Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais (ca. 1890-1900 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais
Afbeelding van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van PasaisToon afbeelding van titelpagina van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

Scans (49.28 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais

(ca. 1890-1900 )–W. Klarenbeek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 220]
[p. 220]

Hoofdstuk XIV.
Het vertrek der Friezen.

Nog dagelijks kwamen in grooten getale strijders die de gelofte hadden afgelegd ten dienste van het christelijk geloof het zwaard te voeren, te Damiate aan, waarheen zich na de gelukkige verovering der stad de geheele stroom van kruisvaarders richtte; maar ook dagelijks verlieten geheele troepen het leger, hetzij zij het doel bereikt achtten, hetzij bijzondere belangen hen naar huis terugriepen, hetzij dat de tijd verstreken was, waarvoor zij zich bij hunne gelofte verbonden hadden.

In de allengs gezuiverde stad, - een voor die landstreek zeer strenge winter had gunstig medegewerkt, - leidde het christenleger een onbezorgd, weelderig leven.

Wel was de buit, doordien groote schatten bijtijds veilig verborgen waren, schrikkelijk tegengevallen, maar toch had men behalve de opbrengst van vele kostbaarheden eene som van ruim een millioen gulden naar onze munt onder de veroveraars kunnen verdeelen.

[pagina 221]
[p. 221]

Vroolijk met de armen zwaaiend, een bewijs dat de boer wat veel gedronken had, kwam Pybo op de straat naar Wimbert toeloopen, en riep:

- ‘Nu gaat ge mee naar ons kwartier, is het niet zoo Wimbert? Kom, wij hebben u daar nog niet gezien, en wij zijn allen zoo vroolijk als nooit te voren.’

- ‘Wat hebt gij dan voor bijzonder reden tot vroolijkheid?’

- ‘Wij gaan naar huis, man!’

- ‘En wanneer?’

- ‘Morgen gaan wij al scheep.’

- ‘Ik wensch u gelukkige reis.’

- ‘En gaat gij niet met ons mee?’

- ‘Ik zal mijn weg alleen zien te vinden.’

- ‘En de heer van Hintema ook, die u zoo gaarne zou spreken.’

- ‘Ik kan juist niet zeggen, dat ik hem verlang te zien.’

- ‘Hij wil u dank zeggen.’

- ‘Voor wat?’

- ‘Voor uwe hulp, toen gij den langen Sarraceen hebt doodgeslagen, die het hèm anders zeker had gedaan.’

- ‘Praatjes, dat is nog zoo zeker niet.’

- ‘Hij heeft het zelf gezegd.’

- ‘En wie heeft hem verteld, dat ik dat gedaan heb?’

- ‘Wel, wie anders dan ik zelf.’

- ‘Babbelaar!’

- ‘Daar steekt geen kwaad in.’

- ‘En wat hebt gij hem alzoo wijs gemaakt?’

[pagina 222]
[p. 222]

- ‘Ik heb hem gezegd dat gij dezelfde waart, die op den toren in den Nijl u zoo dapper geweerd hebt, dat gij daarvoor later een gouden ketting hebt gekregen.’

- ‘Maar daarom wist hij toch niet wien hij voorhad. Want bij dat geval met den grooten Sarraceen kan hij mij bijna onmogelijk herkend hebben.’

- ‘Toch min of meer. Uw gezicht kwam hem bekend voor en hij meende u al eerder ontmoet te hebben,’

- ‘Dan had hij maar zoo wijs moeten blijven.’

- ‘Neen ik heb hem verteld, dat gij dezelfde waart, die indertijd dat gevalletje met hem gehad hebt over dat hert, en dat gij toen ontvlucht zijt, en ook van dien brand, dàt vooral heb ik hem goed in het geheugen geprent.’

- ‘Net of hij dat niet weten zou. 't Huis is immers op zijn bevel aangestoken!’

- ‘Hij wist er niets van. Onmiddellijk na uwe gevangenzetting is hij heengegaan en eerst geruimen tijd daarna teruggekeerd.’

- ‘Laat dat gelooven, wie er lust in heeft.’

- ‘En thans wil hij alles weer zooveel mogelijk goedmaken.’

- ‘Ik heb met zijn goedmaken niet noodig. Ik wil niets van zijne gunsten weten, zeg hem dat ook maar vrij, evenals gij hem het andere hebt overgeklapt. En zeg hem ook, dat hij zich wachten moet niet te na onder het bereik van mijn vlegel te komen, want dat het hem anders wel kon vergaan als dien langen Sarraceen. Zeg hem maar vlak in zijn gezicht dat ik mij bij die gelegenheid in den kop heb vergist, en dat ik bij de eerste gelegenheid....’

[pagina 223]
[p. 223]

- ‘Is 't alweer zoo? klonk plotseling de stem van Warndorf achter hem, die met den thans voor het eerst op straat getreden vader Ambrosius zachtjes genaderd was, ‘Is 't alweer zoo? Zijt gij alweer vergeten wat uw oude grootvader zegt?’

Wimbert kleurde nog hooger dan daareven toen zijn gelaat een blos van drift had overtogen.

- ‘Gij meent niet, wat gij zegt, daar ken ik u al veel te goed voor, mijn jongen!’ zeide vader Ambrosius.

- ‘Ik zal wel oppassen, dat ik al die gekheid niet oververtel. Ik mocht er zelf het ergst bij varen, want op u kan de heer Ubbo van Hintema zijn leven lang toch niet boos meer worden.’

- ‘En mij mag hij met zijn bedankjes van 't lijf blijven!’

- ‘Maar gaat gij niet mede?’

- ‘Neen, ik moet nog wat hier vertoeven. Maar als ge het doen wilt, groet dan mijn familie en Hilda en zeg, dat ik gezond en ongedeerd ben en dat ik, zoo spoedig als het mij mogelijk is, komen zal.’

- ‘Ik zal het doen. Vaarwel!’

- ‘Goede reis!’

En Wimbert ondersteunde den anderen arm van vader Ambrosius en begaf zich met dezen en Warndorf verder.

- ‘Waarom wilt gij niet met al uwe landgenooten heengaan?’ vroeg de laatste.

- ‘Ik wensch nu eenmaal niet met den heer van Hintema in aanraking te komen, noch om zijn dank aan te hooren, noch om eene belooning te ontvangen.

[pagina 224]
[p. 224]

Ik zou toch geen meester van mijzelf kunnen blijven, denk ik.’

- ‘Gij moet die booze gedachten aan doodslag voorgoed uit uw hoofd zetten,’ begon vader Ambrosius en vervolgde in een geest en op een toon, die levendig de herinnering aan zijn vroeger beroep opwekten.

- ‘Langzaam aan,’ mompelde Wimbert, toen vader Ambrosius uitgesproken had, en beet zich op de lippen.

Een neerslachtige stemming maakte zich van hem meester.

Daar gingen nu reeds zoo spoedig zijne land- en dorpsgenooten onder zeil, om wie weet, binnen welken korten tijd allen die zij liefhadden weer te zien. En hij was gedwongen achter te blijven en nog te wachten tot zich weder eene gunstige gelegenheid opdeed.

En weder was het dezelfde heer van Hintema die hem thans naar hij gevoelde van zijn geluk verwijderd hield, evenals hij het was, die hem vroeger de wijde wereld had ingedreven. Hij moest zichzelf bekennen dat juist niet de vrees voor eene wraakoefening van zijn kant hem de tegenwoordigheid van den frieschen edelman deed ontwijken. Hij gevoelde, dat sedert hij de ons bekende kostelijke overwinning op zich zelf had behaald, de prikkel daartoe bij hem veel minder sterk was en zijn wrok grootendeels bekoeld.

Het was veeleer een weerzin die hem vervulde zijne dankbetuiging te moeten aanhooren, een trek, die sterk pleit voor zijn karakter en dien hij niet gemeen heeft met lagere, baatzuchtige zielen.

Daarbij kwam nog dat het gezelschap van Abel van

[pagina 225]
[p. 225]

Warndorf hem lief geworden was en hij opzag tegen eene scheiding van zijn vriend, al behoorde die nu ook meer toe aan den verzorger zijner jeugd, die de oudste rechten op hem had.

Hij verkoos dus te wachten totdat ook Warndorf vertrok, en deze toefde alleen om vader Ambrosius tijd te laten tot geheel herstel.

Dat herstel ging langzaam maar regelmatig voort.

Walram van Montaigu, die, evenmin als graaf Willem I van Holland nog dacht aan vertrekken, - men weet dat de laatste vijf jaren in het oosten vertoefde, - liet niettemin velen zijner lieden, die niet onmidellijk zijne onderhoorigen waren vrij in hunne keuze of zij wilden blijven of vertrekken. Ook vorderde hij van de laatsten slechts strenger krijgsdiensten en liet ook hierin de eersten bijna geheel vrij.

Dat kwam niet alleen voort uit een gevoel van billijkheid of een streven om hunne verdiensten door die meerdere vrijheid te beloonen - want de meesten hadden zich zeer gunstig onderscheiden, - maar uit eene geheel andere oorzaak. De kas van het leger der Christenen was namelijk bijna uitgeput. De terugkeer van zoovelen in alle landen van het westen deed algemeen veronderstellen dat het doel bereikt was, en de giften vloeiden minder ruim toe. Tot het denkbeeld, dat in het Oosten alles thans in de beste orde was, brachten de teruggekeerden hierom zeer veel bij, doordien zij zichzelf met de lauweren der overwinning sierden, wanneer zij aan hunne haarden verkondigden dat het koninkrijk Jeruzalem door hun moed en beleid was hersteld en de macht der Soudans voor goed gefnuikt.

[pagina 226]
[p. 226]

Toch zag het er nog vrij van rooskleurig uit.

Jeruzalem was nog niet weder omwald en nog bijna alle steden in het oosten in handen der Sarracenen.

Maar laten wij ons niet verdiepen in gissingen welken beteren uitslag de kruistochten zouden gehad hebben, indien men toen had doorgezet. Laten wij maar niet berekenen hoe geheel anders de kaart van Europa er al die eeuwen door en nog heden ten dage zou uitgezien hebben, als men toen niet zich tevreden gesteld had met half werk.

Het leger had geld noodig en Damiate, dat vóór het beleg schatten had opgehoopt binnen zijn muren, omdat het de sterkste stad van geheel het gebied der Soudans was, had een betrekkelijk kleine som aan buit opgeleverd.

Met den grootsten ijver werd de grond omgewoeld, waarop verscheiden aanzienlijke woningen gebouwd waren.

Die nasporingen bleven niet alle zonder vrucht. Mocht er al een goed deel blijven kleven aan de handen der woeste gravers, er werd een aanzienlijke bijdrage tot de krijgskas bijeengegaard. En men was overtuigd dat nog veel, zeer veel aan het spiedend oog was ontsnapt.

Daarna volgden weidsche feesten, meestal van kerkelijken aard, bij gelegenheid dat de moskeeën tot christelijke tempels werden gewijd. De wijding der voornaamste moskee, een prachtstuk van bouwkunst, rustende op honderdvijftig marmeren pilaren, door vijf heerlijke galerijen omringd en waarboven zich een

[pagina 227]
[p. 227]

statige domtoren, piramidevormig uitloopende, verhief, was een plechtigheid, die vooral het hart van vader Ambrosius goed deed.

Slechts negenentwintig jaren hebben Christenen in dien tempel de knie gebogen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken