Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais (ca. 1890-1900 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais
Afbeelding van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van PasaisToon afbeelding van titelpagina van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

Scans (49.28 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais

(ca. 1890-1900 )–W. Klarenbeek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

Hoofdstuk XII.
De Christenslaaf.

De Soudan Meledijn neigde tot vrede.

Wanneer hij Damiate verloor, kon hij bijna zeker zijn ook Babylon, zijne hoofdstad te verliezen.

Daarom stelde hij den vrede voor. Hij zou den Christenen het koninkrijk Jeruzalem en het ware kruis weergeven, en slechts twee steden van het Heilige Land, Krak en Montreal versterken en behouden, maar er schatting voor betalen. Zij moesten dienen tot bescherming der bedevaartgangers naar Mekka.

Onder de Christenen waren er ongeveer evenveel die dat voorstel wilde aannemen, als anderen, die het wilden verwerpen.

De eersten, waaronder Jan van Brienne, de koning van Jeruzalem, beweerden dat men daardoor volkomen het doel van de kruisvaarten bereikte.

De anderen vertrouwden Meledijn niet en vreesden dat hij, eenmaal vrij in zijne handelingen zijnde het verdrag zou verbreken.

De laatsten bleken juist te hebben gezien, toen zij

[pagina 206]
[p. 206]

onderstelden dat Meledijn een trouweloos karakter had.

Want gedurende de onderhandelingen trachtte hij tegen de vooraf gemaakte bepalingen in, de stad Damiate van leeftocht, krijgsvoorraad en troepen te voorzien.

Dat gaf den doorslag. Toen besloten de Christenen nogmaals de stad met kracht aan te vallen.

In den stikdonkeren, stormachtigen nacht van den 4den op den 5den November beklommen de Christensoldaten den buitensten ringmuur.

Ze werden niet afgeweerd.

Ze beklommen den middelsten.

Ze ontmoetten geen vijand.

Ze beklommen den binnensten en stormden de stad in.

Er werd slechts eene pijl afgeschoten, die een voetknecht zeer licht aan den enkel verwondde.

Het sterke Damiate, dat den Christenen op zooveel bloeds was te staan gekomen, was ingenomen.

Geen wonder. Er was niemand meer, die het kon verdedigen. Want van de tachtig duizend mannen, die zich bij den aanvang van het beleg in de stad aanwezig waren, waren er nauwelijks drie duizend overgebleven en onder deze geen honderd, die nog de kracht hadden een wapen te voeren.

Als schimmen dwaalden zij rond, de Christenen niet om lijfsgenade, maar om eten vragende.

Hongersnood, maar vooral ziekte had geheele rijen van menschen in de kracht van hun leven weggemaaid.

Toen de levenden moesten afzien van het begraven der dooden omdat die te groot in aantal waren, en hun de kracht ontbrak, had de ziekte al meer en meer verwoestend om zich heen gegrepen, en in schrikba-

[pagina 207]
[p. 207]

rende reeks telkens het aantal slachtoffers verdubbeld, evenals het water dat bij een dijkbreuk zich eenmaal een kleine geul heeft gevormd, die zich in weinige stonden ontzettend verbreedt.

In huis aan huis vond men onbegraven dooden en uit vrees van zelf door den verpestenden walm te worden aangestoken, zagen de Christenen zich verplicht hunne legerplaats weer op te zoeken, om verder de stad bij gedeelten te reinigen.

Te schokkend zou het zijn in nadere bijzonderheden te vermelden welke diepe ellende in de stad aanschouwd werd. Toch eischt ons verhaal dat wij het lot van een der inwoners nader beschrijven.

Wimbert en Warndorf namen een werkzaam aandeel in de hulp, die aan de ongelukkige overgeblevenen werd betoond. Zelfs was deze gelegenheid tot lenigen van nooden den zachtmoedigen Warndorf uiterst welkom.

Op zekeren avond traden zij een huis binnen, dat naar het uitwendige te oordeelen, niet door een der aanzienlijksten bewoond werd; maar dat, toen zij er binnen waren, bleek zeer weelderig te zijn ingericht.

In het heele huis was niemand te zien, stevige kasten en met ijzer beslagen kisten waren ledig en openstaande achtergebleven, terwijl de bewoners blijkbaar overhaast de vlucht hadden genomen.

Op het binnenplein was nog eene fontein in werking, maar ook in de daarachter gelegen vertrekken die voor het dienend personeel des huizes waren bestemd, was geen levende ziel te zien.

Het huis behoorde tot de grootste der stad. Ook

[pagina 208]
[p. 208]

deze achterste vertrekken waren met eenigen smaak van huisraad voorzien. Alles kondigde aan dat de bewoner zeer rijk moest geweest zijn.

- ‘Wij kunnen wel terugkeeren,’ zeide Wimbert, ‘wij treffen hier toch niets aan, dat ons wat te doen geeft,’

- ‘Hier is nog eene deur,’ antwoordde Warndorf, ‘laat ons zien, wat daarachter soms nog verborgen ligt.’

Zij openden de deur en traden in een groote ruimte, zeer hoog van zoldering en wellicht dertig schreden lang en breed.

De wanden, de vloer, tot zelfs de balken der zoldering, die op vele plaatsen door palen werd ondersteund, en ook die palen zelf, alles was even wit bestoven.

- Het schijnt hier een bakkerij te zijn,’ merkte Warndorf op. ‘O, wat een lijkenlucht!’

- ‘Neen, dat geloof ik niet, ik zie geen trog of geen oven,’

- ‘Veel licht is er althans niet.’ zei de zanger weer.

Hij opende een paar luiken, waarvan de er langs doordringende laatste zonnestralen de aanwezigheid verrieden, en thans zagen zij bij feller licht een afschuwelijk tooneel.

Op vier plaatsen op eenigen afstand van elkander stonden molens, gelijk zij toentertijd tot het malen van meel werden gebruikt.

Zulk een molen bestond uit een kolossalen zandsteen, die een eindweegs in den bodem gegraven was, en waarvan de bovenzijde zoodanig behakt was dat zij een kegel vormde met geribden mantel, welks as

[pagina 209]
[p. 209]

iets minder lang was dan de middellijn der grondvlakte. Een andere nog zwaarder steen was inwendig zoodanig uitgehouwen, dat de onderzijde, trechtervormig, juist om den kegel sloot. Die binnenzijde van den bovensten steen was ook met kartels gebild. Van boven vertoonde hij insgelijks een trechter, zoodat hij in het geheel aan den vorm van een zandlooper deed denken.

Het graan in den bovensten trechter geworpen zakte tusschen de beide geribde oppervlakten en werd daar vermalen, wanneer de bovenste steen om den ondersten gedraaid werd.

Dat draaien geschiedde door middel van twee lange hefboomen, tegenover elkander aan het dunste gedeelte van den bovensten bevestigd.

Die hefboomen werden in beweging gebracht door slaven.

Een zestal lijken lagen door de geheele ruimte verspreid, terwijl uit een zevende lichaam, evenals de andere bijna geheel naakt, nog eenig gereutel scheen voort te komen.

Onze vrienden onderzochten of er nog leven in was, en inderdaad bespeurden zij dat de dood, hoewel zeer aanstaande, nog niet geheel was ingetreden.

- ‘Wij zullen hem zien te redden.’ zei Warndorf.

- ‘Wij kunnen het beproeven.’

- ‘Wij moesten hem eerst naar een der voorste vertrekken brengen en hem een gemakkelijke ligplaats en dekking verschaffen.’

- ‘Hij zal nog wel meer van honger en dorst lijden.’

Zij namen den tot een geraamte vermagerden man

[pagina 210]
[p. 210]

op en droegen hem zonder moeite naar een der met zijde bekleede rustbanken in het voorste gedeelte van het huis. Daar goten zij hem bij zeer kleine hoeveelheden wijn in den mond, en zij hadden weldra de voldoening te bespeuren dat de lijder de beweging maakte, alsof hij met de lippen smakte.

Toen eerst bespeurden zij dat zijne handen aan de duimen en op den rug daarvan, bijna geheel ontveld waren.

- ‘Hij heeft waarschijnlijk boeien gedragen, en die van zijne handen afgescheurd,’ zeide Warndorf.

- ‘Ik heb ten minste bij de dooden daarginder in dat stoffig vertrek handboeien opgemerkt, was het antwoord.

Daarop gaven zij den ongelukkige nogmaals kleine teugjes wijn.

Ofschoon hij werktuigelijk slikte en nog naar meer scheen te verlangen, blijkens zijn herhaald openen en sluiten der lippen, gaf hij geen verdere teekenen van leven.

- ‘Wat dunkt u als wij hem nu eens goed toedekten en hem lieten liggen tot dat wij hem morgen weer opzoeken?’ stelde Wimbert voor.

- ‘'t Is mij wel. Wij kunnen slecht meer zien en ik zou niet weten wat wij op het oogenblik nog voor hem kunnen doen.’

- ‘'t Beste zou misschien voor hem wezen dat hij nu in een verkwikkenden slaap viel en dien kunnen wij hem niet beter verschaften, dan door hem met rust te laten.

En de beide vrienden begaven zich naar de legerplaats, waar bij spel en zang en wijn hun minder akelige tooneelen wachtten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken