Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Inleiding tot het lezen van zeventiende-eeuws Nederlands (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Inleiding tot het lezen van zeventiende-eeuws Nederlands
Afbeelding van Inleiding tot het lezen van zeventiende-eeuws NederlandsToon afbeelding van titelpagina van Inleiding tot het lezen van zeventiende-eeuws Nederlands

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.44 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Inleiding tot het lezen van zeventiende-eeuws Nederlands

(1978)–L. Koelmans–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 40]
[p. 40]

8 De woordvoorraad

Nederlanders vinden Duits wel eens moeilijk ‘omdat het zo op het Nederlands lijkt’. Meestal is faul niet ‘vuil’, en een Flieder is gewoonlijk geen ‘vlier’, maar een ‘sering’. Voor het Zeventiende-eeuws geldt ten opzichte van het Nederlands van nu iets dergelijks als voor het Duits: de woordvoorraad veroorzaakt door allerlei uiterlijke overeenkomsten met het hedendaagse Nederlands meer moeilijkheden dan de middelnederlandse, die over 't algemeen verder van ons af staat. Talloze zeventiende-eeuwse woorden die ons bekend voorkomen, kunnen betekenissen hebben die wij niet of nauwelijks meer kennen, of die op het ogenblik alleen nog te vinden zijn in sommige Nederlandse dialecten. Die betekenissen hoeven overigens niet altijd zo ver van de ons vertrouwde af te liggen. We geven een aantal praktijkvoorbeelden.

Als een zeventiende-eeuwer schrijft: Thans viel zijn oog op eenige schilderijen, kijkt de hedendaagse lezer even vreemd op. Wij gebruiken thans, een boekenwoord overigens, niet meer bij de beschrijving van gebeurtenissen in het verleden. Bij de vertaling moeten we thans op z'n minst vervangen door een synoniem, bijvoorbeeld nu. Maar we mogen er niet van uitgaan, dat thans vroeger niet nog andere betekenissen kon hebben. Een blik in het W.N.T. (zie hoofdstuk 10) levert ‘kort daarna’ en ‘al gauw’ op, die in principe bij bovengenoemde zin in aanmerking zouden kunnen komen. Het tekstverband kan tot een weloverwogen keus leiden. Het voorbeeld maakt duidelijk, hoe subtiel de verschillen tussen toen en nu kunnen zijn. Zorgvuldig vertalen doet een voortdurend beroep op taalgevoel en taalbeheersing van de lezer. Waar die tekortschieten, kan het woordenboek te hulp komen. Wie als aankomend tekstlezer een zeventiende-eeuwer zijn geliefde een engelsch wezen ziet toeschrijven, kan wezen wellicht thuisbrengen als ‘gezicht’, maar bij engelsch zal een kleine handreiking niet overbodig zijn. Het woord wijst niet naar de overkant van Het Kanaal, maar op

[pagina 41]
[p. 41]

overeenkomst met een engel: ‘engelachtig’. Wanneer het beroep van advokaat een smeerich ambt wordt genoemd, zou het daarmee misprezen kunnen worden. Advokaten hadden, te oordelen naar de toneelliteratuur, in de zeventiende eeuw niet altijd zo'n beste naam. Maar het verband waarin smeerich ambt voorkomt, kan ook naar een heel andere vertaling leiden. Dan moet smeerich (‘voordelig, winstgevend’) geassocieerd worden met smeer (‘vet’) als iets begerenswaardigs (handelswaarde, voedzaamheid, overvloed, voordeel), zoals we dat nog ervaren in het oude spreekwoord (om de wille van de smeer... enz.), en mogelijk opnieuw gaan ervaren in smeergeld. Wie in de zeventiende eeuw tijdelyck opstaat bij het begin van de dag, onderbreekt niet noodzakelijkerwijs z'n bedrust; het is waarschijnlijker dat hij ‘tijdig’ opstaat. Een rijckelyck beschoncken persoon kan in de Gouden Eeuw flink de hoogte hebben, maar het is ook mogelijk dat hij overladen is met geschenken. Een vrouwensmijter is niet iemand die met vrouwen kegelt, maar een man die vrouwen slaat, in het bijzonder dan z'n eigen vrouw. Indianen en indianinnen moet men drie eeuwen geleden gewoonlijk niet in Amerika situeren, laat staan in Noord-Amerika, maar in of bij de Indonesische archipel of in India. Als de ene voorvader de andere een oorband geeft, is dat geen gastgeschenk, maar een ‘oorveeg’. Een pistool kan een schietijzer zijn, maar ook een gouden muntstuk. Mansoiren hoeven geen ‘mannenoren’ te zijn, er kunnen ‘manlijke nakomelingen’ mee bedoeld zijn. Evenmin hoeft men bij kaecken direct aan lichaamsdelen te denken: voor de zeeman waren harde kaecken doorgaans ‘zware buien’. Tot zover gevorderd met dit hoofdstuk is de lezer misschien al best in staat de volgende zinnetjes onberispelijk te vertalen hij sloeg hem voor sijn agter kasteel; sit op uuw agter quartieren.

Voor wie toch moeite heeft met deze niet toegelichte zinnetjes, loopt de voorbeeldenreeks nog even door, waarbij maar aangenomen wordt dat - om met de zeventiende eeuw te spreken - de toestandt van de lezer dat veroorlooft (toestandt = ‘toestemming’). Als een zeventiende-eeuwer lichtelijk teleurgesteld opmerkt: maer niemant donderde ooit op, is het allerminst zijn wens, van bepaalde medenatuurgenoten ontslagen te zijn. Integendeel, de vertaling moet luiden: ‘maar niemand kwam ooit opdagen’. Als aan Plato het auteurschap van boecken van de Politie wordt toegekend, zou de klassiek geschoolde eerstejaars kunnen denken: dat ze me dat bij het V.H.M.O. nooit verteld hebben! Maar de opleiders gaan vrijuit: het zijn de bekende boeken over de Staat. Het zeventiende-eeuwse woord politie betekent onder meer ‘staat, staatsbestuur, staatkunde’. Als een zeventiende-eeuwer iemand niet verschoont (‘verontschuldigt’), maar overhaelt en lustig sijn saaligheid segt, veegt hij hem flink de mantel uit, waarbij het slachtoffer hem begrijpelyckheid (‘vitzucht’) kan verwijten. Niet alleen een zaak kon toen doorsichtich zijn, maar ook een persoon. De oplossing

[pagina 42]
[p. 42]

ligt niet in de occulte sfeer, maar in de intellectuele: een doorsichtich man is een ‘verstandig’, een ‘schrander’ man. Omgekeerd kunnen niet alleen personen deftigh, of ook ondeugent zijn, maar ook zaken, getuige een deftig werck (‘een gewichtig werk’) en ondeugent voetsel (‘ondeugdelijk voedsel’). Schyters kunnen ‘lafaards’ zijn, maar ook kan er een volk mee aangeduid worden, namelijk de ‘Scythen’. Wie in de zeventiende eeuw z'n kinderen niet met eeren optrock, verzuimde wellicht ook wel ze plichtsgetrouw op te helpen wanneer ze gevallen waren, maar de aangehaalde woorden geven uitsluitend te kennen, dat hij het kroost niet ‘in eer en deugd opvoedde’. In de gevoelswaarde van de woorden kunnen aanmerkelijke verschillen optreden. Mijn siel is soo beroert kan ons haast komisch in de oren klinken, een effect dat door de schrijver van dit zinnetje bepaald niet werd beoogd: beroert is hier ‘door aandoeningen overmeesterd’. Volgens het woordenboek van Van Dale (zie hoofdstuk 10) is beroerd in de betekenis ‘naar, ellendig’ op het ogenblik ‘gemeenzaam’, volgens het W.N.T. (maar het deel is van 1903) ‘een alledaagsche en zelfs platte term’. Als een zeventiende-eeuwer berucht is, kan dat woord in een gegeven tekst de vertaling ‘beroemd’ vereisen. Is hij liberaal, dan wijst dat wel op een mentaliteit (bijvoorbeeld ‘mild’ of ‘onbekrompen’), maar nog niet op een politieke gezindheid. Met een laatste voorbeeld van een opmerkelijke verandering besluiten we dit ietwat ludieke gedeelte. Als gesproken wordt van 's vorsten tronye op een medaille, hoeft dat geen enkel waarderingselement in te sluiten ten aanzien van 's vorsten fysionomie: in de zeventiende eeuw kan tronye nog een volkomen neutraal woord voor ‘gezicht’ zijn.

De lezer is nu gewaarschuwd dat hij de woorden van de oude teksten nauwkeurig, ja argwanend moet taxeren, ook - of liever voorál - wanneer ze hem erg bekend voorkomen. Daarbij is het volstrekt niet nodig, zelfs niet wenselijk, meteen naar een woordenboek te grijpen. Veel is bij aandachtige lezing uit het verband al af te leiden. Als de dichter P.C. Hooft bijvoorbeeld een brief begint met ‘De wijsen gebieden verliesbaar goedt loshartigh te lieven ende 't verlooren zonder bedroeven over te zetten’, is het instructiever, de zin in grote lijnen te begrijpen, in dit geval geen onmogelijke taak, en daaruit de betekenis van loshartigh af te leiden, dan te beginnen met het opzoeken van dit woord.

Ook bij het kleine grammatisch gerief (voorzetsels, bijwoorden en voegwoorden) moet de lezer verdacht zijn op verschillen die een vlug begrip van de tekst in de weg kunnen staan. Als X meedeelt, dat iets by hem gedaan is, kan het ‘door hem’ gedaan zijn. Een discours van X kan een ‘beschouwing over’ X zijn. Voor ‘na’ wordt vaak naer gebruikt (bijvoorbeeld: naer den eten, ‘na het eten’), voor ‘naar’ ook wel na (bijvoorbeeld: na Leyden, ‘naar Leiden’). Wij zeggen vaak nog na Leiden, maar bij

[pagina 43]
[p. 43]

het schrijven is naar correct. Ouer maeltijt is ‘tijdens de maaltijd’, en lijken na(er) iemand is ‘lijken op’ iemand (zo nu nog: dat lijkt nergens naar).

Bijzondere aandacht vragen de voegwoorden, die van kardinaal belang zijn voor een goed begrip van zinnen en zinsverbanden. We ontmoeten in de teksten veel voegwoorden die nu verdwenen zijn, of alleen nog voorkomen in plechtige en archaïsche taal. Ons vertrouwde voegwoorden wijken soms af in vorm en betekenis. Naar volledigheid is met de volgende opmerkingen niet gestreefd. Naast het nevenschikkende en is de variant ende heel gangbaar. Het voegwoord want is meestal nevenschikkend, maar soms nog onderschikkend (‘omdat, doordat’), zoals in de middeleeuwen vaker het geval was. Als nevenschikkend voegwoord met de betekenis ‘maar’ komt dan voor. Bij doch heeft men niet automatisch met een nevenschikkend voegwoord te maken: soms is het een variant van het bijwoord toch. Naast hetsy (‘hetzij’) wordt ook tsy gespeld, naast of ook oft(e). Noch heeft als nevenschikkend voegwoord de bijvorm nochte, en moet onderscheiden worden van het bijwoord noch (= ons ‘nog’). Naast het nevenschikkende voegwoord of wordt ook dan gebruikt, in dezelfde betekenis, bijvoorbeeld: ...off se den viant wilden volgen dan niet (vgl. nog ons al dan niet, dat is: ‘wel of niet’).

Onderschikkende voegwoorden worden vaak aaneengespeld met pronomina of met het bijwoord (d)er, bijvoorbeeld: dewijlder, alsse, offer, dattet enz. Toegeving kan uitgedrukt worden met schoon, en met ofschoon, waarvan de delen nog scheidbaar zijn: of my schoon een leger belegerde,..., ‘al belegerde mij een leger,...’. Toegevende bijzinnen worden ook ingeleid met al is 't sake dat. Gevolgaanduidende bijzinnen kunnen beginnen met so dat, sulcx dat en in voegen dat, veronderstellende bijzinnen met so, of, by aldien en so wanneer als (alle ‘als’), soms ook nog met opdat (! ‘als’), en met in cas dat (vgl. Frans: en cas que). Doelaanwijzende bijzinnen worden ingeleid met op dat of ten eynde, vergelijkende met als, alsoo, ghelijck (alle drie ‘zoals’), al (‘alsof, zoals’) en al oft (‘alsof’). Voegwoorden en voegwoordelijke groepen die bijzinnen van tijd inleiden, zijn er vele, bijvoorbeeld: doe(n), toe(n), als doe (alle ‘toen’), als (‘toen’), soo als (‘zodra’), met dat, met als (beide ‘terwijl’), 't eerst dat (‘zodra’), tsint (‘sedert’), so wanneer (‘wanneer’ of ‘zodra’), als wanneer (‘wanneer’), al eer (‘voordat’), na (‘nadat’). De reeks is niet compleet, wat ook geldt voor de volgende serie inleiders van zinnen die een reden of oorzaak te kennen geven: doordien (‘doordat’), mits (‘doordat, aangezien’), vermits (‘omdat’), overmits (‘omdat’), by aldien (‘aangezien’), alsoo (‘omdat’), naerdien dat (‘omdat, aangezien’), dewijl (‘omdat’), ter oorsaeck (‘doordat’), ter cause (‘omdat’), nademael (‘omdat, aangezien’), omme redenen dat, om saecken want, om dies

[pagina 44]
[p. 44]

wille dat (alle ‘omdat’) enz. In het hoofdstuk over de zinsbouw komen we nog op de voegwoorden terug.

We besluiten dit hoofdstuk met een wat dubieus deel van de zeventiende-eeuwse woordvoorraad, namelijk de aan het Latijn en Frans ontleende stadhuiswoorden, waarvan het vooral in de ambtelijke en semi-ambtelijke teksten ‘grimmelt’, om met de zeventiende eeuw te spreken (grimmelen = ‘wemelen’). Ook toendertijd was niet ieder gelukkig met deze toevloed, maar het gebruik is zo overvloedig en verbreid geweest, dat zelfs de Nederlandse dialecten er ruime sporen van bewaard hebben. Uit ambtelijke brieven noemen we een reeks voorbeelden, waarbij de lezer meteen kan proberen of hij ze buiten het zinsverband kan thuisbrengen: occurrentiën, disponeeren, geaggraveerd, retarderen, apparentie, dependeren, indispositie, advantagie, ordonneren, genecessiteerd, continuelijck, reputatieuslijck, intermitteren, erroneus. Deze voorbeelden zijn volstrekt niet voor demonstratiedoeleinden bijeengeschraapt, maar zonder moeite uit een paar ambtelijke teksten samengelezen. Ook de meest gewone Nederlandse woorden moeten het soms afleggen tegen de zucht tot ambtelijke plechtstatigheid, zoals bijvoorbeeld blijkt uit ingraedt (lat. ingratus, ‘ondankbaar’) en uit in cas van (fra. en cas de, ‘in geval van’). Vooral historici hebben bij hun lectuur vaak met dit ambtelijk bargoens te maken. Kennis van Latijn en Frans lost verreweg de meeste gevallen wel op. Waar die kennis tekortschiet of ontbreekt, kan veelal geen steun gevonden worden bij het W.N.T., dat er niet aan kon denken al zulke woorden op te nemen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken