Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais (ca. 1890-1900 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais
Afbeelding van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van PasaisToon afbeelding van titelpagina van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

Scans (49.28 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais

(ca. 1890-1900 )–W. Klarenbeek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

Hoofdstuk XV.
De krankzinnige.

De zon rees met heerlijken gloed uit de kimmen op den dag die volgde op den beschreven stillen nacht. Broeder Celasius rekte zich uit, stond op, rekte zich nogmaals uit, wreef zijne oogen en was juist voornemens zijn beide tochtgenooten te wekken toen zijn oog viel op het heft van den dolk dat schitterde door een zonnestraal, die neerviel op de borst van Jehan de Montbas.

Van Jehan de Montbas!

Want bij het begin van den avond toen zij ter ruste gingen, had Arnulf, die ter oorzake zijner nog niet geheelde wonden voorzichtig moest zijn in de keuze zijner ligplaats, zijn leger verplaatst naar de zijde van Jehan.

Deze, die er niet tegen op had gezien op een kleingeestige wijze zijn afkeur van zijn voormaligen vriend te kennen te geven, had daarop ongeveer de plek gekozen die Arnulf had verlaten, - eene keuze die hem zoo noodlottig zou worden.

[pagina 101]
[p. 101]

- ‘Heer in den hemel!’ riep broeder Celasius. ‘ Word wakker Arnulf, Jehan de Montbas is vermoord.’

- ‘Wat zegt gij? Vermoord?’

En snel het lijk naderende rukte Arnulf het lemmet uit de diepe wonde. Een waterige, donkergekleurde bloedstroom volgde gedurende een korten tijd. Het hart had opgehouden te kloppen.

- ‘Wie kan dat gedaan hebben?’

- ‘Wie weet of hij het zelf niet uit schaamte gedaan heeft,’ zeide broeder Celasius.

- ‘Ik houd het ervoor dat hij daartoe den moed niet bezit.’

- Of hij moest tevens den moed missen om te blijven leven.’

- ‘Zie, wat een sierlijke dolk.’

- ‘Maar had hij dan vijanden?’

- ‘En welke?’

- ‘Als men ons maar niet verdenkt!’

- ‘Wie zou dat durven? Wie zou u verdenken, u, een vroom kloosterbroeder, wie mij, een gelukkig erfgenaam en toekomstig echtgenoot?’

- ‘Laat ons spoedig de anderen roepen.’

En broeder Celasius snelde heen en keerde met allen weder. Nora was reeds vooruitgesneld.

Daar zag zij Arnulf aan den ingang der hut staan.

Zij wankelde en het was of er een floers voor haar oogen kwam.

Zij waggelde de hut binnen en bezag haar werk.

Was dat dan de vrucht van zooveel bepeinzingen, van zooveel beraamde list, van zooveel zorgvuldig genomen maatregelen?

[pagina 102]
[p. 102]

Dikker werd het floers voor hare oogen. Zij liet zich neervallen en van haar akelig verwrongen lippen klonk een lach. Een schaterlach, zoo ontzettend, zoo hartverscheurend als geen smart- of wanhoopskreet kon zijn.

Alle aandacht was thans enkel op haar gevestigd.

- ‘Dat heeft niets te beduiden, zei broeder Celasius. ‘Er zijn wel meer menschen die zoo krampachtig lachen als zij plotseling door het een of ander hevig geschokt worden.

Maar hier schoot de wetenschap van broeder Celasius volkomen te kort.

Nora's lach was niet een verschijnsel van voorbijgaande overprikkeling der zenuwen - hij was het begin eener vreeselijke krankzinnigheid.

Een waanzin die folterde, meer dan de vroegere gemoedsstrijd ooit had gedaan, een waanzinnigheid die helsche visioenen voor hare verbeelding tooverde, terwijl haar tong geboeid was in de uitdrukking daarvan. Een waanzin, die strafte meer en grievender dan eenig wereldlijk of geestelijk rechter van dien tijd of van later dagen had kunnen straffen.

Het lust ons niet in verdere bijzonderheden te treden over Nora's zielsziekte, ook niet over de wijze, waarop in dien tijd van ruw geweld en onbedwingbaar bijgeloof en verwaarloosde of verwrongen wetenschap de krankzinnigen werden behandeld. Nog in onze eeuw bestonden bij de behandeling dier ongelukkigen barbaarsche gebruiken - hoeveel te meer in die, waarin ons verhaal speelt, toen een wegstervend

[pagina 103]
[p. 103]

heidendom samengesmolten werd met een ascetisch christendom.

Arme Nora!

 

Weer vorderde de ter aarde bestelling van Jehan de Montbas eenige dagen oponthoud.

Omtrent de ware oorzaak van zijn dood, omtrent de beweegreden die de hand van den sluipmoordenaar had bestuurd bleef men zich in gissingen verdiepen.

Aan Nora dacht niemand, omdat zij immers steeds hem eene voorkeur boven alle anderen had betoond, boven alle anderen, wat den meesten van het reisgezelschap onmogelijk ontgaan kon. Zij zelf zweeg als het graf.

Broeder Celasius kende den nieuwen heer van Pasais als te edel van karakter, dan dat hij een oogenblik bij de verdenking tegen dezen had kunnen stilstaan.

Arnulf voelde een oogenblik de gedachte bij zich opkomen, dat misschien de verwisseling van ligplaats met den moord in verband kon staan, en dat het dus eigenlijk op hem in plaats van op de Montbas gemund was; maar hoe hij ook peinsde, hij vond niemand, bij wien hij zooveel haat tegen zich kon veronderstellen, dat het tot sluipmoord had kunnen komen.

Wel wist hij, dat Jehan het meest op hem gebeten was; doch hij was niet ergdenkend genoeg te meenen dat deze zich zoozeer zou verlagen een moordende hand te huren, 't geen ook inderdaad niet het geval was.

[pagina 104]
[p. 104]

Broeder Celasius betreurde zijn leerling het hartelijkst. Hij was niet onbekend met, noch blind voor diens gebreken; maar evenmin verloor hij daarnevens diens goede hoedanigheden uit het oog.

Den dolk bewaarde hij als een treurig aandenken, zich angstig afvragend welke geheimzinnige hand dien toch wel het laatst had gevoerd. Nooit had een der hunnen dat of een dergelijk wapen, dat eerder een speeltuig geleek, gezien.

Het lijk van de Montbas werd naast dat van den heer van Pasais begraven en daarna werd de terugreis in alle stilte voortgezet.

Geen enkele tochtgenoot die niet huiverde bij de gedachte aan het wederzien der edelvrouwe van Pasais en hare dochter nu men zonder den heer zoude verschijnen.

De ongelukkige vrouwen, die thans nog in een zalige onwetendheid voortleefden, zouden plotseling door de ramp in haren geheelen omvang tegelijk getroffen worden, - hadden zij althans, gelijk de zooveel krachtiger mannen, die op verre na niet zooveel te betreuren hadden, den slag langzamerhand kunnen zien naderen!

Die gedachte vooral drukte iedereen neer.

En hoe dichter men de plaats zijner bestemming naderde, des te drukkender werd dat denkbeeld.

De dagmarschen werden zelfs hoe langer hoe korter omdat Arnulf het niet van zich verkrijgen kon zoo spoedig reeds den slag toe te brengen.

Te Pré- en pail gekomen, eene dagreize ten westen van Alençon scheidde broeder Celasius zich van hen

[pagina 105]
[p. 105]

af om links naar Gorron door te gaan. Van daar uit wilde hij de betrekkingen van Jehan op de ook voor hen zoo pijnlijke tijding voorbereiden. Nora, geboeid, en door eenige knechten geleid, voerde hij naar het klooster mede.

Arnulf vormde het plan daar eenigen tijd te blijven, totdat hij de vrouwe van Pasais een bode gezonden had met de mededeeling, dat de uitgetrokken schare was teruggekeerd; maar dat de heer van Pasais nog niet was mee terug gekomen.

Na aldus de vrouwen op het ergste te hebben voorbereid, trok hij met zijne diep terneergeslagen lieden naar het kasteel.

Zijne houding en die van al de zijnen loste voor de ontstelde vrouwenharten alles op wat er nog raadselachtigs in de boodschap was gelegen die hij haar uit voorzorg had gezonden. Hare smart was hevig en het duurde geruimen tijd eer de edelvrouwe in staat was de bepalingen aan te hooren, die haar gemaal in zijn uitersten wil had vastgesteld. De denkwijze, die hij op zijn sterfbed was toegedaan goot een verzachtenden balsem in hare wonde. Het innig geluk van haar kind stelde haar goeddeels schadeloos voor het droevig gemis van den echtvriend.

De prior van het klooster te Gorron, die Arnulf niet ongenegen was, bood aan van zijn kant mede te werken om dezen de vervulling zijner verplichtingen gemakkelijk te maken.

Daarop werd het lijk van Pasais evenals dat van de Montbas naar Gorron overgebraeht en met grooten luister in den grafkelder der kloosterkerk bijgezet,

[pagina 106]
[p. 106]

waar eenmaal zijne gade naast hem voor eeuwig hoopte te rusten.

Die rust gewerd haar niet te spoedig. Nog lange jaren bleef zij in het gezin harer kinderen de bezige, zorgzame huisbestierster en de gelukkige grootmoeder.

Nora bleef ook verder in het klooster te Gorron. Zij sleet haar leven, of laat ons liever zeggen haar bestaan in een akelig, vochtig en kil kelderverblijf waar zij met ketenen aan den muur was vastgeklonken, opdat zij in de aanvallen van duivelachtige woede, die zij nu en dan kreeg, niet noodlottig mocht worden voor hare omgeving.

Kort na zijn huwelijk, waarbij hij als heer van Pasais optrad, kwam Arnulf, die met broeder Celasius, een gast, dien men dikwijls en gaarne lang op het kasteel Pasais zag vertoeven, bij het doorlezen der perkamenten bescheiden tot de wetenschap, welken kostbaren schat hij in den kunstvol gesneden steen had gevonden.

Wel was hij Arnulfs eigendom niet; maar bij het volkomen gemis aan personen, die er aanspraak op konden maken was de nieuwe heer van Pasais er de naaste toe.

De begeerte naar het bezit van deze kostbare reliquie was bij de vrome vaders van het klooster te Gorron zoo groot, dat zij voor dat bezit van alle aanspraken, die zij op den eigendom van Pasais konden doen gelden, afzagen, en nog daarenboven een aanzienlijke som betaalden.

De reliquie bracht in den loop der tijden het klooster ruime voordeelen aan. Eene stroom van geloovigen vloeide aanhoudend toe tot vereering van het

[pagina 107]
[p. 107]

voorwerp en liet voortdurend belangrijke offers achter.

Nog heden ten dage wordt in de kapel van het klooster den geloovigen bedevaartganger de gelegenheid gegeven op het glazen deksel der doos, die den steen bevat, in diepen eerbied een kus te drukken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken