| |
| |
| |
1
‘Wilt u nog even komen?’
Kiki Wijnhoudt knikte, pakte haar stenobloc en potlood en volgde haar baas naar zijn privé-kantoor.
‘Het gaat me hierom,’ zei hij nadat ze op de stoel aan de andere kant van zijn bureau was gaan zitten. Tegelijkertijd schoof hij haar een opgevouwen krant toe.
‘Waar die rode streep onder staat.’
Ze zag de streep en las, vooralsnog zonder een greintje emotie, de daardoor geaccentueerde advertentie.
Beschaafd persoon, 29 jaar, veelzijdige ontwikkeling, eigen wagen, gewend met mensen om te gaan, zoekt min of meer zelfstandige werkkring in bij voorkeur klein bedrijf.
Ze schoof de krant langzaam, zij het met nu wél een greintje emotie, terug.
‘Bedoelt u ... wilt u daar om een of andere reden op schrijven?’
Hij keek haar aan en knikte.
‘Ja, daar wil ik eens op schrijven. En ik zal u ook vertellen wat de reden is. Ik wil er meer uit, meer persoonlijk contact met m'n relaties, en daarvoor is nodig dat ik hier op kantoor een vervanger heb.’
Hij had het rustig, gedecideerd gezegd; een spreektrant die ze trouwens al meer dan vier jaar van hem kende. Maar deze keer wekte zijn rust haar onrust op.
‘En dat plan komt zó plotseling bij u op dat u maar de eerste de beste ... ik bedoel ... dat u het niet eens tevoren
| |
| |
een keer met me bepraat? Ik ben er toch wel enigszins bij betrokken, dunkt me.’
In plaats van onmiddellijk te antwoorden boog hij zich iets opzij, een beweging die voor haar onzichtbaar was.
‘Nu aait hij Lady,’ wist ze, en ze wist ook hoe de grote Duitse herder, die bij zijn aanwezigheid op kantoor steevast naast hem lag, hem nu aankeek. ‘Als een toonbeeld van aan- en afhiet denken dat ik...’
Zijn stem, nog altijd even rustig.
‘U zegt “plotseling”, maar ik heb hier natuurlijk al eerder over nagedacht. Ik zou er ook wel een keer met u over gepraat hebben, maar nu doet dit zich ineens voor.’
‘Dus u zíet hier iets in, meer bijvoorbeeld dan in zelf een advertentie plaatsen, zodat u misschien te kust en te keur...’
‘Krachten die zichzelf aanbieden zijn niet altijd de slechtste.’
Ze beet zich heel even op haar lip. Misschien zag hij het, maar hij liet het in elk geval niet merken.
‘Zulke dingen laat hij nóóit merken,’ bedacht ze in stilte. Dan, als een eigen reflex: ‘En wat zou míjn positie worden ten opzichte van zo'n nieuwe meneer?’
‘Ik hoop dat jullie prettig zullen samenwerken.’
‘Zo simpel bedoel ik het natuurlijk niet. Wordt hij m'n meerdere, bent u van plan hem te vertellen wat u van me weet?’
Vooral dat laatste vroeg ze op een wat uitdagende toon, waarop hij overigens onveranderd kalm reageerde.
‘Als ik er niet ben is hij uw meerdere, ja. Een andere verhouding lijkt me niet gezond. En wat ik hem van u zal vertellen... Niets, als u dat niet wilt.’
| |
| |
Ze verwerkte het een en ander, deed dat razendsnel. Daardoor verstreek er misschien maar een halve minuut voor ze antwoordde: ‘Nee, ik wil het liever niet. Dus ook niet van Frits.’
‘Het zal u misschien niet altijd makkelijk vallen dat verborgen te houden. Maar goed, laten we maar eerst eens zien of die meneer van negenentwintig met z'n eigen auto eventueel een geschikte kandidaat is.’
‘Met eigen auto en blijkbaar zonder referenties, anders had er wel bij gestaan dat die prima zijn.’ Ze mompelde het kleintjes, want ze had zelf destijds ook geen referenties gehad.
Daar scheen hij niet eens aan te denken toen hij droog opmerkte: ‘Noteert u maar wat ik hem ga schrijven.’
Nauwelijks vijf minuten later was ze terug in haar eigen vertrek. Ze kwam allereerst tot de conclusie dat het er nog steeds heet was en zette een raam open. Had nu wel zin; de zon stond er niet meer op.
Als een soort associatie met die zonnestand keek ze vervolgens op haar horloge. Bijna vier uur. Over een uur zat deze bloed-hete middag er gelukkig op.
Ze had nog wat brieven uit te werken die niet zozeer haast hadden, maar de brief op die advertentie wilde meneer Spoor in elk geval wél vanmiddag weg hebben. Daar maar mee beginnen dus.
Ze greep min of meer automatisch naar de pakjes doorslagpapier die ze op haar bureau had liggen, maar bedacht tegelijkertijd dat het waarschijnlijk niet nodig was deze brief in triplo te typen. De gele kopie, doorgaans bestemd voor derden die bij een transactie betrokken waren, kon gevoegelijk achterwege blijven. Maar wat kon het ook schelen.
| |
| |
Ze had nu al een rose én een gele kopie onder haar vel briefpapier liggen.
Nadat ze het in haar machine had gedraaid, vergeleek ze dat blanco vel heel even, in een soort opwelling, met iemands leven. Er waren immers mensen van wie dat leven ook zo'n blanco vel was? Die mensen verprutsten niks, die huppelden bij wijze van spreken door dat leven heen zonder het aan te raken, laat staan het te vernielen...
‘Daas niet zo en begin aan die brief,’ beet ze zichzelf toe. Die brief. Te richten aan een onbekende vent van negenentwintig, met als adres het bureau van een krant. ‘Brieven onder nummer.’ Natúúrlijk onder nummer. Wie hing nou meteen aan de grote klok dat hij van baan wilde veranderen?
En die grote onbekende zou hier nu misschien z'n intrede doen. Nadat ze meer dan vier jaar alleen met meneer Spoor had samengewerkt zou ze plotseling te maken krijgen met een derde, met iemand die niets van haar wist. Want dát er op een gegeven ogenblik iemand bij zou komen stond wel vast. Daartoe had de baas blijkbaar al besloten, en hij was er het type niet naar om zich door wat dan ook van een eenmaal genomen besluit te laten afbrengen.
‘Laat staan door jóuw omstandigheden,’ wierp ze hem cynisch voor de voeten.
Ze deed hem er onrecht mee, wist ze. Als er immers één was die haar reëel had behandeld was het deze man, die wist wat ze had verprutst maar voor wie ze daarom geen haar minder was...
‘...nodig ik u uit mij in de loop van de komende week, liefst 's morgens, te bezoeken teneinde samen een oriënterend gesprek te hebben.’
Een oriënterend gesprek dat natuurlijk in zijn privé-kantoor
| |
| |
zou worden gevoerd, naar het verloop waarvan ze dus alleen maar zou kunnen raden.
‘Ja meneer X, mijn bedrijf is maar klein. Als personeel alleen maar juffrouw Wijnhoudt, die al zo'n vier jaar bij me is en van wie ik dus weet wat ik aan haar heb.’
Dat zou hij misschien over haar zeggen, ja. Meer niet. Dat had hij beloofd en aan die belofte zou hij zich zonder mankeren houden.
‘Want ergens ben je een heer, meneer Spoor.’
En Lady zou er alleen maar op letten dat die vreemde snoeshaan niet te dicht bij haar baas zou komen.
‘Lady is nou eenmaal een dame; blijkbaar de enige dame die hij naast zich duldt.’
Rare gedachten gingen er allemaal door haar hoofd. Maar het was vandaag ook wel de warmste dag van augustus...
Vijf uur, en dus allereerst Frits ophalen.
‘Rijdt u soms zover met me mee? In de trams zullen de mensen wel aan elkaar vastkleven met die hitte.’
Het aanbod dat de baas haar een enkele keer, bijvoorbeeld onder bepaalde weersomstandigheden, deed. Vrijblijvend en pretentieloos.
‘Graag; als u toch ook al weg gaat...’
Meestal bleef hij langer dan zij. Van hóe lang had ze geen notie, maar als vrijgezel van zo rondom de veertig zou hij wel niet aan veel regels gebonden zijn.
‘Ik breng u wel even naar de crèche,’ zei hij onderweg. Dat zei hij altíjd als hij haar meenam, en het betekende tenslotte ook maar een kleine omweg voor hem.
Hij werkte zijn Opel moeizaam door de overvolle binnenstad om zich daarna, in het wat stillere Zuid, nog even de maximum-snelheid te permitteren.
| |
| |
‘Soms vind ik Amsterdam een rotstad,’ mompelde hij bij een stoplicht dat juist op rood flitste.
Ze veronderstelde dat de warmte ook sterke karakters wel eens zou irriteren en knikte.
Even later zette hij haar af bij de crèche, na een groet die in elk geval niets geïrriteerds had. Ze keek nog even vluchtig achterom maar zag alleen de kop van Lady, die als gewoonlijk haar plaats op de achterbank had.
Dan, nadat ze het huis waarvoor ze stond was binnengegaan: Frits. Wat witjes, maar met als altijd bij haar komst stralende kijkers.
‘De kinderen hebben het vanmiddag natuurlijk warm gehad,’ vertelde de al wat oudere leidster. ‘Maar Frits was tóch lief, hoor,’ liet ze er vertederd op volgen.
Toch lief. Altíjd lief. Twee armpjes om haar hals.
‘Fijn mammie, dat je d'r bent.’
Ze knuffelde hem even, had te doen met zijn warme, klamme toet.
‘Onderweg naar huis gaan we samen een ijsje eten,’ beloofde ze. Het werd een duur ijsje, want om een of andere reden was ze in een wat roekeloze stemming.
‘Misschien om de hitte van onze duiventil uit te dagen,’ maakte ze er zelf van.
Haar flatje, nog geen tien minuten lopen verwijderd van de crèche. Ze vergeleek het wel eens vaker met het vakje van een grote duiventil en deed dat dan, al naar gelang Laar stemming was, spottend of waarderend.
Deze keer verfoeide ze het, want het was een vakje vlak onder het dak en het was er inderdaad broeiheet.
‘Mammie zal een teil water op het balkon zetten. Kun je lekker in spelen zolang ze voor het eten zorgt.’
Hij zei ‘hè ja!’ en trok alvast zijn sandalen uit.
| |
| |
Redzaam, tevreden kind...
Ze had overigens niet veel tijd nodig om wat resten van de vorige dag op te warmen. Maar ze had een roekeloze bui, en daarom zei ze tegen het eind van haar toebereidselen: ‘Mammie gaat nog even een paar kroketten halen, Frits, voor bij het eten.’
Hij keek met een glundere snuit naar haar op.
‘En we hebbe gistere ook al vlees gehad!’
Even stak het haar dat hij als kind van vijf jaar iets feestelijks zag in twee dagen achter elkaar vlees bij het eten. Andere kinderen van zijn leeftijd hadden zoveel méér pretjes...
‘Wie weet wat voor malle dingen wij nog wel eens meer gaan doen,’ pepte ze eerder zichzelf dan hem op.
Op straat liep ze Ans de Graaf zo ongeveer omver.
‘Kiki als stoomwals. Je bent er niet genoeg molenpaard voor en je had er wat koeler weer voor uit moeten kiezen.’
‘Een andere keer zal ik je uitgebreid m'n verontschuldigingen aanbieden. 'k Heb eten opstaan, zie je.’
‘Op dak zeker?’
Dwaze Ans. Die ook zo heel serieus kon zijn. Het enige wezen in deze onpersoonlijke woonfabriek dat ze goed kende, van wie ze soms ook een enorme steun ondervond. Buiten Frits het enige wezen dat zich om haar bekommerde...
Ook na de voor Frits feestelijke maaltijd liet ze het joch nog een poosje op het balkon kliederen. Toen, al tegen achten, bracht ze hem naar bed.
‘Mijn kamertje is niet eens zo érg warm, hè mammie?’, deed hij tevreden.
| |
| |
Zelf vond ze het er een temperatuur om het bij af te leggen, maar dit kind was nu eenmaal...
‘Je moet je pyjamajasje in elk geval maar uitlaten,’ vond ze.
En zo, zijn beide armpjes bloot boven de dunne deken, keek ze na haar nachtzoen nog even op hem neer.
‘Het produkt van je verleden,’ sloeg een eerste gedachte hard toe.
‘Jouw eigen lieveling,’ ontspande een tweede, totaal andere gedachte.
Ze streelde een van die armpjes nog even met haar vinger en ging toen terug naar de huiskamer waar ze kort tevoren de televisie had aangezet.
‘Ideale verpozing voor eenzamen.’
De man van het nieuws vertelde aan het slot van zijn praatje dat het de volgende dag minder warm zou zijn. En nog deze nacht kans op onweer.
‘Kijk niet zo zorgelijk; ik laat m'n kind 's nachts heus niet alleen,’ bespotte ze hem.
Daarna de reclame. Nylons die je benen mooi maakten.
‘Heb jij niet nodig,’ was ze geneigd zichzelf te vleien, maar inplaats daarvan schamperde ze dat kousen met deze hitte alleen maar plak-dingen waren.
‘En meneer Spoor kijkt toch niet naar benen, of ze nou bloot zijn of versierd met zo'n mooie kous.’
Nee, in haar werk had ze niet veel last van aangaperij van haar vrouwelijk schoon. Al kon daar wel eens verandering in komen als bijvoorbeeld die knul van negenentwintig... ‘Begin alsjeblieft niet wéér,’ snerpte het door haar heen. Nee, ze begón niet weer. Ze zette dan ook al die sensuele gedachten van zich af en ging kijken naar de lange en vrij boeiende film die nu op het scherm kwam.
| |
| |
Na die film zette ze, zonder nog behoefte te hebben aan het laatste journaal, het toestel uit en ging naar haar slaapkamer. Ze deed er het licht aan, sloot de gordijnen en ontkleedde zich. Dat deed ze geheel, waarna ze haar naakte lichaam in de spiegel bekeek. Ze wist dat het mooi was, maar had daar niet haar vreugde over.
‘Daarvoor heb je je mooie lichaam te veel misbruikt,’ verklaarde ze zichzelf cynisch. En ze vertelde zichzelf nog meer. In dit onthullende moment liet ze het brok leven nog eens aan zich voorbij gaan dat van haar blanco levensblad een volgekrast, besmeurd vod had gemaakt.
‘Je was zeventien, bijna net zo oud als Ans nu is. Maar je was totaal anders dan Ans. Je was nergens mee tevreden, je wilde altijd iets anders, en méér. Net als je moeder...’ Haar moeder. Haar opvoeding. Kon je het opvoeding noemen? Ouders die in alles lijnrecht tegenover elkaar stonden, zodat je je dikwijls had afgevraagd hoe ze ooit zo krankzinnig hadden kunnen zijn om met elkaar te trouwen. En moeder de dominerende figuur.
‘Omdat jij nu eenmaal lichamelijk en mentaal de zwakste was, vader. Maar je hebt me tenminste een paar mooie herinneringen nagelaten...’
Haar dolle bedoening toen vader eenmaal dood was, toen die rem van hun wederkerige aanhankelijkheid er niet meer was geweest. Steeds gulziger, steeds roekelozer leven. Profiteren van wat je in huis had, er zo ongeveer mee te koop lopen...
Toen het kind. Als een onzinnigheid, als een obstakel. Ze had het dan ook uit de weg willen ruimen, zij het niet op een misdadige manier. Toen dat vóór de geboorte niet was gelukt had ze het erna willen doen, door het aan wie of wat dan ook volledig af te staan. Maar...
| |
| |
‘Maar je was van de eerste dag af zo lief, Frits. Te lief om je eventueel dat stuk ellende van je rechtmatige vader te geven. Zélfs te lief om je met een vertroetelende maar onechte moeder op te schepen.’
Een volslagen ommekeer dus. Een blok aan haar mooie benen. Een blok overigens dat haar soms heel licht viel, omdat het kind haar zoveel terug gaf voor haar offer. En dan het feit dat er enkele mensen op de wereld bleken te zijn die je accepteerden zonder te letten op wat je had verprutst.
Nee, niet moeder. Die had haar sinds de eerste verschijnselen verstoten en voor die bestond ze nog steeds niet. Maar meneer Spoor, haar baas. Ze had natuurlijk op een gegeven ogenblik werk moeten zoeken en was via een tip terechtgekomen bij deze man, die op het punt had gestaan zelf een advertentie te plaatsen. Hij had met een ondoorgrondelijk gezicht geluisterd naar wat ze hem allemaal ronduit had verteld, en om redenen die al even ondoorgrondelijk waren had hij haar onmiddellijk, zonder ergens te informeren en zonder zelfs een proeftijd, aangenomen.
‘En toch ben je geen medelijdend type, meneer Spoor. Je bent geloof ik alleen maar een man die de dood heeft aan rancunes.’
Iemand anders voor wie haar verleden niet had geteld, was Ans de Graaf geweest. Ans, die drie jaar geleden met haar invalide moeder in een nabij benedenflatje was komen wonen en sindsdien een engel van hulpvaardigheid voor haar was geweest.
‘Bij jou is dat een kwestie van een voor jouw leeftijd onbegrijpelijk sterk geloof, Ans. Dat maakt je blijmoedig, en behulpzaam, en weet ik wat al niet méér.’
Haar eigen geloof. Een flakkerend pitje, aangestoken toen
| |
| |
ze nog een klein kind was geweest en vader nog énige invloed had gehad; bij tijd en wijle, bijvoorbeeld in haar dolle jaren, te vergelijken met een gloeiende spijker; sinds kort, terwille van Frits, aangegloeid tot een hier en daar in hun levenspatroon schuchter gebed.
‘Nee, geen geloof om huizen op te bouwen, of zelfs maar een bescheiden luchtkasteeltje.’
Terwijl haar gedachten die betekenis wat bitter uitspraken, hoorde ze een dof gerommel in de verte.
Onweer. Morgen misschien koeler. De nuchtere, vaak harde wereld waarin ze nog steeds leefde. Hoe lang had ze hier poedelnaakt staan dromen over het verleden?
Ze had er alleen dit lichaam aan overgehouden. Nee, geen molenpaard. Een lichaam dat nog steeds, ze merkte het bijvoorbeeld op straat en in de tram, bepaalde blikken trok. Maar aan mannen die zo naar haar keken had ze geen behoefte meer.
‘Daar is Frits voor in de plaats gekomen, en jullie zijn niet van het soort dat ik Frits als vader gun.’
In de flat beneden haar sloeg een klok. Moest wel elf uur zijn. Tijd om ia haar steriele één-persoontje te schuiven.
|
|