Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees
Afbeelding van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder VreesToon afbeelding van titelpagina van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.43 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Illustrator

Emiel Walravens



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees

(1910)–Constant de Kinder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 110]
[p. 110]

[XI]



illustratie

's Anderdaags verspreidde zich het gerucht van Jans nieuwe heldendaad als een loopend vuur door heel de streek. Weldra wist iedereen wie in werkelijkheid de gevreesde Kludde was geweest. Zoowel in de fiere kasteelen als in de nederigste hutten werd menige zucht van verlichting geslaakt. Van wijd en zijd kwamen er nieuwsgierigen om den jongen held te zien, die zich op één dag door zulke twee verbazende feiten onderscheiden had. De naam van Jan zonder Vrees lag op ieders lippen; sommigen beweerden dat hij niemand anders was dan de jonge Burgondische hertog in hoogst eigen persoon; de meesten hielden hem voor eene soort van Graalridder, die gekomen was om overal de rechten van de laten tegenover de groote heeren te verdedigen en de edelen te straffen voor hunne misdrijven.

Indien Jan, van dien geestestoestand bewust, en door avontuurlijken zin gedreven, alsdan de oproervaan opgestoken had, dan zou hij bij machte geweest zijn heel westelijk Europa in vuur en vlam te zetten. Al de laten, hier en elders, zouden hunne ellendige hutten verlaten hebben om zich onder zijne banier te scharen! De verbittering, door ellende en lijden in de harten opgehoopt, zou zich op schrikkelijke wijze lucht gegeven hebben! Sikkel en zeis, vork en vlegel zouden in vreeselijke moordtuigen herschapen geworden zijn! Als een ontketende vloed, steeds breeder, steeds hooger, zou die menschenmassa alles op haren weg vernietigd hebben! Geen geweld hadde haar kunnen stuiten, want niets is machtiger dan...... het volk! En datzelfde volk, na zijn zegepraal op burgheeren, graven, hertogen, vorsten en koningen, zou zich een nieuwen meester gegeven hebben: Jan zonder Vrees uit het Krabbenstraatje! Zóó was het volk toen, zóó is het nu, zóó zal het blijven tot der dagen einde!

Maar het spreekt van zelf, dat Jan van al die maatschappelijke zaken

[pagina 111]
[p. 111]

niet het minste begrip had en er volstrekt niet aan dacht een volksmenner te worden.

Verder moet ik, om bij de waarheid te blijven, ook zeggen dat al degenen, die gekomen waren om hem te zien, onverrichterzake huiswaarts keerden. Jan was 's anderdaags in den morgen vertrokken. Niemand wist waarheen hij zich begaf! Hij zelf wist het niet.

Vóór zijn vertrek had Jan een lang onderhoud met den baron gehad. Toen hij het slot verliet zou niemand in den zwierig gekleeden jongeling den kleinzoon van Moeder Neeltje herkend hebben. Een fluweelen wambuis met zilveren versiersels deed zijne forsche gestalte gunstig uitkomen; nauwsluitende hozen bedekten zijne gespierde beenen; stevige, bruin lederen reislaarzen reikten hem tot onder de knieën, waar zij omhoog gehouden werden bij middel van riempjes met zilveren gespen; eene muts met afhangend lint dekte zijne blonde lokken. Zijne uitrusting bestond uit een langen degen en eene dagge, welke aan eenen breeden, lederen gordel hingen. Over den schouder geslagen droeg hij een langen reismantel, gesneden uit stevig donker laken, dat bijna ondoordringbaar was voor den regen.

Ook Dokus was in een nieuw pak gestoken, waarop hij zeer fier was, al was het op verre na niet zoo kostelijk en sierlijk als dat van zijn gezel. De jonge schaapherder nam zijn rol van schildknaap zeer ernstig op. Al had hij de wapens van Jan niet te dragen, toch droeg hij iets, dat vooral in die tijden niet te versmaden was: eene welgevulde reistasch, waarin zich eene met geldstukken volgepropte beurs bevond.

De brave baron van Grembergen had zijne erkentelijke genegenheid op waardige wijze betoond.

- Welnu, Dokus, zei Jan, zijn makker vroolijk op den schouder kloppend, hadt gij dat durven denken toen wij de hoeve van boer Stansen verlieten?

- O, neen!

- Ik ook niet! Ik wou dat mijn lief Grootje me nu eens kon zien! ‘Heere mijn tijd!’ zou zij uitroepen, ‘zijt gij het wel, drommelsche rakker, die uwe versleten hozen met eene koord moest opbinden?’ - Ja, Dokus, ik wed dat zij mij niet meer zou durven afranselen!

- U afranselen, Jan?

- Och ja, dat deed ze minstens een paar malen per week.

- U afranselen, u? Is zij dan zóó sterk?

[pagina 112]
[p. 112]

- Bij lange niet! Ik kon haar met mijn pink rondom de kamer dragen!

- Maar......

- Maar, Dokus, zij is mijn allerliefste Grootje, en het deed mij zulk plezier van tijd tot tijd door haar geranseld te worden.

Wanneer ze dan hijgend ophield en vroeg: ‘Hebt ge nu genoeg, deugniet, rakker?’ en als ik dan antwoordde: ‘Neen, Grootje, ik zou gaarne nog eenige nepen en stompen hebben,’ zie, dan viel hare gramschap. En als ik dan heur grijs hoofd tusschen mijne twee handen pakte en haar op de gerimpelde wangen zoende dat het klonk, dan lachte zij mij zoo gelukkig tegen en noemde mij ‘haar schelm, haar deugniet, haar lieveling!’

- En zij is nu alleen?

- Ja, Dokus, alleen, gansch alleen van den morgen tot den avond, van den avond tot den morgen, zuchtte Jan met vochtige oogen. Maar zij zal niet lang alleen blijven, want ik heb haar beloofd terug te keeren als ik rijk ben, en ik geloof dat die gelukkige tijd er gauw zal zijn!

- Ik ben er zeker van, sprak Dokus, die een onbegrensd vertrouwen in het goed gesternte van zijn makker had.

- Hebt gij nog ouders, Dokus?

- Helaas, neen! Mijn vader is reeds lang dood, en mijne moeder is verleden jaar gestorven!

- Dus zijt ge alleen op de wereld! Welnu, ik zal u vrijkoopen. Vervolgens gaan wij ons te Antwerpen vestigen. Ik koop het huisje, dat wij daar bewonen, en gij blijft bij ons!

- Ja, Jan!

- En ge zult eens zien, kerel, hoe plezierig het er in 't Krabbenstraatje is. Wat zullen de jongens van de Kuiperstraat, van de Reepstraat en van het Hespenstraatje blij zijn als zij hunnen kapitein terugzien! Gij zult hun vriend worden! Voor het oogenblik komt het er op aan dat gij een flinke kerel wordt. En ik zal mijn best doen dat van u te maken!

- Aan goeden wil zal het mij niet ontbreken Jan!

- En aan gelegenheden evenmin, want die zullen wij zoeken.

- We hebben er al zeer aardige staaltjes van gehad, lachte Dokus.

- 't Kon er nog al door, meende Jan. Gij vriend, moet eerst en vooral leeren van niets en van niemand schrik te hebben, en altijd en in ieder geval vrij en vrank voor uwe meening uit te komen.

[pagina 113]
[p. 113]

- Zoolang ik bij u ben zal me dat niet moeilijk vallen, Jan.

- Vervolgens moet ge uw best doen om sterke spieren te verkrijgen. Het geschikste middel daarvoor is flink gaan, loopen, springen; niet bang zijn van hitte of koude; vervolgens duchtig toetasten als er te bikken valt.

- Bikken, wat is dat?

- Wel, lummel, dat is eten en drinken!

- Och, beste Jan, ik verzeker u dat de moed om te bikken mij het allerminst zal ontbreken. Bij boer Stansen had ik echter zeer zelden de gelegenheid om mij er in te oefenen. Zijn vee en zijne paarden werden beter verzorgd dan wij.

- Denk daar niet meer aan, Dokus. Nu ge mijn kameraad zijt, zal alles wel veranderen. Ik wed, dat ge niet meer te herkennen zult zijn, eer er een half jaar verloopen is.

- Zeg, Jan, sprak Dokus na eene poos stilzwijgend voor zich gekeken te hebben, ik zou u gaarne iets vragen, maar......

- Spreek op.

- Zijt ge van zins later met de dochter van boer Stansen te trouwen?

- Welke gekke vraag! Ben ik bang geweest? Ik denk er niet meer aan!

- Zoo gij er niets tegen hebt, Jan, zou ik met haar willen trouwen, zoodra ik vrij man ben.

- Oho!

- Ja, zij is een braaf meisje, en was altijd zoo goed voor mij!

Jan keek hartelijk lachend zijn reismakker aan, die kleurde tot achter de ooren.

- Beste jongen, ge hebt van nu af aan mijne, toestemming. Ik zal er voor zorgen dat boer Stansen ook de zijne niet weigere. Ge komt later met uwe vrouw te Antwerpen wonen in het huis, dat ik naast het onze voor u zal koopen.

- Maar als boer Stansen en zijne dochter verlangen, dat ik op de hoeve blijf?

- Nu, dan blijft ge er! Ik zal u dan dikwijls met mijn Grootje komen bezoeken.

- Maar gij, Jan, zult gij nooit trouwen?

- Dat hangt er van af, jongen. De eerste vrouw, die mij kan doen

[pagina 114]
[p. 114]

schrikken of enkel maar verschieten, wordt de mijne, het moge eene gravin of eene prinses zijn!

De kleinzoon van Moeder Neeltje zei dit geenszins om te jokken. Dokus luisterde heel ernstig toe, zonder zijn vriend van grootspraak te verdenken. Hij had Jan reeds zulke buitengewone dingen zien verrichten, dat hij hem tot alles in staat achtte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken