Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzen (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzen
Afbeelding van VerzenToon afbeelding van titelpagina van Verzen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.33 MB)

Scans (3.88 MB)

ebook (2.76 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzen

(1923)–Marie Koenen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

Waan

 
'k Heb alle leed tot kracht gesmeed,
 
Tot daden leege droomen,
 
Een pantser van dat nevelkleed....
 
'k Zal nimmermeer verschromen,
 
Maar als een sterke werker gaan
 
Uit de' ijlen schemer van den waan.
 
 
 
‘Voor 't lied, op dorre lippen dood,
 
Zal 'k lust en leven winnen,
 
Zal in het koele morgenrood
 
Bevrijd het werk beginnen.
 
Ziels wonde en levenslange pijn
 
Voor immer thans genezen zijn’....
 
 
 
Zoo nam ik 't openklarend pad
 
Naar de ongeploegde landen.
 
Maar eer ik tot den arbeid trad,
 
Verloomden reeds mijn handen,
 
Verdroomde weer de sterke wil
 
En zweeg het hooge hopen stil.
 
 
 
Dit is de schuld van 't morgenrood
 
En van de vogelstemmen.
 
Want de uchtend, die mijn ziel doorvloot,
 
Liet haar in 't oud beklemmen,
 
En rust of sterkte heeft ze niet,
 
Voor ze die weervindt in haar lied.
 
 
 
Nu loop ik tot het donker daalt
 
Te ploegen door de voren,
 
Maar weet niet waar mijn voetstap dwaalt,
 
Zoek staag wat is verloren....
 
Ik zwerver, ach, van waan naar waan,
 
Die 't eigen hart niet kan verstaan.
[pagina 55]
[p. 55]

II

 
Hij zong van trouw, totdat de snare brak,
 
En in dat hart zich-zelf slechts trouw gebleven,
 
Verstilde wonde bloedend openbrak.
 
 
 
Toch weer naar andre woon in diepe dreve
 
Verdwaalde hij met de' ouden minnezang,
 
Zong daar te droef van liefde en ziels herleven.
 
 
 
En toevend viel hem 't eigen lied zoo lang.
 
Al verder!... Daagt aan uchtenroode kimme
 
Het eindlijk thuis niet in een rozenhang?
 
 
 
Het thuis, waar de ééne wacht? Zijn wegen klimmen
 
Langs ruige heuvels, leiden stil en vlak
 
Door wijde heiden. Maar de kim blijft schimmen.
 
 
 
En in zijn hart de pijn steeds feller steekt,
 
En op zijn hart die harp met doove snaren,
 
Ze weegt zoo zwaar... Zijn laatste weerstand breekt.
 
 
 
‘Ach, droomen op dat wakke bed van varen,
 
Tot herfstwind komt uit 't havelooze woud,
 
Mij dekken met een wâ van dorre blaren’....
 
 
 
En in zijn hart van 't rustloos zwerven oud,
 
Snikt dof een klacht om trouw, die niet mag leven.
 
Op 't veege voorhoofd dooft het avondgoud.
 
Octobers rag komt om de harp zich weven.
[pagina 56]
[p. 56]

III

 
Zal ik dan nooit ontwarren
 
Het webbe van mijn wanen?
 
In droomen blijven marren
 
Tot licht en leven tanen,
 
Mij wiegen in een broze boot
 
Tot aan de zeeën van den dood?
 
 
 
'k Heb luttel last geladen:
 
Uit Liefde's verre gaarden
 
Wat dorre rozebladen,
 
Wat loovers die daar waarden.
 
Ze glijden door mijn vingers heen,
 
En 'k weet niet of ik zing of ween....
 
 
 
Zoo droom ik droef en droever
 
Van eindelijk ontwaken,
 
Totdat van 's werelds oever
 
Een stem mijn hart komt raken:
 
‘Ontferm u om wie lijdt en schreit,
 
Gij, die langs de open stroomen glijdt.’
 
 
 
'k Roep naar dat bange schreien:
 
‘Zal ik me tot u nijgen
 
Met heelende artsenijen,
 
In deernis en in zwijgen?’
 
De stem weert: ‘Ach, uw zalve niet,
 
Den troost slechts van uw droomenlied!’
 
 
 
Mijn boot glijdt langs de stroomen....
 
Ik sta met leege handen
 
En zing maar van mijn droomen.
 
Misschien dwaalt door de landen
 
Die luistraar in den avondgloed,
 
Wiens pijn het lied vertroosten moet.
[pagina 57]
[p. 57]

IV

 
Hoe kan uw haat mij wonden
 
Met dit zoo diepe zeer?
 
Gij hebt me zelf gevonden
 
Aan 't morgenklare meer,
 
Dat, sinds ik aan uw zijde liep,
 
Mijn heimwee naar zijn verte riep.
 
 
 
Toch ging ik langs uw paden
 
Gewillig met u voort,
 
Leerde eigen hoop versmaden
 
In 't opzien naar die poort,
 
Waarvan uw hand den sleutel droeg,
 
Waarheen uw wild verlangen kloeg.
 
 
 
En leek die poort mij duister,
 
Ik docht me zelf te blind
 
Voor haren weidschen luister.
 
'k Ging met u als een kind,
 
Dat in de lieve stem gelooft,
 
Die hem een wonder heil belooft.
 
 
 
Zoo werd met uwe reize
 
Mijn levenstocht tot één,
 
Maar 's harten blijde wijze
 
Verging mij tot geween.
 
Hebt gij in 't staren naar die poort,
 
Mijn stil versmarten niet gehoord?
 
 
 
En ben ik neergezegen,
 
Gij hebt dat niet gegist,
 
Hebt op uw hooge wegen
 
Den zwijger laat gemist,
 
Die daalt van 't doel, dat staag verdwijnt,
 
Naar 't dal waar de open morgen schijnt.
 
 
[pagina 58]
[p. 58]
 
'k Zou zingen bij mijn oever, -
 
Moest gij niet eenzaam gaan,
 
Om de' eigen haat nog droever
 
Bij 't stijgen uwer paân.
 
Ach, keer aan 't hart dat om u klaagt,
 
In 't dal waar 't ware leven daagt.
[pagina 59]
[p. 59]

V

 
Bang hart, dat 't liefste lied nooit zingt,
 
Den diepsten droom verheelt,
 
Steeds hongrend, om geluk niet dwingt,
 
Maar met wat schijnvreugd speelt, -
 
 
 
Ge bleeft mij uit mijn kindertijd,
 
Niets dat u ooit genas.
 
Ge dreeft mij naar een eenzaamheid,
 
Die 't veiligst thuis u was.
 
 
 
Ik hoorde 't klagen van uw wil
 
En leed uw honger wel,
 
Maar hield u trouw met sproken stil
 
En met wat droomig spel.
 
 
 
Hoe wordt uw stem nu toch zoo luid,
 
Uw honger zulk een pijn?
 
Den stillen schemer stoot ge ons uit,
 
In 's levens hellen schijn....
 
 
 
We zijn voor de' open dag te schuw,
 
Te schamel ik als gij,
 
En geen verstaat die stem van u,
 
Niet een dat hart van mij.
 
 
 
Tot gij dat ééne lied begint
 
En van dit droomen spreekt,
 
Wel spijze voor uw honger wint,
 
Maar heiligst zwijgen breekt...

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken