’

‘Wacht maar, - wees stil!’ zei het kind, ‘Straks komt hij.’ Kleine Olle keek naar het raam van Juf's slaapkamer.

‘Stil nu, - stil nu!’ fluisterde hij. ‘Daar is de dief!’

Er ruischte iets door de lucht. Groote Olle keek en zag, dat het Adam was. De vogel vloog regelrecht naar het grafje en ging op het houten kruis zitten. Weer had hij het gouden ringetje van Juf in den bek. Hij legde het ook op het kruis, en keek met een schuin kopje naar de zonnestralen, die er zich in spiegelden.

Groote Olle voelde het lichaampje van Kleine Olle beven.

Adam sprong van het kruis af en legde het ringetje bij de broche.

Weer vloog hij weg, - het raam van Juf's kamer in.

Kleine Olle drukte zijn wangen tegen die van zijn vader aan, en zei: ‘Heb u den stouten dief gezien?’

‘Ja, lieve jongen.’

‘En Lientje heeft het niet gedaan?’

‘Neen, Kleine Olle, Lientje is een braaf meisje. Ga haar maar dadelijk roepen.’

‘En Juf ook?’

‘Ja, Juf ook.’

Kleine Olle snelde heen, zoo vlug als zijn beentjes hem konden dragen. Spoedig kwam hij terug met Juf en Lientje.

Lientje's oogen zagen rood van het schreiën. Maar dokter Olle lachte haar vriendelijk toe, en zei:

[pagina 22]
[p. 22]

‘Kleine Olle zal je den dief laten zien, die mijn lepel gestolen heeft en het ringetje van Juf. Dat ringetje heeft hij alweer gestolen, Lientje, - en jij bent een braaf meisje.’

Lientje begreep er niets van, maar toch lachte zij een beetje. Olle greep hare hand en zei:

‘Kom bij mij zitten, Lientje. Straks komt de dief. Juf, kom ook hier, in het groen. Anders blijft de dief weg.’

Kleine Olle trok Lientje bij zich in het gras en ging op haar schoot zitten. Hij sloeg zijn arm om haar hals.

Zoo wachtten zij een poosje.

Zij zaten alle vier doodstil.

‘Kijk naar het houten kruis van Eva. Daar komt straks de dief,’ fluisterde Kleine Olle.

Juf wist heelemaal niet, wat zij er van denken moest, en Lientje evenmin, maar Lientje begreep toch wel, dat haar onschuld aan het licht gekomen was.

Opeens kwam Adam aanvliegen en ging weer op het kruis zitten. Parmantig keek hij in het rond. Toen legde hij iets neer, dat ook mooi schitterde in de zonnestralen.

‘Wel heb ik van m'n leven!’ riep Juf in de grootste verbazing uit. ‘Daar heeft die leelijke Adam mijn zilveren vingerhoed gediefd. Zoo'n deugniet!’.

En Lientje lachte en schreide tegelijk van blijdschap. Nu kon iedereen zien, dat zij een eerlijk meisje was en dat zij niet gestolen had.

Adam legde den vingerhoed bij zijn andere schatten, en wilde juist wegvliegen, toen Kleine Olle hem beetpakte. Dokter Olle en Juf drukten Lientje hartelijk de hand en waren blij, dat zij geen kwaad had gedaan, en Lientje kon wel dansen van vreugde, want o, zij hield zoo veel van Kleine Olle, en 't zou haar zoo gespeten hebben, als zij van hem had moeten scheiden.

Maar Kleine Olle was bedroefd, omdat Adam zoo stout was geweest. Hij nam hem meê naar het schuurtje en zette hem voor zich op de tafel.

‘Luister eens, Adam,’ zei hij, terwijl hij met zijn gezicht vlak bij den kop van Adam kwam en hem ernstig aankeek. ‘Je bent erg stout geweest, en je hebt me een groot verdriet gedaan. Zie je wel, dat de tranen mij uit de oogen droppelen, Adam? Dat is jou schuld. Je màg niet stelen, - dat is erg slecht!’

[pagina t.o. 22]
[p. t.o. 22]


illustratie

[pagina 23]
[p. 23]

Adam keek Kleine Olle met een schuin kopje aan, precies of hij verstond, wat er tegen hem gezegd werd, en of hij daar ernstig over nadacht.

‘Hoor je, stoute Adam, - bijna was door jou schuld Lientje weggejaagd, - begrijp je dat wel? Foei, 't is een schande! Als je weer steelt, wil ik niets meer van je weten, hoor! Ik ben boos op je, en ik ben erg verdrietig...’

Dreigend hief Kleine Olle zijn vingertje tegen hem op.

En Adam kwam naar Kleine Olle en stak hem zijn zwarten snavel tusschen de roode lippen, net of hij er spijt van had en hem kussen wilde.

‘Nu, - zoo is het goed, - maar doe het nooit weer!’ zei Kleine Olle. Hij deed de deur open en liet Adam in den tuin.

Maar in de kamer werden alle schitterende voorwerpen voortaan zorgvuldig opgeborgen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken