Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Inleiding tot het lezen van zeventiende-eeuws Nederlands (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Inleiding tot het lezen van zeventiende-eeuws Nederlands
Afbeelding van Inleiding tot het lezen van zeventiende-eeuws NederlandsToon afbeelding van titelpagina van Inleiding tot het lezen van zeventiende-eeuws Nederlands

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.44 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Inleiding tot het lezen van zeventiende-eeuws Nederlands

(1978)–L. Koelmans–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 3]
[p. 3]

2 Spelling en herkenning

Een betrekkelijk klein deel van de zeventiende-eeuwse woordvoorraad kan de hedendaagse lezer niet zonder meer vertrouwd zijn. Het zijn de woorden die nadien uit het algemene Nederlands zijn verdwenen. Daartoe behoren bijvoorbeeld bagge (‘ring’), teems (‘zeef’) en roffiaen (‘bordeelhouder, schavuit’). Zulke woorden kan men het beste uit de leespraktijk leren kennen. Niemand gaat voor het Zeventiende-eeuws ‘woordjes leren’.

Wat overblijft is de grote massa woorden die in principe herkenbaar zijn. Als de lezer een aantal spellingeigenaardigheden heeft leren doorzien, doet het gros van de woordvoorraad vertrouwd aan, althans naar de vorm. De stap van ghesycht naar ‘gezicht’, of van noeyt naar ‘nooit’ is niet zo groot. Maar de herkenning van de woordklankvorm sluit nog geen zicht op de betekenis in. Die kan in allerlei opzichten afwijken van wat de hedendaagse lezer vermoedt. Om een voorbeeld te geven: het woord veltslang is naar de vorm wel duidelijk: de woorden veld en slang gebruiken we ook nu nog. Maar in menige zeventiende-eeuwse context zal de beginnende lezer er toch een woordenboek bij moeten halen om te ervaren of bevestigd te zien, dat niet een of ander reptiel, maar een stuk geschut is bedoeld. De woorden gemeen en slecht zijn ieder A.B.N.-spreker bekend, maar in een zeventiende-eeuwse tekst hoeft er hoegenaamd geen aanleiding te zijn, in gemeene en slechte vrouwen iets anders te zien dan ‘gewone en eenvoudige vrouwen’. Meer over woordbetekenissen in hoofdstuk 8 (de woord-voorraad).

In dit hoofdstuk en in het volgende gaat het niet om de woordbetekenis, maar om de woordvorm. Die wordt gemakkelijker herkend wanneer men een en ander van de zeventiende-eeuwse spelling afweet. Een paar algemene opmerkingen over de spelling gaan vooraf.

De zeventiende-eeuwse spelling is niet alleen in vele opzichten ‘anders’ dan de nu gangbare, maar bovendien weinig uniform. Overheidsbemoeienis

[pagina 4]
[p. 4]

ten bate van spellingeenheid was nog ver weg. Het belang van een ‘een-paerlycke spellinghe’ werd door sommige taalvrienden toen al heel wel ingezien, maar de particuliere initiatieven van grammatici en andere letter-lievenden waren niet voldoende om die te bereiken. Bij het onderwijs werden kennelijk verschillende systemen toegepast. Nadien spelde ieder auteur zo goed en zo kwaad als het ging. Het streven naar een persoonlijk spelsysteem is bij velen merkbaar, al is stelselmatigheid vaak ver te zoeken. Dan spelt een schrijver bijvoorbeeld in dezelfde zin leuw, lieu en lieuw voor de koning der dieren. In de loop van de zeventiende eeuw treedt wel verbetering op. Ook ziet men bepaalde ‘ouderwets’ geachte spellingen langzaam verdwijnen. Vooral langzaam, want dat spellingtradities een taai leven hebben, gold ook toen al. Als men de strubbelingen van de eerste kennismaking achter de rug heeft, kan men de zeventiende-eeuwse spellingverscheidenheid gaan waarderen als een kleurig element.

De medeklinkerspelling maakt het de beginnende lezer niet zo moeilijk. Hij went er bijvoorbeeld gauw aan, dat de zeventiende eeuw met t, d en dt anders omspringt dan wij op de lagere school met wisselend succes deden. Niet alleen konden bijvoorbeeld hij vind en hij vint, hij handeld, hij sneet, hij hadt, gewandelt, gegrondt enz. er best mee door, maar ook buiten de categorie van de werkwoordsvormen stond vaak dt of t waar wij gewoon zijn d te spellen, bijvoorbeeld huyt (‘huid’), vloet, vastigheyt, stadt, mondt (‘mond’), sirradt (‘sieraad’), handtvest enz. Weinig problemen veroorzaken ook ck voor k (volck, ick, sulck enz.), x of ckx(s) voor ks (insgelyckx, sulx, strax enz.), g in plaats van ch (magt, regt, dogter, juygen enz.), of omgekeerd (slach, hooch, vreuchde, strydich enz.), gh voor g (neghen, ghesecht, oghen, bigghe enz.), wisseling van s en z (zuycker, zabel, sich, zomme, seven, salich enz.), en qu voor kw (questye, bequaem enz.). Voor onze tijd ongewoon geworden sch-spellingen zijn talrijk: wasschen, oostersche, assche (‘as’), tusschen, visscher enz. De spelling sc voor sch, uit het Middelnederlands zo bekend, is in de zeventiende eeuw aan het verdwijnen (scone, scriven enz.). Aan de niet zo vaak meer voorkomende spelling u voor v moet men even wennen: houerdich (‘hovaardig’), seuen (‘zeven’), gheureest (‘gevreesd’) enz., evenals aan de i voor j: iaer (‘jaar’), gheiaecht (‘gejaagd’) enz., of omgekeerd: jck (‘ik’), jn (‘in’), zujnigheit e.d. Zeldzaam is th voor t: thien (‘tien’), bethoinende (‘betonende’) enz. Dubbele consonant op voor ons ongewone plaatsen stoort de herkenning maar weinig: hooffden, geliefft, vijff, evenwell, wordden, vrugtten, rouppen (‘roepen’), domm, sall, aff, vonniss enz. Het omgekeerde komt veel minder voor: valei (‘vallei’), batery (‘batterij’) e.d. Het wijst wel eens op gebrek aan schrijfervaring. In de verleden tijd van zwakke werkwoorden met een stam op d of t mag men niet zonder meer rekenen op verdubbeling van de medeklinker: verbeyden (‘verbeidden’), leyde

[pagina 5]
[p. 5]

(‘leidde’) enz.

Ook de spelling van de zeventiende-eeuwse klinkers en tweeklanken kan tot identificatieproblemen leiden. Niet zozeer de spelling ae voor de ‘lange’ a (Spaensche, haer, laeten, waeren enz.), die vele lezers nog wel zullen kennen van oude familienamen (Haesenbos, Verstraeten e.d.). Omdat we het teken op het ogenblik niet meer gebruiken, zal een zeventiende-eeuwse ae niet zo gauw verwarring veroorzaken. Die kans is groter bij het teken oe, dat voor ons een vaste klankwaarde heeft. In de zeventiende eeuw wordt het niet alleen gebruikt in goet, boeck, moeder enz., maar ook wel in posities waar we met een lange o rekenen, bijvoorbeeld bloet (‘bloot’), doet (‘dood’), schoen (‘schoon’), doef (‘doof’), bevoelen (‘bevolen’), beloefden (‘beloofden’), oeidt (‘ooit’) enz. Met opzet zijn deels voorbeelden gegeven die de mogelijkheid van verwarring in zich bergen. De tekens ae (laeten) en oe (beloeven) herinneren aan een tijd waarin de e aan een klinkerteken werd toegevoegd als lengte-aanduider, waarvoor ook de i (eventueel y) wel werd gebruikt. Zulke i's of y's komen in de zeventiende eeuw niet zo vaak meer voor, maar ze zijn er nog wel, en ze kunnen op het eerste gezicht vreemd aandoen: gehoirt (‘gehoord’), oirdeel (‘oordeel’), vroilick (‘vrolijk’), oick (‘ook’), gehoirsamen, ayr (‘aar’), hair (‘haar’), schuyr (‘schuur’), yvoir (‘ivoor’), smeir (‘smeer’), beir (‘beer’), teiring (‘tering’), uyren (‘uren’) enz. Ook waar i geen lengte-aanduider is wisselt hij vaak met y: fraey, mooy, leyden (‘leiden’), quantiteyt, buyten, drayen (‘draaien’), bynnen (‘binnen’), geyte (‘geit’), hoy (‘hooi’), noyt (‘nooit’), poyer (‘poeier’), Symeon, tyran enz. Soms komt nog v-spelling voor u voor, bijvoorbeeld vijt (‘uit’), een woord dat ook nog al eens met w (voor dubbele u) wordt gespeld: wt, wtgenomen, wtgelaeten enz. In een familienaam als Wttewaal (meermalen foutief opgelost als ‘Wittewaal’) is nog zo'n w voor het nageslacht bewaard (vergelijk de familienaam Uytewaal). Veel van de in dit hoofdstuk besproken spellingeigenaardigheden kan men in oude familienamen nog wel vinden. Nog een laatste opmerking over de medeklinkerspelling: bij minder geroutineerde schrijvers worden lange vokalen in gesloten lettergrepen wel eens met een enkel klinkerteken gespeld, dus bijvoorbeeld bedrogh (‘bedroog’), inwonders (‘inwoners’) e.d. In zulke gevallen is het ook niet altijd zeker, dat een lange vokaal bedoeld is.

Het spreekt vanzelf, dat in de leespraktijk de herkenning van de woorden veel vlotter verlopen kan dan hier bij de voorbeelden misschien het geval is, en wel door de steun van het zinsverband. Maar dat maakt dit hoofdstuk niet overbodig. Het zit soms in kleinigheden, bijvoorbeeld in het ontbreken van het scherpe spellingonderscheid dat we tegenwoordig maken tussen nog (bijwoord) en noch (nevenschikkend voegwoord). De zeventiende-eeuwer doet daar nog niet aan: benje dan noch kinders in de medi-

[pagina 6]
[p. 6]

cijne?

Een paar opmerkingen over de zeventiende-eeuwse leestekens passen het beste in dit spellinghoofdstuk. Ook leestekens dienen de herkenning, vooral de syntactische dan. Omdat we de handschriften buiten beschouwing laten (zie hoofdstuk 1), kunnen we hier voorbij gaan aan hun soms heel sobere interpunctie. De teksten die voor de eerste leespraktijk gebruikt worden, zijn gewoonlijk redelijk geïnterpungeerd, hetzij door de oorspronkelijke auteur, hetzij door de moderne tekstbezorger. De zeventiende-eeuwse leestekens kunnen deels een andere waarde hebben dan nu. Puntkomma's hebben soms de waarde van een komma. In plaats van komma's worden ook wel schuine streepjes (/) gebruikt, die bovendien het zinseinde kunnen markeren. Ook de dubbele punt heeft wel eens de waarde van een komma, of van een puntkomma. Een trema of deelteken, huiselijker gezegd: puntjes, wordt al wel gebruikt, maar het kan ook ontbreken (bijvoorbeeld geeten, voor geëten, dat is: gegeten). Hetzelfde geldt voor het afbrekingsteken, dat de lezer soms pijnlijk mist in samentrekkingen die voor ons tot de gewaagde behoren, bijvoorbeeld om sijn lenigh en taeyheyds wille, den twintig en een en twintigsten, hun kloek en strijtbaerheit, van alle eet en andere waeren. Een kras voorbeeld is Ey en Quemuy (‘Amoy en Quemoy’, de beide eilandjes in de Straat van Formosa). Hoofdletters komen behalve aan het begin van een hoofdzin veelvuldig voor bij substantieven (vergelijk nog het Duits van nu), vaak zonder veel stelselmatigheid. Samenstellingen worden niet altijd aaneengeschreven, bijvoorbeeld twee mans hoeden (‘twee manshoeden’), bouen lijff (‘bovenlijf’) enz., terwijl ook wel eens aaneengeschreven wordt wat wij gewend zijn los te schrijven. Vooral zwak beklemtoonde voornaamwoorden en lidwoorden worden vaak als ‘proclitica’ aan het volgende, of als ‘enclitica’ aan het voorafgaande woord vastgespeld: op tdiep (‘op het diepe’), mettet leger (‘met het leger’), doese (‘toen ze’), datse (‘dat ze’), datter (‘dat er’) enz. In hoofdstuk 4 (verbuiging en vervoeging) komen we daar nog op terug. Ook te wordt wel eens aan de infinitief vastgeschreven (uyttetrecken e.d.). Wanneer afkorting van een woord door een teken wordt aangeduid, wat niet altijd het geval is, wordt daar net als nu de punt al voor gebruikt, dus voorsc. (‘voorschreven’), mon Frere Cats s.m. (‘mijn broer Cats zaliger memorie’), de H.M. Heeren Staten (‘de Hoogmogende Heren Staten’) enz. Als weglatingsteken wordt een hoog geplaatste komma gebruikt, niet alleen in voor ons gewone gevallen (end' voor ende, kond'ik voor konde ik e.d.), maar ook in minder gewone, bijvoorbeeld d'er (‘daar’), gema'e (‘genade’), te vre'en (‘tevreden’) enz. Een ‘slangetje’ boven een klinkerteken wijst op een weggelaten nasaalteken, doorgaans een n, dus bijvoorbeeld: door eenẽ Spaenschẽ Sergiant, terstõt (‘terstond’), vã (‘van’), hẽ (‘hem’), des mõts ‘des monds’) enz. Romeinse cijfers wor-

[pagina 7]
[p. 7]

den ook met kleine letters gespeld, dus bijvoorbeeld: den iij deser (‘de derde van deze maand’), den ix januarij (‘de negende januari’). En als laatste opmerking over de interpunctie: na cijfers zet men soms nog een punt: den 8. Maai (‘de achtste mei’), 30. Mannen, ij. stuyvers (‘twee stuivers’) enz.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken