| |
| |
| |
Algemeen Woorden-Boek Der Bastaard-Woorden.
| |
A B.
abalienatie, een vervreemding, dat is, eens anders eygen-wording, ’t welk geschied door verkooping, opdragt van eygenheyd, schenking, verjaaring, ende voorts al waar door den eygenheyd van imants goed an een ander komt. Abalienatie, een ontvreemding, dat is, imants goederen, daar men geen eygenheyd an heeft, te willen, gelijk of men der eygenheyd an had, vervreemden, en den eygenaar den eygenheyd der selver goederen ontvreemden. Abalienatie, een verleyding, af-wijking, af-scheyding. |
abalienabel, vervreemdbaar, ontvreemdbaar. |
abalieneren, vervreemden, ontvreemden. Abalieneren, verleyden, af-wijken, af-scheyden. |
abandon, verlating, opgeeving, overgeeving. Abandon, bewilliging, toelaating, verlof. |
abandonneren, vergeeven, opgeeven, begeeven, verlaaten, laaten varen. |
abba, vader. Dit is een Zyrisch woord, ’t welkse in de schrift onovergeset gelaaten hebben. |
| |
| |
abbreviatie, een verkorting, af-korting, korter-maaking. |
abbreviature, een verkortsel, korter-maaksel. |
abbrevieren, verkorten, korter maaken. |
abderen, verbergen, bergen, schuylen, verschuylen. |
abdiceren, ontseggen, af-seggen, opseggen. |
abdye, een geestelijk woon-huys, of geestelijke wooning, daer eenige geestelijcke afgesonderden, of geestelijke eensaam-leevers, of eensaam-leefsters, in woonen, om als afgesonderde van de weereldsche menschen, te heyliger te konnen leeven. |
abdis, of abdisse, een geestelijke moeder, of een geestelijke opsienster over een geestelijke wooning, is een geestelijke maagd, die den opsigt heeft over een deel geestelijke dogters of maagden, die in een geestelijke wooning, als afgesonderden te saamen woonen, om de selven in tugt en regel te houden. Maagd is een Vrouw-mensch, die nog geen man bekent heeft, en nog reyn of maagd daar van is. Geestelijke maagd is, die voor altijd de reynigheyd of onthouding van de mannelijke byslaaping belooft. Maar of se het alle nakomen sonder eens een mannelijke byslaaping te soeken of te genieten, daar twijffel ik an. |
abduceren, af-leyden, af-trekken, af-voeren, weg-leyden, vervoeren. |
abductie, weg-leyding, af-leyding, af-voering, vervoering. |
aberratie, af-dwaaling, dooling, verdooling. |
aberreren, af-dwaalen, verdoolen, doolen. |
abhorreren, af-schrikken, een tegenheyd ergens |
| |
| |
in hebben, van eenig ding de walg hebben. |
abigeren, weg-drijven, verstouwen, ontvoeren, verdrijven, verjaagen. |
abject, verworpen, weg-geworpen. |
abjectie, verwerping, weg-werping. |
abjicieren, weg-werpen, verwerpen. |
abjunctie, af-voeging, af-scheyding. |
abjungeren, af-voegen, af-scheyden, af-deylen, scheyden. |
abjuratie, af-sweering, ontsweering. |
abjureren, af-sweeren, ontsweeren. |
abjudicatie, af-wijsing, ontwijsing. |
abjudiceren, af-wijsen, ontwijsen. |
ablactatie, speening, dat is, als men een kleyn-kind niet langer wil laten de borsten suygen. |
ablacteren, speenen, of spaanen. |
ablatie, ontneeming, weg-neeming, af-draaging, weg-draging. |
ablegatie, sending, af-sending, weg-sending, weg-schikking. Ablegatie, af-scheyd, oorlof te gaen. |
ablegeren, af-senden, weg-senden, weg-stuuren. |
ablueren, af-wasschen, reinigen. |
ablutie, af-wassching, reiniging. |
abmissie, versending, weg-sending. |
abmitteren, weg-senden, versenden, weg-schikken. |
abnegatie, verloochening, ontkenning. |
abnegeren, verloochenen, ontseggen, weygeren. |
abnueren, af-wenken, ontseggen. |
abnorm, ongeschikt, ongerijmt. |
abnunciatie, af-segging, af-boodschapping, af-kunding. |
| |
| |
abnuncieren, af-seggen, af-boodschappen, af-kundigen. |
aboleren, vernietigen, te niet doen, uyt-wisschen, of vergeeven. Aboleren, verdelgen, vernielen. |
abolitie, een vernietinge, te niet doeninge, uyt-wissching, of vergeevenis. Abolitie, een misdaads vergiffenis, een vergeevenis van verscheyde misdaaden, vergeevenis of uyt-wissching van verscheyde overtreedingen en mis-slagen. Misdaads vergiffenis is een breede gunst of genade van een Vorst of Land-overheyd, waar door hy verscheyde misdaaden vergeeft. |
abolitie-brieven, vergiffenis-brieven, brieven van vergiffenis, of verniet-brieven. De welken imant, die een misdaad begaan heeft, van de Land-overheyd worden verleent, tot blijk, dat sijn misdaad van den selve is vergeeven, en vernietigt. |
abominabel, vervloekelijk, grouwelijk, ijselijk, verfoeyelijk. |
abominatie, vervloeking, grouwel, af-schrik, verfoeying. |
abomineren, vervloeken, verfoeyen, af-schrikken, vergrouwelen. |
abondant, overvloedig, vrugtbaar. |
abondantie, overvloedigheyd. |
abonderen, overvloeyen, overvloedig zijn. |
aborderen, an-randen, an boord leggen, beklimmen, bespringen. |
aborsie, an-randing, an-rantsing. |
abortieren, misdragt baaren, misdraagen, misbaaren, misvallen, miskerm hebben, dat is, wanneer een swangere vrouw in de |
| |
| |
eerste, tweede, derde, vierde, vijfde of seste maand, een doode vrugt komt te baaren. Want alsse in de sevende, of agste maand baard, dewijl de vrugt dan al leeft en gebaard zijnde, ook wel in ’t leeven blijft, wordse gesegt te vroeg te baaren, om dat de volkome dragt negen maanden is. |
abortie, misbaaring, misval, miskerm, dat is, de baaring van een ontijdige vrugt. |
abortijf, een misdragt, doode vrugt, storting, stort-geboorte. De geboorte die een vrouw ontijdig en te vroeg af-gaet. Abortijf, misdragt verwekkende, vrugt af-drijvend. |
abortijf medicament, een misdragt verwekkend middel, vrugt af-drijvend middel, dat is, eenig kruyd, of drank om de vrugt af te drijven voor de tijd, en alsoo misdragt verwekken. |
aboucheren, toe-spreeken, mondelijk spreeken. |
abraderen, af-schrabben, af-knaagen, af-schaaven, af-scheeren, af-doen. |
abrasie, af-schrabbing, af-knaaging, af-schaaving, af-scheering. |
abrege, een verkortsel, kort begrijp. |
abregeren, verkorten. |
abrenuntiatie, af-sweering. |
abrenuntieren, af-sweeren. |
abreptie, weg-rukking, af-rukking, weg-neeming, rooving, vervoering. |
abricok, of abricoos, een armenische appel, of appel van Armenien. Dit is een boom-vrugt op een redelijke hooge boom wassende, zijnde rond, en van buyten als van binnen geel, sappig en angenaam van smaak, van binnen heeftse in de plaats van klok-huys |
| |
| |
een harde noote of steen, in de welke een soete kerne of pit is. |
abricoos-boom, een Armenische appel-boom, welkers bladers breed, ende voor spits zijn, om de kanten wat gekartelt of geschaart. De bloemen sijn wit-agtig. De vrugt is gelijk wy booven beschreven hebben. |
abripieren, rooven, weg-neemen, vervoeren, schaaken, weg-rukken, ontrukken. |
abrogatie, een af-schaffing, af-setting, te niet doening, breeking. |
abrogeren, af-schaffen, af-setten, breeken, te niet doen. Abrogeren een wet, een wet af-schaffen, een wet te niet doen, of een wet af-setten. |
abrumperen, af-breeken, af-scheuren. |
abrupt, af-gebrooken, af-gescheurt. Abrupt, plotselijk, onvolkomelijk. |
abruptie, af-breeking, af-scheuring. |
abscederen, weg-gaen, scheyden, af-scheyden, af-wijken, ontwijken. |
absces, een etter geswel, sweer, etter-buyl, rijp geswel. Een dikte of geswel van by een geronne bloed, of andere kwaad aartige vogtigheden, het welk door ontsteeking, of gaarkooking sijn rijpheyd bekomt, dat is, in etter verandert word, en is als dan het selve bekwaam, de etter uytgedrukt zijnde, om geneesen te werden. |
abscessie, weg-gaaning, scheyding, af-scheyding. |
abscinderen, af-snijden af-houwen. |
abscissie, af-snijding, af-houwing. |
absconderen, verbergen, ontschuylen, weg-duyken. |
| |
| |
absconsie, verberging, ontschuyling, weg-duyking. |
absent, af-wesende, af-zijnde, niet tegen-woordig zijnde. |
absenteren, afterblijven, sik te soek maaken, sik verborgen houden, af-zijn. |
absentie, af-wesentheyd, niet tegenwoordigheyd. |
absolut, onbepaalt, volstrekt, plat-uyt, rond-uyt, vol-uyt. |
absolutelijk, volkomentlijk, volstrektelijk, geheel en al. |
absolutie, een ontslaging, lossing, vryspreeking, vrykenning. Absolutie, een af-doening, voleynding. Absolutie, een af-laat. |
absolutie van de Instantie, ontslaging van de voor regt-betrekking, oorlof van den hove, of oorlof van den regter: ’t welk geschied, als den anlegger self voor ’t geregte niet en is gekomen: of als de gedaagde voorwend verset van ononderhoorigheyd des regters. |
absolveren, ontslaan, vry-kennen, lossen, vry-spreeken, ontbinden. Absolveren, vol-eynden, vol-maaken, af-doen, ten eynde brengen, vol-voeren, vol-trekken. |
absorberen, opslokken, inslorpen, verslinden. |
abstergeren, af-wissen, af-vaagen, af-droogen, suyveren. |
absterreren, af-schrikken, vervaaren. |
abstersie, af-wissching, af-vaaging. |
abstinentie, onthouding, af-houding. |
abstineren, onthouden, af-houden, speenen. |
abstract, af-getrokken. Abstract, ingetogen. |
abstract van leeven, ingetogen van leeven. |
| |
| |
abstractie, af-trekking. |
abstraheren, af-trekken, ont-trekken. |
abstruderen, verstooten, af-stooten, weg-stooten, verbergen. |
abstrusie, verstooting, af-stooting, weg-stooting, verberging. |
absumeren, verdoen, verteeren, al verdoen, vernielen, al besteeden. |
absumptie, verdoening, verteering, vernieling. |
absurd, ongerijmt, wanschikkelijk, plompelijk, sonder reden. |
absurditeyt, ongerijmtheyd, wanschiklijkheyd. |
abt, een geestelijke vader, of een geestelijke opsiender over een geestelijke wooning, is een geestelijke maagdeling, die den opsigt heeft over een deel geestelijke soonen, of maagdelingen, die in een geestelijke wooning, als af-gesonderden, te saamen woonen, om de selven in tugt en regel te houden. Maagdeling is een man die nog geen vrouw bekent heeft, en nog reyn of maagd daar van is. Geestelijke maagdeling is, die voor altijd reynigheyd of onthouding van vrouwen belooft. Maar of se het altemaal nakomen, sonder eens een vrouwe byslaaping te soeken, of te genieten, daar twijffel ik an. |
abuys, een mis-slag, mis-leyding, versinning, vergissing, vergrijping. |
abundant, overvloedig, vrugtbaar. |
abundantie, overvloedigheyd. |
abunderen, overvloeyen, overvloedig zijn. |
abuseren, mis-leyden, versinnen, vergissen, vergrijpen, bedriegen. |
| |
| |
| |
A C.
academie, een leer-plaets, of onderwijsplaats, leer-huys, of onderwijs-huys, anders, een land-school, opper-school, of hooge school, gelijck’er te Leyden een is, in de welke de weetenschappen, en vrye-konsten geleert worden. Academie, een schouw-burg, daar men bly-speelen of treur-speelen vertoont. |
accablement, overstelping, overvalling, verdrukking. |
accableren, verdrukken, overvallen, overstelpen. |
accederen, bykomen, ankomen, toegaan, bygaan, sik byvoegen, naaken, genaaken. |
acceleratie, haasting, spoeding. |
accelereren, haasten, spoeden. |
accenderen, ontsteeken, ansteeken. |
accenseren, by-reekenen, by-agten, by-voegen, toe-doen, by-houden, schatten. |
accensie, ontsteeking, ansteeking. |
accent, woord-klank, by-klank, galm, by-galm, dat is, de opheffing, of nederlating des stems in ’t uyt-spreken. Accent, toe-sang. |
acceptant, een anneemer, anvaerder, of ontfanger. Acceptant, een anneemer van een Wissel-brief, anvaerder van een Wissel-brief, of ontfanger van een Wissel-brief, om die selvige te betaalen aan den trekker, of houder, mits behoudende sijn verhaal op den teykenaar, of geever van de Wissel-brief. In saaken van Wissel zijn gemeenelijk altijt dry luyden in die handeling onder malkander ver- |
| |
| |
bonden, te weeten, den geever, schrijver, of teykenaar van de Wissel-brief, des selfs houder of trekker, ende den ontfanger of anvaerder des selfs. |
acceptatie, anneeming, anvaerding, ontfanging. Acceptatie van een Wissel-brief, anneeming van een Wissel-brief, Wissel-briefs anneeming, te weeten, om die te betaalen. |
accepteren, een Wissel-brief anneemen, of anvaerden om die te betaalen. Accepteren, anneemen, anvaerden, ontfangen, tot sijn voordeel anvaerden. |
acceptie, ontfanging, anneeming. |
acceptilatie, kwijtschelding, by-schenking, de welke geschied wanneer een schuld-eysscher sonder betaalinge den schuldenaar de schuld kwijt-scheld. |
accerseren, haalen, gaan haalen, dag-vaarden, daagen, beschuldigen, anklaagen. Accerseren, roepen, by sik roepen. |
acces, toegang, angang, bykomst, ankomst. |
accesseur, sie assesseur. |
accesseurs, sie assesseurs. |
accessibel, toegankelijk, bykomelijk. |
accessien, anhangselen, byvoegselen, toevoegselen: de welke iewers bygevoegt worden. |
accessoir, bykomende, toevallig, mede-helpende. Accessoir, een saake die uyt een ander spruyt. |
accident, een toeval, voorval, byval, ankleef. Accident, een siekte, of toeval, die tot een siekte toeslaat. |
accidenteel, toevallig, gevallig. |
accideren, toevallen, voorvallen, byvallen, gebeuren. |
| |
| |
accijs of accijns, tol, ongeld, ’t welk betaalt word van waaren die ter sleet verbruykt worden, gelijk Wijn, Bier, Boter, Gemaal, en andere dingen meer: of belasting, waar mede die waaren boven de koop-schat nog belast en beswaart worden, om an de Overheyd te betaalen. |
accijsenaar, tollenaaer, die de tol voor een, of somtijds meer jaaren gekoft heeft. |
accijs-huys, tol-huys, daarmen de tol, belasting-geld, of ongeld betaalt. |
accijs-meester, ontfanger der Stads tol, die de tol en ongelden van Koorn-vrugten, Edik en Bieren ontfangt van Stads wegen. Het onderscheid tusschen een ontfanger der tol (alhier te Amsteldam, of se in andere Steden ook zijn, weet ik niet) en een tollenaar is dese, dat een tollenaar of pagter de tol of pagt koopt van de Overheyd des Lands of der Stad voor een stuck gelds, voor een of meer jaren, en als hy het uyt-geloofde geld opgebragt en betaalt heeft, so is het overige voor hem, maer een ontfanger ontfangt slegts maar hier van Stads wegen de tol of belasting-gelden van Koorn-vrugten, Edik en Bieren, voor welker moeyten hy ’s jaarlijks een stuk geld ontfangt. |
accinctie, angording, omgording. |
accingeren, angorden, omgorden. |
accipieren, ontfangen, anvaerden. |
acclamatie, toeroeping, toe-juyching, gekrijsch, of geroep tot iemants gunste of ongunste. |
acclameren, toe-roepen, toe-juychen. |
accoinctantie, gemeensaemheyd. |
| |
| |
accollade, omhalsing, dat is, wanneer men iemand met de narmen om den hals vat tot teken van vriendschap. |
accolladeren, omhalsen, om den hals vatten. |
accomberen, sie accumberen. |
accommodaat, gevoeglijk. |
accommodabel, behulpig, behulpsaam, gerieflijk. |
accommodabiliteyt, behulpsaamheyd, gerieflijkheyd. |
accommodatie, behulpsaamheyd, gerieving. Accommodatie, byvoeging, byschikking, toepassing, schikking. |
accommoderen, voordeelig zijn, behulpig zijn, gerieven. Accommoderen, byvoegen, byschikken, schikken, voegen, toepassen. |
accompagneren, vergeselschappen, verselschappen, versellen. |
accompagnie, verselschapping, verselling. |
accompleren, volbrengen, nakomen, vervullen. |
accomplissement, volbrenging, voltrekking, vervulling, nakoming. |
accoord, een over-een-komst, over-een-stemming, vereeniging, verdrag. |
accoord van geluyd, over-een-komst van geluyd, over-een-stemming van geluyd, t’saamen-stemming, wel-luyding, soet-luydigheyd. |
accorderen, over-een komen, vereenigen, over-een stemmen, toe-stemmen, toe-staan, verdragen. |
accordatie, over-een-koming, verdraaging, vereeniging, toe-stemming, toe-staaning. |
accoutrement, toe-rusting, optoijing. |
| |
| |
accoutreren, toe-rusten, toe-stellen, optoyen. |
accrescentie, angroeijing, anwassing, toe-neeming, vermeerdering. |
accresceren, angroeijen, anwassen, vermeerderen, toe-neemen. |
accumberen, ansitten, anleggen, by-leggen, by-sitten. |
accumulatie, een regtelijke t’saamen-voeging van meer op-spraaken: gelijk indien uyt een saak meer op-spraaken voort-komen tegens verscheyde luyden, of dat men recht heeft tegens een uyt meer op-spraken uyt een verscheyde saak, en dat men die op-spraaken t’saamen-voegt en tot een maakt, om de minste moeyte en kosten: of accumulatie, een ondersteeking: als men de eene op-spraak onder de ander steekt en t’saamen-voegt, en als dan te saamen gelijk af-handelt. Accumulatie, een t’samen-voeging, vergadering, versaameling, by-een versameling, op-hooping. |
accumulatif, t’saamen-voegender wijse, by t’saamen-voeginge, versamelender wijse, by versamelinge, op-hoopender wijse, by ophooping. |
accumeleren, t’saamen-voegen, versamelen, by een versamelen, vergaderen, by een vergaderen, op-hoopen. Accumuleren, ondersteeken. |
accuraat, naauwkeurig, wel-geschikt, sorgvuldelijk, naerstelijk. |
accuratie, sorge, naerstigheyd. |
accureren, sorgvuldiglijk benaerstigen. |
accurreren, toe-loopen, an-loopen. |
accursie, toe-looping, an-looping. |
| |
| |
accusateur, een beschuldiger, an-klager, betigter: die iemant beschuldigt of an-klaagt. |
accusatie, een beschuldiging, an-klaaging, betigting, antyging, betyging. |
accuseerde, beschuldigde, an-geklaagde, betigte: die van iemant an-geklaagt of betigt, en beschuldigt word. |
accuseert, an-geklaagt, beschuldigt, betigt. |
accuseren, beschuldigen, an-klaagen, betijgen, betyen, an-tijgen, betigten. |
acerbe, suurlijk. Acerbe, scherpelijk, bitterlijk, of straffelijk. |
acerbiteyt, wrangheyd, suurheyd. Acerbiteyt, scherpigheyd, bitterheyd, of strafheyd. |
acerberen, suur maaken. Acerberen, eenig ding swaarder en kwaader maaken dan het is. |
aceteus, suuragtig. |
achaute, sie acoute. |
achauteren, sie acouteren. |
achauter, sie acouter. |
acket, of aket, een heymelijke laage, bespieding. Aket, kijving, woorde-strijd, twist. |
acketteren, heymelijke laagen leggen, bespieden. Acketteren, kijven, woorden-strijd voeren, twisten. |
acoute, toehooring, opmerking. Acoute, bespieding, verspieding, heymelijke laage. |
acouteren, toehooren, op-merken. Acouteren, bespieden, verspieden, heymelijke laagen leggen. |
acouter, een bespieder, verspieder, heymelijke laage legger. Acouter¸ toehoorder. |
acqueste, verkrijging, anwinning, angewin, of overwinst. |
| |
| |
acquesteren, verkrijgen, winnen. |
acquiescement, berusting, toestaaning. |
acquiescentie, gerustheyd, berustendheyd, toestaaning. |
acquiesceren¸ berusten, rusten, gerust zijn, sik gerust stellen, stil zijn, te vreden zijn. |
acquireren, verkrijgen, bekomen. |
acquisitie, verkrijging, bekoming. |
acquiteren, ten goede schelden, kwijtschelden. |
acre, scherp, bits. |
acrimonie, scherpigheyd, scherpte. |
acte, een blijk, blijk-schrift, schrift, bescheyd, kennis, kennis-schrift. Een geschrift, waar in verhaalt word het geene de ding-taal-voerders of regts-pleegers, het zy in regten of daar buyten, hebben gedaan ofte verhandelt. Acte, een gewijsde. Acte, een daad, doening, handeling, bedrijf. Acte, een gedaan werk. |
acte notariaal, een blijk-schrift van een openbaar schrijver, of beampte schrijver, bescheyd van een beampte schrijver. |
acte van renvers, of acte van renversaal, een tegen blijk-schrift, of weder blijk-schrift, onkrachting-schrift: waar door een ander blijkschrift, ’t welk anders krachtigh soude zijn, onkragtig gemaakt werdt. By voorbeeld, wanneer iemand iets gekoft heeft, dog niet betaalt, even wel van den verkooper ontfangt een kwijtschelding-schrift, of blijk-schrift van betaaling, waar by de verkooper ontfangt een kwijtschelding-schrift, of blijk-schrift van betaaling, waar by de verkooper belijd voldaan en betaalt te zijn, al schoon hy nog niet een duyt van den kooper heeft ontfangen: maar heeft maer alleen een onkragting- schrift, of tegen blijk-schrift van niet betaaling van den kooper. Als daar na |
| |
| |
de verkooper om betaaling komt by den kooper: soo en kan die kwijt-schelding, of dat blijk-schrift van betaaling den kooper niet helpen, om de betaaling te ontgaan, om dat die kwijt-schelding onkragtig gemaakt word door het tegen blijk-schrift van niet betaaling. |
acte van ’t vonnis, een blijk-schrift van ’t gewijsde. |
acten, geschriften. Acten, handelingen, doeningen, daaden, bedrijven. |
acten en actitaten, handelingen en overhandelingen. |
acten maaken en dienen, saaks-beschrijving sonder getuygen hooring, dat is, de sake beschrijven met eysch, antwoord, tegen-weer en na-weer, sonder getuygen te hooren. |
acten maken ende productie doen, saaks-beschrijving met getuygen hooring, dat is, de saake beschrijven, met eysch, antwoord, tegen-weer en na-weer, ende daar op getuygen te hooren. |
acten maaken en voegen, een toe-vallige saaksbeschrijving by versoek-schrift, dat is, eenige toe-vallige saaken by versoek-schrift te beschrijven, daar op vol-dingen, ende dat selven voegen by het geding selfs, om gelijkelijk afgedaan te werden. |
acteur, een eyscher, an-legger des gedings, ding-tael-voerder, is die iemand in regten gedaag-vaard heeft. Acteur, een bedrijver, die iets doet, of bedrijft: een bewerker, speler. |
actie, een regt, ’t welk men ergens op heeft, een regts-middel, om ’t regt te vervolgen en voor te staan, en is tweederley: 1 opspraak op een mensch, of 2 antaal op eenig goed. |
| |
| |
actie confessoir, soek confessoire actie. |
actie negatoir, sie negatoire actie. |
actie op een persoon, of actie personeel, opspraak op een mensch, opspraak -regt, of ’t regt ’t welk men tegen iemant heeft; het zy dat het selve regt, of die opspraak, is spruytende uyt geld-schuld, of andere verbintenis. |
actie op eenig goed, of actie reëel, antaal op eenig goed, antaal-regt, of ’t regt ’t welk men heeft op, of tot eenig goed, het zy dat het selve regt, of die antaal, is spruytende uyt eenige eygenheyd die wy meynen aan dat goed te hebben, of uyt-schuld die den eygenaar des goeds schuldig is aan die die de antaal heeft op ’t goed. |
actie institueren, sijn regt instellen, dat is, sijn regts-middel, (’t zy opspraak op een mensch, of antaal op eenig goed) om sijn regt te vervolgen en voor te staan, instellen. |
actie-koopers van de Oost of West-indische compagnie, koopers van gedeelten der eygenheyd in de Oost of West-Indische maatschap. |
actie uyt een kusting-brief, opspraak uyt een kusting-brief, een kusting-brief is die een koper verleent aan den verkooper, waar in hy belijd schuldig te zijn an de verkooper, een seker stuk gelds voor een huys of erf, ’t welk hy belooft te betaalen, in die tijd daar toe gestelt. |
actien, geregtigheden, inschulden. |
actijf, werkelijk, vernuftelijk, geestig, leevendig. |
activiteyt, bedrijvigheyd, gaauwigheyd, vlugheyd. |
| |
| |
actrice, eyscherse, anlegster des gedings, ding-tael-voerster, is die iemant in regten gedagvaard heeft. Actrice, bedrijfster, die iets doet, of bedrijft, bewerkster, speelster. |
actueel, of actueus, werkelijk, bedrijvig. |
actum, gedaan, gemaakt. |
acueren, scherpen, spitsen, wetten. |
acut, scherp. |
| |
A D.
adaptatie, toepassing, an-voeging. |
adapteren, anvoegen, toepassen, byschikken. |
adderen, toe-doen, byvoegen, anlappen, toe-geeven. Adderen, op-tellen. |
addiceren, toe-kennen, toe-seggen, toe-eygenen, overgeeven, toe-slaan een koop, imant iets an besteeden. |
addictie, toe-segging, toe-kenning. Addictie, koops toe-slaging. |
additie, toe-doening, by-doening, vergaadering. Additie, op-telling. |
additien, wederlegging-schrift met by-voegsels van regts middelen, of wederlegging van saaks inhoud verhaal-schrift. Een geschrift inhoudende meest regts-middelen en wederleggingen van des tegen-dingers bewijs-redenen, welkers bewijs-redenen in een geschrift, ’t welk men soude konnen noemen saaks gelegentheyd verhaal-schrift, of saaks inhoud verhaal-schrift, worden vervat. Wederlegging-schrift met by-voegsels van regts-middelen, of wederlegging van saaks inhoud verhaal-schrift, word het van my genoemt, om dat daar door des tegen- |
| |
| |
-dingers saaks inhoud verhaal-schrift, en des selfs bewijs-reden, word weder-legt. Additien, by-doeningen van regts-middelen, of by-voegsels van regts-middelen. Additien, by-doeningen, toe-doeningen, op-tellingen. |
addubitatie, half twijffeling. |
addubiteren, half twijffelen, een weynig twijffelen. |
adduceren, anleyden, by-leyden, toe-leyden. |
adductie, by-leyding, toe-leyding. |
adduplicatie, verdubbeling, dubbel-maakinge. |
addupliceren, verdubbelen, dubbel-maaking. |
ademptiae, beneeming, ontneeming, ontmaaking. |
adequaat, even-maatig, gelijkmaatig. |
adequatie, even-maatigheyd, gelijkmatigheyd, gelijkmaaking, vergelijking. |
adequeren, even-maatigen, gelijk maaken, vergelijkken. |
adfriceren, anwrijven, ankrauwen. |
adgredieren, toe-treeden, an-treeden, an-vatten. |
adherent, anhangend. Adherent, anhanger, die iemand anhangt. |
adherenten, anhangers, anhangelingen. |
adherentie, anhanging, anhangendheyd. |
adhereren, anhangen. |
adherideren, of adheriseren, erven, erf beuren. |
adhiberen, by-houden, by-brengen, anwenden, besigen, toe-doen. |
adhibitie, toe-brenging, by-brenging, anwending. |
adhortatie, anmaaning, vermaaning. |
adhorteren, anmaanen, vermaanen. |
| |
| |
adhorteur, anmaaner, vermaander. |
adi, heden, van dag. |
adieren, angaan, bygaan, toegaan. Adieren, anvaerden, anneemen, onderwinden, beheeren, anslaan. |
adieu, te Gode, God geleyde u, God zy met u, of adieu, vaart wel, goeden dag. |
a dieu seggen, Gode beveelen, vaart wel seggen, of goeden dag seggen. |
adigeren, andrijven, voortstouwen, indrijven, anvoeren. Adigeren, bedwingen, an eenig ding doen stooten. |
adimeren, beneemen, weg-neemen, weg-doen, ontmaaken. |
adimpleren, voldoen, volbrengen, nakomen, vervullen. |
adimpletie, vervulling, volbrenging. |
adimplieren, vervullen, voldoen, volbrengen, nakomen. |
adipisceren, bekoomen, verkrijgen. |
aditie, angaaning, bygaaning, toegaaning. |
aditie van herediteyt, anheeringe of onderwind van een ervenis, ervenis anvaarding, ervenis angaaning. |
adjectie, toewerping, bywerping. |
adjectijf, toewerpelijk, byvoeglijk. |
adjicieren, toewerpen, bywerpen, bydoen, byvoegen. |
adjoint, een gevoegde, bygevoegde, toegevoegde, metgesel, sie adjunct. |
adjointeren, byvoegen, bydoen. |
adjourneren, dag-vaarden. |
adjudicatie, een toewijsing, toe-oordeeling. Als imant door den regter, of door een ander iets toegeweesen werd. Adjudicatie, aanwijsing. |
| |
| |
adjudiceren, toewijsen, toe-oordeelen, aanwijsen. |
adjument, hulp, bystant. |
adjunct, of adjoint, een gevoegde, of bygevoegde. Een die sik met een van beyde, ’t zy den eyscher, of gedaagde gevoegt heeft in ’t geding. Adjoint, een metgesel, bygevoegde. |
adjunct, een toegevoegde Regter, een toegevoegde Raeds-Heer. Sie assesseur. Adjunct, bygevoegde, byvoeg, byvoegsel, ankleef. |
adjuncten, sie assesseurs. |
adjunctie, een byvoeging, bydoening, voeging. Adjunctie, een voeging in Regte, voeginge geschied, als een derde sik komt byvoegen, by een van de Regts-Pleegers in ’t geding, met voorgeeven, dat de saak hem mede angaat, en raakt. |
adjungeren, byvoegen, bydoen. |
adjuratie, besweering. |
adjureren, sweeren, besweeren, vastelijk sweeren. |
adjusteren, gelijk maaken, vereffenen, af-passen. |
adjuvatie, helping, bystant doening. |
adjuveren, helpen, bystant doen. |
adminicul, ondersteunsel, stutsel, onderlegsel, hulpe. |
adminiculatie, ondersteuning, onderstutting, stutting, ondersetting. Adminiculatie, helping. |
adminiculeren, ondersteunen, stutten, ondersetten, onderhouden, helpen. |
administratie, bewind, bewind-hebbing, bediening, uytvoering. |
| |
| |
administrateur, een bewind-hebber, bedienaar. Een die over eens anders saaken, of handelingen het bewind heeft. |
administreren, bewind hebben iewers van, of over iets, bedienen iets, uytvoeren. |
admiraal, Opper-Zee-Overste, Zee-voogd, Vloot-heer. |
admiraalschap, Vloot-heerschap, Zee-voogdijschap, dat is, ’t ampt van de Zee-Overste. Admiraalschap, verbond van geselschap van Scheepen in Zee, maatschap van Scheepen, die t’saamen in een Vloot vaaren. |
admiraliteyt, Zee-voogdye, Zee-bestuur, Zee-raads-vergadering. Admiraliteyts-huys, Zee-raad-hof. |
admiraliteyts Heeren, Zee-raad, of Zee-raads-Heeren, Zee-raads bestuurs Heeren, de Heeren bestuurders der Scheeps-vaart, of de Regeerders der Zee-vaart. Die de Regeering en opsigt hebben op de Scheeps-vaart. |
admirabel, wonderbaar, verwonderlijk. |
admiratie, verwondering, bewondering. |
admireren, verwonderen, bewonderen. |
admisceren, vermengen, bymengen, t’samen mengen. |
admissie, toelaating, verlof, anneeming. |
admissie, om nieuwe feyten te mogen poseren, toelaating om nieuwe daads bewijs-schriften, te mogen instellen, of voort brengen, dat is, als een der Regt-pleegers, het selve eerst versogt hebbende, word na sluyting in Regten en overlevering der geding-schriften, toegelaaten, nog eenige stellingen of daads bewijs-schriften voort te brengen. |
| |
| |
admissie, om nieuwe stukken te produceren, verlof, of, toelaating om nieuwe beweer-schriften of getuygenis-schriften over te leggen. Als iemand toegelaaten word nog eenige bewijs-schriften over te leggen: na dat de saak voldongen is, en de schriften overgelegt zijn. |
admitteren, toelaaten, toestaan, verlof geeven, inwilligen. Admitteren, ontfangen, inlaaten. |
admixtie, bymenging, vermenging. |
admolieren, poogen, tragten, arbeyd en moeyte doen om eenig ding te vorderen. |
admoneren, vermaanen, anmaanen, waarschouwen. Admoneren, onderwijsen. |
admoniteur, vermaaner, anmaaner, waarschouwer. Admoniteur, onderwijser. |
admonitie, vermaaning, anmaaning, waarschouwing. Admonitie, onderwijsing. |
admorderen, toebijten, anbijten, opbijten, inbijten. |
admorsie, toebijting, anbijting, opbijting, inbijting. |
admotie, toebeweeging, anvoering, byvoeging. |
admoveren, byvoegen, bydoen, toebeweegen, anvoeren, anbrengen, anstuwen, toewenden, ankeeren. |
adnavigabel, anvaarbaar, anvaarlijk. |
adnavigatie, anvaaring, anscheeping. |
adnavigeren, anvaaren, anscheepen. |
adnecteren, sie annecteren. |
adnectie, soek annectie. |
ad octo, tegen over agt dagen. Somtijds word een saak die ankomt, om eenig belet agt dagen uytgestelt. |
| |
| |
ad primam, tot den eersten regt dag, tegen den eersten regt dag. |
adoleren, doen wassen, anwassen. Adoleren, reuk-werk, ansteeken, ontsteeken, of in ’t vuur doen en doen branden, reuk-werk branden, beest branden. De Iooden als ook de oude Heydenen, hebben voor een gewoonte gehad, reuk-werk of wel-riekende kruyden te branden in hun Gods-dienst, of een geheel of gedeelte van een geslagt beest, met reuk-werk bygevoegt te branden, om God, de anderen, hun Goden daar mede te behaagen. Maar ô dwaasheyd! even of God een mensch was, die door lieflijke reuk of smaak, konde vermaakt worden. Een groot teken, dat geen van beyde God te regt gekent heeft. |
adoptatie, sie adoptie. |
adopteren, anneemen tot kind, imant als kind anneemen, anneemen voor sijn kind. Adopteren, verkiesen, opneemen, anneemen. |
adopteerde, of geadopteerde, tot kind angenomene, als kind angenomene, voor kind angenomene. Een kind, ’t zy een knegtje of meysje, dat van imant als sijn kind angenomen word. |
adopteerder, een kind anneemer. Adopteerder, is die een jong kind anneemt als sijn eygen. |
adoptie, verkiesing, opneeming, of anneeming tot kind, kind anneeming. Als imant eens anders kind, ’t welk nog onder de magt van sijn ouders staat, anneemt, voed en onderhoud als sijn eygen kind. |
adoratie, anbidding, eer-bewijsing. |
| |
| |
adoreren, anbidden, eer bewijsen. |
adornatie, oppronking, opsmukking, vertsiering. |
adorneren, oppronkken, opsmukken, vertsieren, oprusten, bereyden. |
adquireren, soek acquireren. |
adres, of adresse, te wege-helping, te regt-helping, hulpe, bystant. Adres, of adresse, een voor-schrijving, toestuuring of toestiering, anwijsing, vervoeging, toevoeging, bestelling, beschikking. |
adres-brieven, brieven van voorschrijving, brieven van te regt-helping, waar mede iemand tot een ander gesonden werd, om van den selven wat te regt geholpen te werden in eenige saaken. |
adres-brieven te hove, of brieven van adres te hove, brieven van voor-schrijving te hove, of gunst versoek-brieven aan ’t hof, of brieven van te wege-helping an ’t hof, waar mede iemand van een ander werd gesonden an ’t hof: ten eynde dat die van ’t hof den selven wat soude te wege helpen, of wat te regt helpen in eenige saaken. |
adresseren, schikken, vervoegen, bestellen, beschikken, toestuuren, of toestieren, toevoegen, anwijsen. Adresseren, te wege helpen, te regt helpen. |
adrogatie, anneeming tot kind, kind anneeming, soon of dogter anneeming. Als imant een anders soon, of dogter, die volwassen is, en niet langer staat onder voogdye der Ouders, anneemt als sijn eygen soon of dogter. |
adrogeren, anneemen tot kind, anneemen |
| |
| |
voor sijn soon, of dogter, imant die volwassen is, anneemen als een kind. |
adrogeerde, tot kind angenomene, als soon, of dogter angenomene, dat is, imant die volwassen is, en van een ander als een soon of dogter angenomen is. |
adrogeerder, een kind anneemer. Adrogeerder, is die een volwassene tot soon of dogter anneemt. |
adscriberen, toeschrijven, toe-eygenen, byschrijven. |
adscriptie, toeschrijving, toe-eygening, byschrijving. |
adsimulatie, veynsing. |
adsimuleren, veynsen. |
adsoneren, toeluyden, klinken, toegalmen. Adsoneren, toestemmen en antwoorden. |
adstipulatie, toestemming, toesegging, verwilliging. |
adstipuleren, toestemmen, toeseggen, verwilligen. |
adstrictie, verstopping, t’saamen-trekking. |
adstringent, t’saamen-trekkend. |
adstringeren, t’saamen-trekken, sluyten, stoppen. Adstringeren, toebrengen, toevoegen. Adstringeren, verbinden, bedwingen. |
adstringerent medicament, een t’samen trekkend genees-middel, of toestoppend genees-middel, is een genees-middel om ’t geen te seer open is te stoppen, en ’t geen te seer van malkander is te doen t’samen-trekken. |
adstructie, bytimmering. Adstructie, vastmaaking. |
adstrueren, bytimmeren, by een ander timmeren. Adstrueren, vast maaken. |
| |
| |
adulateur, pluymstrijker, vleyer. |
adulatie, pluymstrijking, vleying. |
aduleren, vleyen, pluymstrijken. |
adulterie, overspel, egt-breeking, egte-staat-breeking of hegte-staat-breeking, dat is, wanneer de trouw geschonden word, of de houwelijke staat. |
adultereren, overspel doen, egt-breeken, overspel bedrijven, egt-breeking doen, egte-staat breeken of hegte-staat breeken, dat is, de vaste houwelijke-staat breeken. Adultereren, vervalschen, verderven. |
adumbratie, een ontwerp, bewerp, afschetsing. Adumbratie, afschaduwing. |
adumbreren, afschaduwen, afbeelden, bewerpen, ontwerpen. |
aduneren, of adunieren, vereenigen, in een vergaderen. |
adunie, of adunitie, vereeniging, by een vergaadering. |
advancement, soek avancement. |
advanceren, sie avanceren. |
advans, soek avance. |
advenant, over-een-komst, gevoeglijk. Advenant, of na advenant, by gevolg, of na gevolg, na andeel, na ieders andeel, andeel is ’t gedeelte, dat ieder an een geheel heeft. |
advenieren, toekomen, ankomen, bykomen. |
advent, toekomst, ankomst, bykomst. |
adventie, toekoming, ankoming, bykoming. |
advers, of adverse partije, een tegen-dinger, weder-dinger. Die tegen een ander ding-taal voert. Adverse partije, een tegen-sydiger, weder-streever, een vyand, die tegen imant is. Advers, tegen-strijdig. |
| |
| |
adversarie, een tegen-streever, weder-streever, tegen-strijder, weder-stander, tegen-stander. |
adversatie, weder-streeving, tegen-streeving, weder-staaning, weder-stant, tegen-stant. |
adverseren, tegen-streeven, weder-streeven, tegen-staan. |
adversie, toekeer. |
adversiteyt, tegen-spoet. |
advertentie, waerschouwing, verwittiging, boodschapping. Advertentie, gewaar-wording, veneeming. |
adverteren, waarschouwen, verwittigen, boodschappen. Adverteren, gade-slaan, gewaar worden, verneemen. Adverteeren, toekeeren. |
advertissement, waarschouwing, bekentmaaking. |
advertissement, of advertissement van regten, een anwijsing-schrift van regten. Een geschrift vervattende de gronden van een saak, en die met regts middelen bevestigende, of een geschrift daar inne eenige middelen ende opmerkingen van regten bygebragt worden. |
advigilatie, bevlijtiging, op-passing, benaerstiging. |
advigileren, bevlijtigen, benaerstigen, naerstelijk waaken, naerstig zijn om iet te doen. |
advijs, meyning, goed-dunking, beraading, anraading, berigt, bescheyd, waarschouwing. |
adviseren, sijn meyning seggen, of goed-dunking seggen, beraaden, raaden, besinnen, oordeelen. Adviseren, te kennen geeven, kennisse doen, laaten weeten, verwittigen. |
| |
| |
advocaat, een voorspraak, regts-voorspraak, regts-vorderaar. Die voor een ander in ’t geregte spreekt, en des selfs regt vordert. |
advocaat civijl, soek fiscaal civijl. |
advocaat fiscaal, soek fiscaal. |
advoceren, voorspreeken, spreeken voor imant, imants woord doen voor ’t geregte. Advoceren, toeroepen, by sik roepen. |
advoy, toestemming, bevestiging. |
advoyement, gestant-doening, van waardehouding, toestemming, bevestiging, vast-houding. |
advoyeren, bevestigen, toestemmen, gestant doen, van waarden houden. |
advolutie, toerolling, toewenteling. |
advolveren, toerollen, anrollen, toewentelen, anwentelen. |
advoueren, sie advoyeren. |
| |
A E.
aeysement, gemakkelijkheyd, ligtdoenlijkheyd. Aeysement, een heymelijk gemak, anders, een kak-huysje. |
aelemoes, een arme-gift, die men ten behoeve van arme nood-druftige menschen geeft, tot ’s leevens onderhoud. Aelemoes, is een bastaart Grieks woord, en beteekent barmhertigheyd. |
aelemoesenier, een arm mensch, behoeftig mensch, nood-druftig mensch, die van de arme giften onderhouden word. |
aelemoeseniers armen, buyte armen, vreemde armen, sijn arme menschen, die alhier te Amsterdam wel woonagtig zijn, en een tijd lang gewoont hebben, dog niet van geboor- |
| |
| |
te zijn. En dese worden afgesondert van de andere armen, als Gemeente armen, Huys-sitten armen, &c. Het bastaart-woord en heeft die beteykenis niet die ik het hier geef, maar gelijk ik het booven uyt-gelegt heb. Maar men wilder evenwel die beteikenis die ik het hier geef mede te kennen geeven, of uyt-drukken, het kan, of het kan niet. Het schijnt, men de bastaart-woorden over al ingevoert heeft, om verwarring te baaren, en onverstaanbaar te spreeken. |
aelemoeseniers-huys, het buyte armen-huys, het buyten armen Wees-huys, alwaar de vreemde arme luyden hun noodruft, die door de Heeren bestierders der buyten armen, op de gesette tijden uyt-gedeelt word, komen haalen: en alwaar de weesen der vreemde armen gevoed en onderhouden worden. |
aelemoeseniers regenten, de bestierders der buyten armen, die het bestier, op-sigt en bewint hebben over de arme giften, en der selver behoorlijke uyt-deiling en vordere saaken die de buyten armen angaan. Als ook ’t geen de buyten arme weesen angaat. |
| |
A F.
afcirculen, met omtrekken afteekenen, afkringen, bekringen, kringen, met kringen afteekenen, afronden. |
afconterfeyten, afbeelden, afmaalen. |
affabiliteyt, gespraaksaamheyd. |
affable, gespraaksaam, spraakvaardig. |
affaire, handel, koopmanschap, bekommering, noodsaakelijke affairen, noodsaakelijke dingen, dringende saaken. |
| |
| |
affameren, verhongeren, uythongeren. |
affectaat, begeerig, graag, greetig, nastaande, naukeurig. Affectaat, gemaakt, opgepronkt. |
affectatie, begeerte, graagte, nastaaning, greetigheyd, be-yvering. |
affecteren, be-yveren, behartigen, soeken, vereyschen, dikwils doen, benaerstigen, opvlammen. |
affectie, genegentheyd, toeneiging. Affectie, hars-togt, ontroering, andoening. |
affectioneren, genegen zijn, toeneigen, beminnen. |
afficieren, andoen, beweegen, anroeren, aldus of alsoo maaken. |
affigeren, anhegten. |
affineren, suyveren. |
affiniteyt, swagerschap, maagschap, verwantschap door houwlijk. |
affirmatie, een bevestiging, verseekering, betuyging. |
affirmatif, bevestigend, betuygend. |
affirmeren, bevestigen, versekeren, betuygen. |
affix, angehegt. |
affixie, anhegting. |
afflictie, kwelling, pijniging. |
affligeren, kwellen, pijnigen, neerslaan, ter aarden werpen. |
afflueren, toevloeyen, anvloeyen, overvloeyen. |
affluxie, toevloeying, anvloeying. |
affriceren, anwrijven, ankrauwen. |
affront, hoon, smaat, verkorting, eerrooving, eer-kwetsing, ongelijk. |
| |
| |
affronteren, hoonen, smaaden, verongelijken, verkorten, eer kwetsen. |
affuyte, een rolpaard, daarmen het grof geschut oplegt. |
affunderen, begieten, bestorten, bespatten. |
affusie, begieting, bestorting, bespatting. |
| |
A. G.
agent, een saak-voerder, bewint-hebber, gemagtigde, handel-drijver, die saaken of handelingen, van een Vorst, of Koning drijft in een vreemd land. Agent, een gesant, hof-gesant. |
ageren, ding-taal-voeren, in regte handelen. Ageren, doen, verhandelen, bedrijven, bewerken, angaan. Ageren, drijven, t.w. beesten. |
aget, sie acket. |
agetteren, sie acketteren. |
aggravatie, beswaaring, overlaading. |
aggraveren, beswaaren, overladen. |
aggreatie, een toestemming, goedkenning, bewilliging. Aggreatie, een behaaging, believing, beangenaaming. |
aggredieren, anvallen, angaan, toetreeden. |
aggreeren, toestemmen, goed kennen, bewilligen, voor goed opneemen. Aggreeren, behaagen, believen. |
aggregatie, versaameling, vergaadering. |
aggregeren, toegaaderen, versaamelen, vergaaderen. Aggregeren, t’saamen kudden, by een stouwen. |
aggredieren, toegaan, of tot iemand gaan, anvatten, bespringen, anvallen, overvallen, iets bestaan, beginnen. |
| |
| |
aggresseur, anvaller, overvaller, bespringer, die iemand moetwilliglijk anvalt. |
aggressie, een anval, overvalling. Aggressie, ankomste, bygank. |
agil, snel, geswint, byhandig. |
agitatie, dryving, beroering, anstooking. |
agiteren, drijven, beroeren, anstooken, dikwils doen, schudden. |
agnitie, kennis, erkenning. |
agnosceren, erkennen. |
agnus dei, Lam Gods, Gods Soon en mensch, die ook gesegt word God te zijn, ja een met den Vader, word hier van de menschen by een beest vergeleeken. En dat ter oorsaak, dat de selve onschuldig an een galge genagelt, en gedood is, om de sonden des menschelijken geslagts: soo wilmen dat een jaarlijks slagting en eeting eens Lams, by den Iooden gebruykelijk, sal geweest zijn een voorbeeld van dese galgen-dood van de Soon des menschen. En ter gedagtenisse van dese Ioodsche Lam-slagting en eeting, en de slagting van des menschen Soone, word by die van de Roomsche Gods-dienst, een Lam met een vaandel in de poot verbeeld op was, op goud, silver of andere stof, en word als dan die beeltenis, agnus dei, of Lam Gods geheeten, groote eer bewesen, ja angebeeden. Dog welkers blindheyd, of sotheyd, in ’t stuk van kennisse Gods of redelijke Gods-dienst, grooter is, der Heidenen, Iooden, of Christenen, soude wat te lang vallen hier te toonen en te verhaalen, dat moet tot op een ander gelegentheyd eens gespaart worden. In ’t algemeen |
| |
| |
seg ik dat maar, dat nog geen van alle een redelijke Gods-dienst gehad heeft, of ook nog heeft. |
agonisatie, strijding. Agonisatie, ziel-tooging. |
agoniseren, worstelen, strijden. Agoniseren, sik verantwoorden, besorgt zijn. Agoniseren, ziel-toogen, dat is, met de dood worstelen. |
agreabel, angenaam, behaagelijk. |
agriculteren, land-bouwen, land-winnen. |
agriculture, land-bouw, land-bouwing, land-winning, land-bouwery, land-neering. |
agrimonie, menge, lever-kruyd, of geel-bloemd lever-kruyd. Een kruyd lang-werpig van bladers, van verwe donker groen, de welken an beyde zijde in veele deelen verspreyd zijn, zijnde wat ruygagtig. De steel is dun, regt opstaande, hooger dan een elle op wassende, hardagtig en hairagtig, wat na den swarten trekkende. De bloemkens zijn geel. Dit kruyd heeft in ’t nederduyts de naam van menge: en om dies wil, dat het besonder goed is voor de gebreeken des levers, na ’t getuygenis der genees-meesters en kruyd-beschrijvers, heeft het ons goed gedagt en belieft, hetselve mede lever-kruyd te noemen. Daar zijn nog andere soorten van lever-kruyd, maar hebben ider een byvoegsel by de naam, waar an mense kennen en onderscheyden kan van dit lever-kruyd: gelijk steen lever-kruyd, wit lever-kruyd, en water lever-kruyd. |
aguet, sie acket. |
| |
| |
| |
| |
A. K.
aket, sie acket. |
aketteren, soek acketteren. |
| |
A. L.
a l’arme, of a l’arm, ter wapen, wapen. Dit is een Frankse wapen-roep, als sy by eenige ongelegentheyd het volk in de wapenen willen hebben. |
a l’arm roepen, ter wapen roepen, wapen roepen. |
a l’arm slaan, ter wapen slaan, door trommel-slag ter wapen doen komen. |
alchymie, of alcumie, stof-scheyd kunde, smelt-konst, aardkookery, een konste waar door men kan, de eene stoffe van den ander scheyden, en ook allerley harde stoffen week te maaken en te smelten. Dog dese konst en bestaat daar alleen niet in, maar ook daar in, dat men door deze konst meest uyt allerley stoffen, treffelijke genees-middelen weet toe te bereyden. |
alchymist, of alcumist, een stof-scheyder, stof-brander, is een die de konste van stof-scheyding heeft, om de eene stoffe van den ander te konnen scheyden, en die ook uyt de selven treffelijke genees-middelen weet toe te bereyden. |
alchymistery, of alcumistery, sie alchymie. |
alembie, een af-sijp-helm, helm, een koo- |
| |
| |
per werk-tuyg, ’t welk de kruyd-mengers, stof-scheyders, en wijn-branders, gebruyken, rondagtig een hoofd-helm, waar van het ook den naam heeft, by naast gelijk. |
alferes, een vaandraag, die het vaandel draagt onder volk van wapenen. |
algebra, stel-regel, of stel-kunst, waar in geleert word agt te neemen op evenheyd der grootheyd, of hoe veelheyd van een streep, vlakte, of lighaam. |
alienabel, vervreemdbaar, dat vervreemd kan worden. |
alienatie, een vervreemding, eens anders eygenwording, ’t welk geschied door verjaaring, vervreemding geschied ook door verkooping, opdragt van eygenheyd, schenking, ende voorts al waar door den eygenheyd van imants goed aan een ander komt. |
alieneren, vervreemden, eens anders eygen worden. |
aliment, of alimonie, voedsel, onderhoud, kost. |
alimentatie, opvoeding, voeding, onderhouding. |
alimenteren, opvoeden, voeden, onderhouden, de kost geeven. |
alkemie, of alkumie, sie alchymie. |
alkemist, of alkumist, sie alchymist. |
alkemistery, of alkumistery, sie alchymie. |
allatratie, anbassing. |
allatreren, anbassen. |
alleë, of alleye, een gang, een wandel plaats. |
allegatie, een bybrenging, anwijsing, antrekking, voortbrenging. |
allegeren, bybrengen, voortbrengen, voort- |
| |
| |
haalen, anwijsen, antoogen, antrekken. Allegeren, verligten, ontlasten. |
allegorie, anders spreeking, of anders segging, is een wijs van spreeken, als iemand wat segt, maar wat anders daar by verstaat, als de woorden uyterlijk mede brengen. |
alleluja, suure-klaver, of koekkoeks-brood. Daar is tweederley suure-klaver of koekkoeks-brood, te weten, wit-bloemde suure-klaver, en geel-bloemde suure-klaver. De wit-bloemde suure-klaver, is een kruyd het welk niet hoog van de aarde wast, hebbende dunne steelkens die uyt de wortel voortkomen, op de stoppen van elk der selver spruyten dry teere, dunne, kleyne, bleek-groene bladerkens uyt, suur van smaak, de klaver-bladeren by naast gelijk, behalven dat elk blad een diepen kerf in ’t midden heeft. De bloemkens die wit zijn en van vijf bladerkens, komen wat lager tusschen de steelkens uyt de wortel voort. De geel-bloemde suure-klaver heeft dunne, blinkende en kruypende steelkens, met bladerkens de ander niet ongelijk, en geele bloemkens. Alleluja, sie Hallelujah. |
allevatie, opheffing, opligting, opbeuring, bybeuring. |
alleveren, opheffen, opligten, heffen, opbeuren, bybeuren. |
alliantie, een verbond, bondgenootschap. |
alliceren, anlokken. |
allideren, anstooten, tegenstooten, stuyten. |
allieren, verbond maaken, verbinden. |
alligatie, anbinding. |
alligeren, anbinden, anverbinden. |
| |
| |
allisie, anstooting, tegenstooting, anhorting, stuyting. |
allocutie, een anspraak. |
allodiale goederen, onleen-goederen, vrye goederen. Goederen, dewelke met volregt den eygenaar toekomen, en niets ’t zy van heergewaaden, of anders schuldig is. Goederen de welke van niemant te leen gehouden worden. |
alloqueren, anspreeken, toespreeken. |
alloy, muntstof, dat is, goed goud, oft silver, of koper, om geld af te slaan, of te munten. |
alluderen, op speelen, ’t ooge op hebben. Alluderen, met iemand speelen. |
alluëren, anvloeyen, anspoelen. |
allumeren, ontsteeken. |
allusie, sin-speeling, schuyl-sin, of schuyl-rede, is als men met de sin van een woord, ’t welk twee beteykenisse heeft, of met de sin van een rede, die twesins kan uytgelegt worden, speelt, dat is, iemand in twijffel houd. Al-lusie, insigt op iets. Allusie, speeling, anspel, met speeling. |
alluvie, anvloeying, anspoeling. |
almanach, een maand-wijser, of tijd-wijser, anwijsende de tijden des jaars, de dagen des jaars, en des maands, en de tijden van de loop des Sons, en des Maans, en veel andere dingen meer. Almanach, word van sommige gesegt te zijn, een Arabisch woord, en te beteykenen getal of telling: andere seggen het te zijn, een oud duyts t’saamen geset woord, te weten, almaanachte, dat is, al des Maans agt-neeming. Maar om dat het |
| |
| |
wat meer anwijst als des Maans-loop, en dat het woord van almaanachte, wat duyster is, heb ik het tijd-wijser of maand-wijser overgeset. |
alose, elf of elft, is een seker slag van visch. |
altaar, een slagt-plaats, een hooge verheve plaats in ’t huys Gods, waar op de God toegeheyligde beesten geslagt wierden, van de Heyligers, van welke geslagte beesten eenige deelen of stukken wierden verbrand op de selve plaats, eenige stukken wel gebraden zijnde en met doop overgooten, wierden van de Heyligers gegeeten. Altaar, heyliging-plaats, of wying-plaats, daar men allerley giften of gaven, die men God toeheyligde, bragt. By die van de Roomsche Gods-dienst hebbense mede nog heyliging-plaatsen, daar de Heyligers de Gods-dienst dagelijks op doen. Maar die en bestaat niet in beest-slagting, gelijk by de Iooden of Heydenen, maar in al vry wat wonderlijker saak, te weten, in mensch maaking. Want sy kunnen, ’t welk God selfs niet kan doen, alle stonden van den dag, van een kleyn rond stukjen meel-gebak, een mensch maaken, en ’t blijft een kleyn rond stukjen meel-gebak, gelijk ’t van te vooren was, en men geeft het malkander voor een mensch, niet mensch alleen, maar God mensch, te eeten. O groote onsinnigheyd! Ik lees wel van water tot wijn gemaakt: maar dat bleef geen water, want de Breydlofs-gasten smaakten wel haast den goeden wijn, en proefden verandering: want sonder dat al had den Saligmaaker tien maal gesegt, het |
| |
| |
is wijn gelooft het maar, sy en souden het niet gelooft hebben; als sy de verandering niet bemerkt hadden. Maar dese luyden willen, sonder datter verandering geschied, dat men sal gelooven, datter verandering geschied is: ja ook soo een verandering die onmogelijk is. |
alteratie, een verandering, ontsteltheyd, ontsteltenis, ontsetting. |
altercatie, kijving, twisting, twist, bedinging, omrede. |
alterceren, kijven, twisten, bedingen, twistig zijn, tegen malkander kijven. |
altereren, veranderen, sik ontsetten, ontstellen. |
altern, overbeurtig, overhands. |
alternatie, wisseling, beurt-houding. |
alternatijf, by beurten, beurts-wijs, over ’s hands. |
alterneren, beurt houden, over hands doen. |
| |
A. M.
amabel, minbaar, minwaardig, liefwaardig. |
amaritude, bitterheyd. |
amasseren, ophoopen, vergaderen, versamelen, tassen. |
amateur, een lief-hebber, minnaar. |
ambagen, omwegen. |
ambassaat, sie ambassadeur. |
ambassaatschap, sie ambassade. |
ambassade, of ambassaatschap, gesantschap, dat is, de sending eens gesants. |
ambassadeur, een gesant, afgesant, hof-gesant. Die van een Staat, Koning of Prins, ge- |
| |
| |
sonden word an een andere Staat, Koning of Prins, om iets te verhandelen wegens den Staat, ’t zy van Oorlog of Vrede. |
ambelen, snelliglijk gaan. |
ambidexter, byhandig, evenhandig, slinks en regts. |
ambieren, na hengelen, om hengelen, na staan, uyt zijn om eenig ding te verwerven, vryen, begeeren. Ambieren, omgaan, rondomgaan, omringelen. |
ambigeren, twijffelen, in twijffel zijn, in twist zijn. Ambigeren, rondom drijven. |
ambiguiteyt, dubbelsinnigheyd, twijffelsinnigheyd, dubbelduydigheyd. |
ambitie, eersugtigheyd, eergierigheyd. |
ambitieus, eersugtig, eergierig. |
ambulatie, een wandeling. |
ambuleren, wandelen. |
ameen, vermaakelijk, lustig. |
amende, een boete, die iewers opgestelt is. Amende, een verbetering. |
ameniteyt, vermaakelijkheyd. |
amiabel, lieflijk, vriendelijk, minsaam. |
amicabel, vriendelijk, minnelijk. |
amicable compositeurs, goede mannen, of vriendelijke scheyds-luyden, soen-maakers. |
amice, vriend. |
amicitie, vriendschap. |
amict, een kleed, hoofdeksel. |
amye, een vriendinne. |
amys, een vriend. |
amy-schap, vriendschap. |
amissie, verlies. |
amitteren, verliesen. Amitteren, weg-senden, weg-schikken, van sik senden, laaten gaan. |
| |
| |
ammunitie, toerusting, oorlogs gereedschap, krijgs-tuyg, dat is, allerley geweer, wapen, en geschut, dat ten oorlog gebruykt word. |
ammunitie van oorlog, oorlogs toerusting, sie ammunitie. |
amnestie, een algemeene vergeeting, wanneer men eenige daaden, die soo heel wel niet geweest zijn, in ’t geheel niet meer en wil gedenken. Amnestie, vergeeting. |
amoderatie, bemiddeling. |
amodereren, bemiddelen, middelen. |
amolieren, weg-doen met grooten arbeyd, weg-drijven, verdrijven, afwenden. Amolieren, uitroeyen, verdelgen. |
amolitie, weg-doening, verdrijving. Amolitie, uitroeying, verdelging. |
amoreus, minnend, verliefd. Amoreus, een vryer, verliefde vryer. |
amoreuse, een vrijster, verliefde vrijster. |
amortisatie, doode handstelling, onwandelbaarmaaking, onvervreemdbaarmaaking, of onverhandelbaarmaaking, dat is, wanneer men maakt, dat eenige goederen niet meer verhandelbaar, of vervreemdbaar zijn, en dat der selver eygenheyd niet meer kan over gaan, van de eene op den ander, gelijk die eenig land an een arm Gods-huys maakt, soo en kan of en mag dat land niet weer verhandelt of vervreemd worden. |
amortiseren, in dooder hand stellen het goed, onvervreemdbaar maaken, onverhandelbaar maaken, onwandelbaar maaken, sie amortisatie. |
ampel, wijd, breed. |
| |
| |
amphibologie, dubbelsinnigheyd, een donkere rede, twijffel rede, twijffelatige sin. |
amphitheater, een schouwburg, toneel rond, ronden burg, daar men iets heerlijks op vertoont. |
ample, wijd, breed, ruym, wijdlugtig. |
amplecteren, omhalsen, omvangen, anneemen, verkiesen. |
amplexie, omhalsing. |
ampliatie, vermeerdering, grooter maaking. |
amplieren, vermeerderen, grooter maaken. |
amplificatie, uytbreiding, breedmaking. |
amplificeren, uytbreiden, breed maken, vermeeren. |
ampulle, een kan, kruyk, pul. |
amputatie, besnoeying, afsnijding. |
amputeren, afsnijden, afhouwen, afsnoeyen, knotten. |
| |
A.N.
anabaptist, een herdooper, wederdooper, doops-gesinde, een wederdooper is, die van gevoelen is, dat iemands doop, jong gedoopt zijnde, eer hy belijdenis sijns geloof heeft konnen doen, niet genoegsaam is, maar dat hy dan, wanneer hy vol wassen is, en belijdenis sijns geloofs kan doen, wederom moet herdoopt werden. |
analogie, evenredenheyd, evenbedeeling, gelijkmaatigheyd, over-een-koming, anpassing. |
anathema, een vloek, een vloek besluyt. Anathema, een gifte of geschenk de Goden toegewijt, een gifte die men in de kerk hangt, of set, en bewaart. |
| |
| |
anathematiseren, vervloeken. De geestelijken konnen seer ligtelijk, ja om een haver stroo byna, als hun iets niet na de sin is, vervloeken, niet denkende, datse hun selven mede seer vervloekt maaken, met een ander soo ligtelijk te vervloeken en te verdoemen. |
anatomie, ontleeding, opsnijding, ontleedkunde, dat is, de konst om lighaamen te konnen ontleden, en na de konst, van lid tot lid op te snijden. Anatomie, een ontleedplaats, de plaats daar men gewoon is ontleeding te doen. |
anchovi, sie antsouwe. |
androgynen, man-wijven, zijn menschen die beyde de teel-leden, soo wel het manlijk als het vrouwelijk, hebben. |
angust, nauw, eng, beslooten. |
angusteren, benauwen, engen, eng maaken. |
angustie, benauwtheyd, bangigheyd. Angustie, een engte, een enge of nauwe plaats. |
animadversie, anmerking, opmerking, toesiening, gade-slaaging, waarneeming, waarschouwing. Animadversie, straffinge, tugting. |
animadvertentie, toesigt, anmerking, waarschouwing, bevroeding. |
animadverteren, toesien, anmerken, gade-slaan, waarnemen, bevroeden, behartigen, waarschouwen, straffen. |
animeren, moedigen, moed geven. Animeren, leevendig maaken, ziel en gevoel geeven, leeven. |
animeus, moedig, gehart, stout. |
animositeyt, moedigheyd, stoutheyd. |
| |
| |
annalen, jaar-boeken, jaarlijkse geschiedenis boeken, in welk men al de jaarlijkse geschiedenissen en voorvallen, opschrijft, tot nut en dienst der nakomelingen. |
annate, een jaarlijkse inkomst, opkomst van een jaar, de inkomst die men iewers jaarlijks van trekt. |
annecteren, anhegten, anknoopen, anbinden. |
annectie, anknooping, anhegting, anbinding. |
annex, angeknoopt, angebonden, bygevoegt. |
annihilatie, een vernietinge, te niet doening. |
annihileren, of annichilleren, vernietigen, te niet doen. |
anniversarien, jaarlijkse uytvaart viering. By de ouden wierd dikwils de uytvaarts dag, van iemand die gestorven was, geviert. By die van de Roomsche Godts-dienst, die de Heydenen dog meest in alles navolgen, geschied dat al mede veeltijds, dat men een jaarlijkse ziel-mis doet voor iemand die gestorven is. Anniversarien, een jaarlijkse hoogtijd houding, die alle jaar onderhouden word. |
annotatie, anteykening, opschrijving. |
annoteren, anteykenen, opschrijven om te gedenken, merken. |
annueren, toewenken, toeknikken, toestaan. |
annullatie, een vernietinge, te niet doening. |
annulleren, vernietigen, te niet doen, afschaffen. |
annulleren de proceduren, de ding-taalen te niet doen, de regts-pleging vernietigen, de gedings-handel te niet doen. |
annunciatie, boodschapping, verkondiging, verwittiging. |
| |
| |
annuncieren, boodschappen, verkondigen. |
anssoye, sie antsouwe. |
antecederen, voortgaan, overtreffen. |
antecelleren, uyt-munten, te boven gaan, overtreffen. |
antecesseur, een voorsaat, een voorganger. |
antecessie, voorgaaning, overtreffing. |
antedateren, te vooren anteykenen, te vroeg dag-teykenen, is de dag des maands vroeger stellen, als hy is. |
antemuraille, een voorvest, voorburgt, voormuur. |
anteponeren, voorstellen, voorsetten, hooger houden en schatten. |
antepositie, voorstelling, voorsetting. |
Antichrist, tegen-besmeerde, of besmeerde gelijk, dit is een t’saamen geset bastaard Grieks woord uyt Αντί, Anti, ’t welk beteykent tegen, of gelijk: en χριστός, Christus, ’t welk beteykent besmeerde, op onduyts, Gesalfde, dat is, eender, die met eenig welriekend smeer, smout of olie, wat besmeerd of begooten wierd; gelijk de Koningen, Heiligers en voorseggers op ’t anvaarden van hun rijk, of ampt by de ouden, gedaan wierden, die tot bevestiging en versterking in hun rijk, of ampt met een weinig wel-riekende olie op ’t hoofd bestort wierden. Dit woort dan van Antichrist, beteykent tegen-besmeerde, of gelijk besmeerde, of besmeerde gelijk. De eerste betekenis word van een deel navolgers, van een Soon des menschen, waar van in de H. Schrift gewag gemaakt word, welkers naam was, Iesus, Behouder, om dat hy sijn volk behoud, en ge- |
| |
| |
bynaamt, Christus, besmeerde, om dat hy was met den H. Geest overstort of besmeert, gepast op een Mahomet, om dat die en des selfs nakomelingen en anhangers seer groote vyanden zijn, van de navolgers des Behouders: en dat die Mahomet, over sulks te regt de naam van tegen-besmeerde, of Antichrist, is gegeven. Een ander deel van de navolgers des Behouders, passen dese naam van Antichrist, of besmeerde gelijk, want soo moet het woord dan uytgelegt worden, op het gekroonde Opper-hoofd, der algemeene Roomsche Gemeente, om dat se sien, dat dese wilden besmeerde gelijk zijn: want hy is niet vyand tegen den Behouder (al hoewel hy voor soo veel tegen of nadeelig, den Behouder kan gesegt worden te zijn, voor soo veel hy eenig voor-regt der selver an sik soekt te trekken,) nog tegen al de navolgers van den Behouder: maar alleen tegen die, alhoewel te onregt, welken hem niet willen den Behouder gelijk stellen, ’t welk ook niemand behoeft te doen. Anti, betekent ook in plaats, of in plaats van: soo dat, Antichrist ook beteekent, in plaats van besmeerde, dat is, een die in plaats van besmeerde hoofd der Gemeente is hier op aarde. Anti betekent ook voor, by gevolg betekent Antichrist, ook voor besmeerde, dat is, die voor besmeerde is en niet tegen. Soo dat die naam van Antichrist, soo wel in ’t goede, als in ’t kwade, kan genoomen worden. Dog dewijl ’t in de Schrift ten kwaade gesegt word, soo neem ik voor Antichristen, alle die geenen die tegen de waarheyd zijn. |
| |
| |
anticipatie, vervroeging, een vervroeging van de gesette regt-dag, gesette regts-dag vervroeging, of vervroeging van de paaltijd des beroeps, vervroeging geschied in saaken van hooger beroep, of hooger voor regt betrekking, wanneer een eyscher of beroeper, den gedaagde gedag-vaart heeft, en een dag van regten betekent is, welke de gedaagde dunkt te lang genomen te zijn, soo versoekt de gedaagde de vervroeging of verkorting van die gesette tijd. Anticipatie, verhaasting, voorkoming, voor-ingenomenheyd verrassing, voorkoming voor den verval dag. |
anticiperen, vervroegen, de paaltijd des beroeps vervroegen, of verkorten, om de saak eerder te doen dienen. Anticiperen, voorkomen, verrassen, verhaasten, onderscheppen. |
antidateren, sie antedateren. |
antidot, een tegengift, tegenbaat, tegenbaat tegen vergift, een genees-middel ’t welk gebruykt word tegens vergift, ’t zy dat iemand van vergiftige dieren is gebeten of gesteken, of ’t zy dat imant vergif in ’t lijf genomen heeft. |
antidotaal, een versoek-schrift an ’t geregte, of aan ’t hof, om ongehoord niet beswaard te werden, of een versoek-schrift tot voorkoming, dat een beschuldigde ongehoort niet en werde beswaart. Een versoek by versoek-schift ten hoove, of an de regters gedaan, om voor te komen, dat imant die beschuldigt word, ongehoort niet en werde beswaart, op het te kennen geeven, of be- |
| |
| |
schuldigen, van de tegen-dingers, of beschuldigers. |
antijk, of antijks, oud, ouwer-wets. Antijks, snaaks. |
antikiteyt, sie antiquiteyt. |
antikiteyt soeker, sie antiquiteyt soeker. |
antimonie, spits-glas of spies-glas, rauw spies-glas, is een berg ingewant of mijn-stof, bestaande uyt een swavel-agtige, kwiksilver-agtige, en een sout-aard-agtige stof: het is heel sterk van kragt en werking, heel wel bereyd zijnde, word het somtijds in de genees-konst wel gebruykt, met goed geluk en gevolg: maar kwalijk bereyd zijnde en ingenomen, veroorsaakt de dood. |
antipathie, een afkeer, weer-sin, tegen-sin, tegen-lijding, tegen-sugt. Alle afkeer in de menschen of in de beesten, word veroorsaakt door inbeelding van hindernis. Gelijk by voorbeeld, dat iemand een afkeer heeft van kaas, die weer-sin spruyt uyt inbeelding van hindernis, om dat hy sik inbeeld, dat hem de kaas sal hinderen en schadelijk zijn, of dat iemand een afkeer heeft van een kat of iet anders, spruyt al mede uyt hindernis, of om dat het te vooren al gehindert heeft. Soodanigen afkeer of weer-sin soude iemand, die der sik met andere kragtige gedagten tegen stelde, wel verwinnen konnen: maar de afkeer, die een schaap heeft van de wolf, en dat niet te onregt, soude niet overwonnen konnen worden door het schaap, want die is te groot. In leeve-loose dingen is eygentlijk geen afkeer of weer-sin: maar wel eenige wonderlijke werkin- |
| |
| |
gen, welkers oorsaaken, als men wil nauwe ondersoeken, men wel uytvinden kan. |
antipoden, tegen-voeters, tegen-voetelingen, sijn menschen die an de andere zijde des aard-kloots regt onder ons woonen. De ouden hebben sik ingebeeld, dat de aarde plat was, voornaamentlijk de geestelijken, onder anderen ook Augustinus, de selven en hebben niet willen gelooven, datter tegen-voeters waaren, hoe seer men hun dat selve met reden toonden. Ia sy hebben Viglius, een opsiender der Gemeente te Ments, van sijn staat en waardigheyd berooft, om dat hy seyde en bewees dat de aarde rond was. En nu weet de minste scheeps jongen wel, dat de aarde rond is, en dat men de selve kan om zeylen. Maar soo wel mag men sik op de wijsheyd en geleertheyd, der geestelijken betrouwen: gelijk gy siet. Dog sy hebben nog soo veel en groover misslagen, en dwaalingen, dat het op een niet an komt. |
antiqueren, oud maaken. Antiqueren, afschaffen, weg-doen, uyt-drijven. |
antiquiteyt, oudheyd, al-oudheyd. |
antiquiteit-soeker, ondersoeker der oudheyd, die alle oude geschiedenissen en andere oude dingen ondersoekt. |
antsouwen, anssoyen, of anchovi, kleyne viskens, als stekel-baarskens, stekel-baarsviskens. |
anxieteyt, angst, benauwtheyd. |
anxietude, angst-valligheyd. |
| |
| |
| |
A.P.
apart, bysonder, bysonderlijk, afsonderlijk, verdeelt. Apart, ter zijden. |
apert, opentlijk, klaar. Apert, rond-uyt. |
apertie, een opening, opendoening. |
apocryph, verborgen, gedekt, verdonkert, verduystert. |
apocryphe boeken, verborgen boeken, verdonkerde boeken, of verduysterde boeken, zijn eenige boeken, die eertijds mede gehouden zijn by de oude Kerk, voor regel-matige boeken der H. Schrift: en worden de selve ook nog by de Roomsche Kerk, daar voor gehouden. Dog voor eenige jaaren by die van de herstelde Gods-dienst daar van afgesondert, en uyt het getal der boeken, van de H. Schrift gedaan. Of iemand vraagde, mogense dat soo doen? wel ja! waarom niet? sy hebben ’t mogen doen en konnen doen, en hebben nog magt en regt, soo sy wilden (of anderen die ’t soude mogen behagen) al de vordere rest voor onregel-matig te verklaaren, en andere boeken in de plaats voor regel-matig stellen. Want het geen op ’t seggen van een Gemeente, voor regel-matig is verklaart, kan op ’t seggen van een ander Gemeente, voor onregel-maatig verklaart worden; soo lang als’er geen meerder vastigheyd is, of bewijs, als’er tot nog toe is. sie Bybel. |
apoint, of apointement, sie appointement. |
apologie, een verantwoording, verdeediging, verdeedig-schrift, ’t geen iemand schrijft tot |
| |
| |
verantwoording en verdeediging van sik selfs. |
apoplexie, de slag, geraaktheyd, beroertheyd, lijfs-beroertheyd. Dit is een seer sware siekte, waar door den mensch, als van den donder of bliksem geraakt, schielijk en in der ijl berooft word, van by naast alle gevoelen en beweging, soo dat men maar een weynig adem-haaling bespeuren kan. En is dese siekte seer swaar om te genesen; en als’er iemand van genesen is, behoud die tot een teyken lammigheyd der leden, welke lammigheyd gernoemt word beroertheyd of lijfs-beroertheyd: anders heet die siekte in ’t begin, de slag, of geraaktheyd. |
apostel, een gesant, afgesant, gesondene, die van iemand gesonden word, om iets te verhandelen, of die van iemand gesonden word, om iets te boodschappen of te verkondigen. Soodanige gesanten heeft’er den Behouder twalef gekooren, die aan alle oorden getrokken zijn, om des selfs Leere te verbreyden. |
apostaat, een afvallige, verloochenaar, die van iemand afvalt, of die van een angenome leer afvalt, en die verloochent. |
apostasie, een afval, afvalling, verloochening. |
aposteme, of apostume, een geswel, sweer, soek absces. |
apostille, een bescheyd op een versoek-schrift, of antwoord op een versoek-schrift, sie appointement. |
apostilleren, een antwoord op een versoek-schrift op de kant des selfs schrijven, een bescheyd op een versoek-schrift op des selfs |
| |
| |
kant schrijven, of een bevel op een enkel versoek, by versoek-schrift gedaan, op de kant des selfs te schrijven. Apostilleren, op de kant aanteykenen, of aanteykenen op de kant, te weten, het bescheyd, antwoord, of bevel op een versoek-schrift. |
apostumatie, swelling, sweering, is de rijp-wording, van etter-geswel, sie absces. |
apoteek, een schuur, pak-huys om iets in te bergen, een wijn-kelder. |
apoteek, of apoteekers-winkel, kruyd-mengers winkel, kruyd-bereyders winkel, alwaar men allerley genees-kruyden en dranken verkoopt en toebereyd. |
apoteeker, kruyd-menger, of kruyd-bereyder. Een die allerley genees-kruyden en dranken mengt, bereyd, kookt, en verkoopt. Apotekeres, kruyd-mengster, kruyd-bereydster. |
apozeme, een kruyd-drank, kook-kruyd-drank, is een kooksel, of afsiedsel van een deel gekookte genees-kruyden, welk afsiedsel, als’er de kruyden lang genoeg ingekookt zijn, (daar na geheldert,) en met suyker wat gesoet, en met wat wel-riekend kruyd wat lieflijk en angenaam gemaakt word; om te konnen gedronken worden, ’t zy om wat buyk-lossing te krijgen, of om wat verandering in ’t lijf te maaken. |
appaiseren, bevreedigen. |
apparent, oog-schijnlijk, schijnbaarlijk, schijnend, mogelijk. |
apparentie, oog-schijnlijkheyd, schijnbaarheyd. |
appareren, bereyden, verschijnen, schijnen, gesien zijn, gesien worden. |
| |
| |
appareil, bereydsel, toerusting. |
appast, aas, vet maakende spijs. |
appart, afgesondert, afgedeelt. |
appel, of appellatie, een beroep, hooger beroep, hooger betrek, weder beroep, of herroep. Een beroep, of hooger beroep, is wanneer der van een gewijsde van den lage regter word beroepen tot den hooge regter, met opschorsinge van de kragt van het gewijsde. |
appel in forma, een beroep met opschorsing van ’t gewijsde, een hooger betrek of hooger beroep met opschorsing van ’t gewijsde, dat is, dat het gewijsde van den lage regter geen voortgank sal hebben, ondertusschen dat men beroep gedaan heeft. |
appellant, een beroeper, weder-beroeper, die van het gewijsde, by den laagen regter gewesen, en waar by hy meynt beswaart te zijn, beroept tot den hooger regter. |
appellatie, beroep, sie appel. Appellatie, roeping, noeming, heeting. |
appelleren, beroepen, weder-roepen, hooger beroepen, hooger betrekken, herroepen, dat is, van een lage regter tot een hooge beroepen. Appelleren, weder versoeken, herkennen, noemen, heeten, roepen. |
appenderen, anhangen. |
appendix, anhangsel, by anhang, byvoegsel, byval. |
appensement, bedenking, dag van beraad. |
appeteren, begeeren, hertelijk begeeren, graag zijn, seer lustig zijn. Appeteren, naderen, na by zijn. |
appetibel, begeerlijk. |
appetijt, begeerte, graagte, graagheyd, lust, |
| |
| |
eetens lust, trek of begeerte tot iets. |
appingeren, anvoegen, byschrijven, byschilderen, of bymaalen, anschilderen, opdigten. |
applauderen, vervrolijken, prijsen, toejuychen. |
applicatie, een toe-eygening, toepassing. Applicatie, byvouwing, toevoeging, byvoeging, toebegeeving. |
appliceren, toepassen, toe-eygenen, te pas brengen om een saak te verklaaren. Appliceren, byvouwen, aanknoopen, byvoegen, toevoegen, toebegeeven. |
appointement, een antwoord op een versoek-schrift, bescheyd op een versoek-schrift, een bevel op een enkel versoek, ’t welk op de kant van een versoek-schrift, geschreven word. Appointement, ’t geschrevene op de kant van een versoek-schrift. Appointement, een beslegting, uyting, een afvaarding. |
appointement commissoriaal, een bevel van een gemagtigde regter, of een bevel van een hagesette regter, dat is, een bevel, ’t welk gegeeven word aan de regts-pleegers, van een van de regters of Raads-heeren, de welke daar toe van ’t Hof, of de andere Raads-heeren is gemagtigt en afgevaardigt, om de regts-pleegers op een by-een-komst daar toe belegt, te vereenigen, of anders te beveelen wat gedaan sal worden. |
appointement dispositijf, een regts-gebod van den Hove, op wat wijse een saake beschreeven sal worden. |
appointeren, bestemmen, imant ergens bescheyden, dag-vaarden. Appointeren, vergelijken, spitsen. |
apponeren, of apposeren, bysetten, bystellen. |
| |
| |
apportatie, bybrenging, anbrenging, andraaging, byvoering. |
apporteren, bybrengen, andraagen, byvoeren, anbrengen. |
apposeren, sie apponeren. |
appositie, bysetting, bystelling, toeset. |
apposteren, afrigten. |
apprecatie, toewensching, toebidding. |
appreceren, toebidden, toewenschen. |
apprecieren, waarderen, toeschatten, schatten. |
apprehendeerde, een gevange, vastgehoudene, angetaste, die gevangen is, of vastgehouden. |
apprehendeert, gevangen, vastgehouden, angetast. Apprehendeert, begreepen, anvaart, bevat. |
apprehendeeren, vasthouden, vangen, antasten, vatten Apprehenderen, anvaarden, begrijpen, bevatten. |
apprehensie, vangenis, vasthouding, hegtenis. Apprehensie, begrijping, bevatting. |
approbatie, gestading, bevestiging, goedkenning, toestemming. |
approberen, gestaden, bevestigen, van waarde houden, goed kennen, goed agten, anneemen, looven. |
approche, nadering, naaking. Approche, een loop-graft, genaak-schans, is een begraving, die in de belegering van een stad gebruykt word, om de stad allengskens te naderen. |
approcheren, naderen. |
appropinquatie, genaaking. |
appropinqueren, genaaken, naderen, bykomen. |
| |
| |
appropriatie, een toe-eygening. |
approprieren, toe-eygenen. |
appuy, leuning, steunsel, stutting. |
appuyeren, leunen, steunen, stutten. |
April, gras-maand, dese maand heeft sijn naam van het eerst uytwassende gras, het welk in dese tijd begint te groeyen, en uyt de aarde te schieten. De Kummeren, of Komeren, dat sijn de Holsteynders of Deenen, noemense fare maanet, fare maand, dat is, hupsche of fraye maand, om datse mede een van de frayste maande van ’t jaar is. |
apt, bekwaam, nut. |
apteek, of apteekers-winkel, sie apoteek, of apoteekers-winkel. |
apteeker, sie apoteeker. Aptekeres, sie apotekeres. |
apteren, voegen, byvoegen, vleyen, schikken, passen, bekwaam maaken. |
aptitude, bekwaamheyd, bekwaamlijkheyd. |
| |
A.R.
arbiters, gewillekeurde regters, zijn die by wille en begeerte van de twistelingen of dingers gekoren worden, om hun te regten, en een oordeel over hun verschil te vellen. |
arbitraal, goed-dunkende, beraadsaam, wilkeurlijk. |
arbitraalijk, beraadsaamelijk, goed-dunkelijk. |
arbitraale uytspraak, een uytspraak van gewillekeurde regters. Arbitraale uytspraak, |
| |
| |
een uytspraak van goede mannen, sie arbitrage. |
arbitrage, een gewijsde, oordeel, of uytspraak van gewillekeurde regters. Arbitrage, een seggenschap, bemiddeling, of uytspraak van goede mannen, of gewillekeurde scheyds-mannen. Arbitrage, een goed dunken. |
arbitraire pene, een ongesette straf, een straffe naar goed dunken des regters, waar mede eenige misdaaden, daar geen gesette straf toe staat, gestraft worden. |
arbitrateurs, goede mannen, middelaars, scheyds-mannen, vreede-maakers, zijn die by wille en begeerte van de regt-pleegers of dingers gekoren worden, om hun saak te middelen, en hun alsoo van malkander te scheyden. |
arbitreren, uytspreeken, bemiddelen, raadslaan, beraadslagen. |
arcenal, een waapen-huys, waar in men allerley wapenen bewaart. Arcenal, harnas-kamer. |
arceren, weeren, afweeren, beletten, indrijven. |
archangel, eerste boode, of opperboode. Dit is een bastaart Grieks woord, ’t welk in de Schrift onovergeset gelaaten is, en beteykent gelijk ik geseyd heb, eerste boode, of opperboode. Dog wat dit voor een eerste of opperboode is, en oft een geest of mensch is, dat weet ik niet: wat sijn anbrengen of boodschap is, dat weet ik ook niet. Een Gods-geleerde sal seggen, dat het een geest is. Maar uyt de beschrijving dieder op twee plaatsen in de Schrift, van dese operboode, of archangel, gedaan word, en kan sulks |
| |
| |
niet afgenoomen werden. Want op de eene plaats staat, dat de Heere met een anmaanend geroep, met de stemme des opperboode, en met de trompette Godes sal nederkomen van den Hemel. En op de andere plaats staat: de opperboode, wanneer hy twistende met de lasteraar, sprak van Mosis lighaam, heeft niet durven inbrengen, oordeel van lasteringen: maar seyde, de Heere bestraffe u. Dit schijnt mijn niet toe de beschrijving van een Geest te zijn, maar van een mensch: want dat zijn bedrijven van een mensch: te spreeken, te twisten. Dog sie hiervan breeder in het woord engel. |
archebuse, sie arquebuse. |
archebusier, sie arquebusier. |
archier, een schutter, een boog-schutter, die pijl en boog, gelijk men by ouds plag, ten oorlog voert. Maar nu heeft men roers en lange spietsen. |
archier te paarde, een schutter te paard, boog-schutter te paarde, is een ryder, versien met pijl en boog. Dog een ryder voert nu een kort roer, en twee kleyne rij-roers an weder-zijden van den zadel. |
architect, een bouw-meester, is een die in de bouw-konst wel ervaren is. |
architecture, bouw-konst, dat is, de konst om wel te timmeren en te metselen. |
archiven, de stads-kamer, daar men de stads voor-regten en gemeene schatten, ook stads-schriften, of jaar-boeken bewaart. Archiven, hand-vesten, stads-schriften, voor-regten. |
arcion, de zadel-boom, dat is het voorste |
| |
| |
deel van de zadel, daar de knop an komt, de zadel-boog. |
arcke, sie arke. |
arckebuse, sie arquebuse. |
arckebuseren, sie arquebuseren. |
arckebusier, sie arquebusier. |
arctatie, beklemming, benauwing. |
arcteren, benauwen, beklemmen, eng t’saamen sluyten. |
ardent, vuyrig, brandig, hittig, heftig. |
arderen, branden, vuyrig zijn, ontsteeken zijn van hitte, vuyrig ontsteeken zijn van liefde. |
ardeur, vuyrigheyd, hittigheyd, brand. |
arest, sie arrest. |
arestant, sie arrestant. |
aresteerde, sie arresteerde. |
aresteren, sie arresteren. |
argine, een afdaking. Argine, de dye, is het buytenste deel des beens, van de billen af tot an de knie. |
arguatie, bewijsing, betooning, bestraffing, berisping, kibbeling. |
argueren, bewijsen, betoonen, overwinnen. Argueren, beschuldigen, bestraffen, begrijpen, berispen, kibbelen. |
argument, een bewijs, bewijs-rede, strijd-rede. Argument, kort begrijp, inhoud. |
argumentatie, bewijsing, bewijs-redening, twist-redening. |
argumenteren, bewijsen, bewijs-redenen, twist-redenen. |
argut, loos, scherpsinnig. |
ariditeyt, droogte, dorheyd. |
aristocratie, bester-heersching, der bester re- |
| |
| |
geringe, adel regering. Als eenige van de beste en voornaamste luyden de regeringe des lands hebben. |
arithmetica, de tel-konst, of reken-konst, tal-kunde, of tel-kunde: is de konst om wel te rekenen. |
arke, een kist, daar men iets insluyt, ’t zy kleederen, of ander goed. Arke, een kist, waar van in de Schrift gewag gemaakt word, daar van allerley reyn gediert seven en seven, van ’t onreyn twee en twee, manneken en wijfken in waren, doe de Watervloed over de gantsche Aarde kwam, soo die schrijver meende: dan ’t is die man goed te vergeeven, hy heeft niet beter geweten of de Aarde is plat geweest, gelijk de ouden in die waan sijn geweest, en daarom heeft hy gemeent, dat de gantsche Aarde van eenige dagen regens kon bedekt worden. En daar kan men hem nog al te gemoet komen in ’t beschrijven van de kist, om dat hy der niet by geweest is, nog de selve gesien heeft, en de maat is hem vergeeten, en een kunstig rekenaar is ’t niet geweest om de maat weer uyt te vinden: want anders soude het my wat vreemd dunken, hoe in soo kleynen kist, welkers langte maar was dry hondert ellen, de breette vijftig, de hoogte derig ellen, soo grooten menigte van dieren, en soo veel voeder voor meer als een jaar, heeft konnen zijn. Dog hy heefter van geschreven, gelijk hy’er van gehoort had. |
arke des verbonds, of arke des Heeren, de verbond-kist, kist des verbonds, of de kist des Heeren, des Heeren kist, is de kist ge- |
| |
| |
weest die Moses heeft doen maaken en setten in de hutte der t’saamen-komst. Der selver langte was twee ellen, de breete anderhalf ellen, de hoogte insgelijks anderhalf ellen. In dese kist wierden gelegt de twee steenen tafelen der Wet, een kruyk met Wat, ende een roede of stok van een Amandel-boom die gebloeyt had. |
arkebuse, sie arquebuse. |
arkebuseren, sie arquebuseren. |
arkebusier, sie arquebusier. |
armade, een krijgs-rusting, is een groote toestel ten oorlog. Armade, een krijgs-heyr, heyr-leger, dat is, een leger van krijgs-volk. Scheeps-armarde, een scheeps-magt, scheeps-vloot. |
armaris, een wapen-huys, daar allerley wapenen in zijn. |
armature, wapening, rusting, krijgs-rusting, wapen, harnas. |
armee, of armeye, sie armade. |
armeren, wapenen, toerusten. |
armosyne, of ormesyne, sijde laaken van Ormuz, Ormuz is de naam van een Stad en Eyland, gelegen an een inham van de Persische Zee: in welke Stad of Eyland dese sijde lakenen gemaakt worden, en sijn van daar eerstelijk alhier gebragt. |
armure, sie armature. |
aroma, wel-riekend kruyd, allerley wel-riekend kruyd, gewas, of vrugt, gelijk nooten-muscaaten, nagelen, &c. |
aromatijk, wel-riekend. |
aromatizeren, wel-riekend maaken. |
aronde, een swaluwe, of swaalme. Een kleyn- |
| |
| |
vogelken swartagtig, met korte, swakke beentjes, de staart is lang, en an het eynde als een twee tandige vork, nestelt veel an de Kerken, en op ’t land in de ried-dakte schuuren, en boere huysen. |
arquebuse, een vuur-roer, hand-geschut, hand-bus, ’t welk met de handen gehouden word ende afgeschooten word, een vuur-roer is, ’t welk een vuur-slot heeft, om ’t boskruyd an te slaan. |
arquebuseerde, doorschootene, dood geschootene. Een die door veroordeling van krijgs-geregt doorschooten is. |
arquebuseren, schieten, dood schieten. Als iemand met een roer door bevel des krijgs-regters, om eenige bedreven misdaad, dood geschoten word, gelijk onder krijgs-luyden geschied. |
arquebusier, een schutter, of schieter, vuur-roer-schieter, hand-schut-schieter, of hand-bus-schieter, dat is, een schutter te voet die een vuur-roer voert, of ook wel eenig hand-schut- geweer. |
arrabel, buyten voorstel, buyten gesprek, buyten voorneeming, niet dienende. |
arrectie, opsteeking, opregting. |
arrement, een overblijfsel, geding-vernieuwing. |
arrementen van een proces, een gedings-vernieuwing, de anneeming van een regts saak eenes overledene, geding-erving, de grond-vesten van een geding, daar het geding op begost is, de overblijfsels van een geding, waar toe imant gedag-vaart word, om de selven an te neemen en te vervolgen. Wan- |
| |
| |
neer imant die een regts-saak voor ’t geregte heeft hangen, komt te sterven, soo word des selfs erfgenaam gedag-vaard, om die saak an te neemen en voorts te vervolgen. |
arrementen van het proces anneemen, een begonne regts-saak van een overledene anneemen en voorts vervolgen, sik selven geding-erfgenaam stellen, de overblijfselen van een geding anneemen, dat is, wanneer een erfgenaam, of erfgenaamen, ’t zy datse daar toe gedag-vaart zijn, of datse het vrywillig doen, de regts-saak eens overledene, soo alse staat, anneemen en vervolgen, een geding vernieuwen. |
arrentement, verhuuringe, verpagtinge. Arrentement, geld geeving op geld-winst. |
arrenteren, verpagten, verhuuren. Arrenteren, geld op geld-winst geeven. |
arreptie, angrijping, opvatting, anneeming. |
arres, een waarder ken-penning, of Gods-penning. Na het maaken van een koop, of huur, soo geeft de kooper, of huurder, an de verkooper of verhuurder, tot teeken en bevesting, of van waarde-kenning van koop, of huur, een stuk gelds, soo veel elk dunkt, voor den armen, waar van de naam van Gods-penning komt, om dat het om Gods wil aan den armen gegeeven wierd. Somtijds geeft de verkooper of verhuurder, mede soo wel als als de kooper of huurder een stuk gelds voor den armen. Somtijds bedingt den verkooper of verhuurder wel een seker stuk gelds om voor hun te behouden: ’t welk men dan noemt een waarder ken-penning, dat is, een penning of stuk |
| |
| |
gelds tot kennis en teken van verseekering, of waarheyd. |
arrest, een gewijsde sonder vorder beroep, een gewijsde en besluyt van den regter, waar van men niet verder of hooger beroepen mag, een uyterste regt-doening. Wijsen by arrest, uytterlijken regt doen, of wijsen zonder vorder beroep, dat is, uyt eyndelijk oordeel vellen sonder dat men daar van vorder of hooger beroepen mag. Arrest, besetting, besetting op een mensch, beslag, antasting, vast-setting, in versekering houding, in bedwang houding, bekommering, kommer-regt, verhindering, beletting, sie arrest op een persoon. Arrest, hand oplegging, hand oplegging op eenig goed, goederens in verseekering neeming, sie arrest op eenig goed. Arrest, een besluit. Arrest, een verstrikking. |
arrest fundeert jurisdictie, besetting maakt bank-vast, dat is, doet iemand te regt staan, daar hy anders niet hoefde te regt te staan. |
arrest op eenig goed, hand oplegging, of hand oplegging op eenig goed, goederens in verseekering neeming. Met de hand te leggen op eenig goed, geeft men te kennen den eygenheyd, die men heeft an eenig goed. Want men zegt gemeenlijk, dat is mijn goed, daar leg ik mijn hand op, en men legter de hand op: daar mede te kennen geevende, dat men het wil bewaaren en beschermen. Soo doet men ook hand oplegging op eens anders goed, tot teeken dat men daar regt toe heeft uyt geldschuld, de welk ons die, diens goed het is, schuldig is. |
| |
| |
arrest op een persoon, besetting, of besetting op een mensch, besetten is, imant die vreemd is, verhinderen en beletten, dat hy ons niet en kan ontvlugten of ontloopen; of imant verbieden, om niet te mogen weg-trekken. En door besetten brengt men te weeg, dat imant die van buyten en vreemd is, voor onsen regter moet te regt staan. Besetting-regt spruyt uyt geld schuld. Arrest op een persoon, regt van gijseling op imant. Arrest op een persoon, regt van antasting, of vast-setting op imant, dat is, om imant te mogen antasten en in gevangenis setten. In arrest houden imant, imant in besetting houden. In arrest houden imant, in hegtenis imant houden, in bedwang houden, of in verseekering. |
arrestabel, besetbaar, besettelijk. Arrestabel persoon, een besetbaar mensch, dat is, die beset mag worden. Arrestabel, hand oplegbaar, hand opleggelijk. Arrestabel goed, hand oplegbaar goed, dat is, goed daar hand oplegging op mag gedaan worden. |
arrestant, een besetter, die imant beset uyt regt van in-schuld. Arrestant, hand oplegger, die hand oplegging doet op imants goed uyt regt van in-schuld. |
arresteerde, of gearresteerde, besettede, vast-gesettede, in verseekering genomene, in bedwang genomene, bekommerde. Arresteerde, hand opgelegde, in verseekering genome. |
Arresteerde goed, of ’t gearresteerde goed, ’t hand opgelegde goed, het in verseekering genome goed, dat is, het goed daar de hand |
| |
| |
oplegging op gedaan is, schulds-halven. |
arresteerde persoon, of gearresteerde persoon, de besettede, de besettede mensch, ’t zy man, of vrouw: vast-gesettede, ’t zy man, of vrouw: in verseekering genomene mensch, ’t zy man, of vrouw; iemand die schulds-halven beset is, of vast geset in gevangenis. |
arresteerder, sie arrestant. |
arresteert, of gearresteert, beset, bekommert, de hand opgelegt. |
arresteren, besetten, besetting doen, ophouden. Besetten is imant, die vreemd is, en daar men vermoeden op heeft van vlugten, om dat hy soo veel schuldig is, ophouden, dat hy niet kan of mag weg-trekken. Arresteren, hand opleggen, hand oplegging doen op eenig goed, dat is, eenig goed antasten en in verseekering neemen, schulds-halven. Arresteren, vast-setten, in verseekering houden, als men imant uyt schuld vast set, of in verseekering houd, tot dat de schuld voldaan werd. Arresteren, bekommeren, beslaan. Arresteren, voorneemen, vast-stellen, besluyten. Arresteren, stilhouden, of stil doen houden. |
arrideren, anlachchen, toelachchen, behaagen. |
arriegarde, een agter-hoede, de agter spits van ’t leger, agter-togt van ’t heyr, laatste slag-orden, is een gedeelte van een leger, ’t welk de agter-togt heeft van het voor heen op-trekkende leger, om het selve te behoeden en te beschermen, dat het van geen vyand van agter overvallen word op ’t onvoorsienst, ende om daar na den laatsten anval te doen op den vyand. |
| |
| |
arrigeren, opsteeken, om hoog steeken, opregten. |
arripieren, opvatten, angrijpen, anneemen, anvaarden. |
arriveren, ankomen, anlanden. |
arroderen, in bijten, knaagen, beknabbelen, rond om afknaagen. |
arrogant, laatdunkend, trots, vermeeten, beroemelijk. |
arrogatie, sie adrogatie. Arrogeren, tot soon of dogter anneemen, sie adrogeren. |
arrogeren, beroemen, vermeeten, toe-eygenen, anmatigen. |
arrosie, inbijting, knaaging. |
arrouseren, besproeyen. |
arsenal, sie arcenal. |
arsenik, ratte kruyd, wit ratte kruyd. Een vergif ’t welk uyt de berg-mijnen gegraaven word, en dan in een nieuwen pot gebrand tot stof, waar mede men ratten en muysen vergiftigt: dog heeft het selve ook nog eenig gebruyk by eenige andere genees-middelen, in ’t geneesen van vergiftige siekten. Het word ook wel gebruykt van schilders in eenige verwe. |
arterie, een slag-ader, hart-ader. De slag-aders zijn gelijk lange pijpen, hol, die uyt het hart voort komen, en bekwaam zijn om het bloed, ’t welk uyt het hart komt, te voeren tot al de deelen en leden des lijfs. Sy worden slag-aders genoemt ten ansien van haar geduurig kloppen, of slaan, welk slaan of kloppen veroorsaakt word van de doorvloeying des bloeds. |
artichaut, sie artischok. |
| |
| |
articiok, sie artischok. |
articulatie, een geleeding, beleeding, ledenschikking, ledenstelling, een geleding is de t’saamenvoeging der leden, waar door het eene lid an ’t ander gehegt word. |
articule, sie artijkel, |
articuleren, van lid tot lid seggen, beleden, ontleden, iet seggen na de regte gelegentheyd van der saake. |
artifice, een konst-handel, konst-greep, konst. Artifice, byhandigheyd, list. |
artificiaal, of artificieel, konstig. |
artijke, lid-pijn, jigt, leden-siekte, leden-sugt, leden-krankheyd, lid-pijn of jigt is een siekte der leden, de welke veroorsaakt word door een scherpe, en bytende vogt, de welke op de gevoeligste deelen, gelijk vliesen, peesen en senuwen komt schieten, waar door als dan soo grooten pijn ontstaat. Lid-pijn krijgt men in verscheyde leden, somtijds in de handen, somtijds in de voeten, somtijds in de heupen, en in andere leden meer. |
artijkel, een lid-verdeeling, hoofd-stuk, deel. Artijkel, een vraag-stuk, voorstelling. |
artijkelen, of articulen, vraag-stukken, die men iemant voorstelt en daar op ondervraagt. Dat hy op de articulen antwoord per verbum credit vel non, dat hy de vraag-stukken bevestigende of ontkennende beantwoord: of, dat hy op de vraag-stukken antwoord, ja, of neen. Dit geschied in ondervraaginge, ’t zy van getuigen, of dat een regts-pleeger self moet antwoorden op eenige voorstellingen. |
| |
| |
artijkel der wet, hoofd-stuk des wets, een lid des wets, verdeeling der wet. |
artillerie, geschut, grof geschut, of groot geschut, ’t welk men op houte rol-paarden legt, om van verre stads muuren en wallen daar mede te beschieten, of om van de stads muuren en wallen de legers te beschieten. |
artillerij-huys, geschut-huys, waar in allerley grof geschut bewaart word |
artillerij-meester, geschut-meester, die den opsigt over ’t geschut heeft. |
artisaan, een konst-meester, konstenaar. |
artischok, onsteekelige distel, strobil-doorn, eetbaar distel-kruyd. Dese distel heeft wijt uytgespreyde langwerpige breede bladeren, an beyde zijde in diepe kervinge gesneden, die niet en steeken, oft immers met heel luttel steekelingen of doornkens beset zijn, en tusschen dien komt den steel voort, meer dan anderhalven voet hoog: elk steel draagt op zijn opperste een ronden bol, eerstelijk de gedaante hebbende van een pijn-appel, te weeten, van veele schelfferen oft schubben t’saamen vergadert: de welken open gaan en haar selven ontluyken, als de vrugt grooter geworden is en rijp. Het onderste van desen bol, gekookt zijnde, is heel smaakelijk om te eten, als ook het onderste van de schubben of bladen die om den bol, of stoel, sitten. Hoogduyts Strobil dorn. |
artist, sie artisaan. |
| |
A.S.
asare, hasel-wortel, mans-oor. Dese plante heeft gladde, blinkende groene bla- |
| |
| |
ders, hebbende de gedaante van een mans-oor, waarom het ook mans-oor genoemt word. Tusschen en onder de bladers, by de wortels, schuylen de bloemen, an de steelkens van de bladeren vast gehegt, en op eygen korter steelkens staande, bruyn-purpuragtig van verwe. De wortelen zijn veel in ’t getal of wijd verspreyt, dun en teer, krom, hierwaarts en daarwaarts verwart in malkander wassende. |
ascendenten, opgaande maagen, vrienden in opgaande maagschap. |
ascenderen, opklimmen, opgaan, klimmen. |
ascensie, klimming, opklimming, opgang, opvaart, opsteyging. |
ascriberen, sie adscriberen. |
ascriptie, sie adscriptie. |
asparsies, sie asperges. |
aspect, anschouw, ansigt. Aspect, een star-gesigt. |
aspergen, spruyten van koraal-kruyd, koraal-kruyds spruyten, uytspruytsels van koraal-kruyd, of uytbotsels van koraal-kruyd, sie asperges. |
aspergeren, besprengen, besproeyen. |
asperges, koraal-kruyd. Dit kruyd schiet eerst uyt sijn wortel een ronde effene gladde en gelijvige scheut sonder bladers, omtrent vier of vijf duym breed hoog, en omtrent een vinger dik, die onder wit-agtig, en boven groen-agtig en malsch is, en heeft boven een knopken. Dusdanige jonge uytspruytsels oft eerste steelen van koraal-kruyd worden van sommigen met groote smaakelijkheyd, alse gekookt zijn, gegeeten, eer sy groot en |
| |
| |
hoog worden. Sy hebben in ’t duyts geen naam als de bastaart Griekse naam aspergen. Dog men kanse wel spruyten van koraal-kruyd, of uytspruytsels van koraal-kruyd, in ’t neder duyts heeten. Als de steel van koraal-kruyd volwassen is en oud, dan is sy dik, hard, rond, drie voeten hoog, somtijds hooger, in veel andere zijd steelen of kleyne takken verbreyd, die heel vol kleyne, groene, sagte bladerkens hangen, gelijk hairkens. An dese zijd steelkens komen kleyne geele bloemkens voort: daar na volgen de vrugten gelijk ronde besien, die eerst groen zijn, en daar na rijp zijnde, root worden, van verwe ’t koraal gelijkende, soo groot als erwten: in de welke ettelijke bruyne of swarte saaden schuylen. |
asperiteyt, scherpheyd, wrangheyd. |
asperneren, versmaaden, veragten. |
aspersie, besprenging, besproeying. |
aspicieren, ansien, anschouwen, anmerken, verneemen. |
aspiratie, anblaasing, toeblaasing. |
aspireren, anblaasen, blaasen, wayen. Aspireren, natragten, bejaagen, na snakken, opvlammen. |
assay, of essay, proef, beproeving. Assay, geld-beproeving, te weten, of de stof, daar het geld van geslaagen is, goed is of niet. |
assayeren, beproeven, ondervinden, geld beproeven. |
assayeur, geld-beproever, munt-proever, te weten, of het goed stof is of niet. |
assaisine, huur dood-slag, dat is, een doodslag, die ten gevalle van een ander van welk |
| |
| |
de dood-slager een weynig geld krijgt, geschied. |
assaisineren, om huur dood-slaan, dat is, iemand dood-slaan om eenig huur of loon daar mede te verdienen. |
assaisineur, huur dood-slager, gehuurde dood-slager, die sik om eenig geld verhuurt, om iemand dood te slaan. |
assaisonneren, bereyden, smaak geeven. |
assaut, een anval, bespringing, bevegting. |
asscriberen, sie adscriberen. |
asscriptie, sie adscriptie. |
assectatie, navolging, geley. |
assecteren, navolgen, dikwils navolgen, najaagen, geleyden. |
assecuratie, versekering, versekering ter zee, versekering van eenige koopmanschappen of goederen voor ongeluk ter zee. ’t Welk de koopluyden veel laaten doen, alse goederen senden daar eenig gevaar is. |
assecureren, versekeren, veyligen eenige goederen of koopmanschappen voor ongeluk ter zee, dat is, op sik neemen de schade vergoeding, ingevalle die koopmansschappen of goederen koomen te verongelukken. |
assecutie, sie assequutie. |
assembleren, vergaaderen. |
assentatie, vleying, flattering, toestemming. |
assenteren, vleyen, flatteren, toestemmen of verwilligen tot alle ’t geene een ander segt om hem te behaagen. |
assentieren, mede houden, toestemmen, van een gevoelen zijn. |
assequeren, bekomen, verkrijgen, agterhaalen. |
| |
| |
assequutie, verkrijging, bekoming, agterhaaling. |
asseradeur, of asserateur, een versekeraar, by de welke de koop-luyden hun goederen en koopmanschappen, de welke sy over zee senden of van over zee verwagten, laaten voor een stuk gelds versekeren voor ongeluk: en is als dan een versekeraar, gehouden, soo wanneer de goederen komen te verongelukken, de schade te boeten. |
asserateur, sie asseradeur. |
assereren, versekeren, verdaadigen, bevestigen, gestant doen. Assereren, sie assecureren. |
asserteur, verdaadiger, versekeraar, bevestiger, |
assertie, versekering, verdaadiging, bevesting. |
asservatie, bewaaring, behoeding, toesiening. |
asserveren, bewaaren, gade-slaan, toesien, behoeden. |
assesseren, bysitten. |
assesseur, een toegevoegde regter, een toegevoegde raads-heer, of een bygevoegde, als regter, dat is, die in weder oversienninge eenes gewijsde tot het getal der andere regters, of raads-heeren toegevoegd word, om het gewijsde by de andere gewesen, wederom te helpen oversien. Assesseur, een raad-geever, of raads-man. Assesseur, een bysitter, bygevoegde. |
assesseurs, toegevoegde regters, of eenige geleerde mannen, die de gewijsdens van den ongeleerden regter raamen, sie assesseur. |
asseuradeur, sie asseradeur. |
asseurantie, versekering, versekering ter zee, sie assecuratie. |
| |
| |
asseurantie-meesters, haage sette regters in versekerings saaken, zijn die de verschillen die uyt versekering ter zee vallen, oordeelen. |
asseureren, versekeren, veyligen eenige goederen of koopmanschappen voor ongeluk ter zee, sie assecureren. |
asseveratie, versekering, vaste toesegging. |
assevereren, versekeren, vastelijk toeseggen. |
assignatie, overwijsing, een schuld overwijsing, dat is, wanneer aan iemant, tot betaalinge van ’t geen een ander aan hem schuldig is, een schuld van een derde, de welke de ander hebben moet van de derde, overgewesen word tot voldoeninge. Assignatie, een anwijsing, overgeeving, bewijs. Assignatie, toe-eygening, toeschikking, beschikking, bestelling, toeschrijving, voorschrijving. Assignatie van schuld, schuld overwijsing. |
assignatie van geld, anwijsing van geld, overwijsing van geld, of toeschikking van geld, toegeschikt geld, of toe-eygent geld: ’t welk de penning-meester toegetelt pleeg te worden van de wijk-meesters, om krijgs volk te betalen. |
assigneren, overwijsen, een schuld overwijsen, dat is, wanneer imant aan sijn schuld-eyscher overwijst de schuld van sijn schuldenaar, tot betaalinge van sijn schuld-eyschers schuld. Assigneren, anwijsen, overgeeven, bewijsen. Assigneren, toe-eygenen, toeschikken, beschikken, bestellen, toeschrijven, voorschrijven. Assigneren, wijten, toerekenen. |
assimilatie, een vergelijking, gelijkmaaking. |
assimileren, vergelijken, gelijk maaken. |
| |
| |
assimulatie, mede veynsing. |
assimuleren, mede veynsen. |
assise, een regts-dag, ding-dag, sit-dag, als men sit, om geregt te houden. |
assijs, sie accijs. |
assijsener, sie accijsener. |
assijs-huys, sie accijs-huys. |
assijs-meester, sie accijs-meester. |
assistent, een mede hulper, bystander. |
assistentie, onderstant, hulp, bystant. |
assisteren, bystaan, raad-geven, onderstaan, helpen. |
associatie, verselling, verselschapping. |
associeren, verselschappen, met malkander vereenigen. |
assommeren, optellen. Assommeren, knellen, dood-slaan. |
assopieren, stillen, sussen, in slaap wiegen. |
assumeren, annemen, byneemen, toeneemen, tot sik neemen, sik selven toeschikken. |
assumptie, anneeming, byneeming, toeneeming, tot sik neeming. |
assuradeur, of assurateur, sie asseradeur. |
assurantie, sie assecuratie. |
assureren, sie assecureren. |
astrict, verbonden. |
astrictie, sie adstrictie. |
astringent, sie adstringent. |
astringerent, toetrekkend, t’saamen-trekkend, stoppend. |
astringerent medicament, sie adstringerent medicament. |
astringeren, toeprangen, toetrekken, toedringen, stoppen. Astringeren, vast maaken, verbinden, belooven, bedwingen, saa- |
| |
| |
men dwingen. Astringeren, anknoopen, antrekken, sluyten. |
astrologie, starre-kijk kunde, starre-kragt kunde, starre-kijking, starre-waan. De konst om uyt de sterre te sien en oordeelen van iemands leeven, of dood, geluk of ongeluk. ’t Welk geoordeelt word uyt de kragt en werking der sterren. |
astrologist, of astrologijn, een starre-kijker, starre-kragt-kenner, goeder geluk-segger, geboort-luk-segger. Een die iemands geluk, of ongeluk, sijn dood, of lang leeven, weet te voorseggen uyt sijn geboort-ster. Dog die konstenaars hebben dat even wel soo vast niet. Maar dewijlser altijd na slaan, gebeurt het wel, datse het raan. |
astronomie, starre-loop-kunde, starre-kunde. De kunst of weetenschap, waar in verhandelt word de kennisse, loop en beweeging der starren. Astrologie en astronomie, worden somtijds voor een en deselve konst of weetenschap gehouden en genomen. |
astronomist, starre-konstener, star-loop-kender. Een die de kennisse en loop der starren weet, sonder op de kragt der selver, of op de voorsegging uyt de selven te letten. Maar de wijl een starre-konstener, en starre-kijker meest in beyde ervaaren is, soo word een starre-konstener of starre-kijker, somtijds voor een en de selve genomen. |
astructie, een bevestiging, vastmaaking, beweering. Astructie, bouwing, antimmering. |
astrueren, bevestigen, vast maaken, beweeren. Astrueren, opbouwen, anbouwen, antimmeren. |
| |
| |
astutie, schalkheyd, list, doortraptheyd. |
asur, sie lasur. |
asijl, een vry-stad, of vry-plaats, schuyl-plaats, is een plaats waar na toe imand, die onversiens een dood-slag gedaan had, mogt na toevlugten, en aldaar vry woonen en schuylen voor het vervolgen des bloed-wreekers. |
| |
A.T.
atheist, God loochener, God ontkenner. Een die ontkent en loochent, datter een God is. Soo die geen die God niet te regt kennen, God loocheners zijn: soo sijn de aldermeeste menschen, de Gods-geleerden al mede onder gerekent, God loocheners. Want by seer weynige is de regte, grondige kennisse Gods. De naam van God is by elk bekent, sijn Wesen by weynigen. |
atheistery, God loochening, God ontkenning. Geen wijs redelijk mensch heeft oyt God ontkent. |
atreux, fel, vinnig, wreed, bits, grimmig. |
attache, of attache-brief, een anhang-brief, of vreemde regter gewijsdens uytvoer-brief, of uytvoer-brief van het gewijsde eens vreemde regters: waar mede de gewijsdens van andere regters of hoven, by ons werden uytgevoert of te werk gelegt. Anhang-brief wordse genoemt, om datse an het gewijsde gehangen word. Attache, anhegtsel, anhangsel. |
attacheren, anhegten, anhangen. |
attaqueren, anranden, anrantsen, angrijpen. |
attedieus, verdrietelijk, moeyelijk. |
| |
| |
attempereren, ergens na regten, of ergens na volgen, na regten, volgen. |
attenderen, toe luysteren, ophooren, waarneemen, opletten. |
attent, andagtig, opmerkend, oplettend. |
attentaten, daadelijkheden tegen het verbod van den regter, daaden die imant doet tegen ’t bevel des regters. Attentaten, eenige onderneemingen, onderwindingen, onderstaaningen, of stout bestaan tegens verbod. |
attenteren, iets onderwinden, onderneemen, of onderstaan te doen tegens bevel. Attenteren, onderneemen, onderwinden, onderstaan, beproeven. |
attentie, andagt, opmerking, toeluystering. |
attenuatie, verdunning, verkleyning. |
attenueren, verdunnen, verkleynen. |
attereren, anwrijven, verslijten, vermaalen. |
atterminatie, uytstel, uytstel van tijd midts stellende borge, dat is, als een schuldenaar, de welke voort niet betaalen kan, van de hooge overigheyd versoekt vergunning van tijd, in welke hy hun, midts daar voor borge stellende, betaalen sal, of atterminatie, uytstel van betaaling midts stellende borge. Als een schuldenaar, voort niet konnende betaalen, versoekt van de hooge overigheyd uytstel van betaalinge tot sekere tijd, midts stellende borge, dat hy dan betaalen sal. Atterminatie, een verlenging, uytstelling, uytstel. |
atterminatie-brief, een brief van uytstel van tijd, een brief van uytstel, waar by men versoekt an de overheyd uytstel van betaalinge, om voor sekere tijd van sijn schuld-eyschers niet overvallen te werden: of die men |
| |
| |
verkrijgt van de overheyd, waar by die imant verleent uytstel van betaaling. |
attermineren, uytstellen, verlengen. |
attestatie, een getuygenisse, betuyging, verklaaring. |
attesteren, getuygen, betuygen, verklaaren, tot getuyge neemen, of tot getuyge roepen. |
attexeren, anweven, byweven, anvoegen, byvoegen. |
attingeren, anraaken, anroeren, geraaken, genaaken, bereyken. |
attractie, natrekking, bytrekking, toetrekking. |
attraheren, natrekken, bytrekken, toetrekken. |
attraperen, betrappen, agterhaalen. |
attribueren, toeschikken, toegeeven, geeven, toe-eygenen, toeschrijven, toevoegen. |
attributie, toe-eygening, toeschikking, toeschrijving, toevoeging, toegeeving. |
attroce, wreedelijk, moetwilliglijk, fellijk, swaarlijk. |
| |
A.V.
avance, sie avancement. |
avancement, vordering, bevordering, voortsetting. |
avanceren, vorderen, bevorderen, voortsetten. |
avanceren het geld, geld op de hand neemen, of geld verschieten. |
avancering, sie avancement. |
avantagie, voordeel. |
avantgarde, de voorhoede, voorspits van ’t leger, de voortogt van ’t heyr, de eerste slag-orden, is een gedeelte van een leger, ’t welk de voortogt heeft van ’t gantse optrekkende leger, om den eersten anval op den vyand |
| |
| |
te doen, en de selve soo veel mogelijk is eenige afbreuk te doen. |
avant perse, een Armenische appel, of vroege Persische appel. Dese vrugt is een soete, angenaame vrugt, rond als een appel, van binnen en van buyten heel geel, en daar in is een harde note oft bruynen steen beslooten, die effen en glad is, ende daar in schuylt een soete kerne. De boom, daar dese vrugt op wast, is redelijk groot: en de bladers sijn breed en voor spits, in de midden met ribben, om de kanten wat gekartelt of geschaart. De bloemen sijn wit-agtig. Dese boom is uyt Armenien hier gebragt en in de hoven voort geplant. |
avarye, soek haverye. |
avaritie, gierigheyd, vrekheyd, heb-lust, heb-sugt. |
avelleren, met gewelt aftrekken, uytrukken, ontrukken. |
aventuur, geval. By aventuur, bygeval, dat is, sonder opset, of voor bedenken. |
aventuuren, waagen. |
averye, sie havarye. |
aversatie, weer-sin, afkeer, veronwaerding, versmaading, afsiening. |
averseren, versmaaden, verwerpen, een afkeer hebben, den rugge keeren, sijn aangesigt afwenden, veronwaerdigen te aansien. |
averteren, afwenden, ontwenden, omwenden. |
avijs, sie advijs. |
aviseren, sie adviseren. |
avocatie, afroeping. Avocatie, afkeering, ontstemming, ontraading. |
| |
| |
avoceren, afroepen, ergens van roepen. Avoceren, afkeeren, ontstemmen, ontraaden. |
avontuur, sie aventuur. |
avontuuren, sie aventuuren. |
| |
A. U.
aubade, een nogtend-sang, morgen-spel, wek-gesang, een gesang of snaar-gespel, ’t welk iemand laat doen, of selver doet, voor de deur van sijn beminde; of aubade, een eer-gesang, eer-gespel, het welk iemand laat doen, of selver doet ter eeren van sijn lief, of ter eeren van een jong-vrouw, ’t zy s’avonds laat, ’t zy s’morgens vroeg. |
aubain, een uyt-lander. Aubain, land dat van de ingeboore bouwers verlaaten is, en van andere beseten word, ledig gevonde angevaard land. Aubains, hoofd-touwen, sijn de touwen daar den mast mede regt en vast in ’t schip van beyde zijde gehouden word, en gaan booven door het hoofd van de mast. |
auctentijc, kragtig, magtig, bekragtigt. Authentijc, geloofwaardig, eygen geloofwaardig, uyt sik self geloofwaardig. Authentijc, voor goed gehoude, goed gevonden. Authentijc, vermeerdert. |
auctentijke copie, een bekragtigt afschrift, uyt sik self geloofwaardig afschrift, ’t welk voor goed gehouden word, en geloofwaardig, of authentijke copie, een eerste afschrift, of een oorspronkelijk afschrift, ’t welk na het eerste of oorspronkelijke schrift geschreven is. |
auctentijc exempel, sie auctentijke copie. |
| |
| |
auctentijc-schrift, een bekragtigt-schrift, een geloofwaardig-schrift, ’t welk voor goed gehouden word en bondig. Authentijc-schrift, een oorspronkelijk-schrift, dat is, het eerste schrift, dat iewers van geschreven word. |
auctentiseren, voor goed houden, goed vinden, geloofwaardig houden, bekragtigen, kragtig maaken, magtig maaken, vermeerderen. |
aucteur, een vinder, maaker, die eenig ding eerst maakt of vind. Auteur, insteller, vermeerderer, een werk-man. |
auctorisatie, last, volmagt, magtiging, magtig maaking, dat is, de last of volmagt, die iemant gegeeven word, om iets te verrigten. |
auctoriseerde, volmagtigde, volmagt, magtig gemaakte, geloofbaar gemaakte, gesag gegeevene, die van iemant volmagt, geloofbaarheyd, of gesag ontfangt. |
auctoriseert, volmagtigt, magtig gemaakt, gemagtigt, geloofbaar gemaakt, gesag gegeeve. |
auctoriseren, volmagtigen, magtigen, magtig maaken, gesag geeven, geloofbaar maaken. |
auctoriteyt, volmagt, magt, geloofbaarheyd, magtigheyd, vermogenheyd, gesag, agtbaarheyd, waardigheyd, magt hebbing, ansien, ansienlijkheyd, geloofwaardigheyd, overstaan. |
audacie, stoutheyd, onvertsaagtheyd. |
audacieus, stout, onvertsaagt. |
audi, hoort. |
audiencier, een geregts uytroeper, die de |
| |
| |
gedings saaken uytroept: geregts-boode. |
audientie, gehoor. |
audientie geeven, gehoor geeven, iemand hooren. |
auditie, hooring, toehooring, anhooring. |
auditeur, hoorder, toehoorder, anhoorder. |
auditorie, een hoor-plaats, gehoor-plaats. Een plaats daar veel toehoorders t’saamen komen, om iets, ’t geen tot hun gesegt sal worden, te hooren. |
aufereren, weg-neemen, weg-dragen, ontdraagen. |
aufugeren, weg-vlieden, ontvlieden, weg-loopen. |
augeren, vermeerderen, vermeenigvuldigen, grooter maaken. |
augment, sie augmentatie. |
augmentatie, vermeerdering, vermeenigvuldiging, grooter maaking. |
augmenteeren, vermeerderen, vermeenigvuldigen, grooter maaken. |
augustus, oogst-maand, of oegst-mand, heeft sijn naam van oogsten, oegsten, ’t welk beteykent koorn vrugten maeyen, by een vergaderen, en in de schuuren brengen, ’t welk in dese tijd der huys-luyden voornaamste werk is. Sy word ook van de Saxers genoemt arn-maand, van arnen, dat is, koorn maeyen, of oogsten. Sy heet ook nog post-maand. |
auroor, den dage-rood, het morgen-rood, dat is, het eerste rood van den deur breekenden dag, welk rood of ligt veroorsaakt word, of voortkomt van het naderen der Son naar onse kimmen, de morgen-stond, de vroege morgen-stond. |
| |
| |
auscultatie, toeluystering, toehooring. |
ausculteren, luysteren, toeluysteren, gehoorgeeven, toehooren, gehoorsaamen. |
austeriteyt, wrangheyd, stuursheyd, barsheyd. |
autaar, sie altaar. |
autentiseren, of authentiseren, sie auctentiseren. |
autentijk, of authentijk, sie auctentijc. |
autentijke copie, of authentijke copie, sie auctentijke copie. |
autentijk exempel, of authentijk exempel, sie auctentijke copie. |
autentijk schrift, of authentijk schrift, sie auctentijk schrift. |
autheur, of auteur, sie aucteur. |
authorisatie, of autorisatie, sie auctorisatie. |
authoriseerde, of autoriseerde, sie auctoriseerde. |
authoriseert, of autoriseert, sie auctoriseert. |
authoriseren, of autoriseren, sie auctoriseren. |
authoriteyt, of autoriteyt, sie auctoriteyt. |
auxili, hulp, onderstant. |
auxiliatie, helping, onderstant doening. |
auxilieren, helpen, behulpig zijn, onderstant doen. |
| |
B. A.
baal, heer, of heerscher, besitter, onderwerper: een beeld ’t welk eenige volkeren eer bewesen. Baal, sie ballet. |
bacalarius, een lauwer-tak drager, of een gekranste met lauwrier, lauwer-broeder. Een- |
| |
| |
der die met de eerste proef van sijn geleertheyd te geeven een lauwer-krans of tak verkregen heeft. |
bacchenalien, slemp-dagen, drink-dagen, vasten-avond, sijn dagen waar in men eenige dertele vermaakelijkheden en brasseryen pleegt. Bacchenalien, Bacchus daagen, of Bacchus hoog-tijden, zijn eenige hoog-tijden, of vier dagen, die de Grieken, Romers, en eenige andere volkeren, hielden en vierden ter eeren den wijn-vinder en wijngaard planter Bacchus. |
bacularius, een roe-drager, of stok-drager. |
bagagie, reys-tuyg, gepak, is al ’t geen men op een reys van nooden heeft. |
bague, kleynnood, sie juweel. |
bahoele, sie bahu. |
bahu, of bahu-kiste, een gewelfde kist, welkers deksel booven welfs gewijs rond is. |
bailju, een land-drost, of land-rust: die het land in rust houd, of een land-voogt, die over het hals-geregt en straffen der misdaaden gestelt is. |
bailjuschap, het drost-ampt, of drostschap, land-drostschap, of land-drost ampt. |
bakelaar, lauwer-bessen, of lauwerier-bessen. Dese bessen sijn rond, langagtig, van buyten met een bruyne ofte swartagtige schorse, en daar in legt de kerne in twee deelen gedeylt of geklooven, van verwe uyt den rossen, bruyn of swartagtig, welriekende, van smaak, wat bitteragtig. |
bakelaris, sie bacalarius. |
bakelaris in de regte, een gelauwer-kranste in de regten. Eender die sijn eerste proef of ge- |
| |
| |
leertheyds ondersoeking in de regts-geleertheyd uytgestaan heeft. |
bal, sie ballet. |
balade, sie ballet. |
baladen, dans-gespel houden, dans-speelen, dat is, danssen op ’t gespel van eenige speel-tuygen. |
ballaffre, een striem, lid-teyken, of wond-teyken van een slag, houw, of steek, met een roede, stok, steen, mes of swaard gedaan. |
balance, een evenaar, waage, of weegschaal. |
balanceren, weegen, evenaaren, vergelijken. |
balcon, een uytstek, of uytsteeksel, ’t welk voor booven de eerste verdieping an sommige huysen uytsteekt, en is met een leuning rondom, daar men om op straat te sien overleggen kan. Balcon, een juk. |
baleyden, sie baladen. |
baleye, een dans-spel, sie ballet. Baleye, een walvisch, een groote zee-visch die by Groenland in zee gevangen word, van welkers visch traan gekookt word. Baleye, traan, of vet van een walvisch. |
balleys, een witte ros steen, of witte robijnsteen. Een gesteente, ’t welk by sijn roode verw een weynig hemels blauw vermengt schijnt te hebben, gelijk een bleek-verwige roode roos. |
ballet, een dans-spel, een dans op ’t gespeel van eenige speel-tuygen. Ballet, jong-spel, huppel-spel. |
balloen, een wind-bal, een groote bal, daar men mede speelt, de selve al om hooge slaande. |
ballote, swarte andoorn, of stinkende andore. |
| |
| |
Een kruyd swartagtig van verwe, swaar en onlieflijk van reuk, ’t welk veel opstaande steelen heeft, die hairig en hoekig zijn, met breede, gerimpelde, an de kanten gekertelde en wat langwerpige bladeren beset, de bloemkens staan in kranskens en sijn wit, en somwijlen roodagtig van verwe. De wortel is van veselingen an een gemaakt. |
balsem, welriekend boom-sap, welriekende boom-traan, de welk uyt de schors (de selve een weynig gekwest zijnde) van een seker kleyn boomken in Judaea, Arabien en Egijpten wassende, druypt: zijnde van verwe geel en seer angenaam van reuk. Dit sap is seer heelsaam en goed voor eenige siekten en gebreeken. Balsem, heel-smout, of heel-smeer, wond-olie. Om dat het boven geschreve welriekend boom-sap soo goed en heel-saam is voor eenige siekte en gebreeken, hebben sommige genees-meesters al hoe wel te onregt, allerley wond-olie, heel-smout, of smeer, balsem geheeten. |
balsem-boomken, welriekend sap-boomken, een kleyn en altijd groen boomken, leelijk of niet moy in ’t gesigt, aschverwig, met bloemen, witagtig van verwe, en soet van reuk. In de herft heeft het somtijds weynig bladers (tegen den aart van de altijd groene gewassen, de welke in de herft gemeynelijk groener zijn dan in de lente) en in den winter komender nieuwe aan. De struyk is eenig, eenen voet hoog, een duym dik, met dunne zijd takskens, daar weynig bladers an wassen; selden word het vijf voet hoog. |
| |
| |
balsemen, smouten, in leggen. Balsemen, met welriekend boom-sap iets besmeeren of bestrijken. Balsemen een lighaam, dat is, een lighaam, na datter eerst en al vooren het ingewant uytgehaalt is, met eenig goed van binnen en van buyten besmeeren of bestrijken, op dat het van stank en haastige verrotting bevrijd soude zijn. |
bandijten, ballingen, of banlingen, uytgebannenen, woest-ballingen; die uyt een land of stad gebannen zijn. |
banderolle, een vlag, vaan, een wapen-vlag. |
bandon, toelaating, toegeeving. |
bandonneren, vervreemden. |
banduyn, eysching, of bevraaging van een begeerte of van een belofte. |
baniere, een vaandel. |
banquet, suyker gebak, lekkerny, na-geregt. |
banqueroetier, een bank-breeker, agter uytvaarder, bankeroeter, die oet of uytgebankt is. |
banqueteren, brassen, slempen. |
baptisatie, dooping, indompeling. |
baptizeren, naam geeven, schijn geeven. Baptizeren, doopen, indompelen. |
baptisme, de doop, indompeling. By ouds pleeg men die geen, die gedoopt wilde zijn, in te dompelen in ’t water, dog nu besproeyt men de selven slegs met een weynig waters voor het voorhoofd. |
baraterye, bedrog, bedriegery. |
barbaar, een woest mensch, of rouw mensch, een uytlands mensch, of uytheems mensch. Woede menschen zijn die soo maar in ’t wilde heen leeven, sonder veel wetten of goede |
| |
| |
zeden, en by welken de geleertheyd, weetenschap en konsten ook niet veel plaats hebben. |
barbacane, een bolwerk, daar ’t geschut op gestelt word, geschut-plaats. Barbacane, een schild-wagt-huysken. |
barbarisch, woest, rouw, uytlands, uytheems. |
barbier, een baard-scheerder, of hair-scheerer, scheerder, die het hair des hoofds en den baard scheert. De heel-meesters, die allerley wonden, breuken en andere dingen meer heelen, sijn hedendaags mede baard-scheerders. |
barbiers knegt, scheerders knegt, hair-scheerders knegt. |
barcke, een veerschip, of vragtschip. Barcke, een roeyschip met twee roeybanken. |
bardasse, een hoer-jongen, of hoer-man, die om hoer-loon sik laat gebruyken als een vrouw. |
barlaffe, sie balaffre. |
barriere, een hey-boom, drai-boom: daar men de wegen meede afsluyt. |
baron, een vryheer, banderheer, genoot. |
baronnen, vryheeren, bander-heeren, genooten, dat sijn heeren die in hunne heerlijkheden hadden hoog, middelmaatig, en laag regts-gebied. |
baronny, een vry-heerlijkheyd, in welk hoog, middelmaatig, en laag regts-gebied geoeffent word. |
barteren, boete afeyschen, verklagen, optijgen, betigten. |
basaen, sie besaen. |
| |
| |
bascontre, tegen grond-stem, is die op de grond-stem past. |
base, een grond, grond-vest. |
baselaer, welriekende boomschors. Een schors of bast van een boom, de welke in Oost-Indien wast: Daer is driederley welriekende boomschors, de eerste is welriekende boomschors, (of pijp caneel) de tweede, welriekender boomschors (of cassie) de derde welriekender boomschors (of baselaer) dese laatste soorte is de slegste en grofste, om datse de uyterste en wat houtagtig is. De tweede soorte is wat fijnder en beter. Maar de derde soorte is het fijnste en dunste, en sterkste van reuk en smaak. |
baseler, een spiets, werp-spiets, of degen. |
baselesmanos, groeting met hand gekus, groet-swier of streek, een kwink-slag. |
basement, gebouw-grond, de grond van een gebouw. Basement, de voet van een suyl, dat is, het onderste, zijnde het breedste daar de suyl op staat. |
basse, een kleyn geschut, een soorte van geschut van de kleynste slag, ’t zy van koper of yser. |
bassus, de grond-stem, dat is, de laagste of onderste stem in ’t singen. |
bastant, genoegsaam. |
bastard, een speel-kind, onegtelink, aterling: een speel-kind is, ’t welk van twee vrye luyden buyten houwlijk, geteelt is. |
basteye, basseye, of pasteye, een veste, of sterke plaats, een slot, bolwerk. |
basteren, genoeg zijn. |
bastillie, een gevangen huys, blok huys, een slot. |
| |
| |
bastonade, stok-slag. |
bastonneren, met stokken slaan. |
batailie, een strijd, gevegt, slag, of veld-slag. Een gevegt ’t geen in ’t veld geschied van twee legers tegen malkander. Batailie, de tweede slag-orde of de middelste slag-orde des legers, ’t welk is de grootste en voornaamste. Scheeps batailie, een scheeps-strijd. Een scheeps-gevegt te water. |
bataillieren, vegten, strijden, veld-slagen slaan, oorlogen. |
batement, een klugt-spel, klugt. |
batement-speelder, een klugt-speelder, bootsemaaker, die allerley bedrijven en gebaarden na-aapt, of bootst. |
baterye, een storm-kat, of schiet-schans, gelijk men in belegeringen van steden gebruykt, om die van de wallen groote afbreuk te doen. |
| |
B. E.
beatificeren, geluksalig maaken, gelukkig maaken, saligen. |
beatitude, saligheyd, geluksaligheyd. |
bedeguaerd, of bedoard, onser vrouwen distel, of melk-distel. Een soort van distel met groote, brede, en wijt uytgestrekte bladeren, zijnde rondom geschaart of gekartelt, met veel harde scherpe stekende doornkens beset, bleek-groen van verwe, dog met veele witte ofte melk-agtige plakken, ende met verre ende wijtloopende streepen getekent en besprayd. Den steel is hoog, meer dan eenen vinger dik: op het opperste, van welke wassen ronde bollekens met scherpe doornen be- |
| |
| |
set: daar uyt voort komen paars-verwige bloemkens. |
bedel, een poortier, deurwaarder. |
befaamt, vermaard, berugt. |
befaamen, vermaard maaken, berugt maaken. |
befaaming, vermaardmaaking, berugtmaaking. |
beffroy, sie belfort. |
behen, of beën, duysent kragt kruyd: Dit kruyd heeft seer veel dunne, ronde knopagtige steelkens: uyt elk lid van de welke komen altijd twee tegen den ander staande langagtige en breedagtige spitse effen oft kaale bladers voort, uyt den witten, groen van verwe: op ’t opperste van de steelkens wassen witagtige bloemkens, vele by een als een trosken versamelt, allegader nederwaarts hangende. |
belfort, of belfroot, een slot, land-huys, een toorn, wagt-toorn, bespie toorn. |
bellier, of belijn, een ram, dat is, het manneken onder de schaapen. |
belliqueus, strijdbaar. |
bellue, een grouwelijk beest, of yselijk beest. |
benediceren, segenen, goed seggen. |
benedictie, segen, segening. |
beneficeren, wel daad doen, wel doen, goed doen, verbeteren. |
beneficie, een voordeel, eenig vergunt regt, door gunste van s’lands overheyd verkreegen; vergunning, gunning. Beneficie, een weldaad. |
beneficie van inventaris, voor-regt van boedel-beschrijving, regt van goederens beschrijving. Welk regt mede brengt, dat den erf- |
| |
| |
genaam niet verder in de schulden des boedels gehouden is, als de goederen van den overlede mogen toereyken en strekken. |
beneficient, weldaad-ontfanger, die eenige weldaad van een ander ontfangt. |
benevolentie, goedwilligheyd. |
benigniteyt, goedertierenheyd, gulhertigheyd. |
bercane, een inham. |
bergantin, sie brigantin. |
bernagie, bly-maakend kruyd, hart verheugend kruyd, osse-tong. Dit is een kruyd met breede, swart groene bladeren, dog langer dan sy rond zijn, ter aardenwaarts geboogen, of omgeslaagen, en langs der aarden uytgespreyd. De steelen sijn rouw, anderhalven voet hoog of hooger, en deilen hun an ’t opperste in veele takskens, draagende schoone lieflijke gesterde bloemkens, gants hemels blaauw. |
besaen, schaape vel, schaape leer, of schaape vagt. |
besloote missiven, besloote brieven, waar by eenige ansienelijke luyden voor het hof gedagvaard worden. |
besoigne, een werk, besigheyd. |
besoigneren, besig zijn, arbeyden, werken. |
bestiaal, beestelijk, beestagtig. Bestiaal, vee, ’t zy van schaapen of ander vee. |
bevernaard, groote steen-breek kruyd. Dit kruyd heeft bruyn groene bladers, kleyn, rouw en hart om an te tasten, zijnde seer gesneeden en gekerft, boven dien ook rondom de kanten schaarig en kleyn gekertelt. Den steel is drie voeten lang, hoekig ende gevoort, oft met diepagtige streepen in de |
| |
| |
lengte door regen. Daar op wassen kranskens met witte kleyne bloemkens. |
bevernel, kleyne steen-breek-kruyd. Dit kruyd gelijkt het groote steen-breek-kruyd, angaande sijne eerste en de wortelen aldernaast wassende bladeren, seer wel: dan die zijn nogtans veel teerder en kleynder in dit gewas dan in ’t voorgaande: maar de bladers die an de steelkens wassen sijn heel dun, en de andere voorseyde bladeren geensins gelijk, anders sijn de bloemkens en zaaden, als die van de groote. |
beweeg-offer, beweeging, of geheyligde gift-beweeging: Hebreusch, תְּנוּפָה Tenouphah: dat is, beweeging. En wierd de geheyligde, en ten Gods-dienst gebragte gift alsoo genoemt, om datse van den Heyliger wierd bewogen en gekeert, om en om van ’t oosten na het westen, zijnde een seekere wijse van doen by den Iooden gebruykelijk, spruytende uyt overgeloovigheyd, daar dat volk vol van was en nog is: gelijk sulks hun schriften, en dagelijks doen nu nog genoeg te kennen geeven, sie offer. |
| |
B. I.
bibel, of bybel, een boek. Het woord bibel, is een bastaard Grieks woord, en beteykent in ’t algemeen een boek, ’t zy wat voor een boek dat het is, al wast van reyntje de vos of uylen-spiegel. Het beteykent ook somtijds een brief. By de Gods-geleerden word, alhoewel te onregt, om dat het woord die beteykenis niet heeft, bibel genoemt de |
| |
| |
H. Schrift, of Schriften, zijnde eenige boeken of schriften, die genoemt worden het oude Verbond (inhoudende de Wet of Tien Geboden, de Gods-dienst der Iooden, en eenige geschiedenissen der selver, als ook eenige voorseggingen, bestraffingen en dreygingen van hun-lieder voorseggers of Leeraars) ende het nieuwe Verbond, inhoudende de blijde bootschap beschrijving, eenige handelingen of daaden, en brieven der gesanten. Wie de schrijvers zijn van de Ioodschen schriften, kan men niet weeten, eenige der uytsteekenste Gods-geleerden meynen, datse eenen Esdras uyt meer Ioodsche schriften uytgeschreven heeft. Al de schriften van het nieuwe Verbond, sijn een geruyme tijd na de dood des Behouders of Saligmaakers geschreven, en een langen tijd daar na, in eenige Kerkelijke vergaderingen van Opsienders en geestelijke by een vergadert, en voor Gods woord verklaart, en voor regel-maatige schriften gehouden, als ook de schriften des ouden Verbonds. Dog een langen tijd daar na zijnder eenigen wederom van andere Kerkelijke vergaderingen verworpen, en de Goddelijke geloofbaarheyd benomen, en voor onregel-maatig verklaart. Met dat selve regt waar mede het de eene vergadering voor regel-maatig verklaart, met dat selve regt kan het een andere vergadering voor onregel-maatig verklaaren; want alles behoorde of moet maar zijn tot den tijd der verbeteringen. Dog daar is in de Schrift iets ’t geen vast is en met de rede over-een-komt, ’t welk ook |
| |
| |
by my maar alleen voor de schrift gehouden word, ’t welk wederom, in ’t maaken van andere schriften, soude stant grijpen: Maar de rest is voor ons onnut en idel, en kan over sulks sonder swaarigheyd wel verworpen worden. En ten waar de Schrift door gewelt, van vuur en swaard, staande gehouden wierd, sy soude in ’t kort vervallen. |
bibliothecaris, opsiender der boek-kamer, of opsiender der boekerij. Een die den opsigt heeft over een kamer of saal met veelderley uytmuntende boeken versien, en die agt neemt dat de selven wel onderhouden, en niet vermindert worden. |
bibliotheque, een boekerij, boek-kamer, of boek-saal, een plaats daar men veel kassen met boeken set. Bibliotheque, een boek-kas, daar men de boeken in set. |
bicket, sie biket. |
bienvenu, welkom. |
bienvenue, een welkomst, dat is, een gifte die iemand van een reys komende an sijn vriend, of bekende, die hem verwelkomt heeft, geeft. Bienvenue, een welkomst-maal, dat is, een maaltijd, waar mede een reysiger, van sijn reys t’huys gekomen zijnde, sijn vrienden en bekenden, die hem verwelkomt hebben, onthaalt. |
bienvenue betaalen, de welkomst geeven, het welkomst-maal geeven. |
bigame, een dubbel-getrouwde, twee vrouw-hebber, twee vrouwer-man. Een die twee vrouwen heeft getrouwt, en te gelijk op een tijd heeft, of bigame, een hertrouwde of weder-trouwde, die sijn tweede vrouw (de |
| |
| |
eerste overleden zijnde) getrouwt heeft, of bigame, een wedu-hebber, die een weduwe heeft getrouwt. |
bigamie, dubbel-houwlijk, dubbel-trouwing, tweede houwlijk, weduw-trouwing. Als een man twee vrouwen getrouwt heeft, of een weduwe, of als hy sijn tweede vrouw heeft. |
by arrest wijsen, uyterlijken regt doen, of wijsen sonder vorder beroep, uyt eyndelijk gewijsde spreeken, dat is, uyt eyndelijk oordeel vellen, sonder dat men daar van vorder of hooger beroepen mag. |
bigare, gesprenkelt, gemengelt. |
bigareren, onderscheyden, tweschiften, schokkeren, mengelen, sprenkelen. Bigareren, weerschijnen. |
bijbel, sie bibel. |
biket, een waag-schaaltje, om goud of silver mede te wegen, een goud-gewigt. |
by enqueste valetudinair, by ondersoeking van getuygen die siektes halven geschied. Wanneer imant versoekt, dat een getuyge, of getuygen, die van een saak getuygenis kan geeven, en siek is, en in gevaar des doods, mag gehoort werden, om sik in tijd en wijle daar van te konnen dienen. |
by exempel, by voorbeeld. |
by faute, by nalaating, by versuym, by gebrek. |
by gijseling procederen, by gijseling ding-taal voeren. ’t Welk geschied, als men sijn tegen-dinger heeft in gijseling doen neemen, en in gijseling zijnde, tegens hem ding-taal voert. |
| |
| |
by interventie, by tusschen komste van een derde in ’t geding, of door tusschen komste van een derde in ’t geding. Wanneer een derde in ’t geding komt in plaats van een van de regts-pleegers, die alreede de saak angevangen hadden. |
billet, of biljet, een briefken, bladken. |
billion, afgeset, afgekeurt. Billion geld, afgeset geld, afgekeurt geld, dat is geld het welk afgeset word, om dat het niet goed van stof is. |
bisschuit, twee-bak, is een seker slag van rond brood, ’t welk dubbelt op malkander gebakken word, en als het gebakken is, word het van malkander gespouwen an tween. |
by memorien en advertissementen van regten, by saaks gelegentheyds verhaal-schrift, en aanwijsingen van regten, of by kort begrijp van der saake, en bevestingen van regten. Een geschrift waar in in ’t kort de gelegentheyd van de saak verhaalt word, en de selve met wetten bevestigt en vast gemaakt, sie memorien. |
bisschop, een opsiender, of toesiender, opsiender der Gemeente, opsiender der Gods-dienst. By ouds na de tijden der gesanten des Saligmaakers, sijnder vervolgens wel opsienders geweest, die maar als voorgangers en leeraers der Gemeente de selve onderweesen en stigteden, dog sonder eenige magt, grootsheyd of voordeel: Maar naderhand hebben sy allenskens hun meerder en meerder magt, grootsheyd en voordeel, ja! heerschappij angemaatigt, niet alleen |
| |
| |
in ’t geestelijke, maar ook in ’t waereldlijke. En zijn eyndelijk soo veer gekomen, datse zijn geworden heeren van landen en steden, die dikwils in de plaats van de Gemeente te onderwijsen, uyt grootsheyd gingen oorlog voeren. En ’t is anmerkens waardig, daar men in ’t eerst ligtelijk en sonder moeyten of kuyperye konde tot dit ampt geraaken, als zijnde een last, en daar men by tijden van vervolging ’t meeste gevaar by had uyt te staan, datter daar na dikwils oorlog om gevoert is, om daar toe te geraaken. Soo gaat de waereld nu, elk tragt naar grootsheyd: het gaa met de bekwaamheyd en waarheyd, soo als ’t wil. |
by provisie, middeler-wijls, ondertusschen, tot datter nader in sal versien werden, voor eerst. |
bil, een versoek-schrift, waar by iets an de overheyd, of an ’t geregte versogt word. Bil, een blad pampiers, een briefken. Biljet, of billet, een briefken, een bladken, opschrift, een geschreve briefken. |
| |
B. L.
blame, naam-schending, eer-vlek, schand-vlek, laster. |
blameerder, eer-roover, naam-schender, lasteraar. |
blameren, eer-rooven, naam-schenden, lasteren. |
blandiatie, gevley, vleying, lief-koosing. |
blandieren, vleyen, lief-koosen, flik-flooyen. |
blasoen, een veld-teyken, wapen-schild, dat is, een wapen gesneden of geschildert, op |
| |
| |
een oorlog schild, gelijk men by ouds in den oorlog pleeg te gebruyken: het veld-teyken was ook een arm-band, of sluyer, die de krijgs-lieden om den arm droegen. Blasoen, een blaas-hoorn, krom-hoorn, trompet. Blasoen, sin-staal, sin-spreuk, lof-digt. |
blasoenneren, of blasoenen, verbreyden, verspreyden, rugtbaar maaken, openbaar maaken. Blasoeneren, met idele lof-digt verkondigen. |
blasphemeren, lasteren, verlasteren, schande naar spreeken, agter-klappen. |
blasphemie, Gods-lastering, lastering, laster. |
blasphemeerder, lasteraar, Gods-lasteraar. |
bliter, een bedelaar. |
blocquade, beschanssing, besluyting. Gemeenelijk in de belegering van een stad soekt men deselve ten eersten te besluyten met beschanssing datter niemand in of uyt kan. |
blocqueren, beschanssen, besluyten, omringelen. |
| |
B. O.
boete van ’t fol appel, boete van ’t kwalijk beroep, dat is, de boete die imant betaalen moet, wanneer hy beroept van een gewijsde, by den laage regter geweesen, voor den hove, of voor den hooge regter, in gevalle hem de saak daar weder tegen geweesen word. |
bombarde, een groot geschut, grof-geschut, daar men een koegel van ettelijke ponden ysers uyt schiet. |
| |
| |
bombardieren, bus-schieten, grof-geschut afschieten. |
bombardarius, een bus-schieter, is een groot geschut afschieter, die wel ervaaren is om grof-geschut af te schieten. |
bon jour, goeden dag. |
bordel, of bordeel, een hoer huys, is een huys waar in vrouwen gehouden worden, die sik om huur, of hoer, van ieder, die genegen is sijn min-lust met heur te boeten, laaten gebruyken. |
bordeel-brok, een hoer, een gemeyne hoer-huys hoer, die in een openbaar hoer-huys woont. |
bordeel-houwer, een hoer-huys-houwer, hoere-waard, die hoeren ophoud. |
bordeel-houwster, een hoer-huys-houwster, hoere-waardin. |
bote, een ongetouwde leere-schoen, een boeren-schoen van rou ongetouwt leer gemaakt. |
bottelier, schaffer, schaf-meester die de spijs verschaft. |
bottelery, de spijs-kamer, spinde. |
boucheren, stoppen, sluyten. |
bouchet, een maal, lederen sak. |
bouket, of bouquet, een tuylken. |
bouket-pluymen, of bouquet-pluymen, een bos vederen, of veder-bos. |
boulevert, een bol-werk. |
| |
B. R.
brageren, pronken, praalen over straat. |
brand-offer, anbrand-steeking, of verbrand-slagting, is de slagting ende verbrandinge eenes beests, dat tot den Gods-dienst |
| |
| |
geslagt en geheel verbrand wierd. Hebreusch, עוֹלָה, gnolah, dat is, anbrand-steeking, of somtijds, כָּלּיּל, calil, dat is, geheel. Dog hoe het woord calil een verbrand-slagting komt te beteykenen, beken ik gaarne, dat ik het’er niet in sien kan: maar wel die twee woorden, calil-gnolah te saamen, ’t welk dan soude beteykenen een geheele anbrand-steeking, (alhoewel’er dan nog al een woord moet onder verstaan worden) ’t welk met de daad dan wel over een komt, om dat het beest geheel verbrand wierd. Dan die schrijvers, die de Schrift geschreven hebben, hebbender somtijds soo nauw niet opgelet, of’er een gants sin-woord in de pen bleef en niet uytgedrukt wierd, laatende alsoo een onvolkome, donkere sin: maar hebben’er soo wat slordig over heen geloopen, gelijk sulks uyt de duysende van haakskens in de oversetting gestelt, genoegsaam af te meeten is. Wat Gods-dienst datter veel is, of wesen kan in een beest te slagten en te verbranden, dat weet ik niet. Dan sy is geschied gelijk de Heer Moses bevolen heeft. |
branle, een dans-perk, of dans-rond. |
braselet, een arm-keten, arm-ring, arm-tsiersel. |
bravade, trotsering, wind-brekerij. |
brave, trots, hoovaardig, wind-breking. |
braveren, trotsen. |
breche, een gat, scheur, muur-breuk, vervalle muur. |
bregeren, pragchen. |
bresse, een breuk, scheur, schaard. Bresse, een storm-gat, storm-breuk, een muur-breuk, |
| |
| |
’t geen door gewelt van schieten met geschut veroorsaakt is. |
breve, een korte, een sang-teyken, of maat-teyken der sang-konst, bestaande uyt een vierdeel van een maat na mijn onthoud. |
brevet, een rolleken, of briefken. |
breviatuur, een verkortsel. |
brevier, een kort begrijp, een korte inhoud, uyttreksel, verkortsel. Brevier, een getij-boek. Brevier, een rolleken of briefken. |
breviteyt, kortheyd. |
bricole, of bricolle, weer-stuyt, wederom botting van den bal. Bricole, een geschut. |
bricoleren, wederom botten, weer-stuyten. Bricoleren, verminderen, enkelen. |
brief van atterminatie, sie atterminatie brief, of brief van respijt. |
brieven van adresse, te hove, brieven van voorschrijving an ’t hof, brieven van te regt helping te hove, sie adres-brieven te hove. |
brieven van attache, anhang-brieven, of anhegt-brieven. Dese worden alsoo genoemt, om datse an het gewijsde van een vreemd regter worden angehegt of angehangen: waar by dien regter versoekt, dat dat gewijsde by hem gewesen, alhier mag werden te werk gelegt, sie attache. |
brieven van cessie, brieven om boedel afstant te mogen doen. By welken imant, die onvermogen is sijn schuld-eyschers te betaalen, versoekt an de overheyd, om te mogen doen afstant, van sijn boedel en goederen, ten behoeve van de schuld-eyschers, om van vordere maaning bevrijd te zijn. |
brieven van recommandatie, brieven van voor- |
| |
| |
schrijving, sie recommandatie-brieven. |
brieven van represailien, sie represailie-brieven. |
brieven van respijt, brieven van uytstel van tijd, uytstel-brieven. Waar by een schuldenaar, die voort niet betalen kan, versoekt an de overheyd, dat hem eenige tijd vergunt werd om betaalinge te doen aan sijn schuld-eyschers. |
brieven van seurte, vry-geleyd-brieven, of brieven van vry-geleyd; Welke de hooge overheyd verleend aan een schuldenaar waar door die bevrijd werd tegens sijn schuld-eyschers van verder vervolg of vangenisse. |
brigade, een geselschap, een hoop volks. |
brigantijn, een roof-jagt, roof-schip. |
brootse, een spit. Brootse, een tap. |
brouilleren, verwerren, brabbelen. |
brusque, stuurs, bars, haastig, hoogmoedig, wreed, sterk, wild, wust. |
brutaal, beestagtig, onbeschoft. |
bruto, onredelijk, stom. |
| |
B. U.
buffet, een opregt-bank, opregt-tafel, of opregt-disch, een bank of tafel, die op een losse voet of twee staat, die men kan weg-neemen, en de bank of tafel dan neer-slaan, en weer ondersetten, en dan de selve doen staan. |
buffon, een bootsemaaker, speel-gek. |
bugger, verkeerde minlust-pleeger, of man minlust-pleeger. Een die met een jongen, of man, die sik daar toe laat gebruyken, sijn minlust pleegt. |
| |
| |
buggeren, man minlust-pleegen, verkeerde minlust-pleegen, dat is, wanneer een man met een man onbehoorelijke bylegging pleegt. |
buggerey, man minlust-pleeging, verkeerde minlust-pleeging, onbehoorelijke bylegging. |
buket, sie biket. |
bulle, een magt-brief, een brief. Een magt-brief is, die de land overheyd an imant verleent, by welken de selve verscheyde dingen somtijds toestaat: gelijk als vergiffenis van dood-slag, of vrygeleyde an een vlugteling, en andere dingen meer. Bulle, of bul, een magt-brief, waar by imant magt ontfangt, om een konst of weetenschap die in geleertheyd bestaat, te mogen oeffenen. Een magt-brief om sijn geleertheyds konst te mogen oeffenen. Bulle, of bul, een Roomsche aflaat-brief, waar by vergeeving der sonden word verleent. |
bullet, sie biljet. |
burat, een fijn antreksel, of een fijn kleed, ’t welk van seer fijn gaarn geweeven is. |
| |
C. A.
caap, vrybuyt, dat is, de buyt die men bekomt of neemt van sijn vyand. Op de caap vaaren, op vrybuyt vaaren, is met toelaating en bewilliging van de overheyd, vaaren om buyt te haalen, maar men krijgt somtijds ook wel slaagen in plaats van buyt, van des lands vyand. Caap, een hoofd, een uytstekend hoofd an zee. |
caap de bon esperance, hoofd van goeder hoo- |
| |
| |
pe; is het voor-land van Affrica, ruym half-weg na Oost-Indien te vaaren, alwaar onse scheepen ververschen. |
caapen, vrybuyten, dat is, op vrybuyt vaaren. Caapen, neemen, weg-neemen, grijpen. |
caaper, een vrybuyt-schip, waar mede men tegens des lands vyanden op vrybuyt vaart. Caaper, een vrybuyter, die op een vrybuyt-schip vaart. Caaper, een grijper, neemer. |
caaping, vrybuyting, dat is, op vrybuytvaaring. Caaping, neeming, grijping. |
cabaret, een braderye. Cabaret, een herberg, of kroeg. |
cabinet, een geheym-schat, een kleynnood-kamer, waar in men alderhande kostelijkheyd heeft, een kleynnood-kistjen. |
cabo, een hoofd, een uytsteekend hoofd an zee. |
cachet, een merk, of een merk-ring, waar op iemands naam-letters of wapen staat gedrukt of gesneden. |
cachetteren, merken, is iewers sijn naam of wapen op drukken. |
cadentie, neder-gang, nedervalling. Cadentie, stem-valling, wel-luyding, dat is, wanneer in ’t singen de stemmen der sangers wel over een komen. |
cadet, een jonk-heer, de jonger soon van een vry-heer, of edelman. Een jonker of jonk-heer is (gelijk het woord by ouds genomen wierd, alhoewel ’t nu somtijds wel anders gebruykt word) die geen vaste heerlijke goederen erft van sijn vader, maar die selven erft alleen de oudste soon, die vry-heer, ban- |
| |
| |
der-heer, of edelman genoemt wierd, na dat die groot of magtig was. De jonk-heers wierden van de oudste broeder gevoed en onderhouden, of sy gingen self hun geluk en geval soeken in dienst van andere groote heeren. |
caduc, vervallende, vervallig, vergankelijk, bouw-vallig, neervallig. |
caffaard, een mot, schieter, is een gewormte dat de kleeders of boeken eet. Caffaard, een geveynsde huygelaar. |
cagiaard, een kist-drager, korf-draager, of mand-draager, die een kist, korf of mand op de rug draagt. |
cagie, een korf, of mand die men op de rug draagt, een kist. |
caillote, sie caliote. |
cajoleren, snappen, snateren, snakken. |
cajoleur, een snapper, stoeyer. |
calabasse, een kauwoorde. Dese kauwoorde is een vrugt die seer veel in gedaante van malkander scheelt, want somtijds sijn sy by na gemaakt als vlessen met hun brede uytpuylende buyken en hunne lange halsen; dewelke gemeenelijk daar sy de buyk het naast zijn, wat smaller sijn: En dese word genoemt eerste kauwoorde, of vles-kauwoorde. Somtijds sijn dese vrugten heel buykig en dik, maar en hebben geen hals, alleen het onderste is breeder dan het bovenste, soo dat sy dan eenigsints een peere schijnen te gelijken: en dese heet bree kauwoorde; Somtijds sijn sy seer lang en dun: en dan heetse lange kauwoorde. Voorts soo is de schorsse van alle kauwoorden eerstelijk groen, en |
| |
| |
met een dun sagt hairken bekleed, ende namaals geelagtig en schier kaal als sy rijp zijn, daar benevens ook seer hard en houtagtig: maar ’t vlees en binnenste merg is wit. Sy wassen an lange rankagtige en gekante steelen met veel anwassende zijd-takskens. De bladeren sijn seer groot ende breed, bovenwaarts een weynigken scherp, sagt, en als met een witte dons-agtige wolle besprayt of bedekt. |
calamair, een pennekoker. |
calamiteyt, elendigheyd, tegenspoed, jammer, gekwel. Calamiteyt, ongeluk, schade. Calamiteyt, onweder van hagel, die de wassende strohalmen neder-slaat en breekt. |
calamiteus, elendig, rampsalig, ongelukkig. |
calandrier, een dag-roe, dag-rekening. |
calangie, beschuldiging, betigting, optijging, verklaaging. Calangie, een lastering. Calangie, een kwelling in gedings saaken door bedrog en misleyding. Calangie, een kwaadwillige uytlegging van eenig ding. |
calangeerde, betigte, beschuldigde, verklaagde, die iewers mede betigt word. Calangeerde, gelasterde. |
calangeerder, betigter, beschuldiger, verklaager, die iemant betigt. |
calangeren, of calangieren, betigten, beschuldigen, optijgen, verklaagen. Calangeren, straffen, berispen. Calangeren, boete opleggen, boete eyschen. Calangeren, toe-eygenen, sik toe-eygenen, voor sik behouden, naasten. |
calangeren den koop, de koop naasten, dat is, eens anders koop op sik self doen overgaan, |
| |
| |
’t zy uyt regt van naasting, of maagschap, of ’t zy uyt regt van voorgang, en doen den eersten kooper van de koop afstaan. |
calangiering, boet oplegging. Calangiering, sie calangie. |
calangiering des koops, koops-naasting, naasting des koops, sie calangeren den koop. |
calant, of callant, een beschermde, sie client. Calant, of callant, een koop-vriend, die dikwils waaren en koopmanschap van iemand koopt. |
callandijse, of calanterye, bescherming, soek clientele. Callandijse, of callanterye, een gewoone koop-handel, die men dikwils met iemand drijft. |
calcinatie, uytbranding, tot stof-branding, dat is, wanneer men eenige harde steenen af ander berg-ingewand, soo lang brand tot dat mense tot wrijfbaar stof kan maaken. |
calcineren, tot stof branden, uytbranden. |
calck, gebrande schulp-stof. Men neemt schulpen die men in een gloeyende oven werpt, en brandse soo lang tot datse gants wit sijn en bekwaam tot stof te maaken, welk stof dan met wat sand en water gemengt bekwaam is om mede te metselen. |
calcitratie, agter-uytslaaning, agter-uytschopping. Calcitratie, wederspannigheyd, ongehoorsaamheyd. |
calcitreren, agter-uytslaan, of agter-uytschoppen met de voeten. Calcitreren, wederspannig zijn, ongehoorsaam zijn. |
calculatie, rekening, overrekening. |
calculeren, rekenen, overslag maken, narekenen, overrekenen. |
| |
| |
calefacieren, warm maaken, verwarmen, koesteren, bakeren. |
calefactie, warm-maaking, verwarming. |
calendrier, een korte anwijsing van de geschriften des gedings. Calendrier, een dag-rol, dag-rekening. |
calengeren, sie calangeren. |
calengeerde, sie calangeerde. |
calengeerder, sie calangeerder. |
calengie, sie calangie. |
calfatren, of calfaten, lappen, verhandselen, klutsen, stoppen. |
calfatring, lapping, stopping, klutsing, verhandseling. |
calfater, lapper, stopper, klutser, verhandseler, die iets outs weder wat lapt, stopt, of t’saamen-klutst en verhandselt. |
calibere, of calibre, staat, gelegentheyd, ansien. Calibre, een seker soort van een roer. |
caliotte, tol, ongeld, schatting. |
calliditeyt, doortrapheyd, loosheyd, schalkheyd. |
calmus, welriekend lisch, of lisch met welriekende bladers. Een kruyd met langwerpige, smalle bladeren, hebbende de gedaante van een lemmer van een over beyde sijden snijdende swaard, groen van verwe en lieflijk van reuk. De wortelen sijn die van gemeyn lisch niet ongelijk, maar wat dunner, slim en scheef langs den risch van der aarde voorts kruypende. |
calmus aromaticus, welriekend ried. Een ried ’t welk in Indien wast, van verwe geel, digt geknoopt, ende breekt of schelfert spaanders gewijs: dit ried, of dees halm, |
| |
| |
is vol witagtige spinne-webben, taay in ’t knauwen en t’saamen trekkende, bitter met eenige scherpigheyd. |
calotje, een musje, een swart leere, of sye musje, ’t welk de mannen om de warmte op ’t hoofd draagen. |
calumniateur, een lasteraar, eer-dief. |
calumnie, lastering, laster, valsche beschuldiging, eer-rooving. |
calumnieren, lasteren, eer-rooven, naam-rooven, beliegen, valschelijk beschuldigen. |
camin, een schoorsteen, oven, schouw. |
camp, veld. Camp, een gevegt, strijd. |
campagne, veld. In campagne, in ’t veld. Campagne, een veld-leger, een leger krijgs-volk, ’t welk te veld is. |
campanie, veld, vlak-veld, land. |
campen, vegten, strijden. |
camperen, leger-slaan, veld-legeren, legeren, is een leger, dat is, een verblijf-plaats om sik te konnen onthouden, in ’t veld maaken. |
campioen, een vegter, voor-vegter, strijder, een die gewoon is te strijden en te voor-vegten. |
camuys, plat-neusig, die een platte neus heeft, gelijk een moor. |
canaal, een water-loop, goot, buys, groef, daar water door-loopt. |
canaille, ’t graauw, jan-rap en sijn maat, huyg en haag, t’saamen rottend volk, gespuys. Soo word het slegte volk gemeenelijk geheeten om hun onweetenheyd in reden, weetenschap, en seden: en om dat het in alles soo onbesuyst en spooreloos opstuyft. |
| |
| |
cancelleren, deur-haalen, uytschrappen, deur doen, te niet doen. |
cancellery, des rijks schrijf-kamer, des lands of stads schrijf-kamer, de boek-kamer, of brief-kamer des lands of des stads, of des rijks. Waar in de schriften, boeken of brieven des rijks, lands of stads, bewaart worden. |
cancellier, een land-schrijver, opper-schrijver des lands, of des rijks, of des stads, by welke alle de schriften des lands, of des rijks, of des stads worden nagesien en ondertekent. |
candeur, opregtigheyd. |
canon, een regel, regel-maat, regel-stuk, rigtsnoer, waar na men sik schikken en voegen moet. Canon, een grof geschut, daar men soo een kogel van eenige ponden ysers uytschiet, als het met buskruyd wel geladen is. Canon, een erf-pagt, die men van landen trekt. |
canon van de misse, de vijf woorden van de God mensch-maaking, de welken zijn: Want dat is mijn lijf, soek misse. |
canoniere, bos-gat, schiet-gat. |
canonijk, regel-maatig. Canonijk, een regel-broeder, een geestelijke die na eenige van de kerk ingestelde regels leeft. |
canonijke boeken, regel-maatige boeken, zijn al de boeken de welke met een naam de H. Schrift genoemt werden, soek bibel. |
canoniseren, regel-maatigen, na den regel ondersoeken, of na den regel maaken, na den regel bestieren, of na den regel afmeeten. Canoniseren, heyligen, toeheyligen, inwyen. |
| |
| |
canons, of canjons, scheen-koussen, halve koussen. |
canter, een sanger, voorsinger, die voorsingt, en den sang opheft. |
canterye, voorsangerschap, sangerschap. |
cantoor, soek comptoir. |
cantus, boven-sang, de hoogste stem in ’t singen. |
capabel, vatbaar, bevattelijk, begrijpig, ontfangbaar. |
capaciteyt, begrijp. Capaciteyt, vatbaarheyd. |
cape, sie cabo. |
capeau, een hoed, die men op ’t hoofd set. |
capel, een kerkje, een Gods-huysken. |
capelet, een kroon, een bloem-krans. |
capelijne, sie capeau. |
capellaen, een by-leeraar, die ten dienst van een ander leeraar mede op een plaats staat, en die voor de leeraar, als ’t die ongelegen komt de vermaaning tot het volk doet. |
capelleken, een Gods-huysken, kerkje. |
capen, sie caapen. |
caper, sie caaper. |
caping, sie caaping. |
capitaal, hoofd-goed, dat is, al het goed het geen imant toekomt. Capitaal, hoofd-schuld, hoofd-penningen, of het eerste geld daar de jaarlijkse geld-winst op geset word. |
capitaale saak, een hals-saak, lijfs-saak, een saak die imants leeven angaat. |
capitaal linie, een hoofd-streep, dat is, de voornaamste streep van een afbeeldsel in de wis-konst. |
capiteyn, een hoofd-man, of hoop-man, dat |
| |
| |
is, man van een hoop of vaandel krijgs-knegten. Capiteyn van een schip, of Scheeps Capiteyn, een scheeps hoofd-man, of hoofd-man van ’t schip, dat is, de opperste man van een schip: want hoofd word genomen voor ’t opperste van eenig ding, om dat het hoofd het opperste van ’t lijf is. En man beteykent dikwils een naam van agtbaarheyd en dapperheyd. |
capittel, een Gods-huys, de vergader-plaats der regel-broeders. Capittel, een hoofd-stuk. |
capitulant, stem-hebber, is een die magt heeft sijn stem te geeven in een vergadering, of die mede sijn stem heeft in een vergadering om iets af te stemmen of toe te stemmen, of capitulant, een lid eener vergadering, die mede sijn stem heeft. |
capitulatie, een besprek, gesprek van geestelijke luyden. Capitulatie, een verdrag, verdrag-stuk. Capitulatie, een hoofd-stuk deeling. |
capituleren, voorwaarden of verdrag maaken en anneemen. Capituleren, an hoofd-stukken verdeelen, verdeelen. |
caporaal, sie corporaal. |
capricie, hoofdigheyd, koppigheyd. |
capricieus, hoofdig, koppig, die wat korsel van hoofd is. |
caprifolie, geyten-blad, of memmekens-kruyd. Daar is tweederley geyten-blad: te weten, Duyts geyten-blad, en Italiaans geyten-blad. |
caprifolie van Duyts-land, Duyts geyten-blad, of Duyts memmekens-kruyd. Dit |
| |
| |
heesteragtig gewas, heeft lange dunne, dog houtagtige, en in veel meer andere zijd takskens verdeylde ranken, seer hoog opschietende en klimmende: en daar aan wassen lange, sagte bleek-groene bladeren, nogtans op de onderste zijde witagtig, en grijsagtiger dan an de bovenste, gemeynelijk twee tegen den anderen overstaande, ende nu hier nu daar langs de steelen wassende. De bloemen zijn wit van verwe, soet van reuk, en van binnen in hol of idel. Als de bloemen vergaan zijn groeyen daar ronde besiekens of druyfkens op, die alsse rijp zijn, rood zijn. |
caprifolie van Italien, Italiaans geyten-blad, of geyten-blad van Italien: of Italiaans memmekens-kruyd, of memmekens-kruyd van Italien. Dit gewas is het ander by na heel gelijk, en is maar weynig onderscheyd tussen dees twee. |
capriol, een krul-dans, krul-sprong, een geyte-sprong. |
captatie, bejag, vatting, agterhaaling. |
capteren, imant ergens in behaalen, verkeerdelijk opneemen, begrijpen. |
captie, bedrog, vatting, vanging met woorden. Captie, begrijping, begrijp. |
captieus, bedriegelijk, begrijpelijk. |
captif, een gevange. Captif, gevangen. |
captiveren, vatten, grijpen, vangen. |
captiuncule, een bedriegerijtje, een vattingje, of vanging met woorden. |
caput, een hoofd, hoofd-stuk. |
carabijneren, rooven, plunderen. |
carabijn, een ligt gewapent rijder. Carabijn, |
| |
| |
een kort vier-roer, ’t welk een ligt gewapent rijder te paarde voert, een reys-roer, bekwaam om me te reysen. |
caracter, soek character. |
carate, vier garste koornkens, een gewigje, hebbende de swaarte van vier garste koornkens. |
carbonade, kool-gebraad, rooster-gebraad, roosting. |
carcereren, gevangen setten, in hegtenis setten. |
cardebenedict, born-wortel, of bron-wortel, gesegende distel. Dese distel heeft ronde taaije en buygsaame steelen, in ettelijke zijd-steelkens verdeylt, langs der aarde leggende en kruypende, ende haar selven geensins over eynd houdende. De bladeren sijn lang, over beyde zijde diep gesneden, an de kanten met sagte doornkens of weeke steekelingen beset: op ’t opperste van de takskens wassen ronde hairagtige distel-bollekens. |
cardinaal, een geestelijk raads-heer, een geestelijk raads-heer van ’t Roomsche hof. Het woord cardinaal en heeft die beteykenis niet die ik het geef, maar om de saak wel uyt te drukken, heb ik het die betekenis gegeeven. Want de Paus en sijn cardinalen, dat is, den H. Vader of opperhoofd der Kerke en sijn raaden, maaken het geestelijke Roomsche hof uyt, voor welke allerley Kerkelijke en Gods-dienst raakende saaken komen te dienen, waar over sy uytspraak doen na hun volstrekte magt. Cardinaal, anders, betekent voornaamst, en cardinaalen, voornaamsten, om datse sijn de voornaamsten, of oppersten van de geestelijken, die niemand boven hun hebben als het opperhoofd. |
| |
| |
cardinaalschap, geestelijk raads-heerschap, te weten, van het Roomsche hof. |
cardinaals-hoed, een geestelijke raad-heers hoed, die een geestelijk raads-heer van ’t Roomsche hof draagt, om onderkent te zijn van anderen. |
carene, of carentene, veertig-daagse vasting, opsluyting. Dit is een soort van boet-doening, gemeyn by de Italianen, wanneer iemand veertig dagen most sitten te water en te brood, opgeslooten in een geheyme plaats nevens de Kerk, van de menschen afgescheyden. Carene, of carentene, afsondering, afsondering tijd, of afscheyding, is eenige tijd van afsondering, dat iemand, die van een besmette plaats komt, van de menschen afgesondert of afgescheyden word voor eenige tijd. Gelijk wanneer eenige luyden van een besmette plaats of stad, daar de vergiftige siekte is, komen an een plaats of stad die onbesmet is, soo willen gemeenelijk die luyden van die onbesmette plaats of stad, die reysigers ten eersten niet in haar stad of plaats hebben, maar sy moeten buyten die stad of plaats blijven, en dat in een plaats, die hun angewesen word, afgesondert van de menschen, tot dat die tijd van afsondering om is, ’t welk is gemeenelijk vijf of ses weeken. Dog sy en sittender niet op water en brood: maar konnen allerley nood-druft voor geld bekomen. |
carenten, soek corinthen. |
carentene, sie carene. |
careren, gebreeken, ontbreeken, ontbeeren, missen. |
| |
| |
caresse, lief-kosing, onthaal, gestreel. |
caresseren, lief-kosen, onthaalen, streelen. |
cargo, laading, vragt, scheeps-laading, of vragt. |
cargesoen, bevragting, mee-laading, vragt-waar, vragt-laading. |
cariteyt, duurheyd. |
carkan, een hals-kraag, hals-band, hals-ring, hals-keten. |
carline, of caroline, ever-wortel, of wit distel, is een distel met lange, smalle, rouwe en seer doornagtige bladeren, over beyde zijde diep en in verscheyde kervinge gesneden, ende an de hoeken met harde scherpe doornen beset, en heeft in de middel somtijds roode ribbekens, tusschen de welke een steel voortkomt, omtrent een span hoog, met gelijke bladeren bewassen. |
carmen, een gesang, gedigt. |
carneus, vleyssig. |
carnier, vlees-hal, of vleesch-hal, vlees-huys. |
carnificeren, scherp-regten, dat is strafs-geregt, en hals-geregt oeffenen an de misdaadigers wegens het geregte. |
carnificine, een regt-plaats, daar de misdaadigers geregt werden. Carnificine, een pijn-bank. Carnificine, een vlees-bank. |
carongie, een prij, is een dood stinkend aas. |
carperen, berispen, bestraffen. |
carquant, een hals-band, hals-keten, hals-gewaat. |
carquois, een pijl-kooker. |
carriere, een steen-kuyl, steen-put, steen-plaats, alwaar de rouwe steen eerst uytgehouwen word. Carriere, een bery-plaats, |
| |
| |
daar men de paarden, die nog niet wel afgeregt zijn, berijd. |
cartel, een uytdaag-brief, uytdaaging, ontseg-brief, waar by de een den ander uytdaagt om te vegten. |
carveel, een boeyer, boeyer-schip, is een redelijk groot schip, ’t welk een smak-zeyl voert, en daar men mede na Vrankrijk of Engeland vaart. |
cas, geval, gelegentheyd. In cas, in geval. |
cas subject, ’t geval daar ’t verschil om is. |
casematte, een storm-kat, dat is, een laage, bedekte leger-borstweering, daar men in ’t bestormen van een stad agter schuylt om voor ’t geschut der stad bevrijd te zijn, of casematte, een onderaartse borstweering. Casematte, een moord-kuyl. Casemates, heymelijke sluyp-poortkens in de vesten der stad, om uyt en in te loopen en eenige anslag te doen. |
casquet, een storm-hoed, of helm. |
cassatie, afschaffing, te niet doening, sak geeving. |
casseren, afschaffen, afdanken, te niet doen, breeken. |
casseringe, sie cassatie. |
cassijne, een venster bindsel, de t’saamen-voeging of binding van de vensters in malkander. Cassijne, een pampiere venster. De heele geringe luyden gebruyken somtijds geolijt pampier voor hun vensters in plaats van glas. |
cassie fistule, welriekende merg hauw, is een swarte, ronde, harde en houtagtige vrugt, of pijp, die dikwils twee voeten lang is, en |
| |
| |
omtrent een duym of vinger dik, welke van binnen in veel dwarsche houtagtige vellekens verdeylt en afgescheyden is, daar in legt plat bruynagtig saad en overvloedig swart, sagt soetagtig en welriekend merg, of vleesch, ’t welk veel gebruykt word. Dese hauw-vrugt wast an een groote, hooge boom, als een oker-noote boom. |
cassie fistel-boom, welriekende merg hauw-boom. Dit is een seer hooge en groote boom, de bladeren sijn groot, lang en uytgespreyd van veel bladeren, een ribbe tegen malkander over wassende, vergadert, sy zijn de oker-noote bladers niet seer ongelijk. Het hout is vast en hard, van verwe swart. De vrugt is als wy booven beschreven hebben. |
casteel, een burg, slot, vesting, sterkte, daar eenig krijgs-volk in besetting legt. |
casteleyn, een slot-voogd, of burg-voogd. |
casteleyn-schap, slot-voogdschap, burg-voogdschap. |
castigatie, tugting, tugtiging, bestraffing, berisping. Castigatie, verbetering. |
castigeren, tugtigen, bestraffen, berispen, Castigeren, verbeteren. |
castiteyt, kuysheid, reynigheyd, suyverheyd. |
castrametatie, leger-meeting, is de konst om een plaats, daar men heyer-leger leggen wil, wel af te meeten. |
castratie, lubbing, ontmanning. |
castreren, lubben, ontmannen, dat is, iemand de klootkens uytsnijden, waar door hy belet word mans-werk met een vrouw te konnen doen, of word onbekwaam gemaakt tot voort-teeling. |
| |
| |
casueel, gevallig, by geval, toevallig. |
casus, geval, gelegentheyd. |
catechisatie, onderwijsing, of vraag en antwoordse onderwijsing, is eygentlijk een onderwijsing, die door vraagen en antwoorden geschied. Catechisatie, geloofs onderwijsing, een onderwijsing des geloofs, of van de stellingen des geloofs, sijnde eenige stellingen den Gods-dienst raakende, die de Kerk wil, dat men moet gelooven, ’t zy datse waar zijn of onwaar, mogelijk of onmogelijk, gelijker eenige zijn. |
catechiseerde, onderwijseling, of leerling, een die door vraag en antwoordse onderwijsing geleert of onderwesen word. Catechiseerde, geloofs onderwijseling, of geloofsleerling, een die in de eerste beginselen, of stellingen des geloofs onderwesen word. |
catechiseerder, onderwijser, die iemand onderwijst in de eerste beginselen. Catechiseerder, geloofs onderwijser, die imant in de geloofs-stukken onderwijst, door vraagen en amtwoorden. |
catechiseerster, onderwijster, een vrouw mensch die iemand onderwijst. Catechiseerster, geloofs-onderwijster, die imant onderwijst ’t geen hy gelooven moet. |
catechiseren, onderwijsen, onderwijsen door vraag en antwoord, onderwijsen de eerste beginselen. Catechiseren, hooren. Catechiseren, onderwijsen in ’t geloof. |
catechismus, onderwijs-boek, of geloofs onderwijs-boek, inhoudende de onderwijsing in de leere des Saligmaakers, soo die by die van de Nederlandse herstelde Gods-dienst, |
| |
| |
in kerk en school, geleert word. Dit boekje, zijnde eenige stellingen de voornaamste gronden der Gods-dienst raakende, vraag en antwoords-gewijs voor gestelt, is te Heydelberg van eenige mannen van de herstelde Gods-dienst, of die van de Roomsche Kerk afgevallen waaren, gemaakt of by een gestelt uyt de Schrift, alhoewel der wel eenige stellingen in zijn, die onwaar, onmogelijk, en buyten de Schrift zijn; soo is nogtans het selve boekje by die Leeraars van de herstelde Gods-dienst van Nederland in soodaanigen agting en geloofbaarheyd, dat sy dat selven ten uytersten beschermen, en verklaaren te zijn regtsinnig, schriftmaatig en waar. En willen ook dat een ider der Gemeente het selve daar voor houden sal sonder eenig tegenspreeken op de boete van uytsluyting, al wast ook dat imant beter wist en sag. Als men al sal gelooven ’t geen de Leeraars seggen, of ’t geen een Kerkelijke vergadering segt of vast stelt, soo wast onnoodig van de Roomsche Kerk afgegaan te zijn, maar nu is men afgescheyden, om dat een ieder dagt, dat hy niet gehouden was te gelooven, als hy beter wist, ’t geen de Kerk stelde. Sal ik of een ander nu ook gehouden wesen te gelooven, ’t zy waar of niet waar, ’t geen die luyden eenige jaaren geleden by malkander hebben geraapt, om dat het een Kerkelijke vergadering van Dordregt vast gestelt heeft, of om dat het de Leeraars seggen, al schoon men beter wist? |
Dat dunkt my wat ongerijmt, ik en kan ook niet sien, dat het imant gehouden is te |
| |
| |
doen. Ik en doe het altijd niet, al soude ik schoon hondert maal uytgeslooten of uytgestooten worden uyt de Gemeente. Dog als het soo veer is, soo kan men nutter uytgaan, soo heeft men geen vrees van uytgestooten te worden. |
cathedra, een stoel, gestoelte. S. Petri ad cathedram, den heyligen Peters verheffing, te weten, tot den stoel, of liever om eygentlijk te spreeken, Peters verheffing tot hoofd of opsiender der Gemeente. ’t Welk geschied soude zijn te Romen, volgens het seggen der Roomsche geestelijken, op den 22 van sporkel-maand, in ’t 44 jaar na de geboorte des Behouders, welke dag nog jaarlijks, als een Heyligen dag, van de Roomsche Kerk geviert word. Dog in de Schrift word nergens gewag gemaakt van Peters Roomsche reys: daar word wel gewag gemaakt van sijn reys te Antiechia, en selver maakt hy gewag van Babylon, maar niet van sijn Roomsche reys. Maar de Roomsche geestelijken schijnen alles soo net te weeten ofser by geweest waaren. Daer evenwel dit en andere dingen meer, eenige hondert jaar na de geboorte des Behouders, eerst van de geestelijken zijn versiert. |
cathedraal-kerk, de hoofd kerk, of de groote kerk. Het word genoemt de hoofd kerk, of om datter meer kerkjens onder behooren, of datse de grootste van gebouw is. |
catheylen, roerende goederen, huys-raad. |
catholijk, algemeen, overal gemeen, allesins waar. |
catholijke Religie, algemeene Gods-dienst. |
| |
| |
Die van de Roomsche Gods dienst noemen hun selven die te zijn die van de algemeene Gods-dienst zijn, en hun Gods-dienst, de algemeene Gods-dienst. Dog dat scheelt nog wel een hand-breed, dat hun Gods-dienst niet en is de algemeene Gods-dienst, nog ook nimmer de algemeene Gods-dienst is geweest. Want de eerste oosterse kerk verscheelde in veel dingen van dese westerse Roomsche kerk, en de Roomsche wederom verscheelt veel van de nieuwe herstelde kerk van Hoog en Nederduyts-land en andere landen, want die komt meer met de oosterse over een, als de westerse met de oosterse. De eerste eygende sik de naam toe van algemeen, en dat met regt in ’t begin: maar naderhand zijnder gedeyltheden en scheuringen gekomen, en zijn tot nog toe geduurig gebleeven. Over sulks en isser geen een algemeene kerk: maar eenige gedeylde kerken. En elk van die meynt de oudste en schrift-maatigste te zijn, en ’t meeste met de leere des Saligmaakers over een te komen. En elk van die eygent sik de naam toe van algemeen. Maar geen van allen kan die naam alleen hebben: want sy belijde hen alle Christenen te zijn: soo en kan geen een kerk in ’t besonder de algemeene kerk zijn: maar wel al de Christenen te saamen souden de algemeene kerk uytmaaken, als slegts de liefde groot en kragtig genoeg was, datse al schoon de een een weynig anders van gevoelen was als de ander, in eendragtigheyd en vrede te saamen leefden onder hun hoofd den Behouder, sonder malkanderen te haaten, |
| |
| |
vervolgen bannen, vervloeken, en dood te slaan. |
catalogus, een naam-lijst, naam-brief, naam-boek, of naam-tafel, waar in veel naamen ’t zy van boeken, of ’t zy van andere dingen, geschreven of gedrukt zijn, en diemen daar in vervolgens den A.B. soeken kan. |
catarrhe, een sinking, drop, sijping, snof. Sinking is een groote of buyten gewoonelijke afsijping, of afdruyping van overvloedige vogtigheden uyt het hoofd en hersenen na de onderdeelen des lijfs, waar door verscheyde siekten en toevallen konnen veroorsaakt worden. |
catijf, veragt, vervuyld, elendig. |
catijvig, elendig, veragt. |
catijvigheyd, elendigheyd, veragtheyd. |
catijviglijk, elendiglijk, veragtelijk. |
cause, een oorsaak. Cause, een rede of waarom. |
causeren, veroorsaaken, beschuldigen. |
cautele, voorsigtigheyd, voorbedagtheyd. |
cauteleus, schalk, loos, leep. |
cauterie, een brand-yser, ’t welk de heel-meesters gebruyken om een wond toe te schroeyen, op dat het bloeden gestempt soude worden: of om eenige afvloeyinge te beletten of te verhinderen. |
cautireseren, toeschroeyen, inbranden. |
cautie, een sekering, seker stelling, borgtogt, goede sekerheyd, goede versekering, een voorsien middel. |
cautie de judicio sisti, sekering om in regten te verschijnen, borg om t’allen tijden in ’t regt |
| |
| |
te verschijnen. Dese sekering of borg is imant die geen vaste goederen besit, gehouden te stellen, op dat hy daar door gehouden werd in ’t geding te blijven, tot dat het selve by eynd oordeel afgedaan word, of dese sekering moet een gedaagde doen, en daar by belooven, dat hy den regter niet en sal ontvlugten, of dat anders al ’t geen ’er tot sekering gestelt is sal verbeurt zijn. |
cautie judicatum solvi, sekering dat het gewijsde voldaan werd, borg om ’t gewijsde te voldoen. Welke sekering of borg den anlegger des gedings eertijds eyschte van de gedaagde. |
cautie juratoir, borg-togt onder eede, borg-togt by eede, seker stelling onder eede: dat is, wanneer imant, die geen andere borge of sekering, stellen kan, met eeden belooft dat hy t’allen tijden des vermaant zijnde, self voor ’t geregte sal verschijnen, en het gewijsde voldoen. |
cautie suffisant, een genoegsaame versekering, een vaste borg-togt, een genoegsaame borg-togt, goede sekerheyd, die de een den ander stelt. |
cautionaris, een borge, seker steller, die voor imant borge is, of voor imant seker doet. |
cavagliere, een katte. |
caval, een paard. |
cavallerye, rijderij, anders ruyterij, paarde volk, dat is, het oorlogs volk, ’t welk te paarde in den oorlog dient. |
cavallier, een rijder, anders ruyter, sold rijder. Een die te paard in den oorlog dient. |
cavalier, een rijder, of ridder, edel-rijder. |
| |
| |
cavallotier, een paarde-tuysscher, of ros-tuysscher. Een die paarden koopt en verkoopt, of ruylt en verruylt. |
caveren, seker doen, borge blijven, seker stellen, verborgen. Caveren, wagten, verhoeden, voorsienigheyd pleegen. |
caveren de rato, borge blijven voor de van waardehouding, of borge blijven voor de gestaading, seker doen, of seker stellen voor de gestading, of van waardehouding, dat is, borge blijven voor een ander die self schuldig is, soo lange tot dat hy ’t selve anneemt en van waarden houd ’t geene den borge heeft gedaan, of anders blijft den borg, als self schuldenaar verbonden. |
caviaar, steur-kuyt, kuyt van steur: een visch alsoo genoemt. Dese kuyt word ingesouten en van Moscovien hier gebragt, van smaak isse of men seep kauwde, word van sommige luyden evenwel lekkernijs halven gegeeten. |
cavillateur, berisper, schimper, spotter, kaakelaar, knibbelaar, bedrieger, die iemand door versierde logenen bedriegt. |
cavillatie, schimp, berisping, spot, spotterye, bedrieging door versierde logenen. Cavillatie, snapperye, kakelerye, knibbeling, hair kloverye. |
cavilleren, schimpen, spotten, den spot met imant houden, berispen, imant met versierde logenen bedriegen en van de waarheyd afleyden. Cavilleren, snappen, kakelen, knibbelen, vitsen, betatelen. |
| |
| |
| |
C. E.
cedent, regt-geever, of regt overgeever, regt overdraager, afstaander. Een die sijn regt, ’t welk hy op iemand heeft, afstaat en an een ander overgeeft. |
cederen, regt geeven, regt over geeven, regt afstaan of overdraagen an een ander, overgeeven, afstant doen. Cederen, wijkken. |
cedulle, een brief, geschrift, een schuld-brief, hand-schrift. Cedulle, een pampierken, briefken. |
ceyns, sie cijns. |
celatie, verberging. |
celeren, verbergen, heymelijk houden, of bedekt houden. |
celebratie, gedenk-pleeging, viering, grootmaaking, gedagtenis houding. |
celebreren, gedenk-pleegen, vieren, onderhouden, gedagtenis ergens van houden. |
celeriteyt, haastigheyd, snelligheyd. |
celedonie, swalu-kruyd, groote gouwe, gouwortel. Dit kruyd heeft steelen die anderhalve voet hoog zijn, teer, rond, met knoopen of ledekens, een weynig rouwagtig, in sommige wiekskens of takskens verdeelt. De bladeren hangen an malkanderen, gemaakt van veele die an de kant geklooft of gekertelt zijn, uyt den blaauwagtigen, of den ligten blaauwen, en een weynig groenagtig van verwe. De bloemkens sijn geel. |
celsitude, hoogte, hoogheyd. |
cement, gebrande steen-stof. Men neemt een seker soort van steen, drijf-steen of duyve-steen, soo my dunkt, die men in een gloeyen- |
| |
| |
de oven werpt en brandse soo lang tot datse gants wit is en bekwaam tot stof te maaken, welk stof dan met wat sand en water gemengt, bekwaam is om mede te metselen. |
censeren, schatten, agten, meynen, sijn meyning seggen, peynsen. |
censeur, bestraffer, tugt-meester, die kwaade seden der burgeren tugtigt, en voor kwam met sijn bestraffing, dat de goede seden niet en vervielen. Censeur, schat-meester, waardeerer, die een ieders goed waardeerde om daar van volgens die waardering schatting te geeven. |
censure, bestraffinge, toets. |
censureren, bestraffen, toetsen. |
centener, honderd pond, ’t gewigt van honderd pond. |
centrum, middel-stip, as-punt, het middelste stip van een ronde omtrek. |
centaurus, paard-mensch. Dit wanschepsel, soude na het seggen van de oude digters sijn half mensch, half paard, voort gekomen uyt de vermenging van een mensch met een paard. Dog of uyt de bylegging of vermenging eens menschs met een paard, iets of soodanig wanschepsel voort soude komen, weet ik soo effen niet: eenige meynen, dat die vermenging van zaad, niet wel soude over-een-komen, en over sulks onmoogelijk datter iets van komen soude. Maar dewijlder by de Heydenen nog van meer ander slag van wanschepsels gewag gemaakt word, (gelijk van die boks-voeten) en datter eenige volkeren, soo mannen als vrouwen, dar- |
| |
| |
tel genoeg toe geweest zijn, en in eenige landen nog wel zijn, om soodanige onbehoorlijke minlust te pleegen: soo en soude ik niet konnen oordelen, dat het onmoogelijk was, datter uyt soodanige vermenging iets voortkwam, of datter uyt soodaanige vermenging nimmer iets voortgekomen soude zijn: dog hoedaanig het van gedaante of gestalte soude zijn, dat soude ik soo effen niet konnen seggen. Eenige geleerden maakender dese geschiedenis van. Een seker Koning van Thessalien, een landschap in Griekenland, had veel stieren onder sijn groot vee, waar van der een deel waaren weg-geloopen, soo schikte hy eenige van sijn volk te paarde (’t welk dies tijds nog wat vreemds was) de stieren na om die op te soeken en wederom ter weyde te drijven, ’t welk, na dat syse gevonden hadden, geschiede. Onder het drijven prikten sy de stieren, alsse niet hart genoeg voort gingen met prikkels, ’t welk van de andere luyden gesien zijnde, noemde dese nieuwe paard-rijders, stier-prikkers, centauri. Dit heeft goede schijn van waarheyd, om dat het woord centaurus soo veel als stier-prikker betekent. Want de Grieken souden anders soodanig wanschepsel wel een eygentlijker naam hebben konnen geeven, te weeten, hipanthropos, dat is, soo veel als paard-mensch. |
cerebrijn, hoofdig, koppig. Cerebrijn, de herssenen. |
ceremoniaal, Gods-dienst-gewoontig, Gods-dienst-gebruykig, of kerk-gewoontig, kerk-gebruykig. |
| |
| |
ceremoniaalijk, Gods-dienst-gewoontlijk, Gods-dienst-gebruykelijk, of kerk-gewoontlijk, kerk-gebruykelijk. |
ceremonie, Gods-diensts-gewoonte, Gods-diensts gebruyk, of kerk-gewoonte, kerk-gebruyk, dat is, de gewoonte of gebruyk die men in de Gods-dienst of kerk onderhoud. Ceremonie, dienst-pleeging, beleeftheyd, beleeft onthaal, of hoflijk onthaal. |
ceremonie-meester, meester der hoflijke onthaaling. De groote Vorsten en Koningen hebben gemeenelijk hier toe een van hun edelen of heeren, die uytsteekent is in wel spreekentheyd en ervaaren in alle hoflijke onthaaling, om de vreemde Vorsten of der selver Gesanten wegens den Koning of den Staat, te begroeten, verwellekomen en op ’t hoflijkst in te haalen. |
ceremonieus, beleeft, hofs, hof-dienstig, dienstpligtig. |
ceremonieuselijk, beleefdelijk, hoflijk, hof-dienstlijk, dienst-pligtlijk. |
cerneren, sien, anschouwen, onderscheyden, kennen, siften, bevinden, merken. |
ceroon, of cerote, genees-smeersel, of heel-smeersel. Een smeersel bestaande uyt de vermenging van oly, klibber, en andere sappen, en daar dan wat was, om wat stijfte te geeven, by gedaan. |
certatie, een wed-strijd, wedding, strijding. |
certeyn, seker, gewis. |
certeynlijk, sekerlijk, gewisselijk. |
certe parthye, een overkoming, of verdrag van scheeps-bevragting, de welke geschied tusschen de schipper en bevragters. |
| |
| |
certeren, wedden, strijden. |
certificatie, een versekering, getuygenis, verklaar-brief. |
certificeren, of certifieren, voor de waarheyd verklaaren, versekeren, seker maaken. |
certitude, sekerheyd, gewisheyd. |
ceruys, lood-verf, of lood-wit, blanketsel. Men doet des somers scherpe edik in een wijde aarde pot, dan legt men een plaat lood op den pot, en daar doet men dan iets over dat de pot digt is, als dan laat men dat soo tien of twalef dagen staan, in welke tijd de edik het lood verbijt, als het lood verbeeten is, ende dikke stof of droesem in de pot gevallen is, soo moet men het versamelen en droogen, en daar na stooten, door een seef doen, en dan tot een klomp maaken, ’t welk dan genoemt word lood-verf. Blanketsel word het genoemt, om dat de vrouwen, die niet heel schoon van anschijn zijn, maar swartagtig, geelagtig, of plakkig, het selve met iets anders gemengt, gebruyken, om heur aangesigt daar mede te bestrijken, waar doorse van verre seer schoon en blank schijnen. |
ces, of cessie, regt-overgeeving, boedel afstant, afstant van goederen, overgeeving van goederen, de welke geschied onder behoorlijke boedel-beschrijving, ten behoeve van de schuld-eyschers. |
cessatie, aflaating, ophouding. |
cesseren, aflaaten, ophouden, eyndigen. |
cessie-brieven, brieven van boedel afstant, sie brieven van cessie. |
| |
| |
cessie doen, boedel afstant doen, afstand van goederen doen, is sijn goederen overgeeven in betaalinge van schuld an de schuld-eyschers. Cessie doen, regt overgeeven, is ’t regt, dat men iewers op heeft, afstaan, en an een ander overgeeven. |
cessionant, of cessionaris, een boedel overgeever, boedel afstander, overgeever van goederen, die al sijn goederen afstaat en aan sijn schuld-eyschers overgeeft in betaalinge van schuld, om van vordere maaning bevrijt te zijn. Cessionant, regt overgeever, regt overdraager, regt afstander, is die sijn regt, ’t welk hy op imant, of op iets, heeft, afstaat, en aan een ander overgeeft. Cessionaris, een regt verkrijger, regt anneemer, of regt overneemer, is die eens anders afgestaane regt verkrijgt, of anneemt. |
cessionante, boedel overgeefster, boedel afstaanster, regt overdraagster, regt overgeefster, regt afstaanster. |
cessionaris, sie cessionant. |
| |
C. H.
character, een merk, teken, sin-teken, merk-teken, druksel, uytdruksel, afdruksel, uytgedrukt beeld. Character, een merk-letter, schrijf-beeld, een boek-staaf of letter. |
charcheren, laaden, opleggen, Charcheren, anvallen, charseren, belaaden, beswaaren. |
charche, een last, oplegging. Charche, een ampt, charche, een anval, anval op den vyand. |
chariteyt, liefde. |
charlatan, een kwaksalver, of land-loopend genees-meester, of liever genees-swetser, |
| |
| |
die dapper onder ’t voortbrengen van veel kwakken en klugten swetsen en opsnyen kan, by ’t gemeene volk op de markten, van de kragten van sijn heel-smeer of salf, en roemen, dat hy der by na allerley kwaale mede geneesen kan: maar ’t valt meesten tijd soo slegt uyt. Soodanige land-loopers willen mede nog al onder de genees-meesters gerekent wesen: maar sy loopender onder als rotte-strond onder de peper. |
chaos, een verwarde-klomp, verwartsel, dat is, het onder malkander zijn van al de stoffen: hoedanig sommige stellen, dat geweest soude zijn in den beginne eerder beweeging in geweest is, door welk die scheyding veroorsaakt is. De Gods-geleerden seggen en leeren, dat de waereld uyt niet gemaakt of geschapen is, en willen ook dat een ieder dat soo moet gelooven, alhoewel de waereld wijsen en geleerden wel weten dat het onwaar, ja onmogelijk en tegen de Schrift is. Want uyt niet komt niet: dat heeft waar geweest van alle eeuwigheyd, en sal in alle eeuwigheyd waar zijn. En die waarheyd is soo wel waar in de Godts-geleertheyd, als in de waerelds wijsheyd: want de waare Gods-geleertheyd word mede onder de waerelds wijsheyd begreepen, en is een gedeelte der selver, om dat in de waerelds wijsheyd mede vervat word de kennisse Gods. En wat is kennisse Gods anders als Gods-geleertheyd? Soo dat onder de naam van waerelds wijsheyd begreepen word alle wijsheyd, weetenschap en kennis dieder is. Dog hier van genoeg: in ’t lang en in ’t breede |
| |
| |
sal ik hier na wel bewijsen, datter uyt niet geen iet is gekomen. |
chemin couvert, een loop-graaf, bedekte weg, die onder de aarde door gegraven word na een stad of plaats, om de selve daar door heymelijk te overvallen. |
chicaneur, een valsch betrekker in ’t regt, die iemand valschelijk en te onregt voor ’t geregte roept. Chicaneur, een warre-vogel, hader-man, schrobber, krakkeeler. |
chicaneren, valschelijk voor regt roepen, iemand met list en valscheyd, door een ander die daar toe gehuurt is, in ’t regt doen komen. Chicaneren, warren, krakkelen. |
chicanerie, valsche daging, valsche betrekking in ’t regt. Chicanerie, warring, krakkeling. |
chimere, verdigtsel. |
chimist, een stof-scheyder, stof-brander, soek alchimist. |
chimi, of chimistery, stof-scheyd kunde, soek alchimie. |
chirographe, hand-schrift, ’t welk iemand met sijn eygen hand geschreven heeft. |
chiromantie, hand-kijking, hand-waarseggery, hand-kijk-kunde, hand-kijkerij. Een weetenschap om veel wondere dingen uyt iemands hand te sien, die hem wedervaaren sullen. Maar ’t is soo een smalle weetenschap die vry onvast is, of liever wat begekkelijk. |
chiromantis, een hand-waarsegger, hand-bekijker, die de kunst heeft van hand-bekijking, en die de slegte lieden wat weet wijs te maaken. |
| |
| |
chirurgie, een hand-werk, allerley handwerk dat met de hand gedaan word, gelijk weeven, snijderen, timmeren, metselen, etc. Chirurgie, wond-heeling, wond-heelkonst, de konst om allerley wonden, sweeren, en seeren te geneesen, en om narmen of beenen, of andere leden, die uyt het lid zijn, wederom in ’t lid te setten. Dees konst is te edel om onder soo een bastaart naam begreepen te worden. |
chirurgijn, een hand-werker, die een hand-ambagt doet, gelijk een weever, snijder en schoenmaaker. Chirurgijn, een heel-meester, wond-meester, of wond heel-meester, die allerley wonden, sweeren en seeren geneest, alsse trouwens geneeslijk zijn, want kop of is een dood wond, die soud hy niet weer geneesen konnen, en die de leden, die uyt ’t lid zijn, weer kan in ’t lid setten. Ik verwonder my dat een heel-meester niet kwaalijk genoegt, als men hem soo een geringen naam geeft gelijk als chirurgijn: Ik soudet my, als ik een heel-meester was, belgen. Want de naam van heel-meester of wond heel-meester veel edelder en eygentlijker is, als die bastaart naam. |
chirurgijns-knegt, een heel-meesters knegt. |
chocqueren, stooten, omstooten, anstooten. |
cholere, toorn, haastigheyd, gramschap, oploopendheyd. Cholere, bort, of bortel, gal-sugt, geele gal-vloed. Bort een siekte alsoo genoemt van ’t bortelen des buyks, om dat de buyk bortelt als een siedende pot, is een geweldige lossing van gal en andere galagtige vuyligheyd, soo wel van boven door |
| |
| |
spuwen, als van onder door afgang, vermengt met een geweldige buyk-we, benauwtheyd en gevaar van ’t leeven. |
cholerisch, of cholerijc, haastig, gram, oploopend. Cholerisch, galsugtig, galagtig, geel gallig. |
choor, een rey, reye van sangers of dansers. Choor, word ook oneygentlijk genoemt een afgescheyde of afgesonderde plaats in ’t huys des Heeren (of kerk) alwaar de reyen der singers of singsters pleegen te sitten en singen: gelijk sulks in de oude en nieuwe Kerken, van die van de Roomsche gesintheyd gebouwt, nog te sien is. Soo dat men choor soude konnen oversetten, rey-plaats of sang-plaats. |
choor-bisschop, hulp-opsiender, noodhulp des opsienders, die by belet en ongelegentheyd des opsienders des selfs dienst waar nam, en welk ook de tijdelijke dingen en sorge der armen betrouwt wierd. By ouds hebben die hulp-opsienders Ouderlingen geweest. Sy wierden ook genoemt naderhand naam-opsienders (episcopi titulares) of opsienders met de naam. |
chorde, een koorde, pees. |
christen, besmeerde, sie christenen. |
christendom, besmeerders gebied, besmeerders heerschappen, sijn al die landen, Koning-rijken en heerschappyen, waar in de leere des Behouders beleeden word. |
christenen, besmeerdens, (op ’t onduyts gesalfdens) of navolgers van Besmeerde (Christus,) zijn die, dewelken de leere des Behouders (Jesus) belijden. Besmeerdens |
| |
| |
noemen sy hen selven, om datse besmeerdes smeering (of salving) deelagtig zijn, zie Christus. |
christiaan, sie christen. |
christianen, sie christenen. |
chris-tijd, Besmeerdens geboorte dag, of geboorts tijd. Op wat dag het geweest is, of wat tijd, dat weet ik niet, de Schrift maakter geen gewag van. Evenwel viert men jaarlijks een sekeren dag, te weeten, den vijf en twintigsten van winter-maand, welke dag by die van de oude Kerk daar toe gestelt is, en wy volgen die instelling na: Dog sonder sekerheyd van waarheyd, want het heeft die van de oude Kerk, en voornamentlijk van de Roomsche kerk, belieft, ons soo veel sprookjens en versieringen na te laaten, dattet’er op geen vijftig ankomt. Sy weetent soo effen, of ser by geweest hadden, op wat dag de Wijsen by het nieuw gebooren Kind kwaamen, alhoewel het in de Schrift niet staat; sy seggen evenwel den dertienden dag. In de Schrift staat Wijsen zijn gekomen, sonder te seggen hoe veel, sy maakender drie Koningen van. Die lieden beelden hun nog wel in datse heel vernuftig en geestig zijn, en datse voor heel geloofwaardig moeten gehouden worden. |
Christus, Besmeerde, (of op ’t onduyts Gesalfde.) Een besmeerde is, die met eenig welriekend boom-sap, of oly, een weynig besmeert wierd, of begooten. By de Iooden wierden de Koningen, Voor-seggers en Heyligers, besmeert of begooten op ’t hoofd, met een weynig welriekende oly, of smeering. |
| |
| |
Maar desen Besmeerde en is niet met oly of ander welriekend boom-sap (balsem) besmeert of begooten: maar met den Heyligen Geest tot Koning, Voorsegger en Leeraar, soo men segt, sie vorders in ’t woord Jesus. |
chronijk, een tijd-boek, tijd-schrift, jaar-boek, waar in men de jaarlijkse geschiedenissen op schrijft. |
chronijk-schrijver, geschiedenis-schrijver, jaar-boek schrijver, tijd-boek schrijver. |
chronijken, jaar-boeken, tijd-boeken, geschiedenis boeken, sijn twee boeken der Schrift, waar in eenige geschiedenissen der Ioodsche Koningen verhaalt worden. |
chronologie, tijd-rekening, tijd-reken-konst. |
| |
C. I.
ciborie, ’t herschepte broods-kasjen, ’t overselfstandige broods-kasje, of ’t God-mensch gemaakte broods-huysken; waar in de Roomsche geestelijken het God-mensch gewordende brood, soo sy seggen, opsluyten. sie mis. |
cicaneur, sie chicaneur. |
cicaneren, sie chicaneren. |
cicanerie, sie chicanerie. |
cicatrice, een lid-teeken, een wond-teeken. |
cijffer, of cijffer-letter, tal-letter, tel-letter, of tal-merk, dat men gebruykt om te rekenen. |
cijfferen, rekenen, rekenen met tal-letters, of tel-letters maaken. |
cijffering, rekening. |
cilinder, een rol-steen, is een lange ronde steen die men op de aarde rolde, om de aarde effen te maaken. |
| |
| |
ciment, soek cement. |
cijns, schatting, schat, de schatting van een ieders goederen, welke schatting men an de Overheyd betaalt. |
cinober, of cinnober, soek zinnober. |
cipier, een stok-waarder, stok-wagter, opsiender der gevangenen, gevangen hoeder. Men pleeg in de gevangen huysen, stokken, waar in de gevangenen seer nauwe beslooten wierden, te hebben: ’t welk op eenige plaatse nog wel geschied, hier van komt de naam van stok-waarder, of stok-wagter, de welke den opsigt had over de gevangenen. |
circuit, omtrek, ronde omloop, omgang, omkeer, omlegsel. |
circul, rond, ring, of kring, is een plat voorbeeldsel, dat van een streep in ’t ronde beslooten word, welke streep men omtrek noemt. |
circulatie, omringing, omgaaning, omgang, omlooping, omloop, omheyning. |
circuleren, omringen, omswieren, rondom gaan, omloopen. |
circumcideren, rondom snijden, besnoeyen. Circumcideren, besnijden, dat is, de voorhuyd der mannelijke roede afsnijden. |
circumcisie, rondom-snijding, besnoeying. Circumcisie, besnijding, besnijdenis, dat is, de afsnijding des voorhuyds of van ’t voor velleken der mannelijke roede, gelijk bij de Hebreen nog in gewoonte is. |
circumdatie, omringing, omheyning. |
circumderen, omringen, omvangen, omleggen. |
circumduceren, omleyden, rondom leyden, |
| |
| |
omvoeren, circumduceren, uytwisschen, uytdoen, te niet doen. Circumduceren, verleyden, bedriegen, misleyden. |
circumductie, omleyding, omvoering. Circumductie, verleyding, bedrog, misleyding. |
circumfereren, omdraagen, omvoeren. |
circumferentie, omtrek, rondom trek, de streep die een rond in ’t ronde besluyt: kreyts, buyten rond. Circumferentie, omgang, rondom loop. |
circumflecteren, ombuygen, rondom buygen. |
circumflectie, ombuyging. |
circumflueren, omvloeyen, omvlieten, rondom vloeyen. |
circumfluctie, omvloeying, omvlieting, rondom vloeying. |
circumjacentie, omlegging. |
circumjaceren, omleggen. |
circumjectie, rondom werping. |
circumjiceren, rondom werpen. |
circumligatie, rondom-binding. |
circumligeren, rondom binden. |
circumlocutie, omspraak. Omspraak gebruyken, is eenige omreden voortbrengen eer men eygentlijk daar toe komt, ’t geen men seggen moet. Omspraak is ook als men eenig ding, dat men met geen een eygen naam of woord seggen kan, met eenige andere woorden om schrijft. |
circumloqueren, omspraak gebruyken. |
circummunieren, omwallen, omvesten, toerusten. |
circummunitie, omwalling, omvesting. |
circumponeren, omsetten, rondom setten, rondom stellen. |
| |
| |
circumpositie, omsetting, rondom-setting, rondom-stelling. |
circumraderen, omscheeren, rondom scheeren. |
circumrasie, omscheering, rondom-scheering. |
circumscriberen, omschrijven, rondom schrijven. |
circumscript, omschreeven, rondom schreeven. |
circumscriptie, omschrijving, rondom schrijving. |
circumspect, omsigtig, voorsigtig. |
circumspectie, omsigt, omsigtigheyd, voorsigt, toesigt. |
circumspicieren, omsien, omhersien, rondom sien. |
circumstantie, omstandigheyd, gelegentheyd van een saak. |
circumvallatie, omwalling, omschanssing. |
circumvalleren, omwallen, omschanssen. |
circumvideren, rondom sien, omhersien, omsien. |
circumvenieren, omleggen, omringen, besluyten, bedriegen, ondergaan, verstrikken. |
circumventie, omlegging, omringing, besluyting, ondergaaning, bedrog, verstrikking. |
cisterne, een regen-bak, of regen-waters-bak. |
citadelle, een burgt, slot, een burgt of slot an een stad leggende: een stads sterkte. |
citatie, een daging, dagvaarding, roeping, voor regt-roeping. Citatie, bybrenging, verwekking. |
citatie-brief, een dag-brief, dagvaarding- |
| |
| |
brief, waar by iemand voor het geregte word gedagvaart. |
citatie edictaal, of citatie by edict, daging by openbaare afkondiging, wanneer iemant by openbaare afkondiging en klokke geslag gedagvaart word. ’t Welk geschied als imant vlugtig is buytens-lands. |
citatie reëel, daging by antasting, een hand-dadige dagvaarding, dat is, antasting, of vangenisse. Als imant word beset, of in gijseling genomen, of in gevangenisse geset. |
citatie verbael, dagvaarding by monde, mondelinge dagvaarding, dat is, wanneer imant t’sijnen huyse gedagvaart word. |
citeerde, gedaagde, geroepene, gedagvaarde, die gedagvaard is voor ’t geregte. |
citeerder, dager, dagvaarder, die iemand dagvaard voor het geregt. |
citeert, gedagt, gedagvaart, voor regt geroepen. |
citeren, dagen, dagvaarden, voor regt roepen, in regt betrekken, beroepen. Citeren, haasten, haastelijk doen komen, verwekken, antrekken, by brengen. |
citrullen, kiger-appelen, of groene aard-appelen, Hoogduyts kigers, of kirgers. Men kan dese vrugten ook wel noemen groene aard-appelen, om dat de steelen of ranken daar sy anwassen ter aarden leggen, ter oorsaak datse niet stevig genoeg zijn, sik selven op te regten. Dese aard-appellen sijn rond gestreept, en met vooren in de lengde doorregen, van buyten groen, dog onderwaarts daar sy op de aarde leggen, witagtig: van de welke de uyterste schorsse glad is, en het |
| |
| |
binnenste vleesch tamelijk hard en gelijvig: het alderbinnenste merg is voos en wateragtig, en daar in wassen brede of platte kornen, hebbende swartagtige bruyne of roodagtige harde schillen of bolster. Citrulle, of citrul-kruyd, kiger-appel-kruyd, of groene aard-appel-kruyd, of kiger-kruyd, is van rankagtige, rijsagtige, rouwe en langs der aarden leggende steelen, en ook van anwassende klauwierkens: het maakt sik selven ook vast an tuynen en staaken: de bladeren sijn groot en an bijde zijde vry diep gesneden of gekerft. De bloeme is goudverwig geel. De vrugt is gelijk boven beschreven is. |
civil, burgerlijk, heusch, beleeft. |
civile regteren, waereldlijke regters, voor welken allerley regt saaken moeten komen te dienen. |
civile saak, een gemeene geld-schuld saak, of andere gemeene twist-saak om eenig goed, of regt, dat is, een saak daar lijf nog bloed anhangt. |
civiliteren, begeerlijk maaken, beleeft maaken, heusch maaken. |
civiliteyt, beleeftheyd, burgerlijkheyd, heuschheyd. |
| |
C. L.
clamatie, roeping, schreeuwing. |
clameren, roepen, schreeuwen, krijschen. |
clameur, geschreeuw, geroep, gekrijsch. |
clamiteren, seer schreeuwen, seer roepen, seer krijsschen, of dikwils roepen, schreeuwen. |
clandestin, heymelijk. |
| |
| |
clarette, een hoorn, toet-hoorn, of blaas-hoorn. |
clareren, verligten, helderen. |
clarificatie, klaarmaaking. |
clarificeren, klaar maaken, helder maaken. |
claroen, sie clarette. |
classis, een vloot schepen, scheeps-vloot, hoop schepen. Classis, een krijgs-heyr ter zee, een hoop krijgs-lieden ter zee. Classis, een hoop, bende, ruyter-bende, schok, rot. Classis, een geselschap, vergadering. Classis, vergadering, of kerkelijke vergadering, de vergadering van Leeraars van een stad en van eenige dorpen, onder die land-streek behoorende. |
claudicatie, hinking. |
claudiceren, hinken, mank gaan. |
clausule, een byvoegsel, besluyt, besluytsel, slot, slot-rede, sluyt-rede, een grond-rede. |
clausule codicillair, de slot-rede eens uyterste-wils, of eens uyterste-wils begeerte die men doet stellen in de uyterste-wille, inhoudende, dat soo de uyterste-wil geen kragt hebben kan van een volkome uyterste-wil, datse ten minste kragt heeft van een onvolkomene uyterste-wil, of stuks gewijse uyterste-wil. |
clausule derogatoir, een byvoegsel van te niet doeninge, een sluyt-rede van vernietinge eens te maakene uyterste-wil, dat is, een betuyginge in de uyterste-wille, daar mede den maaker wil, dat de uyterste-willen, daar na by hem te maaken, niet en sullen bestaan, anders als mits agter volgende ’t geene aldaar voorgeschreven word. |
| |
| |
clausule edictaal, een byvoegsel van uytroeping, of afkondiging, byvoegsel eens buyten-landsche dagvaarding, waar by een deurwaarder werd gemagtigt van ’t hof, imant by afkondiging en klok-geklank buyten ’s lands te dagvaarden. |
clausule justificatoir, een byvoegsel van regtvaardiging, of verantwoording, die meest in alle dagvaarding-brieven gesteld word, waar by een verweerder (soo hy het bevel des hofs niet en voldoen wil) tegen sekeren dag aldaar gedagvaard werd, om redenen te geven, en dat te regtvaardigen, ofte verantwoorden. Byvoegsel eens dagvaardings, om redenen te geven, van dat men het bevel des hofs of regters niet heeft willen voldoen. |
clausule penael, een byvoegsel van boete, of van straffe, welke boete, of straffe, opgelegt word, die geen, welke willens en wetens iets doet tegens verbod van den hove, of van den regter. |
clausule salutair, een voordeelig byvoegsel, waar door een besluyt in regte tot imants meeste voordeel werd uytgestrekt. |
clausule van arrest, een byvoegsel van besetting, waar by men een vreemdeling, daar men vermoeding van vlugten op heeft, versoekt te mogen besetten en dwingen, maal-stede te kiesen. |
clausule van auctorisatie, een byvoegsel van magtiging, een slot-rede van magtig-maaking: dewelk in een daag-brief, of andere schriftelijke last des hofs, gevoegd word, waar by een deurwaarder of geregts-bode, |
| |
| |
werd gemagtigt de bevelen des hofs of des regters, terstond in ’t werk te stellen en te volvoeren. |
clausule van edict, sie clausule edictaal. |
clausule van inhibitie, een byvoegsel van opschorting van de uytvoering eens gewijsde, een byvoegsel van verbod, of verbieding: waar by verboden word, dat een gewijsde van den laage regters, als nog geen voortgank sal hebben, maar opgeschort blijven totter tijd, als het van den hooge regters werd geoordeelt, dat het selve sal voortgank hebben en uytgevoert werden. |
clerec, of clerecq, gekosene, verkorene, gekosene door ’t lot, die door ’t lot iewers toegekosen is. Clerec, een geestelijke of kerkelijke: iemand die tot een geestelijk of kerkelijk ampt verkoren is. De geestelijken eygenen hun selven die naam toe van verkorenen, ja uytverkorenen, welkers lot of erfdeel den Heer is. Want het Grieks woord κλῆρος Kleros, daar dit bastaart woord clerec afkomstig van is, beteykent mede een lot, erfdeel, etc. Maar ik en hebber noyt vaste brieven van gesien, of sekere getuygenissen, anders als datse het selver seggen, en datse het woord een geestelijke betekenis geven die ’t niet heeft. Daarom is dat by my seer swak en onkragtig, en kan over sulks die luyden soo hoog niet setten en agten, als sy willen, dat men hen agten sal. Clerec, een schrijf-knegt, of schrijf-jongen, in soodanigen betekenis sie ik dat het gebruykt word, van onse duytse regts-geleerden: maar waar sy die betekenis van daan haa- |
| |
| |
len, dat weet ik niet. De geding-besorgers, openbaar-schrijvers, en andere aapen dat al mede na. Een aekster klapt ook wel woorden na, alsse hem voorgesegt worden, maar sonder verstand. |
cleresy, de geestelijkheyd, of een geestelijk-ampt. |
clementie, sagtmoedigheyd. |
client, beschermde, meester, dat is, een wiens regts-saak door een regts-vorderaar, voor den regter bediend word: en over sulks meester genoemt word. Client, schuts-genoot, leen-man of smal-heer, soek vasal. |
clientele, bescherming, in bescherming neeming, is een bescherming waar by een leen-heer sijn leen-man beschermt, voor welk de leen-man wederom schuldig is an den leen-heer, manschap of onderdanigheyd, met betaaling van heer-gewade. |
clientele, vry-geleyde, sie sauvegarde. Clientele, manschap, getrouwigheyd, soek hommagie. |
climaat, lugt-streek, gewest-streek, dat is, een groote wijde des Hemels ofte der Aarde, daar mede sy gelijk als in sekere en gelijke deelen onderdeelt worden. |
clysteer, of clysterie, een spuyting, spuyt-genees-middel, ’t welk in een tinne-spuyt gedaan zijnde, iemand van onder in sijn naars gespuyt word, om afgang te verwekken, of om pijn te stillen, of om eenige andere ongemakken meer te verdrijven. Clysteer, een spuyt, daar men het spuyt-genees-middel uyt spuyt. |
clysteerder, spuyter, spuyt-setter, die iemand |
| |
| |
een spuyt-genees-middel, van agter onder inspuyt. |
clysteerster, spuytster, spuyt-setster, een vrouw die een andere vrouw, een spuyting agter inspuyt. |
clysteren, spuyten, spuyting-setten, of spuyting doen, is een spuyt-genees-middel, van agter inspuyten. |
clysteer-setten, sie clysteren. |
| |
C. O.
coacervatie, ophooping, t’saamen ophooping. |
coacerveren, ophoopen, t’saamen ophoopen. |
coactie, dwang, bedwang, t’saamen-dringing, t’saamen-drijving. |
coadjuteur, een mede-helper, die iemand behulpig is in eenig ampt of bediening. Coadjuteur, mede-helper, een geestelijk mede-helper. De geestelijken hebben in veel van hun ampten mede-helpers, de welken die geen die in ’t ampts bediening zijn, ten diensten zijn; ’t zy in ’t opsiender ampt of een ander. Coadjuteur, een bond-genoot, of mede-helper, die iemand krijgs-hulp send en bystant doet in de oorlog. |
coadjuteren, mede-helpen. |
coadjuvatie, mede-helping. |
coadjuveren, mede-helpen. |
coagulatie, stremming, rinning, dik wording. |
coaguleren, stremmen, doen stremmen, doen rinnen, dik maaken. |
coarctatie, verenging, inkrimping, engmaaking, benauwing. |
| |
| |
coarcteren, verengen, doen inkrimpen, benauwen, engmaaken, t’saamen-dringen, of t’saamen-douwen. |
cockin, boeve, rabaut, truggelaar, bedelaar. |
codicil, of codicip, een stuks-gewijsde uyterste-wil, onvolkome uyterste-wil, of een uyterste-wil sonder erving of onterving, dat is, een laatste begeerte, die men somtijds in een uyterste-wil doet stellen. |
codicillen, of codicippen, onvolkomene uyterste willen, sie codicil. |
coërceren, bedwingen, benauwen, enge besluyten. Coërceren, straffen. |
coërcitie, bedwinging, bedwang, beletsel, benauwing. Coërcitie, straf, straffing. |
coers, loop. Coers, gebruyk. Na de gemeene coers, na ’t gemeen gebruyk, na de gemeene gang, of na de gemeene loop. |
coers hebben, in gebruyk zijn. |
coersier, een snel-paard, loop-paard, oorlogs-paard. |
coertier, een looper, loop-boode, een die men hier en daar send als men wil, en waar men wil: een die uytgesonden word om boodschappen te doen. Coertier, een luysteraar, bespieder. Coertier, maak klaar, middelaar, vreed-maaker. |
coetelas, een korte houwer, kort swaard. |
cogitatie, denking, peynsing, besinning, gedagte, betragting. |
cogiteren, denken, peynsen, besinnen, betragten. |
cognitie, een kennisse, kundschap, oordeelinge. |
| |
| |
cognoscement, kennis. Cognoscement, beken-brief, getuygenis-schrift. Een schrift waar by iemand bekend, iets ontfangen te hebben. |
cognosceren, kennen, verstaan, kennisse hebben, verneemen. |
cohabitatie, bywooning, t’saamen-wooning. |
cohabiteren, bywoonen, t’saamen woonen. |
coherentie, t’saamen-houding, vereeniging. |
cohereren, t’saamen-hangen, an ietwes hangen, an malkander hangen, t’saamen houden. |
cohesie, t’saamen-hanging, t’saamen-houding. |
cohiberen, bedwingen, onthouden, houden, toehouden, verbieden. |
cohibitie, verdwinging, verbieding. |
cohier, een schat-brief, of schatting-brief, in welk men opschrijft, de schatting van eenige goederen. Schatting-brieven zijn ook die de overheyd de burgeren t’huys send, om de schatting, volgens de waarde van hunne goederen, die daar in uytgedrukt staat te betaalen. Cohier, een uytleg-brief, een uytleg. |
cohortatie, anmaaning, opstutsing. |
cohorteren, anmaanen. |
coincideren, op ’t selfde uytkomen, op een uytkomen. |
colere, soek cholere. |
colerye, sie cholerisch. |
coleur, verw. |
colijk, of colicompas, darm-jigt, darm-steeking, buyk-pijn, krimpsel. Dese pijn des buyks, word veroorsaakt door besloote win- |
| |
| |
den, die in den kronkel-darm vergadert zijn, en die ter oorsaak van de dikte der uytwerpselen, de welken een geslooten lijf maaken, niet wel konnen geloost worden. |
colicompas, sie colijk. |
collaboratie, mede-werking, t’saamen-werking. |
collaboreren, mede-werken, t’saamen-werken. |
collateralen, de vrienden van de zijde maagschap, gelijk als broeders en susters, oomen en moeyen, en soo voort hunne kinderen en kinds-kinderen. |
collatie, een vergelijking, bypassing, vergadering. Collatie, een t’saamen-spraak. Collatie, inbrenging, toebrenging, t’saamen-draaging. |
collatie van goed, inbrenging van goed, te weeten, dat men te vooren heeft genooten. Als een kind eenige goederen ontfangt van sijn ouders, dewelke sijn broeders of susters niet ontfangen of genooten hebben, soo moet, by versterf van de ouders, dat kind die goederen wederom inbrengen, in den boedel, of in de boedel beschrijving, op dat de andere broeders en susters mede soo veel voor aftrekken, als de eene broeder of suster ontfangen of genooten heeft. |
collation, een slemp, avond ontbijt. |
collationeren, vergelijken ’t een tegen ’t ander, ’t een tegen ’t ander oversien, of tegen den ander oversien. Collationeren, t’saamen-brengen, t’saamen doen, by passen. |
collationeren de copye tegen ’t principaal, een uytschrift, of afschrift, tegen het oorspronkelijk schrift oversien. |
| |
| |
collationneren, slempen. |
collaudatie, t’saamen-looving. |
collauderen, t’saamen-looven. |
collecteren, by een vergaderen, by een raapen, vergaderen, versamelen. |
collectie, versaaming, vergadering, by een vergadering, by een raping. Collectie, verpagting. |
collecte, vergaarsel, insaameling, ’t vergaderde. |
collecteur, inmaaner, versaamer, versaameler, insaamer, vergaderer. |
collega, een ampt-genoot, ampt-gesel. |
collegialiter, gesaamentlijk. |
collegie, by-een-komste, vergaadering, ampt-genootschap, gilde, geselschap, vennootschap. Collegie, een t’saamen-wooning, of by een wooning van lands-leerlingen, of voedelingen, ’s lands-leerling-huys. Te Leyden sijn twee soodanige huysen of t’saamen-wooningen, waar in verscheyde lands-leerlingen of voedelingen t’saamen-woonen, en op ’s lands kosten, om datse selfs geen middelen hebben, onderhouden worden, en onderwesen in de Gods-geleertheyd, om voor Leeraars der Gemeente, gebruykt te werden. |
collegie der admiraliteyt, de raads-vergaadering van de zee-saaken. |
collegie der gedeputeerden, of gecommitteerden, de raads-vergaadering der volmagt-raaden. |
collegist, een lands-leerling, of lands-voedeling, die op ’s lands kosten onderhouden word, en onderwesen in de Gods-geleertheyd tot Leeraar. Dese lands-leerlingen |
| |
| |
worden tegenwoordig van wijse luyden, met een sondagse naam genoemt brood-rotten: om datse tegenwoordig soo nodig in de Kerk zijn, als de rotten in ’t brood van een groot huys-gesin, daarse altemaal kloek en gesont zijn. De oorsaak, waarom dese luyden onnut zijn, is om datse soo straks alsse gevordert zijn, tot voorgestelders of voorsteller van ’er geleertheyd of gaaven, dat is, bekwaamheyd om te leeren, datelijk beginnen te kuypen (’t welk een seer onbehoorlijke saak is, en niet behoort geleden te werden) sonder ophouden soo lang totse een beroep hebben. Waar door ’t gebeurt, datse meenigmaal iemand, die ’t land niet tot een last is, en die geleerder en beter is, als sy (want meenig weet wel, hoese in die by een wooning t’saamen leeven) in de weg zijn: niet alleen datse soodanigen in de weg zijn, maar sy zijn nu soo overvloedig en meenigvuldig, datse malkanderen in de weg zijn. Want het isser om den brooden te doen, niet uyt yver tot het woord. Siet den oogst is tegenwoordig kleyn, en de Arbeyders seer meenigvuldig. Men mogt nu de Heeren des oogsts (de Staten des lands) wel bidden, datse de onnutte Arbeyders verminderen. Sy kunnen voorwaar nu dat geld, wel nuttelijker besteeden. |
collette, een borst-lap, hals-doek. |
collice, gebrokte spijs, gewreve spijs, ingebrokte spijs. |
collice gestampt, gestampte spijs, gestampte spijs-sop: spijs die in een steen-vijsel gestampt en door een klens-doek uyt- |
| |
| |
gedrukt word, om het sop te besigen. |
collideren, t’saamen-botsen, schokken, t’saamen-stooten, tegen-stooten, de een tegen de ander slaan. |
colliere, borst-lap, hals-doek. |
colligeren, t’saamen-binden, t’saamen-gaderen, t’saamen-raapen, by een raapen, versaamelen. Colligeren, besluyten, afneemen. |
collisie, tegen-stooting, t’saamen-horting, t’saamen-botsing, t’saamen-stooting, t’saamen-slaaning. |
collocatie, t’saamen-plaatsing. |
colloceren, t’saamen-plaatsen. |
colloquie, t’saamen-spraak. |
colloquint, bitter-appel, quint-appel. Dese vrugt of appel is rond als een bal, bekleed met een dunne schorsse, die eerst groen van verwe is, en daar na geel als sy rijp geworden is, welke schelle weg-genomen of afgetrokken zijnde, vertoont sik dat binnenste sagt ofte bol en voos merg, wit van verwe, van binnen in ’t merg leggen kleyne grauwe saadkens beslooten. Van smaak is dese appel soo seer bitter, dat ikse te regt de naam van bitter-appel gegeeven heb. Colloquint, bitter-appel-kruyd, waar an de bitter-appel wast, kruypt met sijn verre en wijt verspreyd leggende ranken langs der aarden, gelijk al de geslagten van komkommers plegen te doen. De bladeren sijn breed met sommige sneden of kerven gespleten en gekloven. De bloemen sijn bleek-geel. De vrugt of appel is gelijk wy boven beschreven hebben. |
| |
| |
colluctatie, t’saamen-worsteling. |
collucteren, t’saamen-worstelen. |
colluderen, t’saamen bedektelijk handelen, besteeken, heymelijk verstaan malkander. Colluderen, t’saamen-speelen. |
collueren, spoelen, anspoelen. |
collusie, heymelijk verstand, bedrog, besteeking, is wanneer twee bedektelijk handelen, of malkander heymelijk verstaan, om anderen te bedriegen. |
colluvie, vuylnis-hoop, slijk-hoop. Colluvie, t’saamen-vloeying. |
colom, pijlaar, suyl, stijl. |
colonel, bende-overste, overste der bende, is een overste van een krijgs-bende voet-volk. Een bende bestaat uyt tien of twalef vaandels krijgs-volk. |
colonie, volk-planting, bevolking, bewooning. Bevolking is als de overheyd eenig volk metter woon send, na een nieuw overwonnen land, of nieuw gevonden land, om daar voort te teelen, en het selve land te bouwen. |
coloreren, beverwen. |
combat, gevegt. |
combinage, t’saamen-voeging, twee by een voeging. |
combinatie, sie combinage. |
combineren, t’saamen-voegen, twee by een voegen. |
combustie, verbranding, brand, ontsteeking, ontsteekendheyd. |
comediant, tooneel-speeler, kamer-speelder. |
comedie, schouw-spel, bly-spel. |
comedi-schrijver, schouw-spel-schrijver, bly- |
| |
| |
spel-schrijver. Die vrolijke en geneuglijke schouw-spelen maakt. |
comeet, een staart-star, of gehairde star. |
comitie, land-dag, rijks-dag, dagvaard. Land-dag is een gesette tijd, als de Staaten des lands en de Edelen vergadering houden, over land-stant raakende saaken. Rijks-dag is, wanneer in een Koningrijk, de rijks-raaden en adel vergadering houden. |
commanderen, gebieden, beveelen. |
commandement, bevel, gebod. |
commandeur, bevel-hebber, beveler. Die iewers bevel over heeft. |
commandeur-schap, bevel-hebberschap. |
commemoratie, herdenking, herhaaling, verhaaling, vertelling. |
commemoreren, herdenken, overdenken, herhaalen, verhaalen, vertellen. |
commemorabel, herdenkbaar, overdenkbaar, herdenkens waardig, overdenkens waardig, herhaalbaar, verhaalbaar, vertelbaar, herhaalens waardig, verhaalens waardig, vertellens waardig. |
commendabel, anprijselijk, prijs-waardelijk, prijs-waardig. |
commendatie, anprijsing, anbeveeling. |
commenderen, anprijsen, anbeveelen. |
commensaal, een dis-genoot, tafel-gast. Dis-genooten zijn, die met malkander een disch genieten. |
commensurabel, t’saamen-meetelijk. |
commensureren, t’saamen-meeten. |
commentarie, bedenking, overlegging, verklaaring, Commentarie, antekening, dat is, een korte beschrijving van dagelijk- |
| |
| |
sche handelingen, gedagtenis-boek. |
commentarien, antekeningen, die men gehouden heeft van sijn dagelijkse handelingen. |
commentatie, verklaaring, versiersel. |
commenteren, antekenen, antekening maaken, verklaaren, versieren. |
commercie, koop-handel, verhandeling, hantering, gemeynschap. |
commere, gemoeder, of doop-hefster die iemands kind ten doop heft. |
commeer-schap, gemoederschap, of doop-hefsterschap. |
commessatie, brassery, slemping, gast-houding. |
commesseren, brassen, slempen, smetsen, smullen, gast-houden. |
commigratie, verhuysing. |
commigreren, verhuysen, sik neder-setten. |
comminatie, dreyging. |
commineren, dreygen. |
comminueren, verbreyselen, kneusen, in stukken wrijven, in stukken breeken. |
comminutie, verkleyning, verbreyseling, kneusing. |
commisceren, vermengen, t’saamen-mengen, ’t een onder ’t ander mengen. |
commiseratie, erberming, deernis. |
commisereren, erbermen, deernis hebben. |
commijs, een bevel-hebber. |
commissaris, een gemagtigde, bevel-hebber, die gemagtigt is, of bevel heeft, om iets te verrigten. Commissaris, een haage-sette regter, een gemagtigde regter, of afgevaardigde regter, is die by toestemming van de andere mede regters, het zy om oogbeschou- |
| |
| |
wing iewers over te neemen, of om iemand in sijn besit te helpen, of om iets anders te doen en te verrigten, gemagtigt en afgevaardigt word, of een haage-sette regter is, die van de gewoonelijke regters bevel hebben, om in hun plaatse kennisse te neemen van eenige saaken. Commissaris, een haage-sette regter, of nagesette regter, een gestelde regter, dat is, die gekoren word, en geset over een laager regt-bank, na het believe en behaage des opperregters, van de welke hy sijn bepaalde magt ontfangt. |
commissaris en adjunct, een gemagtigde regter, of afgevaardigde regter of raads-heer, met een geregts-schrijver, of een ander die hem bygevoegt werd. Het gebeurt al dikwils, dat de raads-heeren een van hun afvaardigen, met een geregts-schrijver, om kennisse te neemen van eenige saaken; ’t zy om getuygen te hooren, of iets anders te verrigten. |
commissaris van krijgs-volk, ondersoeker van ’t krijgs-volk. Een die naarstig ondersoekt of ieder hoofdman, al sijn geset getal van krijgs-volk heeft onder sijn vaandel, en of geweer en wapenen al zijn, gelijkse behooren te zijn. Wapen-schouwer, krijgs-volk-schouwer, of commissaris van krijgs-volk, volk-werver, volk-anneemer. Die volk ten oorloog opsoekt en anneemt. |
commissaris van proviande, opsiender der leef-togt, lijf-togt besorger. Die de lijf-togt en allerley levens nood-druft van koorn, en wijn, en vleesch besorgt. |
commissarissen van de bank van leening, bevel- |
| |
| |
hebbers van de bank van leeninge, of opsienders over de bank van leeninge, sijn die gemagtigt zijn, om den opsigt en bevel te hebben over de bank van leeninge. |
commissarissen van desolate boedels, haage-sette-regters over de verlaatene boedels, die over de verlaatene of afgestaane boedels van bank-breekers, of agter-uytvaarders gestelt zijn, en tusschen schuld-eyscher en schud-eyscher van een schuldenaar gewijsde geeven, wiens inschuld voor-regt heeft, om eerst betaalt te worden. |
commissarissen van houwlijks-saaken, haage-sette-regters van houwlijks-saaken, die over houwlijks-saaken en over de twist en krakkelen daar uyt rijsende, gewijsde geeven, of regt spreeken. |
commissarissen van kleyne saaken, haage-sette-regters van kleyne saaken, die over eenige kleyne besondere saaken regt spreeken. |
commissarissen van zee-saaken, haage-sette-regters van de zee-saaken, die over de zee-saaken, en over des selfs verschillen, oordeel vellen. |
commissarissen van de wissel-bank, bevel-hebbers van de wissel-bank, of opsienders over de wissel-bank, die gestelt zijn om opsigt of bevel te hebben, over de wissel-bank. |
commissie, bevel, last. |
commissie op een commissaris om getuygen te hooren, een bevel of last van ’t hof an een haage-sette-regter, of afgevaardigde regter om getuygen te hooren. |
commissoriaal, gemagtigtlijk, bevel-hebbelijk. |
| |
| |
commitigatie, vermurwing, versafting. |
commitigeren, vermurwen, versaften. |
committent, een bevel-geever, beveeler, last-geever, belaster: die magt heeft iemand iets te beveelen of te belasten. |
committeerde, een gemagtigde, bevel-hebber, volmagt, die gemagtigt is, of bevel heeft, om iets te verrigten. Committeerde van ’t land, een volmagt van ʼt land, die van de Staaten des lands gemagtigt word, om van hunnent wegen als volmagt of gesant, te gaan ter vergaaderinge van de algemeene Staaten der vereenigde Landschappen. Committeerde van een stad, een volmagt van een stad, die van een stads wegen gemagtigt word, om te gaan ter vergaadering van de Staaten des lands. Committeerde-raaden, volmagt-raaden, de welken op de voorvallende saaken des lands, die geen uytstel lijden, beraaden en besluyten wat noodig dient gedaan of gelaaten te werden: ʼt welk geschied, als de Staaten, dewelke alle drie maanden vergaaderen, somtijds eerder, niet vergadert zijn. |
committeert, gemagtigt, belast, bevolen. Committeert, misdaan, begaan, bedreven, gepleegt. |
committeren, belasten, beveelen, beveel geven. Committeren, misdoen, begaan, bedrijven, pleegen, tegenstellen. Committeren, te bewaaren geeven, overgeeven, tʼsaamen setten, by een voegen, versaamelen. Committeren, beginnen, anvangen. |
committimus, brieven van bevel, van de hooge aan de laage regters, by de welke sy aan |
| |
| |
de selven beveelen, om kennisse van een saak te neemen. Committimus, wy beveelen. Committimus, volle magt. |
commodieus, gemakkelijk, gerijflijk. |
commoditeyt, gemakkelijkheyd, gemak, bekwaamheyd, gelegentheyd, gerijf, gevoeg, gedienstigheyd. |
commonitie, vermaaning, waarschouwing. |
commotie, een beroerte, beroering, ontroering. Commotie, een oploop. |
commovement, beweeging, beroering. |
commoveren, beweegen, roeren, verroeren. |
communicabel, mede deelbaar, gemeynbaar. |
communicabiliteyt, mede deelbaarheyd, gemeenbaarheyd. |
communicatie, gemeynschap-houding, mede-deeling, gemeen-maaking, gemeynschap, gemeynschap-houding, (te weeten, met den Saligmaaker en der geloovige met malkander) word gesegt te geschieden, wanneer de geloovigen, het Avondmaal des Heeren, tot des selfs gedagtenis houden. Communicatie, een beraading, beraadslaging. |
communicatoir, mede-deelbaar, gemeynbaar. |
communicatoir proces, soek proces communicatoir. |
communiceren, mede-deelen, gemeen maaken. Communiceren, te raade neemen. Communiceren, gemeynschap houden. |
communie, gemeynschap, gemeynschap-houding, sie communicatie. |
commutatie, verandering, verwisseling, omstel. |
commuteren, wisselen, verwisselen, mangelen, veranderen. |
| |
| |
compact, een verbond, verdrag, verding. |
compaignie, geselschap, maatschap, makkerschap, vennootschap, gemeenschap. Compaignie, een vaandel krijgs-volk, ʼt zy te voet, of te paerd. Compaignie te voet, of compaigne voet-volk, een vaandel te voet, of een vaandel voet-volk. Compaignie te paerd. Compaignie paerden, of compaignie rijders, een vaandel volk te paerd, een vaandel rijders, of een vaan-rijders. |
compaignon, gesel, maat, makker, vennoot, mede-genoot, mestander. |
comparant, verschijner, vertoonder, die op een plaats verschijnt of komt, daar hy iets doen moet, of iets te doen heeft. |
comparatie, een vergelijking, gelijkenis. |
compareren, verschijnen, sik openbaarlijk vertoonen, openbaaren, op een plaats komen. |
compareren ter plaatse contentieus, komen op de plaatse des geschils, verschijnen ter plaatse des geschils. Dat is, komen ter plaatse daar verschil om is, ʼt zy om de belending, paal-scheyding of iets anders. |
compareren voor commissarissen, op hoope van accoort, verschijnen voor eenige raads-heeren of haage-sette-regters, daar toe afgevaardigt om een daading of verdrag, is ʼt moogelijk, in te gaan. |
comparitie, een by een komst, vergadering, tʼsaamenkomst. Comparitie, een verschijning, vertooning. |
comparitie personeel, soek personele comparitie. |
comparitie ten fine van accoord, een by een |
| |
| |
komst op hoope van verdrag, of overkoming: een tʼsaamen-komst ten dien eynde of men soude konnen over een komen. |
comparitie voor commissaris op de deugdelijkheyd of ondeugdelijkheyd van de gijseling, een by een komst voor een hage-sette-regter, of raads-heer op de deugdelijkheyd, of ondeugdelijkheyd van de gijseling: of een by een komst voor een haage-sette-regter, of raads-heer daar toe afgevaardigt, over de kragtigheyd of onkragtigheyd van de gijseling, dat is, of iemand te regt of te onregt gegijselt is. |
comparuit, oorlof van den hove, dat is, ontslaging van de voor regt betrekking, ʼt welk den gedaagde krijgt, als die voor den regter komt, en den dagvaarder niet: en word vorders de anlegger of dagvaarder gedoemt in de kosten te betaalen, soo der de gedaagde eenige gedaan heeft. |
compas, een streek-wijser, daar men de streeken, die de oorden der winden anwijsen, opsiet; de selven zijn 32 in ʼt getal. Compas, een passer. |
compassie, medelijden, medoogen, deernis. |
compateren, meedoogen hebben, medelijden hebben. |
compatibel, medelijdig, lijdelijk, gedoogsaam. |
compeer, gevader, doop-heffer. Die als gevader of getuygen over iemands kind, het welk gedoopt word, staat. |
compeer-schap, gevaderschap, doop-hefferschap. |
compelleren, anspreeken, of toespreeken ie- |
| |
| |
mand, benoemen, beklagen, beschuldigen. Compelleren, dwingen, bedwingen, sluyten, tʼsaamen stouwen, tʼsaamen sluyten, tʼsaamen drijven, toedrijven. |
compendie, verkortsel, kort beleed. |
compendieus, beknopt, kort, in een verkort, ingedrongen. |
compensatie, verlijkinge, tʼsaamen gelding, dat is, de eene schuld, schade, of kosten, tegen den ander setten of verlijken. Compensatie, vereevening, geeving van ʼt een om ʼt ander. Compensatie, vergelding. |
compensatie van kosten, verlijking van de kosten des gedings, dat is, wanneer ider der regts-pleegers word toegewesen by ʼt gewijsde, dat elks gedaane kosten sal tegen den ander geset en verleken worden. |
compenseren, verlijken, vergelijken, tʼsaamen gelden, vereevenen, vergelden. |
compenseren de kosten van ʼt proces, verlijken de kosten des gedings, dat is, des eens gedaane kosten tegen den ander stellen. |
compesceren, bedwingen, beteugelen, betoomen, tegenhouden, stoppen, toesluyten. |
competeren, behooren, toebehooren, angaan. Competeren, mede begeeren, mede eyschen, begeeren ʼt geen dat een ander begeert. Competeren, ankomen, toekomen. Competeren, schuldig zijn, voegen. |
competent, behoorig, toebehoorende, behoorlijk. Competent, onderhoorig, wettig. |
competente regter, onderhoorige regter, wettige regter, dagelijkse regter, in wiens regts gebied men woont, of onder wiens regts gebied men onderhoort. |
| |
| |
complacentie, believing, behaaging. |
complaceren, believen, behaagen. |
complainte, een klagte, beklag. Complainte, de klagte die men ten hoof doet, of an den regter, in geval van nieuwigheyd, als iemand in sijn rustig en vredig besit gewelt, of hinder angedaan werd, of dat hy uytgestooten werd uyt sijn vreedig en rustig besit, sie mandament van complainte. |
complecteren, omhalsen, omvangen, tʼsaamen begrijpen. |
complect, volkomen, voltoyt, vol. |
complexie, omvanging, omtogt, tʼsaamen-begrijping, tʼsaamen voeging, van twee dingen, behelsing, omhalsing. Complexie, aart, gesteltheyd. |
complicen, makkers, mede-pleegers van eenig kwaad. |
complimenten, eer-dienstigheden, dienst-biedingen, dienst-reden, dienstigheden, pligt-pleegingen, pligt-reden. Complimenten, ydele segs woorden, beleefde woorden sonder meenen, hoofsche woorden. |
complimenteren, gedienstigheyd betoonen, pligt-pleegen, dienstbieden. Complimenteren, beleefde woorden sonder meenen gebruyken, hoofsche woorden gebruyken. |
complot, of complotterye, een tʼsaamen-spanning, anslag, opstel. |
complotteren, tʼsaamen spannen, tʼsaamen staan, anslag maaken. |
complotteur, tʼsaamen-spanner, anslag maaker. |
componeren, tʼsaamen stellen, toestellen, omstellen, verdraagen. Componeren, digten. |
| |
| |
componist, sang-maaker, maaker, toesteller, tʼsaamen-steller. |
comportement, wandel, handel en wandel, gedraaging, anstelling, voere. |
comporteren, gedraagen, anstellen. Comporteren, tʼsaamen draagen, by een draagen. |
composant, tʼsaamen-steller. Composant, versoener, afmaaker: die in der minne iets afmaakt met iemand. |
composeren, afmaaken, soenen, versoenen, verdraagen, over een komen. Composeren, tʼsaamen stellen, tʼsaamen setten, tʼsaamen voegen, gevoegen, toestellen. |
compositie, afmaaking, soening, versoening, verdrag, misdaads afmaaking, dat is, als iemand een misdaad afmaakt, met den schoud of schuld-regter, om wederom vry en onanspraakelijk wegens de begaane misdaad te zijn. Compositie, een tʼsaamen-stelling, tʼsaamen-setting, tʼsaamen-voeging, toestelling, schiklijkheyd. Compositie, een menging. |
compositeurs, gekorene soen-maakers, scheyds-luyden, die men kiest om ons te versoenen en te bevreedigen, wanneer men verschil heeft, of twistig is. |
compost, mengel-spijs, tʼsierkost, lekkerny. Compost, sulte-spijs, sultsel, sulting. |
compoteur, drinke-broer, mede-drinker, drink-gesel, drink-makker, gelag-maat, gelag-genoot, lag-genoot. |
comprehenderen, begrijpen, verstaan. Comprehenderen, omvangen, omgrijpen, vatten, bevatten, vervangen, in een trekken. |
| |
| |
comprehensie, begrijping, verstaaning, vatting, bevatting, omgrijping, omvanging. |
compres, gedrongen, by een gedrongen, geparst, druksel. |
compressie, toeparssing, toedrukking, drang, besluyting, benauwing. |
comprimeren, toeparssen, toedrukken, bedwingen, toedouwen, sluyten, benauwen. |
compromis, een verblijf, als men een saak aan een of meer gewillekeurde regters verblijft, om na regten daar af te oordeelen. Compromis, een toesegging, belofte. |
compromitteren, verblijven, sijn saak aan iemand verblijven, om daar regt over gesprooken te hebben. Compromitteren, toeseggen, belooven, tʼsamen belooven. |
compromittenten, verblijvers, die hun saake aan een of eenige by hun daar toe gekoosen regters verblijven, om daar van te oordeelen, gelijk hun na regten dunken sal, te behooren. |
comptoir, een reken-kamer, reken-tafel, schrijf-tafel, banke-wissel. |
comptoir-boek, een rekening-boek, boek van rekening. Comptoir-boek, een schrijf-boek. |
comptoir-inkt, schrijf-inkt. |
compulsie, tʼsaamen-drift, toedrijving, tʼsaamen-stouwing, tʼsaamen-sluyting, bedwinging. |
compulsoir, een dwang-brief, brief van dwang-leevering, waar by een geregts-schrijver van de hooge regters, word belast an iemand afschrift van een gewijsde, of ding-taalen |
| |
| |
te geeven: een bevel van de hooge regters tegens geweygert regt, en geleede over last. |
compulsoirien, dwang-brieven, brieven van dwang-leevering, sie compulsoir. |
computatie, rekening, tʼsaamen-rekening, telling. |
computeren, rekenen, anrekenen, tʼsaamen rekenen, tellen. Computeren, agten, schatten, meynen, oordeelen. |
concederen, bewilligen, toestaan, toelaaten, verleenen, gunnen, toegeeven. |
concept, een begrijp, ontwerp, opneeming, ontfanging. |
conceptacle, of conceptakel, verblijf-plaats, begrijp-plaats. |
concerneren, angaan, betreffen, behooren, aanbehooren. Concerneren, ansien, klaarlijk sien. |
concert, over een komst, onderhandeling. |
concertatie, strijding, tʼsaamen-strijding, twist, kijving. |
concerteren, tʼsaamen strijden, tʼsaamen wedden, strijden, wedden, vegten, kijven, twistig zijn. |
concessio, bewilliging, toelaating, toestaaning, gunning. |
concideren, nedervallen, vergaan, verderven. |
conciergie, een hof-wagter, hof-houder, een lands, of stads-huys bewaarder, een lands of stads-huys havenaar, die de wagt en opsigt heeft over een hof, lands of stads-huys, dat het selve wel en schoon gehouden werd. Conciergie, is ook die het goed der geener |
| |
| |
die geloos-pand, ge-eygen-pand en met alle regten uytgewonnen zijn, haalt en doet verkoopen, en het geld daar van komende, onder de schuld-eyschers uytdeelt: soo dat men hem ook kan noemen, uytvoerder der gewijsdens. |
concilie, een raads-vergadering, een land-dag, land-raad. Concilie, een kerken-raad, een kerken-raads vergadering. |
concilieren, bevredigen, versoenen. |
concinneren, tsieren, vertsieren, fraay maaken, bereyden, toerusten, tʼsaamen voegen. |
concinniteyt, welschikkelijkheyd, welgeschiktheyd. |
concipieren, begrijpen, ontwerpen, opneemen, ontfangen. |
concisie, doorsnijding. |
concitatie, verwekking, anmaaning, anporring, anprikkeling, oprooying, beroering. |
conciteren, anmaanen, anporren, oprooyen, anprikkelen, beroeren, verwekken, beweegen, voortdrijven. |
conclave, een kamer, vertrek, vertrek-kamer, een binnen-kamer met nog andere vertrekskens of kamerkens, die met een sleutel geslooten worden. |
concluderen, besluyten, tʼsaamen sluyten, insluyten, en concluderen in regten, besluyten in regten, de saake in regten anleggen, de saake tʼsaamen in regten besluyten, besluyten in regten, is wanneer men in ʼt korte, sijn meyninge en gevoele, van sijn saak den regter heeft voor gedraagen, als |
| |
| |
dan te begeeren, dat het regt, ʼt welk wy meynen ons te behooren, sal toegewesen werden; of besluyten in regten, is de saake op alles besluyten, sonder daar na iets meer over te leggen, en op ʼt overgelegde regt versoeken. |
conclusie, een besluyt, slot. Conclusie in regten, een besluyt in regten, is een korte stellinge en grond, daar op het geding aangelegt word, of een kort begrijp van des dingers meyninge, om daar op regt te bekomen. |
conclusie ten verbaalen, mondelijke besluyten, die men mondeling over en weder doet, sonder in geschrift te stellen. |
conclusie van antwoord van de gedaagde, besluyt van antwoord van de gedaagde, is de antwoord en besluyt van de gedaagde op den eysch en besluyt van den eyscher. |
conclusie van eysch van den eyscher, ʼt besluyt van den eysch des eyschers, is den eysch en besluyt des eyschers gedaan, en genoomen tegens de gedaagde. |
concoctie, kooking, verdouwing, verteering. |
concomitantie, verselling, geleyding. |
concomiteren, versellen, geleyden. |
concordantie, een tʼsaamen-stemming, over een stemming. |
concorderen, over een komen, eens zijn, over een stemmen. |
concordie, eendragt, eendragtigheyd, eenstemmigheyd. |
concorporeren, belighaamen, belijven, van veel lighaamen een maaken, tot een lijf maaken, de lighaamen tʼsaamen voegen. |
concreatie, tʼsaamen-maaking, mede-maa- |
| |
| |
king, tʼsaamen gedaant-geeving, mede gedaant-geeving, of tʼsaamen gestalt-geeving, mede gestalt-geeving, tʼsaamen wijs van bestaan-geeving, mede wijse van bestaan-geeving. |
concreëren, tʼsaamen maaken, mede maaken, tʼsaamen wijse van bestaan geeven, mede wijse van bestaan geeven, tʼsaamen gedaante geeven, tʼsaamen gestalte geeven, mede gedaante geeven, mede gestalte geeven, dat is, als iemand met een of meer anderen tʼsaamen iets maaken, gedaante of gestalte geeven. |
concreperen, uytbersten, kraaken, ratelen, klateren, deunen, geluyd geeven. |
concubine, een bywijf, een bysit, een bywijf is soodanig een, die van een man genoomen word als wijf of vrouw, behalven de getrouwde vrouw, die hy heeft. Welke daad by ouds (als in sik self niet kwaad zijnde, gelijk ʼt nu ook nog niet is, schoon ʼt nu ongeoorloft is) geoorloft was, dat een man booven een of meer getrouwde vrouwen, nog verscheyde bywijven nam. En bestond dies tijds het onderscheyd tusschen een getrouwd wijf, of bywijf, maar alleen daar in, dat een man de bysit maar tot sik nam sonder houwlijks goed, of houwlijkse voorwaarde, om dier oorsaak en erfde wederom de bywijven niet by versterf des mans, maar heur wierd maar alleen een seker stuk gelds gegeeven, daar sy mede afstonden. Concubine, een boele, of bysit, is een vrijster of weduwe, die met een vryer, of wedunaar, liefde pleegt buyten houwlijk. Bysit wordse |
| |
| |
gesegt van de bywooning buyten houwlijk: of boele van boelen of boeleren, ʼt welk beteykent beminnen, of het werk der liefde pleegen, gelijk tusschen man en vrouw geschied. Boelschap, of bysitschap en is mede in sik self niet kwaad, alhoewel sulks, als ook het veel houwlijk, by de land-wet, niet sondens halven, maar om eenige goede insigt, en rede, verbooden werd. |
concupiscentie, begeerlijkheyd. |
concupisceren, begeeren. |
concurreren, mede deelen, tʼsaamen deelen, dat is, even gelijk regt hebben tot eenige goederen van een schuldenaar. Concurreren, tʼsaamen loopen, tʼsaamen komen, tʼsaamen gaan. |
concurrentie, mede-deeling, tʼsaamen-deeling, dat is, even gelijk regt hebbing tot eenige goederen van een schuldenaar. Concurrentie, tʼsaamen-looping, tʼsaamen-kooming, tʼsaamen-gaaning. |
concursie, tʼsaamen loop, tʼsaamen-looping, toelooping. |
concussie, knevellerye, geld afparsing, door vreese die iemand een ander anbrengt wegens sijn magt. Concussie, dwang, overlast. Concussie, vrees anjaaging, ontroeringe des gemoets. |
condemnatie, doeming, verdoeming, verwijsing, veroordeeling. Condemnatie, een gewijsde tot iemands nadeel, verwijsing. |
condemneerde, verwesene, gedoemde, verdoemde, veroordeelde. |
condemneerder, verwijser, veroordeeler, doemer, verdoemer. |
| |
| |
condemneren, doemen, verdoemen, verwijsen, veroordeelen. |
condependeren, tʼsaamen hangen, tʼsaamen afhangen, mede afhangen. |
condependentie, tʼsaamen hang, tʼsaamen-afhanging, mede afhanging. |
condescenderen, inwilligen, toestaan. Condescenderen, aftreeden. |
condictie, een intrekking, wedereysching, wedereysching van ʼt geen te onregt, of te veel betaalt, of gegeeven is. Condictie, ontbieding, ansegging, daaging, dagvaarding, toesegging. |
condiscipel, mede-leerling, school-geschel, leer-gesel. |
conditeur, maaker, stigter, vinder, die iets maakt of uytvind, of die iets stigt of timmert. |
conditie, een voorwaarde, besprek, beding, een indien, een midts, een voorslag. Conditie, de staat, of gelegentheyd van iemand. |
conditioneren, bevoorwaarden, bedingen, bespreeken, voorbedingen. |
conditioneel, bevoorwaardig, op beding. |
conditioneel hypoteeq, soek hypotheecq conditioneel. |
condoleantie, leet-beklaaging, rouw-beklaaging, rouw-klagt. |
condoleren, rouw-beklaagen, leet-beklaagen. |
condonatie, vergeeving, vergiffenis, geeving, schenking. |
condoneren, vergeeven, kwijtschelden, geeven, schenken. |
conducteur, een huurder, of huurman, die iets huurt. |
conductie, huur, huuring. |
| |
| |
conduite, geley, beleyd. |
conduplicatie, weerhaaling, verdubbeling. |
condupliceren, verdubbelen, tweevoudig maaken. |
confabulatie, tʼsaamen-praating, klapping, tʼsaamen-klapping. |
confabuleren, tʼsaamen praaten, praaten, tʼsaamen klappen, beuselingen vertellen onder den ander. |
confectie, volbrenging, voleynding, volmaaking, vervulling, maaksel, opmaaking. Confectie, suyker-kost, suyker-werk, doorsuykering, of confectie, toebereydsel, toemaaking. Een toebereydsel van eenige enkele kruyden, saaden, sap, &c. doorkooking, of menging met suyker tot een redelijke dikte, ʼt welk als dan in potten gedaan word en bewaard tot gebruyk. |
confederatie, een verbond, verbondmaaking, bondgenootschap. |
confedereren, verbond maaken, bondgenootschap angaan. |
conferentie, een vergelijking, oversiening van ʼt een tegen ʼt ander. Conferentie, een tʼsaamen-spraak, reden-wisseling. Conferentie, een tʼsaamen-draaging, tʼsaamen-brenging. |
confereren, vergelijken, vergelijken ʼt een tegen ʼt ander, ʼt een tegen ʼt ander oversien, ʼt een by ʼt ander houden, over een brengen. Confereren, reden-wisselen, tʼsaamen spreeken. Confereren, inbrengen, toebrengen, tʼsaamen-brengen, opdraagen, tʼsaamen-draagen. |
confereren de copie met het principaal, een uyt- |
| |
| |
schrift tegen het oorspronkelijk geschrift gelijken en oversien. |
confessant, belijder, bekenner, die iets belijd, of bekend, gedaan te hebben. |
confesseren, bekennen, belijden, biegten. |
confesseur, een biegt-vader, die iemands biegt, dat is, belijdenis of bekentenis van ʼt geen hy gedaan heeft, hoort, en gehoort hebbende aflaat geeft. Confesseur, biegteling, biegter, belijder: die belijdenis of bekentenis, dat is, biegt, doet van ʼt geen hy gedaan heeft. |
confessie, een bekentenis, een belijdenis, biegt. |
confessoire actie, een bekennende antaal, een bevestigende antaal, waar by iet bevestigt word. |
conficeren, volmaaken, afvaerdigen. |
conficieren, voleynden, ten eynde brengen, volbrengen, volmaaken, voldoen, maaken, doen. |
confidentie, vrymoedigheyd, vertrouwtheyd, betrouwing. Confidentie, onbeteutertheyd, onvertsaagtheyd, stoutheyd. |
confideren, betrouwen, vastelijk gelooven, hoopen. |
confieren, sie confideren. |
configeren, anhegten, tʼsaamen-hegten, anvastmaaken, door-steeken, door-rijgen. |
configuratie, gelijk-staltiging, tʼsaamen-staltiging, gelijk-gedaantiging, gelijk-gedaantmaaking, gelijk-gestaltmaaking, |
configureren, gelijk-gedaantigen, gelijk-gestaltigen, van gelijke gestaltenis maaken, van gelijke gedaante maaken. |
| |
| |
confineren, bepaalen. |
confirmatie, bevestiging. |
confirmeren, bevestigen, gestaden. |
confiscatie, een verbeurt-maaking, anslaaning, verbeurt-maaking van goederen, de welke geschied om eenige misdaad. |
confisqueren, verbeurt maaken, anslaan iemands goederen. |
confijten, insulten, sulten, door suykeren. |
confiteren, belijden, bekennen, biegten. |
confiture, suyker-werk, suyker-gebak, gesuykert ooft, suyker-ooft, insulting: vrugten die door suykert zijn, om lang te konnen goed blijven. |
confleren, tʼsaamen blaasen. Confleren, goud, silver, of koper, &c. smelten, of gieten, smeden. Confleren, verkrijgen, vergaaderen, ophoopen, tʼsaamen rukken. |
conflict, tʼsaamen strijd, gevegt. |
confligeren, tʼsaamen strijden, tʼsaamen vegten. |
confluentie, tʼsaamen-vloeying. |
conflueren, tʼsaamen vloeyen, tʼsaamen komen. |
confonderen, verwarren, beschaamen. |
confoor, een tafel vuur-pan: die men op tafel gebruykt, om een schootel eeten dat wat kout is, op te setten. |
conform, gelijkvormig, over een komende. |
conformatie, gestalt-geeving, gelijkvorming, na-schikking, vergelijking. |
conformeren, vergelijken, gestaltenis geeven, gelijk vormen, gelijk stellen, na schikken, tʼsaamen maaken. |
conformiteyt, in gevolg, gelijk gestelt. Con- |
| |
| |
formiteyt, gelijk-gestaltigheyd, gelijk-vormigheyd. |
confort, versterking, troost, verfrissching. |
conforteren, versterken, bevestigen. |
confrater, mede-broeder, gebroeder, spits-broeder. |
confringeren, verbreeken, breeken. |
confrontatie, over een brenging, tegen elkaarstelling, dat is, als de regts-plegers, of eenige getuygen tegen malkander worden gehoort. Confrontatie, oversiening. |
confronteren, tʼsaamen vergelijken, over een brengen, tegen elkaar stellen, den een by den ander vergelijken, oversien de eene schrift tegen den ander. |
confugeren, toevlugten, iewers na toevlugten, of tot iemand vlugten, toevlugt neemen. |
confugie, toevlugt. |
confunderen, vermengen, tʼsaamen mengen, onder een mengen. |
confunderen, verwarren, beschaamen. |
confuys, of confuus, verwart, ontstelt, beschaamt. |
confusie, vermenging, tʼsaamen-menging. Confusie, verwarring, beschaaming. |
confutatie, wederlegging, tegen-segging, verwerping, veragting. |
confuteren, wederleggen, tegen seggen, verwerpen, veragten, beschelden. |
conge, verlof, oorlof. |
congelatie, bevriesing, stremming, stolling. |
congeleren, bevriesen, stremmen, stollen. |
congereren, tʼsaamen draagen, tʼsaamen brengen, tʼsaamen hoopen. |
| |
| |
congerie, een stapel, troppel. |
congessie, tʼsaamen-hooping, tʼsaamen-brenging, tʼsaamen-draaging. |
congratulatie, begroeting, geluk-wensching. |
congratuleren, begroeten, geluk wenschen. |
congregatie, versaameling, vergaadering, versaaming. |
congregeren, versaamelen, versaamen, vergaaderen. |
congrueren, gevoegen, over een komen. |
congruent, gevoeglijk, over een komend. |
congruentie, gevoeglijkheyd, over een koming. |
conjecture, een raadsel, gissing, raaming. |
conjectureren, raaden, gissen, raamen. |
conjugeren, sie conjungeren. |
conjunctie, tʼsaamen-voeging. |
conjuncture, tʼsaamen-voeging. |
conjuncture, gesteltheyd, loop des tijds. |
conjungeren, tʼsaamen voegen, vereenigen, tʼsaamen binden. |
conjuratie, een tʼsaamen-sweering, besweering, eed gespan, dat is, met eeden sik onder den ander verbinden, en tʼsaamen over een draagen eenig ding te doen. |
conjureren, tʼsaamen sweeren, tʼsaamen-sweering maaken, besweeren. |
connecteren, tʼsaamen knoopen, tʼsaamen hegten, tʼsaamen binden. |
connexie, tʼsaamen-knooping, tʼsaamen-binding, tʼsaamen-hegting, verknooping, an een binding. |
conniventie, oogluyking, gedooging, door de vinger siening. |
conniveren, gedoogen, door de vinger sien, oogluyken. |
| |
| |
connoteren, mede-betekenen. |
conquadreren, vierkanten. |
conquereren, beklaagen, klaagen. |
conquest, verovering, overwinst. |
conquesteren, veroveren, verkrijgen, winnen. |
conrector, mede-school-voogd, onder-school-voogd, of tweede school-meester, die nevens de eerste of opper-school-meester is gestelt over de schoolen. |
conroot, een meenigte, vergadering. |
consacratie, toeheyliging, toeweying, heyliging, weying, heyligmaaking. |
consacreren, toeheyligen, toeweyen, heyligen, weyen, heylig maaken. |
consalutatie, tʼsaamen-groeting, mede-groeting, begroeting. |
consaluteren, tʼsaamen groeten, malkander groeten, groeten de een de ander, begroeten, mede groeten. |
consanguiniteyt, bloedvriendschap, maagschap, bloedverwantschap. |
conscenderen, opgaan, opklimmen, klimmen. |
conscientie, geweeten, gewisse, mede-weeting. Gewisse, of geweeten, is ʼt oordeel des mensch van sijn selfs daaden. Geweeten is tweederley, een goed geweeten, waar door den mensch sik selfs oordeelt, geenes kwaads bewust te zijn: en een kwaad geweeten, die als een duysent getuyg den mensch oordeelt en overtuygt van kwaade daaden bewust te zijn. |
conscientie maaken van eenige saaken, swaarigheyd maaken van eenige saaken, dat is, door vreese des gewisse bewogen worden iets niet te doen. |
| |
| |
conscientieus, opregt, vroom, naauw geset, gods-dienstig. |
conscinderen, doorsnijden, in stukken snijden, doorhouwen, doorhakken, verscheuren. |
conscriberen, beschrijven, schrijven, opschrijven. |
conscriptie, opschrijving, beschrijving, tʼsaamen-schrijving, geschrift. |
consecrateur, anhanger, navolger. |
consecratie, sie consacratie. |
consecreren, sie consacreren. |
consecutie, navolging, agtervolging, vervolg. |
consent, bewilliging, verwilliging, toestaaning, toestemming, verwillekeuring, oorlof, verlof. |
consenteren, bewilligen, toestaan, inwilligen, toestemmen, verwilligen, verlof geeven, verwillekeuren. |
consequent, volgende, diesvolgens. |
consequentie, gevolg, vervolg. |
consequeren, agtervolgen, vervolgen, volgen, nagaan, geraaken, agterhaalen. Consequeren, verkrijgen, erlangen, besitten, genieten. |
conservatie, behouding, behoeding, bewaaring, behoudenis, beschutting, onderhouding. Conservatie, goedhouding. |
conserve, insulting, insolting, of insouting, een insouting niet in sout, maar in suyker, of honig. Want eenige kruyden of bloemen in suyker of honig ingesult of ingesout, konnen langen tijd goed gehouden en voor verderving bewaart worden. Men kan in plaats van insulting ook wel seggen insuy- |
| |
| |
kering, of ingesuykerd. Conserve, bewaaring, behouding, goedhouding. |
conserve van roosen, ingesuykerde roosen, of insuykering van roosen, ingesulte roosen, of insulting van roosen. Men neemt de knoppen van roosen en pluktse af en men stamptse, met eens soo veel suyker als men roosen heeft, in een steene vijsel met een houte stamper, tot datse genoeg zijn: dan doet mense in een panne en doet mer wat waters by, en men laatse staan sieden tot een redelijke dikte, dan giet men dat al heet in een pot, en laatent soo koud worden, koud zijnde doet men de pot toe, en men bewaart de roosen tot gebruyk. |
conserveren, bewaaren, behoeden, beschutten, behouden, onderhouden. Conserveren, goed houden, dat is, iets van verderving bewaaren. |
considerabel, anmerkelijk, nadenkelijk. |
consideratie, insigt, aanmerking, nadenking. |
considereren, aanmerken, bedenken, besinnen, insien. |
consignatie, onder regt-legging, dat is, wanneer eenig geld, daar wat verschil over is, sekerheyds halven werd gebragt op ʼt hof of op ʼt stads-huys, en soo onder regt gelegt, tot soo lang, als blijkt, wie ʼer toe geregtigt is, om te mogen ligten. |
consignatie, een versegeling, merking, of teekening. |
consigneren, onder regt leggen, versekeren, versegelen, tekenen, of merken. |
consiliatie, een raad-pleeging. |
| |
| |
consilie, een raad, raad-slag, opset, beraading. Consilie, een raads besluyt, een raads-vergaadering. |
consilieren, raaden, beraaden, raad slaan, raad pleegen. |
consistentie, bestendigheyd, tʼsaamen-bestaanlijkheyd, gestandigheyd. Consistentie, dikte. |
consisteren, bestaan, blijven staan, blijven rusten. |
consistorie, een kerken-raad, kerken raad-kamer, raad-kamer der geestelijken. |
consolatie, vertroosting, troost. |
consoleren, vertroosten, troosten. |
consolidatie, vast-heeling, heeling, wond-heeling. Consolidatie, verstijving, verdigting, an een maaking, tʼsaamen-digting, digtmaaking. Consolidatie, an een hegting, tʼsaamen-hegting, of vermenging van twee geregtigheden: als by voorbeeld wanneer het regt van lijf-togt of vrugt gebruyk komt by het regt van eygenheyd, dat is, wanneer den lijf-togter, of vrugt-gebruyker, mede den eygenheyd bekomt en eygenaar word. |
consolideren, digt maaken, tʼsaamen hegten, an een hegten, weder an een maaken, by een voegen ʼt geen dat van een was. Consolideren, heelen, vast heelen, tʼsaamen heelen, geneesen. |
consommatie, sie consummatie. |
consommeren, sie consummeren. |
consonant, een mede klinker, of mee-klink-letter. Consonant, mee-luydende, tʼsaamen luydende, tʼsaamen-klinkende, mede-klinkende. |
consonantie, mede-klank, mede-klinking, |
| |
| |
tʼsaamen-klank, tʼsaamen-klinking, eenstemmigheyd. |
consoneren, mede-klinken, mede-luyden, tʼsaamen-klinken, toestemmen. |
consort, mede-stander, mede-genoot, makker. |
conspectie, anschouwing, beschouwing. |
conspicieren, anschouwen, sien, ansien, toesien. |
conspicue, klaarblijkend. |
conspiratie, een tʼsaamen-sweering, tʼsaamen-spanning, anspanning, vloekverwantschap. Conspiratie, een tʼsaamen-blaasing. |
conspireren, tʼsaamen sweeren, tʼsaamen spannen, anspannen om eenig kwaad te doen, of uyt te voeren. Conspireren, tʼsaamen blaasen. |
constant, stantvastig, bestendig. |
constantie, stantvastigheyd, volherding. |
constapel, een bus-schieter. Die ervaaren is in ʼt afschieten van groot geschut. |
constellatie, gesternte, tʼsaamen-sterring. |
consteren, bestaan, blijken, stand houden. |
constituant, magt-geever, volmagt-geever, last-geever, belegger, insteller. Constituant, een inkomst verschrijver, is die eenige jaarlijkse inkomst verkogt hebbende, de selve laat overschrijven op den kooper. |
constituante, magt-geefster, last-geefster, belegster, instelster. Constituante, inkomst verschrijfster. |
constitueerde, gemagtigde, sie geconstitueerde. Constitueerde, inkomst-heffer, die een jaarlijkse inkomst, de welke hy gekoft heeft van een ander, heft en opligt. |
constitueren, magtig maaken, in plaatse stel- |
| |
| |
len, iemand in sijn stede stellen om iet te doen of te vervolgen. Constitueren, belooven, toeseggen, insetten, instellen, volmagt geeven. |
constitutie, een insetting, instelling. Constitutie, een toesegging. Constitutie, gestaltenis. |
constitutie-brief, inkomst-brief, jaarlijkse inkomst brief. De oorspronkelijke brief van een jaarlijkse inkomst, die iewers opgeset is. |
constrainte, dwang, bedwang. |
constreincte, sie constrainte. |
constrictie, bedwang, bedwinging, benauwing, besluyting, pranging. |
constringeren, bedwingen, prangen, praamen, verstrikken, besluyten, benauwen, stoppen, tʼsaamen stroopen. |
constringibel, bedwingelijk. |
constructie, tʼsaamen-stelling, by een voeging, bouwing, timmering, beleyd. |
construeren, tʼsaamen stellen, by een voegen, by malkander, vergaderen, tassen, maaken, bouwen, timmeren, beleggen. |
consuetude, gewoonte, wennis, oude herkome; ʼt geen door lang gebruyk word als in een wet verandert. |
consul, burgermeester, raads-heer. |
consuleren, raaden, of raad-pleegen met iemand, raad vragen en raad begeeren van iemand. Consuleren, raaden of raad geven iemand. Consuleren, raad-pleegen, raad vraagen. Consuleren, raaden, raad geeven. |
consult, wijs, wel beraade. |
consultatie, een raad-pleeging, raad-vraaging, raad-begeering. Consultatie, een raad-geeving. |
| |
| |
consulteren, beraaden, raad-pleegen, sie consuleren. |
consumatie, verdoening, doorbrenging, verteering, verslijting. |
consumeren, verdoen, doorbrengen, verteeren, verslijten. |
consummatie, voleynding, voltrekking, vervulling. |
consummeren, voleynden, voltrekken, vervullen. |
contabel, anspreekelijk. Contabel, telbaar. |
contagie, besmetting, die men met een ander an te raaken, of met een ander om te gaan, krijgt. |
contagieus, besmettelijk. |
contaminatie, besmetting, bevlekking, verderving, vuylmaaking, besmeuseling. |
contamineren, besmetten, bevlekken, vuylmaaken, besmeuselen, verderven. |
contant, gereed, loopend. |
contant geld, gereed geld. |
contemneren, veragten, versmaaden. |
contemplatie, een opmerking, anmerking, anschouwing, bespiegeling, beschouwing, overpeynsing, overdenking, vermaaking, opgetrokkenheyd. |
contempleren, beschouwen, anschouwen, aansien, overdenken, overpeynsen, bespiegelen, opmerken, anmerken. |
contemptie, veragting, versmaading. |
contenantie, gelaat; het uyterlijk gelaat des mensches hoe hy sik houd. |
contendent, twister, kijver, krakeeler, haderer, hader-man. Contendent, dinger, geding anlegger, die in regte met iemand twist. |
| |
| |
contenderen, twisten, vegten, kijven, krakeelen, invaaren. Contenderen, geding anleggen, eysch maaken. Contenderen, rekken, sijn best doen om iewers toe te komen, gaan, reysen, wedden, versoeken, arbeyd doen. |
content, te vreeden, genoegt. |
content zijn, te vreeden zijn, vernoegt zijn. |
contentement, vernoeging, genoeging. |
contenteren, vernoegen, te vreeden stellen. |
contentie, betwisting, twist, krakkeel, strijd-reeden, warre. |
contentieus, krakeelig, twistig, twist-geerig, twist-siek, twistagtig. |
contentieuse saaken, dingtaalige saaken, twist saaken, krakeelige saaken. |
contenu, inhoud. |
contereren, vermorselen, stooten, in stukken stampen, vernielen, verslijten, verdoen, besigen en verderven. |
conterfeytsel, een afbeeldsel, nabeeldsel. |
conterfeyten, afbeelden, namaalen, namaaken, uytschilderen. |
contestatie, betuyging, tʼsaamen-getuyging, mede-getuyging. |
contesteren, getuygen, betuygen, iemant tot getuyge neemen, mede getuygen, beroepen. |
conthoralen, bed-genooten, egt-genooten, een getrouwde man en vrouw. |
contigue, geraakelijk, anstootend. |
continent, onthoudend, maatig, ingetoogen. Continent, inhoudend, bevattend. |
continentie, onthouding, inhouding, ingetoogenheyd, ingebondenheyd. |
contineren, bevatten, begrijpen, vatten, inhouden, onthouden, vast en stijf houden. |
| |
| |
contingent, gebeurlijk. |
contingentie, gebeurlijkheyd. |
contingeren, gebeuren, betreffen, raaken, anroeren, angaan, geschieden. |
continuaat, geduurig. |
continuatie, agtervolging, vervolging, vervolg, anhouding, volherding, verknogting. |
continue, verknogt, geduurig, doorgaans, geduuriglijk, sonder ophouden. |
continueel, geduurig, doorgaans. |
continueren, agtervolgen, vervolgen, anhouden, volherden, sijn voorstel vervolgen. |
contorqueren, wringen, omwringen, tʼsaamen wringen, in een wringen, omdraayen, in een draayen, doen krommen, stijf worpen. |
contorsie, omwringing, t’saamen-wringing, t’saamen-draaying, in een draaying, in een wringing. |
contra balance, een tegen-wigt, tegen-gewigt. |
contra balanceren, tegen wegen, tegen opweegen, dat is, het een tegen ʼt ander opweegen. |
contrabande goederen, verbode goederen, dewelk men by tijde van Oorlog, niet en vermag uyt het land te voeren, en sijn allerley wapenen en geweer, kruyd en lood, &c. ook werd ʼer by Oorlog te water pik en teer, masten, zeylen en touwen, &c. mede onderbegrepen. |
contra banderen, tegen anspannen. |
contra brief, een tegen brief. |
contra cedel, een tegen brief, tegen schrift. |
contract, een handeling, onderhandeling, o- |
| |
| |
ver een koming, over koming, verdrag, voorwaarde. Contract, verkort, eng. |
contract antenuptiael, een houwlijkse voorwaarde, die gemaakt word voor ʼt angaan van ʼt houwlijk. |
contractant, onderhandelaar, die met iemant eenige handeling of verdrag angaat. |
contracteren, handelen, onderhandelen, over een komen, verdraagen. |
contract nuptiaal, sie contract ante nuptiaal. |
contradebat, een rekenings tegenspreekings wederleg-schrift, een rekenings staande houding-schrift, is een geschrift, waar by iemant sijn rekeninge tragt staande te houden tegens de tegenwerpingen van sijn tegenspreeker. |
contradiceren, tegen spreeken, tegen seggen, wederspreeken. |
contradictie, een tegenspreeking, tegensegging, wederspreeking. |
contraheren, over een komen, tʼsaamen handelen, tegen een ander iet angaan. Contraheren, verkorten, intrekken, tʼsaamentrekken, vergaderen, in een trekken en sluyten. |
contraineren, dwingen. |
contrainte, sie constrainte. |
contra interrogatorien, tegenvraaging, tegen vraag-stukken, als an de eene zijde by den eyscher eenige ondervraagingen gedaan zijn of eenige vraag-stukken voor gestelt, soo werd an de andere zijde den verweerder toegelaaten wederom eenige tegenvraaginge te doen, of eenige tegen vraagen te stellen. |
contra interrogatorien leveren, tegen vraag- |
| |
| |
stukken leveren, of tegenvraagingen doen. Als den verweerder, van den eyscher op eenige vraag-stukken onder vraagt zijnde, wederom eenige tegenvraagingen doet, of by geschrift overlevert om by den eyscher beantwoord te worden. |
contra mandaat, tegen gebieding, tegen gebod, afsegging. |
contra manderen, tegen gebieden, afseggen. |
contra mine, een tegengraft, tegengraaving: die men doet in belegeringen tegens des vyands graavingen an, om malkanders graaving vrugteloos te maaken. |
contra mineren, tegen graaven, tegen angraaven. |
contrapoinct, een tegenspits, sie contrescharp. |
contra presentatie, een tegen anbieding. |
contra presentatie doen, tegen anbieding doen, is tegen de anbieding die men ons doet, weder iets anbieden daar tegen. |
contra punct, sie contrescharp. |
contra remonstrant, tegen betooner, is een die iemand, die iets betoont, of segt waar te sijn, anwijst of tegen betoont, dat het niet waar is ʼt geen hy betoont. Remonstrant, betooner, die iets betoont. Contra remonstranten, noemen hun die van de herstelde Gods-dienst, (alias Calvenisten) ten opsigt van de remonstranten of uytgestootenen uyt de Herstelde Gods-dienst, (alias arminianen) om datse hun inbeelden, datse de uytgestootenen betoont hebben, datse ongelijk hadden, en angewesen, dat de 5 Geloofs stellingen, die sy betoont hadden waar te zijn, |
| |
| |
valsch waaren. Dog dat geeft my geen wonder, dat de Broeders of Leeraars van de Herstelde Gods-dienst de overwinning kregen, tegen de uytgestootene Broeders of Leeraars. Want sy waaren selfs beschuldigers, en regters met een, en sy hebbense veroordeelt, sonder toe te laaten, datse sik mogten verantwoorden. Dat is een schoone tegen betooning of overwinning! maar een plompen boer soude ook soo wel gelijk hebben en verwinnen de geleerste man der weereld, al was sijn saak nog soo klaar en waar. |
contrarie, tegendeelig, strijdig, tegenstrijdig, tegenstrijdend. |
contrarieren, tegen streeven, weder streeven. |
contrarieteyt, tegenheyd, strijdigheyd, tegenstrijd, regt-strijdigheyd, ongeluk. |
contrarol, sie contrerol. |
contrarolleur, sie contrerolleur. |
contrarolleren, sie contrerolleren. |
contrascharp, sie contrescherp. |
contra schedulle, een tegenbrief, tegenschrift, tegen handschrift. |
contra teneur, sie contre teneur. |
contratestatie, tegen-betuyging, beroeping. |
contratesteren, tegen betuygen, beroepen, opgetuygen. |
contravenieren, overtreeden, tegen doen. Contravenieren, tegen komen, tegen gaan, ontmoeten. |
contraventie, overtreeding, tegendoening. Contraventie, tegenkoming, tegenkomst. |
contraventeur, tegenstreever, overtreeder. |
contrebalance, sie contrabalance. |
| |
| |
contrebalanceren, sie contrabalanceren. |
contrebande goederen, sie contrabande goederen. |
contre brief, tegen brief. |
contre borg, een tegen borg, dat is, een borgs borg. |
contrecarreren, tegen streeven. |
contrecedel, of contrecedulle, sie contra schedulle. |
contrefort, een steun-stijl, een tegen sterkte. |
contrefossae, een middel-graft, tegen graft, die tegen een andere graft angegraaven word. |
contrey, een land-streek, gewest. |
contreman, een tegenstander, of wederstander, tegenstreever: een die imand tegenstaat, of wederstaat. |
contremine, sie contramine. |
contremineren, sie contramineren. |
contre point, een tegen geluyt, of tegen gesang, ʼt welk gestelt is tegen eenstemmig geluyt of gesang: dat is, een opstaande voetse sang-soetigheyd op een eenvoudig gesang toegepast. Contre point, een tegen spits, sie contrescharp. |
contre point singen, een tegen-gesang singen, een tegen-geluyt singen: dat is, wanneer, imant een eenvoudig of eenstemmig gesang singende, eenige anderen komen, en eenige sang-soete geluyden, daar tegen singen, en die tʼsaamen soo onder een passen. |
contre pois, een tegen wigt. |
contrequarreren, of contrequarteren, tegen-staan, tegen-gaan. |
contrerol, een tegen-boek. |
| |
| |
contrerolleren, tegen-boek houden, tegen-spreeken, wederschrijven. |
contrerolleur, een tegen-boek-houder, of tegen-rol-houder, tegen-spreeker. Een tegen-boek-houder, is, die mede boek houd van een selfde saak, daar een ander boek afhoud, om te sien of die boekhouder al wel sijn boeken houd. |
contrescharp, een bol-werk, een tegen-schoeysel, halve-maan, binneschans, of liever de uyterste borst-weering des Stads, ʼt geen nog voor des Stads wallen of muuren legt. |
contresegel, een tegen-merk, of een minder merk tegen gestelt tegen een grooter of meerder merk. |
contre teneur, of contre tenor, tegen middel-stem, of tegen laag-stem: dat is, de tegen-stem in ʼt singen, die tegen de middel-stem gestelt word. |
contreventeur, sie contraventeur. |
contreventie, sie contraventie. |
contribuabel, opbrengelijk, toebrengelijk, mede deelijk. |
contribueren, mede deelen, mede geeven, toebrengen. Contribueren, opbrengen, schatting geeven. |
contributie, opbrenging, schatting, schatting geeving, verponding, lasten. Contributie, mede-deeling, mede-geeving, toebrenging. |
contristatie, bedroeving, bekommering. |
contristeren, bedroeven, bekommeren. |
controvers, verschillend. |
controversie, geschil, verschil, twist, geding, reden-strijd. |
| |
| |
controverteren, twisten, in geschil trekken. |
contumaceren, wederspannig zijn, halsterrig zijn, vellig zijn, het geregt veragten, word iemand gesegt te zijn, of te doen, als hy gedagvaard zijnde, weygert in regten te verschijnen, of contumaceren, iemand straffen, om dat hy als wederspannig in regten niet en verschijnt. |
contumacie, geregts veragting, wederspannigheyd, halsterrigheyd, velligheyd, hertnekkigheyd, wrevel, wrevelmoedigheyd. |
contumax, wederspannig, halsterrig, vellig. Contumax, een wederspannige, halsterrige, vellige, die gedaagt zijnde voor den regter niet en verschijnt. |
contumelie, spijt, smaat, versmaadheyd, schamperheyd, schimp, laster, lastering. Contumelie, hoogmoed. |
contumelieus, smaadig, schamperagtig, spijtig. Contumelieus, hoogmoedig. |
contunderen, kneusen, stampen, in stukken stooten, breken of wrijven. |
conturbatie, ontroering, verstooring, verwarring, verbaasing. |
conturberen, beroeren, ontroeren, verstooren, verbaasen, verwerren. |
contusie, kneusing, stamping, in stukken stooting, breeking of wrijving. |
convalescentie, gesontwording, gesontheyd. |
convalesceren, gesont worden, kragt houden, bestaan. |
convalideren, stand houden. |
convelleren, tʼsaamen rukken, aftrekken, afnijpen, afslaan, vernielen, te niet doen. |
convenant, een verdrag, verbond. |
| |
| |
convenibel, anspraakelijk, dagvaardelijk, in regte anspraakelijk, voor regt betrekkelijk. |
convenient, gevoegelijk, over een komende. |
convenieren, voor regt dagen, voor regt betrekken, dagvaarden. Convenieren, overkomen, over een komen, voegen, passen. |
convenientie, overkoming, over-een-komste, verding, voorwaarde. |
convent, een by-een-komst, tʼsaamen komst, vergadering. Convent, een tʼsaamen-wooning, geestelijke tʼsaamen-wooning, of een geestelijke wooning, of geestelijke woon-plaats, in welke eenige geestelijke eensaam-leevers tʼsaamen woonen en een afgesondert, geestelijk leeven leyden, gelijk sy selver seggen. |
conventicule, een vergaringsken, vergaderingsken, sluyp-vergadering, smuyk-vergadering. Conventicule, tʼsaamen-rotting. |
conventie, een anspraak, voor regt-betrekking, den eysch, die een anlegger doet tegens den gedaagde. Conventie, een by een-koming, tʼsaamen-komst, vereeniging. |
conventioneel, besprooken, bedongen. |
conventioneel hypoteecq, of conventionele ondersetting, sie hypoteecq conventioneel. |
convers, omgekeert. |
conversatie, ommegang, hantering, verkeering, gemeynsaamheyd. |
converseren, ommegaan, verkeeren, met imant. |
conversie, bekeering, omkeer, omstel, naverhaal. |
converteren, omkeeren, verkeeren. |
| |
| |
convex, bol, of bolsgewijs rond geboogen. |
convicie, schelding, toenaam, verwijt, schamperheyd. |
convieren, noodigen. |
convinceren, overwinnen, overtuygen. |
conviva, een gast, genoot. |
conviveren, tʼsaamen eeten, gast-maalen. Conviveren, byleeven, tʼsaamen leeven. |
convixie, overwinning. Convixie, byleeving, of tʼsaamen-leeving. |
convocatie, tʼsaamen-roeping. |
convoceren, tʼsaamen roepen. |
convoy, geleyde, vrygeleyde, ʼt zy te water, of te land. |
convoy-geld, geley-geld, vry-geley-geld, het welk men betaald, om vry geleyde, en bescherming, op de weg te hebben, ʼt zy te water of te lande. Convoy-geld, vaar-geld, vry vaar-geld, haave-geld, boom-geld, het welk is een betaalinge der tol op de ingevoerde en uytgevoerde koopmanschappen: voor welke tol betaaling men wederom vry geleyde en bescherming pleeg te krijgen. |
convoy-schip, een geley-schip, ʼt welk tot weerbieding uytgerust, eenige koopvaardy scheepen, die onweerbaar zijn, geleyd en voor overval van vyanden of roovers beschermt. |
convoyer, een geleyder, die imant geleyd, en beschermt. Convoyer, een geley-schip, sie convoy-schip. |
convoyeren, geleyden. |
convolveren, omwentelen, tʼsaamen winden, bewinden, inwikkelen. |
| |
| |
convolutie, omwenteling, tʼsaamen-winding, bewinding, inwikkeling. |
convoqueren, tʼsaamen roepen. |
convulsie, de kramp, de welk is een tʼsaamen-rukking of tʼsaamen-trekking der senuwen, of verstijving der senuwen, waar door men een lid, daar de kramp in is, niet buygen kan; word veeltijds veroorsaakt of door dikke dampen, die de wegen der senuwen stoppen; waar doorse als dan verstijven: of door windige lugt, of windige geesten, waar door de senuwen seer gespannen worden. |
cooperatie, een mede-werking, tʼsaamen-werking. |
coopereren, mede werken, tʼsaamen werken. |
coor, sie choor. |
coordinaat, tʼsaamen geschikt, gelijk geschikt. |
coordinatie, tʼsaamen-schikking, gelijk schikking. |
coordireren, tʼsaamen schikken, gelijk schikken. |
copie, een naschrift, uytschrift, afschrift, dat is, een geschrift, ʼt welk na een ander oorspronkelijk schrift geschreven is. |
copie authentijcq, een oorspronkelijk afschrift, of uytschrift, ʼt welk na het eygen oorspronkelijk schrift geschreven is, dat is, een naschrift van gelijke geloofwaardigheyd en bewijs, als het oorspronkelijk schrift. |
copie ende dag eyschen, afschrift-geeving en dag eyschen, of eyschen afschrift van de schriften des gedings en uytstel, dat is, uyt- |
| |
| |
stel voor een seekere tijd, of tot een seekere dag, om op die schriften te antwoorden. |
copie van ʼt mandement, een afschrift van de dag-brief, het welke de deurwaarder geeft, of moet geeven an de gedaagde, die hy dag-vaard, om te weeten de rede waarom hy gedagvaart word. |
copie van de procuratie op den procureur, een afschrift van de last of volmagt des gedingbesorgers; het welk de gedaagde kan eyschen van de geding-besorger des eyschers, om te sien of hy al volkome last en volmagt heeft. |
copie van ʼt relaes, een afschrift van de gedaane dagvaarding, het welk de gedaagde eyschen kan, dat hem gegeven sal worden. Dit afschrift word ook an de dag-brief gehegt, op dat den regter blijk hebbe van de gedaane dagvaarding. |
copieerder, een uytschrijver, die iets uytschrijft na het oorspronkelijk schrift. |
copieersel, uytschrijfsel, afschrijfsel; het uytgeschrevene. |
copieren, uytschrijven, afschrijven, naschrijven. |
copieus, overvloedig, rijkelijk, breed, ruym. |
copist, sie copieerder. |
copuleren, tʼsaamen voegen, tʼsaamen binden, vergaderen, by een vergaderen, koppelen. |
copulatie, een tʼsaamen-voeging, tʼsaamen-binding, vergadering, koppeling. |
corageren, soek courageren. |
coragie, soek couragie. |
coragieus, soek couragieus. |
| |
| |
cordaat, moedig, hertig, regtschaapen. |
cordegarde, sie corps de garde. |
cordiaal, hertig, hertsterkend. Cordiaal, openhertig, gulhertig. |
cordiaal medicament, een hertsterkend genees-middel: ʼt welk gebruykt word als imant in groote flaauwte en ten eynde kragten is. |
cordiaalijk, hertelijk, openhertelijk, gulhertelijk. |
cordialiteyt, openhertigheyd, gulhertigheid. |
corinthen, kleyne gedroogde wijn-bessen, of kleyne gedroogde wijn-druyven van Corinthen, ʼt welk is een Stad in Grieken-land. Dese kleyne wijn-bessen, of kleyne druyven, wassen mede by trossen of bossen an den wijngaard, even als de andere wijn-bessen of druyven doen: het verschil is maar in de groote, van gedaante zijn sy malkander gelijk, van verwe sijn dese kleyne wijn-bessen swartagtig. De wijngaard is van struyken, ranken en bladers de groote wijngaard gelijk, alleenlijk maar verscheelende in de groote. Gedroogde wijn-bessen wordense genoemt, om datse in de son gedroogt zijn. |
cornel, sie colonel. |
cornet, een vaandraag, of vaandrig te paard, een rijder vaandrig. De vaandels sijn tekens in den Oorlog, daar de krijgs-luyden moeten op letten. En is ider krijgs-man soo te paard als te voet, gehouden by sijn vaandel, daar hy onder hoort, te blijven soo lang hy het selve opgeregt siet tegen den vyand sonder te mogen vlugten, op straffe des doods die van ʼt vaandel weg vlugt. Cornet, een |
| |
| |
kromhoorn, of kromme fluyt, is een speel-tuyg daer men op speelt, of blaast. |
cornet paarden, of cornet ruyters, een vaandel rijders, is een vaandel krijgs-volk te paard. |
corniculair, hoornagtig. |
corporaal, een wagt-meester, of rot-meester: die de meeste of meester is over een rot (een vaandel word gemeenelijk in drie rotten, of hoopen verdeelt) van de gemeene krijgs-luyden of gemeene waak-gesellen, die schild-wagt moeten staan. De wagt-meester of rot-meester weet ook het teken-woord, en moet die geene, die ronde komen doen om te besien of de wagt al wel beset is, het woord afneemen. Want niemant en mag in eenig wagt-huys komen, ten sy het teken-woord weet. Corporaal, een geheyligt hoofd kussen, of oorkussen, of een geheyligt bed: wat dit voor een geheyligt kussen of bed is, heb ik niet wel kunnen vinden; het sal ligtelijk soo de eene of andere Roomse Geestelijke grol versiering zijn. Na my dunkt, is het een kussen daar het God mensch te maakene brood opgelegt word, geduurende de God mensch-maaking. |
corps de garde, een wagt-huys, daar men wagt houd: krijgs-wagt. |
corpulent, lijvig, dik, grof. |
corpulentie, lijvigheyd, swaarlijvigheyd. |
corpus, een lijf, of leef. Lijf schijnt afkomstig te zijn van lijven, ’t welk is soo veel als leeven: lijf of leef, is dan iets ’t geen leeven en self beweeging heeft. Corpus, een lighaam, of lighadem, of leghadem, dat is, iets |
| |
| |
’t welk geen leeven of adem heeft, of ’t welk geen self beweeging heeft, maar levenloos is. |
corpus juris, een wet-boek, boek des regts, of boek der regten: waar in de wetten en regten, die men in een land gebruykt, beschreeven staan: Eygentlijk is corpus juris lighaam des regts te seggen. Corpus juris word gemeenelijk genomen voor het Roomse wet-boek, waar in de wetten en regten der oude Romers in ’t Latijn beschreven staan. Dit Rooms wet-boek is een seer groot boek, daar ook veel schoone grollen en onnoodige wetten ten ansien van ons instaan: en om die nog te ondersoeken, moeten wy duytsen een andere taal, als onse moeders taal, ô groote slaafsheyd! leeren met groote kosten, en grooter moeyten en arbeyd, en verlies van eenige jaaren van onse korte leevens tijd. Dat is immers een groot verlies; en dat is immers een bedroefde en beklaagelijke saak, dat men met groote kosten, en grooter moeyten en verlies van tijd, en minder nut, moet haalen dat geen, ’t welk men met weynig kosten, en minder moeyten en verlies van tijd, en meerder vrugt soude konnen bekomen. Want men soude in een half soo grooten boek meer wetten, die ons noodiger, en die klaarder en bondiger na de reden waaren, konnen beschrijven in onse eygen taal, als in ’t gantse Roomse wet-boek staan. Dat zijn wy, die sulke vrye luyden zijn, gelijk wy self seggen, die ons verbinden an een ander volks taal en wetten: ô dwaasheyd! Het schijnt my toe, dat mer mede te kennen geeft; dat God die Heydense |
| |
| |
volkeren meer met wijsheyd en rede had begiftigt als ons: ’t welk ik tegen spreek en seg, dat God ons soo wel, ja immers soo wel als dat volk heeft met wijsheyd, kennisse, weetenschap en rede begaaft. Soo dat wy daar bekwaam genoeg toe zijn, om ons self wetten voor te schrijven, om na te leeven. |
corpus juris canonici, het geestelijk wet-boek, waar in de wetten en regten der Roomse Geestelijken beschreven staan. Wat staan in dit boek mede veel moye grollen en beuselingen: en onnoodige wetten. Maar wat sal ik seggen de waereld wil bedroogen zijn. |
corraderen, t’saamen schrabben. |
corrasie, t’saamen schrabbing. |
correctie, verbetering, regtmaaking, opregting. |
correcter, verbeterer, opregter. |
correspondent, over een komer, onderhandelaar, t’saamen handelaar, heymelijk over een komer, heymelijk verstand houder. |
correspondentie, over een koming, gelijking, anpassing, heymelijke over een koming, t’saamen verstand, onderhandeling, onderlinge t’saamen-handeling, tusschen twee of meer, om iets geheyms te verrigten. |
correspondentie van maaten, over een koming van maaten. |
correspondentie in liefde, onderlinge liefde, weder-zijdse liefde. |
corresponderen, over een komen, gelijken, anpassen, onderhandelen, t’saamen handelen, t’saamen verstaan, op malkander passen, heymelijk verstand houden, heymelijk over een komen. |
| |
| |
correptie, berisping. Correptie, toerukking, rukking. |
corridor, een bedekte weg. |
corrigeren, verbeteren, regten, regt maaken. |
corripieren, rukken, toerukken, happen. Corripieren, berispen, begrijpen. |
corrival, mede-minnaar, mede-vryer, mede-boel: die nevens een ander een en de selve vrijster of weduwe bemind. |
corroboratie, versterking, sterk-maaking. |
corroboreren, versterken, sterk maaken. |
corroderen, beknaagen, beknabbelen, afknaagen, knaagen. |
corrogeren, alsins bidden en begeeren, bidden van een igelijk, van alle zijden op bidden, begeeren, van alle kanten vergaderen. |
corromperen, sie corrumperen. |
corrosie, beknaaging, beknabbeling, afknaaging, knaaging. Corrosie, in-eetend. |
corrosijf, in-eetend, bijtend, scherp. |
corrosijf, of corrosijf medicament, een bijtend genees-middel, of in-eetend genees-middel: ’t welk men gebruykt om eenig vleys ’t welk te veel uytwast te doen afbijten. |
corrueren, neerstorten, instorten, omvallen, vervallen, neervallen, vallen, invallen, t’saamen vallen. |
corrumperen, omkoopen, omkoopen iemant met geld, of iemant door giften en gaaven verleyden, en verblinden, om tot sijn vermeeten te komen. Corrumperen, bederven, schenden. |
corruptele, een kwaade invoering, omkoo- |
| |
| |
ping. Corruptele, een verderving, schending, bederf. |
corruptie, een verderving, bederving, schending. Corruptie, omkooping. |
corselet, een borst-harnas, borst-waapen, een schild. |
corsier, soek coersier. |
cortelas, een houwer, of kort swaard, een kromme houwer. |
cortine, een bed-behangsel, bed-beschermsel: een behangsel ’t geen men voor een bed-stede hangt en op en toe kan schuyven. |
cosmographie, waereld-beschrijving, waereld-kunde: dat is, een beschrijving, kundschap of kennisse, soo wel van de Hemelsche dingen, als Son, Maan en Sterren, &c. als van de Aardsche dingen, als van Landen en Zeen, &c. |
coster, sie koster. |
costume, een gewoonte, oud herkomen, wennis, ’t geen door lang gebruyk word als in een wet verandert. |
cote, sie quote. |
cotisatie, soek quotisatie. |
cotiseren, sie quotiseren. |
cotteren, randen, beranden, kant-schrijven. |
covenant, een verdrag, verbond. |
covent, sie convent. |
coucheren, leggen, liggen, nederstellen, stellen. |
couleren, vlieten. |
couleur, verw. |
couleuren, verwen. |
cour, een Hof, ’t zy van een Keyser, Koning, Vorst, of ander magtig Heer. |
| |
| |
courage, of couragie, moed, moedigheyd. |
courageren, moed geeven, moedigen. |
couragieus, moedig. |
courant, gereed, loopend. Courant, nieuwe tijding. |
cours, loop, gang-streek, trant, sie coers. |
coursier, soek coersier. |
courtier, maak klaar, een die tusschen kooper en verkooper de koop klaar maakt. |
courtisan, een hoveling, hof jonker. |
courtisane, een hof jongvrouw, hof jonfer. Courtisane, een gerieffelijke vrijster, een hoere. |
courtiseren, met jonfrouws, of joffrouws om gaan, joffers onderhouden met beleefde praat, vrolijk praaten, de vryer speelen, lief-koosen. |
courtosie, hoofheyd, beleefdheyd. |
courtois, hoofsch, beleefd, heusch. |
cousin, cousijn, een neef. |
couvent, overdekt, gedekt. Couvent, een deksel, omslag, verdek. |
couverture, een deksel, verdek, omslag. |
| |
C. R.
creantie, geloofbaarheyd. Creancie, inschuld, ’t geen iemant ons schuldig is. |
creancier, een schuld-eyscher, sie crediteur. |
createur, maaker, gedaant-geever, of gestalte-geever. God den oorspronk uyt welke alles voort komt, is de gedaant-geever van alles, of heeft alles gemaakt, dat is, gedaante of gestalte gegeeven. Vraagd imant waarom dat ik niet seg schepper, om dat God is den schepper die de Waereld uyt niet |
| |
| |
geschaapen heeft? Die sy tot antwoord, dat God oneygentlijk gesegt word een schepper te zijn, om dat een schepper soodanigen een betekent die iets schept, ’t zy water uyt de bak, of bry uyt de pot, het betekent ook een tuyg daar men mede schept. Ten anderen en is de Waereld niet geschaapen (of liever gemaakt of gedaante of gestalte gegeeven) uyt niet, maar de Waereld in ’t algemeen heeft van eeuwigheyd geweest, of die het selve niet belieft te gelooven, die most die regel, uyt niet komt niet, met bondige reden konnen wederleggen, ’t zy met de Schrift of met de Waerelds wijsheyd. Met de Schrift en kan men niet, want het staat in de Schrift niet, dat de Waereld uyt niet soude gemaakt zijn: nog minder kan men het met de Waerelds wijsheyd doen, want daar strijd het regt tegen. Soo dat, al stond het al in de Schrift (gelijk ’t nu niet en doet) het evenwel valsch sijn soude, om dat het tegen de Waerelds wijsheyd, die op de rede gegrond is, strijd. |
creatie, maaking, gedaant-geeving, gestalt-geeving. Ik soude wel seggen schepping, maar schepping is een andere bedrijving, als maaking of gedaant-geeving: gelijk in het woord createur gesegt is. De eerste maaking is geweest een gedaant-geeving an de ongedaantige stoffe. |
creature, een maaksel, dat is, alle gedaant gegeevene ding. Maaksels sijn tweederley, te weeten leeveloose maaksels, gelijk is al ’t geen ’t welk geen leeven of ziel heeft; en levendige maaksels, gelijk de menschen de- |
| |
| |
welke met reden begaaft zijn, (alhoewel veel de selve niet veel gebruyken, en veel de selve niet konnen gebruyken) en de beesten, die met geen rede begaaft zijn. Men kan ook wel seggen de maaksels zijn driederley, te weeten leevendige en reden hebbende maaksels, gelijk de menschen; en leevendige en geen reden hebbende maaksels, gelijk de beesten: en leeveloose maaksels, gelijk hout, steen, en vorders al ’t geen geen leeven heeft. |
credencier, een proever, voor-proever. |
credentie, geloofbaarheyd. |
credentie brief, een geloof-brief, een brief van geloofbaarheyd, waar by iemant gelooft word, dat hy soodanig een is, als daar hy sik voor uyt geeft. Credentie brief, eer-brief. |
credentzer, sie credencier. |
credit, in-schuld, dat een ander an ons schuldig is, en betaalen moet. Credit, geloof. |
crediteren, borgen, vertrouwen, toe vertrouwen an iemand eenig geld of goed. Crediteren, gelooven, vertrouwen. |
crediteur, een inschulder, schuld-eyscher, die van een ander iet te eyschen heeft: een geloover, uytborger, vertrouwer, die iemand iets borgt en vertrouwt. |
creditrice, schuld-eyscherse, uytborgster, vertrouwster, geloofster. |
creduliteyt, ligt-geloovigheyd. |
creëren, maaken, gedaant-geeven, gestalt-geeven. Waarom dat ik dit woord niet overset scheppen, ’t welk de Gods-geleerden willen, dat het sal betekenen iets uyt niet |
| |
| |
voortbrengen, ’t welk wy ontkennen, sie in het woord createur, en creatie. |
crepuscul, schemering, tweligt, de tijd tusschen ligt en donker, het sy des avonds of des nagts. |
crespe, fijn lijnwaat, of fijn doek, doorschijnend doek. Crespe, gekrolt, gekronkelt. |
crime, een misdaad, schelmstuk, laster, lasterstuk, sonde, schuld. |
crime lesae majesteyt, misdaad van gekweste Hoogheyd, hoogste magtschending, word gesegt, begaan te zijn, wanneer iemand den Koning, of Vorst des lands heeft na ’t leeven gestaan. Crime lesae majesteyt, misdaad van land-verraderye, misdaad van vyandschap tegens den staat des lands, hoogste magt schending. Dese misdaad bestaat eygentlijk in een overtredinge tegens ’t gemeene beste, en des lands welvaaren; gelijk als landverraderye, en andere diergelijke snoode schelmstukken tegen den staat des lands. Hoogste magtschending word ook veeltijds begaan by de Koningen, Vorsten, of Overheden des lands: wanneer sy overtreeden de wetten des lands, en poogen des volks vryheyd en voorregt te krenken, en het selve door onnoodige dog grousaame Oorlogvoeringen te onderdrukken. |
criminatie, beschuldiging, anklaaging, betigting, lastering, verwijting. |
crimineel, strafbaar, misdaadig, strafwaardig, halssaakig, lijfsaakig. |
crimineele justitiae, strafs-geregt: dat is, wanneer iemant, om eenige misdaad, openbaarlijk word gestraft in sijn eer en naam, |
| |
| |
’t zy dat hy word uytgebannen, of op een schavot ten toon gestelt, sonder eenige andere straf an het lijf te ontfangen. Men straft ook wel in eer en naam, ende in de beurs. Crimineele justitiae, bloed-regt, of lijf-straf: dat is, wanneer iemant, om eenige misdaad, word in sijn eer, en naam ende aan het lijf gestraft, ’t zy dat hy word gegeselt, en gebrandmerkt, een hand afgekapt, een oor af gesneen, of dat hy eenige andere straf an het lijf ontfangt, sonder doods-straf. Crimineele justitiae, hals-geregt, regt van den hoogsten, dat is, doods-straf, wanneer iemant om eenige misdaad, word in sijn eer, en naam, en met de dood gestraft, ’t zy dat hy word onthalst (want kop of is een dood wond) of gehangen, (waar van het wurgen de dood doet) of gebrand, of dat hy op eenige andere wijsen van ’t leeven ter dood gebragt word. |
crimineele saak, een straf-saak, strafbaare saak, misdaads saak, strafwaardige saak, waar op strafs-geregt volgt. Wat strafs-geregt is, siet crimineele justitiae, strafs-geregt. Crimineele saak, een lijfs-saak, waar op bloed-regt, of lijf-straf volgt. Siet crimineele justitiae, bloed-regt. Crimineele saak, een hals-saak, waar op hals-geregt volgt. Siet crimineele justitiae, hals-geregt. |
crimineel proces, een hals geding: dat is, wanneer den schout of schuldregter eysch en besluyt tegens den misdaadigen doet, en neemt, dat hy sal om die begaane misdaad met de dood gestraft worden. Waar op van de misdaadige, of vande zyde vande mis- |
| |
| |
daadige, geantwoord word, dat die begaane misdaad geen hals-saak is, en over sulks besluyt gemaakt, dat des schouds eysch sal worden ontsegt. Somtijds word des schouts eysch, alsse geregtigt is, toe gewesen: somtijds, alsse te groot of swaar is, ontsegt. Crimineel proces, lijf-strafs geding, of bloed-regts geding: dat is, alsser ge-eyscht word straffe aan den lijve, maar niet de dood. Siet crimineele justitiae, bloed-regt. Crimineel proces, straf-regts geding: dat is, alsser ge-eyscht word straffe in eer en naam, somtijds’er ook wel by inde beurs: maar niet aan ’t lijf of met de dood. Siet crimineele justitiae, strafs-geregt. |
crimineliter, strafbaarlijk, misdaadiglijk, halssaakelijk, lijf-saakelijk. |
crimineren, beschuldigen, anklaagen, betigten, lasteren, verwijten. |
croys, opwassing, of toeneeming, vermeerdering. Croys, een kruys. |
croyseren, met een kruys teykenen, met een teken iets afteykenen. Croyseren, kruys gewijs leggen, dat is, dwars over malkander leggen. |
cronijk, soek chronijk. |
cronijken, soek chronijken. |
cronijk-schrijver, sie chronijk-schrijver. |
croppier, een staert-riem, paerds staert-riem, de staert-riem van een paerd. |
crotse, een opsienders staf, een staf die de Roomse opsienders der kerk hebben. |
crucifigeren, an ’t kruys hegten of an ’t dwarshout hegten. |
crucifixie, kruys-hegting, dwarshout-hegting. |
| |
| |
crudeliteyt, wreedheyd. |
crudeel, wreed. |
cruel, wreed. |
cruent, bebloed, bloedig. |
crustatie, bekorsting. |
| |
C. V.
cubeben, bastaart peper, dese vrugt is een welriekend kruydagtige vrugt, druysgewijs voortkomende, van veele saaden vergadert, elk op haar eygen steelken, scherp van reuk, en heet by na als peperkorn; het gewas daar dese vrugt op wast is boomagtig, de bladers als peper-bladeren, maar smalder klimmende langs de boomen als peper. De bloeme is welriekende. Dese vrugt word onder de soorten van peper gerekent: en om dat het in ’t duyts geen naam heeft, heb ik het de naam van bastaart peper gegeven. |
cubiculair, een kamerling. |
cubitus, de elleboog. Cubitus, een elle, dat is, een maat daarmen wolle en linne-laken en andere stoffen mede meet. Cubitus, anderhalf voet. |
cubicq, een taerling. |
cuirasse, een pantsier, of borst-harnas. |
culpabel, schuldig, strafbaar, bestraffelijk. |
culpe, schuld, versuymschuld, misdaad. |
culperen, beschuldigen, betigten, berispen, lasteren. |
cultiveren, bouwen, landbouwen. |
cumulatie, een tsaamenvoeging, tsaamenvoeging van twe geregts-bankken, dat is, wanneer men twe geregts-bankken, en |
| |
| |
hooge, en laage, in sommige voorvallen te saamen voegt, datse alsdan voor die tijd een maaken, of een ondersteeking, een regtelijke tsaamenvoeging van meer regts-middelen (’t zy opspraaken of antaalen, om die t’saamengelijkelijk als een saak) af gehandelt te hebben, ’t welk veeltijds geschied, om de minste moeyten en kosten te hebben. Cumulatie, een versameling, tsaamenhooping, ophooping, vermeerdering, tsaamenvoeging. |
cumuleren, versamelen, ophoopen, tsaamen hoopen, op een hoop vergaderen, vermeerderen. |
cunctatie, vertoeving, draaling, verspaading, marring. |
cuncteren, vertoeven, draalen, marren, verspaaden, langsaam zijn. |
cupiditeyt, begeerlijkheyd. |
curabel, geneesbaar, geneeslijk. |
curassier, een gewapent rijder, een swaar gewapent rijder, die gants in ’t harnas is. |
curatele, besorging, toesigt, redding. In curatele gestelt worden, onder de toesigt van een ander gestelt worden, alsmen in verloop van schulden geraakt, om daar uyt gered te worden. Curatele, toesigt, bewint, of voogdye over de goederen eener minder jaarige. |
curateur, een besorger, toesiender, voorstander, overstander, redder, die de toesigt of redding over iemants saaken, de welken in verval zijn, heeft. Curateur over een desolate boedel, een redder over een verlaate boedel, verlaate boedel-redder, die de verwarde staat van een verlaate boedel red. Curateur, |
| |
| |
een besorger, een gekosen voogd, de welke gekosen wierd, om het bewint over de goederen, eener minderjaarigen te hebben. |
curateurs, besorgers, toesienders, redders, gekose voogden. Siet curateur. |
curatie, besorging. |
cure, sorg. Cure, geneesing, heeling. |
cureren, besorgen, versorgen. Cureren, geneesen, heelen. |
curieus, nauwkeurig, nieusgierig, sinnelijk. Curieus, sorgvuldig. |
curieusheyd, nauwkeurigheyd, nieusgierigheyd, sinnelijkheyd. |
curieuslijk, nauwkeuriglijk, nieuwsgieriglijk, zinnelijk. |
cuscute, wrange, wring-kruyd, duyvels nay-gaaren, viltkruyd, of dooder kruyd. Dit is een wonderlijck gewas met veel lange veselen en draayen als snaaren voortkruypende, en verscheyden tuyten als streenen of klouwenes van verwart gaaren gelijkende; (waar van het mogelijk de naam van duyvels nay-gaaren bekomen heeft) somtijds so dik als de klauwierkens vanden wijngaard, somtijds heel dun, ende als ettelijke hairs gewijse lokken door een gevlogten, van sijn eerste uytspruytsel af sik selven om de takken en bladeren vande heesteren en kruyden windende, vlegtende, vastmaakende en omdraayende, ende de toppen van de selve met sijn lange meenigvuldige omwinsels so vast omhelsende en bekruypende, ende ten laatsten so dik en digt besettende, dat het die verworgt ende verstikt, of ten minsten door sijn swaar gewigt ter aarden veld |
| |
| |
ende houd leggende, of ook alle hun voedsel onttrekkende, doet verdorren en vergaan: waar van ik geloof, dat het de naam van dooder kruyd bekomen heeft, wring-kruyd noem ik het, om dat het de kruyden, daar het aenkomt, so verwringt, datser door verstikken. |
courrier, een looper, renner. |
custer, soek coster. |
custodie van den cooge, een boogkoker, booghoede. |
custodie, bewaring, wagt, hoede. |
cureye, het geweyd of ingewand der beesten, ’t welk men de jagthonden geeft; of der vogelen, ’t welk men de valken geeft. Cureye, een genees-middel van gedaante als een brok, waar mede men de jagt vogels doet braaken. Cureye, een wiek, gelijk men in de wonden steekt. |
custos, een hoeder, wagter, bewaarder, opsiender, of toesiender. |
| |
C. Y.
cylindre, een ronde suyl, rol-steen. Sie cilinder. |
cynosure, de noord-ster, leyd-ster, is een gesternte bestaande uyt seven sterren, de welke de kleyne beer genoemt word. |
| |
D. A.
daar de saak verder soude komen te devolveren, daar de saak verder soude komen te dienen, dat is, voor wat regter het soude mogen wesen, daar een saak verder voor kwam te dienen. |
| |
| |
damaskeneren, met ingevlamd beeldsel versieren, of met in gevuurd schildery versieren. |
damaskeneren, degens of swaarden glad en geblauwt maaken. De swaardveegers leggen de degens eerst wat int vuur, daarse wat blauw van worden, en dan maaken syse voort soo versiert op. |
damaskeneren, met bloem-werk maaken, met gebloemte bewerken, met loof-werk maaken, eenige wolle stoffen. |
damast, of damast stof, wol gebloemd vrouwe stof, wol gebloemd stof: dat is, wolle stof daar bloemen en loof-werk opgewerkt word. Daar is ook wel sulke wolle stof die ongebloemd of sonder loof-werk is: ’t welk men kan heeten wol vrouwe stof, of wol ongebloemt vrouwe stof. Beyde dese stoffen dienen om vrouwe kleederen van te maaken; en mogelijk hebben de Vranken het eerst gevonden, en om dat het tot vrouwe kleederen dient, damast dat is vrouws (namentlijk stof) geheeten; want damast schijnt afkomstig te zijn van dame, een vrouw. |
damast-bloemen, of dames-bloemen, jongvrouws-bloemen, of winter violeeren. Dese bloemen geeven eerst uyt haare wortel, breede swartagtige of swart groene bladeren rondom gekerft: daar tusschen wassen steelen anderhalven voet of meer hoog, met diergelijken maar kleynder bladeren bewassen en bekleet: op het opperste van de zijdtakskens oft wieken van dese steelen spruyten witte somtijds roodagtige bloemen uyt: het saad, ’t welk kleyn, langagtig en bruyn van verwe is, wast in langwerpigronde |
| |
| |
hauwkens: de wortelen zijn faselagtig en sterk. |
damasten kleed, een wol gebloemd stoffe kleed, of een wol gebloemd jongvrouws stoffe kleed: een kleed ’t welk van die boven geschreve stoffe gemaakt is. |
dame, heerinne, vrouw. |
damoiselle, een jongvrouw. |
damnatie, doeming, doem, verdoeming, veroordeeling. |
damneren, doemen, verdoemen, veroordeelen. |
damnificatie, schade doening. |
damnabel, doemelijk, verdoemelijk. |
danger, of dangier, gevaar. |
dangereus, gevaarlijk. |
dank-offer, een vreede-gifte, of dank-gifte is een vrywillige gifte, ’t zy dat het een beest was, dat geslagt wierd, of iets anders dat gegeeven wierd, tot wensching om vreede, welstand, of gesontheyt te verkrijgen, of dat gegeeven wierd tot danksegging van verkrege vrede, welstand, of gesontheyd. Hebr שלם schelem, of שלאונים schelamim, vredig, vrewenschende, vrehebbig: komt van שלם schalam, vrede hebben, vrede houden, vrede wenschen, voorspoet genieten, vrede genieten, vervult worden, volbragt worden. |
dat de enqueste gehouden sal werden als ordinair, dat die ondervraaging, of verhooring van getuygen voor wettig sal worden gehouden: te weten, die siekts halven, of ouderdoms halven somtijds geschied: als men bevreest is, dat de getuyge, of getuy- |
| |
| |
gen mogten komen te sterven, eer de saak, daar in sy soude getuygen, kwam te dienen. |
dat de instantie verklaart sal werden desert, dat het regts vervolg verklaart sal werden te zijn verloopen, of, dat de voorregt betrekking verklaart sal werden te zijn vernietigt. ’t Welk geschied, als den anlegger des gedings binnen behoorlijke tijd sijn regt niet vervolgt en heeft. |
dat de gedaagde obedientie verklaare, dat de gedaagde nakoming verklaare, of dat de gedaagde nakoming van de bevelen des regters verklaare: dat is dat de gedaagde moet verklaaren, te sullen, hangende den gedinge, nakomen of gehoorsaamen de bevelen des hofs, of des regters. |
dat de impetrant verklaart sal werden niet ontfankelijk voor als nog, dat den eyscher verklaart sal werden niet ontfankelijk voor als nog, als de welke te vroeg op is, dat is, als den eyscher of anlegger in hooger voorregt betrekking te vroeg en voor de tijd zijn regt wil vervolgen. |
dat hy op de articulen antwoord per verbum credit vel non, dat hy de vraagstukken of bevestigende of ontkennende beantwoord; of, dat hy op de vraagstukken antwoord, ja, of neen. Soekt artykelen. |
dat het proces verklaart sal werden interrupt, dat het geding verklaart sal werden door den tijd te zijn verloopen. ’t Welk geschied, als men een begonne saak op de behoorlijke tijd niet voort vervolgt, maar dat men die tijd laat verby gaan. |
dateren, dag teykenen, dag stellen, tijd stel- |
| |
| |
len, dat is, den dag by schrijven van de maand, en het jaar. |
date, of datum, dagteykening, dagstelling, tijdstelling, dat is, de aanteykening van den dag en tijd wanneer iets geschied. |
datum eens briefs, de dagteykening eens briefs, de tijdstelling eens briefs: om te weeten wanneer de selve geschreeven is. |
| |
D. E.
deambulatie, een wandelinge. |
deambuleren, wandelen. |
debat, een tegenwerping, wederlegging, tegenspreeking, bestrijding. Debat, een rekenings wederlegging schrift, rekenings tegenspreeking schrift, tegenwerpinge tegen een rekening, of een straf-schrift, dat is, een geschrift, daar by iemant een rekeninge, om datse wat onbehoorlijk gestelt is, tegenspreekt, en bestraft: ofte eenige stellingen of overgelegde stukken wederlegt, en wraakt. Debat, beantwoording, twist, tegen-rede. |
debattant, tegenspreeker, bestrijder, wederspreeker, wederlegger, beantwoorder. |
debatteren, tegenspreeken, wederspreeken, beredenen, beantwoorden, bestrijden, bevegten. |
debauchant, slampamper, slemper, optrekker, opsnapper, spilpenning. |
debaucheren, optrekken, moy weer speelen, oprokkenen, verleyden, verwilderen, slempen, slampampen. |
debet, is schuldig. |
debil, swak, krank, amagtig, of onmagtig. |
debiliteyt, swakheyd, krankheyd. |
| |
| |
debiliteren, verswakken, krenken, of kranken. |
debit, schuld, uytschuld, dat wy aan een ander schuldig zijn en betaalen moeten. |
debiteur, een schuldenaar, schuldplichtige, die aan een ander iet schuldig is. |
debiteur principaal, een self-schuldige, oorspronkelijk schuldenaar, die de schuld self gemaakt heeft. |
debitrice, een schuldenaaresse, een wijf dat aan een ander iet schuldig is. |
debitrice principaal, een self-schuldenaaresse, oorspronkelijk schuldenaaresse, die de schuld self gemaakt heeft. |
debonnuire, goedertier, goedaartig. |
decadentie, vervalling. In decadentie, in vervalling van staat. |
decantatie, beroeming, lof-roeming, lof-geeving. |
decanteren, beroemen, roemen, lof-roemen, lof-geeven. |
decederen, afgaan, weg gaan, wijken, afwijken, een ander plaats maaken. |
decent, betaamelijk, gevoeglijk, hebbelijk. |
decentie, betaamelijkheyd, gevoeglijkheyd, geschiktheyd. |
december, winter-maand, dese maand heeft na het vierde gety des jaars, ’t welk men de winter heet, en in dese maand begint, de naam gekregen. Sy word ook heylig-maand geheeten, om dat onsen Behouder in de selve, so men segt, gebooren is. Heeft ook de naam van hoere maand vande onkuysheyd der hoeren. De Duytsen noemense ook wolf-maand, mogelijk om datmen inde sneeuw- |
| |
| |
tijd de wolven veel meer siet als op andere tijden. |
deceptie, bedrieging. |
deceren, betaamen, voegen. |
decerneren, verleenen, bestemmen, toestemmen, besluyten, goed keuren. Decerneren, onderscheyden, bescheyden, schikken. Decerneren, voorneemen. |
decerneren restablissement, verleenen herstelling van besit, of van staat, of toe wijsen herstelling van besit, of van staat, verleenen weder insetting in het besit, of toe wijsen weder insetting in het besit. De regter decerneert restablissement, de regter wijst herstelling van staat toe aan iemant, of de regter wijst de herstelling in ’t besit toe aan iemant, de regter wijst weder insetting in staat toe aan iemant, of de regter wijst weder insetting in staat toe aan iemant, dat is, een verklaaringe van den regter, waar by hy een anlegger (in voorval van nieuwigheyd) in het middeler wijls besit, daar een ander hem heeft uyt gestooten, hersteld, dat is, terwijl men om de besitting ding-taal voert. |
decerneert restablissement, s. decerneren restablissement. |
decessie, af-gaaning, weg-gaaning, wijcking, af-wijcking, plaats-maaking voor een ander. |
dechargeren, ontlasten. |
decideren, uytspreeken, wijsen, beslegten, vellen, slissen. Decideren, af-snijden. |
decifreren, beschrijven, af-schilderen, beteykenen. Decifreren, af-rekenen. |
decipieren, bedriegen, uytstrijken. |
| |
| |
decisie, een uytspraak, gewijsde, beslegting, besluyt, uyting, slissing. Decisie, een af-snijding. |
decisijf, uytspraakelijk, beslegtelijk, beslisselijk. Decisijf, af-snijdelijk. |
declaratie, een rekening. Declaratie, een verklaaring, aanwijsing, uytlegging. |
declaratien debatteren, een rekening tegen spreeken, of een rekening wederleggen, ’t welk geschied, alsmen meynt, datse niet behoorlijk gestelt is. |
declaratif, verklaarend. |
declareren, anwijsen, verklaaren, uytleggen. Declareren, rekening maaken, of rekenen. Declareren, blinkende maaken. |
declinatie, een afwijking, ontwijking, ontgaaning, afgaaning. Declinatie, een afwending, afkeering. Declinatie, een mijding, schouwing, vlieding. Declinatie, buyging, af-helling. |
declinatoire exceptie. soekt exceptie declinatoir. |
declineren, afwijken, ontgaan, afgaan, ontwijken. Declineren, schouwen, mijden, vlieden. Declineren, afwenden, afkeeren. Declineren, buygen, af hellen. |
decoctie, kooking, verkooking, of inkooking. |
decoqueren, kooken, in doen sieden tot op een sekere maate, verkooken, inkooken. Decoqueren, verminderen, of verdoen sijn goed. |
decor, eerluyster, angenaamheyd, bevalligheyd. |
decoreren, vertsieren, op pronken, op toyen. |
decreet, een gebod, last, regts-gebod. De- |
| |
| |
creet, een besluyt, voorneeming, bekentenisse. Decreet, een toestemming van een regter nopende de verkoopinge van vaste goederen, onmondigen toebehoorende. |
decressent, af-groeyend, af-gaand. |
decresceren, afgroeyen, afgaan. |
decretatie, een bevestiging, toestemming, goedkeuring, besluyting. |
decreteren, bevestigen, besluyten, goedkeuren, toestemmen, verklaaren van waarden. |
decrieren, uytkrijten. |
dedecoratie, ontsiering, onteering. |
dedecoreren, ontsieren, onteeren. |
dedicatie, toe-eygening, toe-wying, op-draaging, overgeeving, op-dragt, anbieding. Dedicatie, heyliging. |
dediceren, toe-eygenen, op-draagen, toe-wyen, anbieden, overgeeven. Dediceren, heyligen. |
dedignatie, verontwaardiging, versmaading, veragting. |
dedigneren, verontwaardigen, versmaaden, veragten. |
deduceren, voordraagen, voorbrengen, inbrengen, verhaalen, verklaaren, bewijsen, te kennen geeven. Deduceren, leyden, afleyden, geleyden, vervoeren, van boven tot beneden leyden, ontrekken, beleyden. Deduceren, onderwijsen, verhandelen, af-korten. |
deductie, een saaks voordraaging, dat is, een geschrift, waar by een verhaal vande saake werd gedaan, ende de selve met redenen en middelen van regten bevestigt. Deductie, een verhaal, berigt, berigting, verhaaling, verklaaring, bewijsing. Deductie, voordraa- |
| |
| |
ging, voorbrenging. Deductie, leyding, geleyding, afleyding, vervoering, onttrekking. Deductie, een verhandeling, af-korting, onderwijsing. |
deductien van regten, voorbrengingen van regten, of voordraagingen van regten. Als men tot bevestinge van sijn saak wetten en regten by brengt. |
defailiance, ontbreking, mangel, missing, in gebreeke blijving. |
defailiant, een bankeroeter, bank-breeker, versuymer. |
defailieren, missen, ontbreeken, in gebreeke zijn, in gebreeke blijven. Defailieren, bankeroet speelen. |
defalcatie, aftrekking, afkorting, afslag, afsnijding. |
defalqueren, afkorten, aftrekken, afsnijden, wegneemen. |
default, of defaut, versuym, als den gedaagde, gedagvaart zijnde, voor het gerechte niet en komt, nochte een gemachtigde send, word tegens hem verleent versuym. Default, gebrek, mangel, in gebreeke blijving. |
defaveur, ongunst, wangunst. |
defect, gebrek, ontbreeking, missing, mangel. Defect, gebrekig, ontbrekig. Defect, gebrekelijk, ontbrekelijk. Defect, siet default. |
defectie, een afval, afwijking, afstant. Defectie, ontbreeking, gebreeking, missing. |
defectijf, of defectues, gebrekelijk, gebrekelijker wijse, ontbrekelijk, ontbrekelijker wijse. |
defenderen, verweeren, verdaadigen. Defen- |
| |
| |
deren, beschutten, beschermen, voorstaan. |
defence, of defense. Siet, defensie. |
defendeur, of defenseur, een verweerder, verdaadiger, beschermer, beschutter, voorstander. |
defensie, verweering, verdaading, bescherming, beschutting. |
defensif, verweerende, of verweerender wijse, verdaadigende, verdaadigender wijse, beschuttende, beschuttender wijse, beschermende, beschermender wijse. |
defensif, weerbaar, beschutbaar, verweerbaar, beschermbaar. |
defensif en offensif, verdaadigender en beschadigender wijse, of verdaadigende en beschadigende, verweerende en beschadigende, verweerender en beschadigender wijse, beschuttender wijse en beschadigender wijse, beschuttende en beschadigende, beschermende en beschadigende, beschermender en beschadigender wijse, of verweerende en anleggende. |
defereren, opdraagen, overdraagen, gedraagen. Defereren, anbrengen, verklikken, beklappen. |
deficieren, gebreken, in gebreke blijven, ontbreken, versuymen, missen. Deficieren, afvallen, verlaaten, afwijken. |
defieren, wantrouwen, mistrouwen, niet betrouwen. |
definibel, bepaalbaar, uytbeeldelijk, ontwerpelijk, af-paalbaar. |
definieren, bepaalen, af-paalen, scheyden, eynd scheyden, beschrijven. Definieren, uytspreeken, verklaaren, eynden. Definieren, uytbeelden, ontwerpen, af-schetsen. |
| |
| |
definitie, een bepaaling, af-paaling, scheyding, beschrijving. Definitie, een uytspraak, uytspreeking, verklaaring, eynding. Definitie, een uytbeelding, ontwerping, afschetsing. |
definitijf, bepaalt, heel af-gedaan, uytgesprooken. |
definitijf vonnis, een eynd-oordeel. Siet vonnis definitijf. |
definitive sententie, een eynd-oordeel. Siet sententie definitif. |
definitivelijk, uyteyndelijk. Definitivelijk, bepaaldelijk. |
deflecteren, af-wijken, af-wenden, af-keeren, buygen en vouwen. |
deflectie, af-buyging, helling, af-wending, af-keering. |
defloratie, onteering, schoffeering, schending, verderving. Defloratie, ontbloeming. |
defloreren, onteeren, schoffeeren, schenden, verderven. Defloreren, de bloemen aftrekken. |
deflueren, af-vloeyen. |
defluxie, af-vloeying, sinking. |
deform, leelijk, mismaakt, af-sigtig. |
deformeren, leelijk maaken, ontsieren, mismaaken. |
defrayeren, kost-vry houden, kost-vryen, vry houden. |
defraudatie, bedrieging, bedrog, verkorting, beschadiging. |
defrauderen, bedriegen, verkorten, beschadigen, veroordeelen. |
degeneratie, ontaarding. |
degenereren, ontaarden. |
degouteren, onsmaakelijk maaken, wansmaaken, walgen. |
| |
| |
degradatie, een vernedering, af-setting. Als iemand uyt sijn staat en waardigheyd geset of gestooten word. Degradatie, een af-treeding, aftreed. |
degraderen, vernederen, af-setten. |
deguiseren, vermonden, of vermommen, dat is, sijn mond veranderen, datse onkundig is: de mond nu genomen voor ’t aangesigt, so ist so veel of men segt, sijn aangesigt met een valsch aangesigt veranderen. |
dehortatie, afmaaning, ontraading, afraading. |
dehorteren, afmaanen, ontraaden, afraaden. |
deite, Godheyd, dat is de wesenheyd Godts. |
dejectie, afwerping, nederwerping. Dejectie, kakkery, stoelgang, afgang. |
dejicieren, afwerpen, nederwerpen, ter aarden werpen. |
dekenschap, overmanschap. |
deken, een overman, die om eenige opsigt te hebben over eenige andere gekoren word. Deken, een rot-meester. Sie corporaal. Deken van ’t ambagte of van ’t gilde, overman van ’t ambagte of van ’t gilde. Deken der geestelijkheyd, overman der geestelijkheyd, overman over eenige geestelijken. Deken, opper-ouderling, of eerste ouderling, die de eerste is van een vergadering der ouderlingen, of die overman is over eenige ouderlingen. Deken, eerste heyliger, die overman is over eenige heyligers, of eerste leeraar, die overman is over eenige leeraars. Deken, geestelijk tugt-meester, tugt-meester der geestelijken, die de selven bestraft, |
| |
| |
wanneer sy sik te buyten gaan. |
delaberen, af-sijgen, sakken, vallen, vervallen, ontvallen. |
delay. Siet dilay. |
delayeren. Sie dilayeren. |
delateur, een verklikker, beklapper, anbrenger: die iets van een ander verklikt en anbrengt. |
delatie, overdraaging, opdraaging. Delatie, anbrenging, verklikking. |
delectatie, verlustiging, vermaak. |
delecteren, verlustigen. |
delectie, verkiesing. |
delegatie, beveeling, belasting, bevel-geeving, last-geeving. Delegatie, een besending, sending, een gesantschap. Delegatie, een oversetting, overwijsing, schuld-overwijsing, schuld-oversetting. Als een schuldenaar sijn schuld-eyscher in de plaats van geld in betaaling geeft een schuld-overwijsing op een ander, om van die sijn betaalinge te vorderen. Delegatie, een ontmaaking, onthiet. Als iemant iets, ’t welk hem by uyterste wil gemaakt was, wederom ontmaakt word. |
delegeerde, een af-gevaerdigde, af-gesant, af-gesondene. Delegeerde, last-gegeevene, bevel-gegeevene, gestelde. Delegeerde, ontmaakte, die iets, dat hem gemaakt was, ontmaakt is. |
delegeerde regters, gestelde en gewese regters, zijn die in sommige buyten gewoonelijke saaken, daar over de gewoonelijke regters of weygeren, of niet konnen regt doen, gestelt worden en gekosen als regters, om daar |
| |
| |
over regt te doen. Delegeerde regters, haage sette regters, zijn die uyt de magt en bevel vande gewoonelijke regters eenige besondere saaken verrigten en uytvoeren. |
delegeert, af-gevaerdigt, af-gesonde, gesonde. Delegeert, bevel-gegeeven, last gegeeven, gesteld. |
delegeren, bevelen, belasten, bevel geeven, lastgeeven. Delegeren, senden, af-senden, wegsenden, afvaerdigen. Delegeren, oversetten, overwijsen, te weten, een schuld. Delegeren, ontmaaken, onthieten. |
deliberatie, beraading, besinning, overleg, opset. |
delibereren, beraaden, besinnen, overleggen, overweegen, raad slaan. |
delicaat, teer, sagt, lekker. |
delict, een misdaad, overtreeding, sonde, ondaad. |
deligeren, verkiesen, uytleesen. |
deliniatie, betrek, bewerp, ontwerp. Deliniatie, af-streeping, dat is iets met streepen afteykenen, of af-beelden. |
delinieren, afpaalen, afmeten, afteykenen, afstreepen, met streepen afbeelden, of afteykenen. |
delinquant, een misdaadige, misdaader, overtreeder, misdoender. |
delinqueren, misdoen, overtreeden, sondigen, verbeuren. |
deliratie, suffing, sotheyd, raaskalling, mijmering. Deliratie, buyten-spoorigheyd. |
delireren, suffen, sinneloos zijn, revelen, raaskallen, mijmeren. Delireren, uijt der voren gaan in ’t eeren, niet regt gaan, dwaalen. |
| |
| |
delivrantie, bevryding. |
delivreren, bevryden. |
delogeren, verhuysen, verplaatsen. |
demandatie, beveeling. |
demandement, bevel. |
demanderen, beveelen. |
demanteleren, ontwallen, ontvesten, ontmantelen. |
demanueren, voortvlieten, vervloeyen, uytlekken. |
demeinen. soek domainen. |
dementij, een loogen verwijt. |
demigratie, verhuysing. |
demigreren, verhuysen. |
demissie, vernedering, af-setting, af-dank, af-danking. |
demitteren, af-laaten gaan, af-senden, af-setten, af-danken. |
democratie, volks heerschappye, volks regering, volks heersching. Een regering, of bestiering, alwaar ider eerlijk burger sijn stem had in ’t raaden tot ’s lands welvaaren. Sodanige volks heerschappye pleeg hier om her in dese duytse landen te wesen. Alhoewelder Koningen en grooten waaren, soo hadden die meer een raadende bestiering, als een gebiedende heerschappe: en bleef het opper-regt en magt by ’t volk, van welke regeringe hier, en op veel plaatsen als nog een schaduwe van is, maar de kragt isser al een weynig van verlooren. |
demolieren, verdelgen, af-breeken, uytrooyen. |
demolitie, verdelging, af-breeking, uytroojing. |
| |
| |
demoniaak, een verrukte van sinnen, kranksinnige, of onsinnige, dolle, of besetene, die van een onreyne geest, dat sijn onreyne bedenkingen gekwelt zijn: dit is een seer swaare siekte of gebrek, ’t welk veroorsaakt word door een kwaade gesteltheyd des bloeds, en een kwaade gesteltheyd en swakheyd der hersenen, waar door ’t gemoed ontroert en van allerley kwaade en ongerijmde bedenkingen overheert word, onweetenheyd en kleynmoedigheyd doen hier ook al veel toe. |
demonstratie, betooning, betooging, vertoog, bewijs. |
demonstratijf, betooglijk, anwijsend. |
demonstreren, betoonen, bewijsen. |
demoveren, verplaatsen, afkeeren, ontwenden. |
denieren, ontseggen, logenen. |
denominatie, noeming, naa-noeming, afnoeming. |
denominatijf, afnoemig, naamagtig, naamstammig. |
denomineren, afnoemen, benoemen. |
denotatie, betekening, beduyding. |
denoteren, betekenen, beduyden. |
densiteyt, dikheyd. |
densitude, digtheyd, gedrongenheyd, dikheyd. |
dentitie, tanding. |
denumerabel, aftelbaar, aftellijk. |
denumeratie, aftelling, afrekening. |
denumereren, aftellen, afrekenen. |
denunciatie, ankondiging, ansegging, verkondiging, waarschouwing, dreyging bood- |
| |
| |
schapping van eenig toekomend ding. |
denuncieren, ankondigen, anseggen, waarschouwen, boodschappen eenig ding, ontbieden. |
depecheren, afvaerdigen, opmaaken, uytgeeven. |
depeches, afvaerdigingen. |
depelleren, verdrijven, verjaagen, uytstooten. |
dependent, afhangend, ergens toebehoorende. |
dependentie, afhanging, afhangentheyd, aanhanging, vanhanging, dat is, ’t geen ergens van afhangig is, of ’t geen ergens aanbehoord, of toebehoord. |
dependere, afhangen, vanhangen, anhangen, ergens toebehooren, ankleeven. |
depictie, af-schildering, afmaaling. |
depingeren, af-schilderen, afmaalen. |
deplorabel, beschreyelijk, beweenelijk. |
deploratie, beschreying, beweening. |
deploreren, beweenen, beschreyen. |
deponent, een getuyge, oorkonder. Deponent, neerstellend. |
deponeren, getuygen, oorkonden, tuygen, getuygen in regte, verklaaren, in regte verklaaren. Deponeren, in bewaaring geeven, ter hand stellen, onder regt leggen. Deponeren, af-seggen, af-stellen, nederleggen, nedersetten, uytsetten. |
deportement, een af-setting, als iemant uyt sijn ampt geset word. Deportement, draaging, verdraaging. |
deporteren, af-setten. Deporteren, draagen, verdraagen. |
| |
| |
deposant, een getuyge, oorkonder, getuyger, die iets getuygt waar te zijn. |
deposante, een getuyge, of getuygster, die iets getuygt. |
deposeren, getuygen, betuygen, oorkonden, getuygenis der waarheyd geeven, verklaaren, verklaaring doen, getuygen in regte, in regte verklaaren. Deposeren, daar stellen, overstellen, uytsetten. |
depositie, een betuyging, getuygenis, verklaaring. Depositie, een aflegging, uytsetting. Depositie, onder-regtlegging, ter handstelling, bewaargeeving. |
deposito, onder gelegt, ter hand gestelt, te bewaaren gegeeven, te bewaaren angenomen. Deposito, uytgeset, uytsetting op gelds winst. Geld op deposito setten, geld op gelds winst geeven, of geld op gelds winst uytsetten, dat is, sijn geld an iemant geeven te gebruyken, mits daar voor genieten de jaarlijkse gelds winst. |
depossideren, iemant uyt sijn goed setten, iemant uyt sijn besit setten, uyt het besit stooten, uyt het besit weeren. |
depost, afgelegt. Depost, afgelegt geld, of overgegeeve geld. |
depravatie, verslimmering, verargering, bederving. |
depraveren, verslimmeren, verargeren, bederven. |
deprecateur, een middelaar, tusschenspreeker, af-bidder, verbidder, die imand verbid. |
deprecatie, af-bidding, verbidding. |
depreceren, af-bidden, verbidden. |
depredatie, een rooving, berooving, plondering. |
| |
| |
deprederen, rooven, berooven, plonderen. |
deprehenderen, vangen, grijpen, angrijpen, vangen op de daad. Deprehenderen, gewaar worden, bevinden. |
deprehensie, een gewaarwording, bevinding. Deprehensie, vatting, grijping, angrijping, vanging. |
deputatie, een af-sending, af-vaerdiging. Deputatie, een af-houwing, af-snijding. Deputatie, peynsing, meyning. |
deputeerde. soekt committeerde. |
deputeert, af-gesonden, af-gevaerdigt, gemagtigt. |
deputeren, af-senden, af-vaerdigen, magtigen of bevel geeven om iets te verrigten. Deputeren, rekenen, agten, schatten, af-sonderen, meynen, peynsen. Deputeren, af-houwen, af-snijden. |
derivatie, afleyding, af-spruyting, aftrekking. |
deriveren, afleyden, af-spruyten, aftrekken. |
derogatie, af-schaffing ten deele, gedeelt af-schaffing, eensdeelse te niet doening, afkeuring ten deele. Dit geschied, wanneer een wet, of insetting niet geheel, maar ten deele afgeschaft word, en afgekeurt. Derogatie, een aftrekking, vermindering, afbreeking, onttrekking. |
derogeren, eensdeels te niet doen, ten deele af-schaffen, ten deele afkeuren. Derogeren, aftrekken, verminderen, afbreeken, onttrekken, weeren. |
desabuseren, weder te regt brengen, uyt den dut helpen. |
desadvoy, af-stemming, ontkenning, logening. |
| |
| |
desadvoyeren, af-stemmen, ontkennen, logenen, van geener waarde houden. |
desarmatie, ontwapening. |
desarmeren, ontwapenen. |
desastre, rampspoet, onheyl. |
desbanderen, ontspannen, los laaten, ontslaan, ontbinden. |
desborderen, overvloeyen. |
descendent, een afkomeling. Siet descendenten. Descendent, afgaande, nederwaarts gaande. |
descendenten, afkomelingen, nedergaande maagen, vrienden, in nedergaande maagschap, die malkander in nedergaande maagschap bestaan, gelijk als kinderen, kinds-kinderen, agter kinds-kinderen, ende soo voorts nederwaarts tellende. |
descendentie, nederdaaling, afgaaning, afkoming, afklimming. |
descenderen, nederdaalen, afklimmen, afgaan, afkomen. |
descensie, nederdaaling. |
desconsolatie, wantroosting. |
desconsoleren, wantroosten. |
descourageren, vertsaagen. |
describeren, af-schrijven, beschrijven, uytschrijven. |
descriptie, af-schrijving, beschrijving, uytschrijving. |
desdommagement, schadeloosheyt. |
desereren, verlaaten, aflaaten. |
desert, verloop, verloop eens beroeps: dat is, wanneer den anlegger des gedings een angevangen beroep binnen de behoorelijke tijd daar toe gestelt, niet en vervolgt: maar |
| |
| |
dat hy ’t selve heeft laaten verloopen, als dan versoekt de gedaagde, dat het regts vervolg verklaart sal werden te zijn verloopen. Desert, verlaaten, woest, wildernis, woeste plaats, of woestijn. Desert, eenlijk, eensaam, grouwelijk. |
desertie, een verlaating. Desertie, verloop. Siet desert. |
desertie van appel, aflaating eens beroeps, verlaating van een angevange beroep. Siet desert. |
desperatie, wanhooping. |
despereren, wanhoopen. |
desheridatie, onterving. |
desherideren, onterven. |
deshortatie, afmaaning. |
deshorteren, afmaanen. |
desideratie, verlanging, begeering. |
desidereren, verlangen, vereyschen, begeeren, gemist worden, vermist worden. |
designatie, afteykening, beduyding, toewijsing. |
designeren, afteykenen, anwijsen, beduyden. |
desisteren, afstaan, afstant doen, aflaaten, ophouden. |
desmoveren, beweegen, versetten, vervoeren. |
desobligeren, ontslaan. |
desobservatie, nalaating, ongebruyk. |
desobserveren, nalaaten, kwaalijk waarneemen, versuymen, verwaarloosen. |
desolaat, verlaaten, verwoest. Desolaat, mistroostig, troosteloos. |
desolate boedel, een verlaate boedel, een af- |
| |
| |
gestaane boedel, dat is, een boedel die by iemant, die onvermogen is sijn schuld-eyschers te betaalen, verlaaten word, en word de selve als dan by de schuld-eyschers angetast, of sy vervalt onder de kamer vande verlaate boedels. |
desolate boedels-kamer, de kamer vande verlaate boedels, is de plaats daar de saaken, of verschillen, die over verlaate boedels vallen, of uyt de selven rijsen, dienen: en alwaar de boedels gered worden, en te gelde gemaakt: en ’t geld onder de schuld-eyschers, na ieders regt, uytgedeelt. |
desolatelijk, mistrootelijk. Desolatelijk, verwoestelijk. |
desordre, wanschik, wanstal. |
despage, een see-regts-gewijsde, dat is een gewijsde vande regters van see-saaken. Hoe dit woord despage een see-regts-gewijsde komt te betekenen, dat kan ik niet raaden. Het schijnt, datmen malkander maar wat moeyten soekt an te doen. |
despageren, see-regts-gewijsde geeven. Wat dit voor een Schots of Spaans woord is, dat weet ik niet, en of het van een Spaans woord despaschar, ’t welk betekent afvaerdigen, af-schikken, af komt, dat kan ik niet vast seggen. |
despect, veragting, afsigt, smaad. |
despenderen, bekostigen, verspillen. |
despensier, schaf-meester. |
desperaat, twijffelmoedig, wanhoopig. |
desperatelijk, wanhoopelijk, twijffelmoedelijk. |
desperatie, wanhoop, twijffelmoedigheyt. |
| |
| |
despereren, wanhoopen, twijffelen, vertwijffelen. |
despoticale regering, een overheerde heerschappy, of overheerde bestiering, is de heerschappy die de overwinner over de overwonnenen voert. |
despicieren, versmaaden, veragten, afsien. |
dessacratie, ontheyliging. |
dessacreren, ontheyligen. |
dessaiseren, ontblooten, ontneemen. |
desseyn, opset, voorneemen, toeleg. |
dessert, een nageregt, ’t welk, na dat de overgeschote spijs afgedischt is, op tafel geset word. |
dessertje, een nageregje. |
destinatie, schikking, bestemming, bestelling. |
destineren, schikken, bestellen. |
destituut, versteeken. |
destitueren, ontsetten, verlaaten, verstellen, versteeken. |
destitutie, verlaating. |
destructie, verdelging, vernieling, verwoesting. |
destructijf, verdelliglijk, vernielijk, verwoestelijk. |
destrueren, verdelgen, vernielen, verwoesten. |
detectie, ontdekking. |
detegeren, ontdekken. |
detenteren, onthouden, ophouden, houden. |
detentie, vasthouding, besetting, gevangenhouding, in bedwanghouding, ophouding, onthouding, bewaaring, gevangenis. |
deterioratie, een verargering, verslimming. |
deterioreren, verargeren, verslimmen. |
| |
| |
determinatie, afpaaling, bepaaling, afsteeksel besluyt. |
determineren, afpaalen, bepaalen, besluyten. |
detestatie, af-sweering, vloek, vervloeking, af-schrik, verfoeying, vlieding, schouwing. |
detesteren, vervloeken, af-sweeren, voor grouwel houden, afgrouwen, vlieden, verwerpen. |
detineren, ophouden, onthouden, vast houden, gevangen houden, in bedwang houden, besetten. |
detorqueren, ontwenden, omkeeren, verdraayen, krommen, ombuygen. |
detorsie, omwending, omkeering, verdraaying, ombuyging. |
detracteren, aftrekken, onttrekken, af korten. Detracteren, agterklappen. |
detractie, aftrekking, onttrekking, af korting. Detractie, agterklap, eer-rooving. |
detractie vande falcidische portie, maakingkorting van het vierde gedeelte der ervenis, aftrekking van het vierde gedeelte der ervenisse. Dese maakingkorting kort een erfgenaam de maakingbeurders af, als hun meer als dry derden deelen der ervenisse is gemaakt, op dat de erfgenaam, volgens sijn regt dat hy heeft, het eene vierde gedeelte vry en onbeswaart voor sik behoude. |
detractie vande trebellianische portie, overhandsche erffenis korting, erf korting van het vierde gedeelte eener overhandsche erffenis. Dese erffenis korting kort een erfgenaam uyt de hand, de erfgenaam over de hand af, als hem meer is gemaakt, als dry |
| |
| |
deelen der erffenisse, op dat de erfgenaam uyt de hand, volgens sijn regt dat hy heeft, het eene vierde gedeelte vry en onbeswaart voor sik behoude. |
detraheren, aftrekken, onttrekken, wegneemen, afkorten. Detraheren, agterklappen. |
deuternomium, tweede-wet, is een seker boek inde schrift, vande Grieken also genoemt, om datter de wet of tien geboden, welke in het boek des uyttogts verhaalt staan, weder in verhaalt worden. En dit woord deuternomium laat men so al onovergeset in ’t neder duyts staan even al eens of het onoversettelijk was. Dit boek tweede wet word ook genoemt het vijfde boek Moses: want men poogt ons wijs te maaken dat Mose de selve soude geschreven hebben, alhoewel uyt die boeken self anders getoont kan werden. Dog men soude het Moses boeken konnen noemen, om datter van Moses in gehandelt word: maar dan is het eerste boek Moses boek niet, om dat daar van Moses niet gesprooken word. De Hebreen noemen het הדברים אלה כפר, sepher ele hadebarim, het boek dit zijn de woorden, dat is na de eerste woorden van het begin des boeks. |
devaliseren, struykrooven, stroopen. |
devaliseert, beschadigt, ontreddert. |
devalleren, neerlaaten, afsinken, sakken. |
devastatie, verwoesting, vernieling. |
devasteren, verwoesten, vernielen. |
deviatie, afgaaning vande weg, afdwaaling. |
devijs, een sin-spreuk. |
| |
| |
deviseren, gesprek houden, kouten, praaten. |
devoir, pligt, pligt-schuld. Devoir, vlijt, naerstigheyt. |
devolatie, afvlieging. |
devoleren, afvliegen. |
devolveren, toekomen, afkomen, uyt de gewoonte komen. Devolveren, doen komen, komen, dienen voor eenig geregt. Devolveren, afrollen, afwentelen, van booven neder rollen, doen vallen, ontwinden, afwinden. |
devolutie, afgang, afkoming, ontwinding, vermindering, verloop. |
devoratie, opslokking, verslinding. |
devoreren, opslokken, verslinden. |
devoot, andagtig, eerbiedig. |
devotie, andagt, eerbieding, eerbiedigheyd. |
devotieus, andagtig, eerbiedig, Godsdienstig. |
devoueren, verlaaten, vervloeken. |
devoveren, toewenschen, toewyen. |
dexteriteyt, geswindheyd, behendigheyd. |
| |
D. I.
diabel, lasteraar, beschuldiger, aanklaager. |
diademe, een Konings kroon, een windsel, ’t welk de Koningen op ’t hoofd droegen, een hoofd tsiersel. |
diaken, een dienaar. Diaken, een opsiender der armen, arme besorger, of arme versorger, dat is, een die den opsigt heeft over de arme menschen, en de selven besorgt datse onderhoud van spijs en drank en andere noodsaakelijke dingen tot onderhoud bekomen. |
| |
| |
dialect, een wijs van spreeken, de uytspraak eenes taals, of eygenschap van ider taal in de uytspraak: dat is, ider taals eygenschap inde uytspraak. |
dialectica, de redenkonst, de konst van welspreekentheyd. |
dialoge, een tsaamenspraak, tweespraak. |
diameter, middelstreep, of midstreep, is de streep, dewelke in ’t midden van een rond getrokken word, en het selve rond dan an tween verdeelt. |
diaphragma, het middel-schot, middel rift, af-schutsel, ’t welk is een vlies in ’t lijf, dat de ingewanden des borsts en buyks van een scheyd. |
diastole, verlanger. Diastole, verlanging, uyttrekking, uytbreyding, opening. |
diatribe, ommegang, gewoonte, oeffening, tijdkorting, by-eenkomst, tsaamenspraak. |
dictamen, een voorspelling, voordigting. |
dictateur, opper-gesaghebber, opper-bevelhebber, oppervoogd, opper krijgs-overste in den Oorlog. |
dicteren, voorleesen, ofte voorseggen ’t geen iemant schrijft, bewoorden, voorspellen, voorstellen, voordigten, digten. |
dictionaris, een woord-boek, woorde-schat. |
dictum, een kort begrijp van een gewijsde, sonder byvoeginge van redenen of middelen. Dictum, een spreuk, segwoord, spreck-woord. |
dieete, eetensmaat, eedmaat, eet-gemak. |
Dien onvermindert ten tween finen te antwoorden, dien onvermindert sijn verdere beweering voorstellen, dat is, behalven het |
| |
| |
voorstellen van verset, ook eygentlijk op de twist-saak self antwoorde. |
diffamatie, eer-rooving, naam-schending. |
diffameren, eer-rooven, naam-rooven, naam-schenden, onteeren, agterklappen, schande naar seggen. |
diffameerde, eer-geroofde, naam-geroofde, naam-geschondene, onteerde: die met loogens en vuyle agterklap onteert is. |
diffameert, ge-eerrooft, genaam-rooft, onteert. |
different, verschillig, verschillend, onderscheydend. Different, een verschil. Siet differentie. |
different zijn, verschillig zijn, verschillend zijn. |
differentie, een verschil, onderscheyd, verscheydenheyd, een twist-saak. |
differeren, verscheelen, verschillen, niet over een komen, niet gelijken. Differeren, verlengen, uytstellen, uytsetten. Differeren, hier en daar draagen, verdraagen. |
difficil, swaar, moeyelijk, swaar om doen. |
difficulteit, swaarigheyd, swaardoenlijkheyd, moeyte, hindernis, letsel. |
difficulteren, swaarigheyd maaken. |
diffidentie, wantrouw, ongeloof. |
diffinieren. Siet definieren. |
diffinitie. Siet definitie. |
diffinitijf. Siet definitijf. |
diffinitijf vonnis. soek vonnis definitijf. |
diffinitive sententie. soek sententie definitijf. |
diffinitivelijk. Siet definitivelijk. |
diffringeren, verbreeken. |
diffugeren, afvlieden, ontvlugten. |
| |
| |
diffunderen, vergieten, verplengen, uytspreyden. |
digereren, verdouwen, verteeren. |
digestie, verdouwing, verteering. |
digniteyt, waardigheyd, waardy, ansien, staat. |
digressie, buytentred, uytstap, uyttreeding, uytstapping, uytloop, aftreeding. Digressie, uytspanning, uytweyding. Digressie, buytenslag, zijdgang. Digressie, buytenreden. |
dijudicatie, agting, onderscheyding, onderkenning, oordeeling. |
dijudiceren, onderscheyden, onderkennen, oordeelen, agten. |
dilaberen, vergaan, vervallen. |
dilay, uytstel, uytstel des gedings. ’T welk geschied op ’t versoek vanden anlegger of verweerder om eenige wigtige oorsaaken. Dilay, dag van beraad neeming. Dilay, sleeping, vertoeving. |
dilayen, sleepingen, vertoevingen, beletselen, of verhinderingen, waar door een geding veragtert word. |
dilayeren, uytstellen, verlengen, vertrekken, sleepende houden. |
dilapidatie, verslemping, verteering, doorbrenging, verkwisting. |
dilapideren, doorbrengen, verkwisten, verslempen, verteeren. |
dilatatie, uytspanning, wijdmaaking. |
dilateren, uytspannen, wijdmaaken. |
dilatie, uytstel, uytstel des gedings. Siet dilay. Dilatie, uytstelling, uytset, uytsetting, verlenging. |
| |
| |
dilatoir, uytstellig, uytsettig, verlengig. |
dilatoire exceptie. soekt Exceptie dilatoor. |
dilectie, liefde, lieving. Dilectie, keure, verkiesing. |
diligent, naerstig, gauw, vlijtig. |
diligenteren, benaerstigen, bevlijtigen. |
diligeren, lieven, lief hebben, beminnen, gunste draagen, gunstig zijn. |
diliratie, raaskalling. |
dilireren, raaskallen. |
dilueren, afspoelen, overspoelen, nat maaken, vogtig maaken, weyken. Dilueren, verklaaren, uytleggen. |
diluvie, overspoeling, overvloeying, overwatering, water-vloed. De schrift maakt gewag van een algemeene water-vloed, dewelke ook wel sond vloed genoemt word, om dat se om der menschen sonden wille geschied is over de gantse aarde, soo dat alle het geen leeven ontfangen had verdronk, behalven agt menschen, en van elk reyn gedierte 7 paar, en ’t onreyn een paar, de welke in een kist, of schip kan men ’t ook wel noemen, dat tot den eynde gemaakt was, gegaan zijnde, behouden zijn. sie arke. Dat somtijds eenige landen zijn ondergeloopen en met water overdekt geworden, kan wel zijn: maar dat de gantse aarde, dewelke rond en met seer hooge bergen versien is, met water rondom dies tijds soude overdekt zijn geweest, is niet mogelijk. So dat het maar voor een onderlooping van eenige landen moet verstaan worden. |
dimembreren, ontleden, afsnijden. |
dimensie, meeting, afmeeting. |
| |
| |
diminueren, aftrekken, verminderen, verkleynen, kleynder maaken. |
diminutie, een vermindering, verkleyning, aftrekking, afslag. |
diminutien, overleggen, al ’t geen tot aftrekking of afslag kan strekken overleggen, dit geschied in saaken van rekeningen. |
dimissie, ontslaaging, vrylaating, vrystelling. |
dimitteren, vrylaaten, vrystellen, ontslaan, laaten gaan, verlaaten, afleggen. |
dimotie, verdrijving, afwending. |
dimoveren, verdrijven, afwenden. |
diphtong, een twee-klank. Diphtong, een dubbel-klink letter. |
direct, regtsweegs, regt-uyt, regt-toe, regts, regtsstreeks. |
directelijk, regtsweeg, door regte wegen, regtsstreeks, regtelijk. |
directeur, bestierder, bewinthebber, beleyder. |
directie, bestiering, beleyd, regting, bewint. |
direptie, ontrukking, plondering, rooving. |
dirigeren, bestieren, beleyden, regten, bevoegen. |
dirimeren, scheyden, afscheyden, ontdoen. |
diripieren, ontrukken, plunderen, berooven, steelen. |
disaffectie, ongunst, wangenegentheyd. |
disavantage, nadeel. |
disavoueren, afstemmen, tegenstemmen. |
discant, boven-sang, dat is de hoogste stem in ’t singen, of Discant, een verscheyde tsaamenstemming, of verscheyde eenstemmigheyd in ’t singen. |
discanter, bovensang-singer, hoogstestem- |
| |
| |
singer, die de hoogste stem in ’t singen heeft. |
discanteren, bovensang-singen, of hoogste stem singen, of Discanteren, sang-konstelijk singen. |
discensie, nederdaaling. |
disceptatie, krakkeel, redenstrijd, kijving. |
discepteren, kijven, krakkelen, twistig zijn, redenstrijd voeren. |
discerneren, onderscheyden, onderkennen, scheyden en deylen. |
discerperen, verscheuren, in stukken breeken. |
discinderen, doorsnijden, ontleeden, klieven. |
discipline, leering, tugt, onderwijsing, oeffening. |
discipel, of discipul, een leerling. |
discommodatie, ontrieving. |
discommoderen, ontrieven. |
discontinuatie, afbreeking, uytscheyding. |
discontinueren, afbreeken, uytscheyden. |
discoord, twedragt, twespalt, verschil, oneenigheyd. |
discordantie, twist-stemming, wanstemming, verscheel. |
discorderen, verscheelen, twisten. |
discourageren, moed beneemen, ontmoedigen. |
discouragie, moedsinking, ontmoediging, ontmoedigheyd, bloodhertigheyd. |
discoureren, redeneren, redenvoeren, praaten, of t’saamenspreeken. |
discours, redenvoering, redenering, een rede, praatje. |
discourtois, onheus, onbeleeft, boersch. |
discourtosie, onheusheyd, onbeleeftheyd, boersheyd. |
| |
| |
discreet, bescheyde, verstandig. |
discretelijk, bescheydelijk, wijsselijk, voorsigtelijk |
discretie, bescheydenheyd, onderscheyding, verstandigheyd. |
discretif, scheydend. |
discrepantie, verschil, verscheeling, verscheydenheyd. |
discreperen, verscheelen, niet over een komen. |
discussie, uytdrijving, verdrijving, verstooting. |
discutieren, uytdrijven, verdrijven, verstooten, ontlossen, af-schudden. |
disert, bespraakt, welspreekend, openbaar. |
disgratie, ongunst, ongena. |
disjunct, verdeelt, gedeelt, los. |
disjunctie, scheyding, verdeeling. |
disjunctif, schiftig. |
disjungeren, van een doen, ontbinden, scheyden, ontkoppelen, schiften. |
disloqueren, verplaatsen, ontleeden. |
disordre, wanschik, wanstel, verschil, verwerring. |
dispareren, verdwijnen. |
dispariteit, ongelijkheyd, onpaarigheyd. |
dispensatie, uytdeeling, bedeeling. Dispensatie, vrygeeving, aflaat, ontslag. |
dispenseren, uytdeelen, schikken. Dispenseren, vrygeeven, ontslaan, aflaat-geeven. |
dispenseren van den eed, vry geeven vanden eed, aflaat-geeven van den eed, ontslaan van den eed. |
dispensier, een schafmeester, uytdeelder. |
dispergeren, verspreyden. |
dispersie, verspreyding. |
| |
| |
dispicieren, af-schouwen, afsien. |
displiceren, mishaagen. |
dispoliatie, berooving, plondering. |
dispolieren, berooven, plonderen. |
disponeren, beschikken, schikken, stellen, bestellen, voorbereyden, bevoegen. |
disponeren by testament, beschikken by uyterste wil, bestellen by uyterste wil. |
dispoost, welgestelt, gesont, wel te pas. |
dispositie, schik, schikking, beschik, beschikking, bestelling, bestel, gesteltenis, beleeding. Dispositie, gesteltheyd. In goede dispositie, in goede gesteltheyd, of, in wel gesteltheyd, te weten, des lijfs, dat is in goede gesontheyd. |
dispositijf, kort inhoud en besluyt. Dispositijf, een besluyt van een geding dat beschreven moet werden. Dispositijf, het beleyd van een saak, of het beschik van een saak, hoedanig de selve moet angelegt worden. Dispositijf, beschikkelijk, bestelliglijk. |
disputatie, reden-strijd, twist-rede, reden-weeging, kibbeling. |
disputeren, redenstrijd-weren, reden-weegen, reden-strijden, twist-redenen, sin-twisten. |
dissentieren, oneens zijn, verscheelen. |
dissensie, verscheel, strijd. |
dissentie, twedragt, oneenigheyd. |
dissereren, redeneren, praaten, tsaamenspreeken. |
dissertatie, redenering, praat. |
dissidie, twedragt, twist, twespalt, oneenigheyd, krakkeel. |
dissimel, ongelijk. |
dissimilitude, ongelijkheyd. |
| |
| |
dissimileren, ongelijk maaken. |
dissimulatie, ontveynsing, veynsing. |
dissimuleren, ontveynsen, verleugenen, dat is iets ’t geen is, houden of het niet en was. |
dissipatie, een verstroying, verspreying. |
dissiperen, verstroyen, verspreyen. Dissiperen, verscheuren, verteeren, verkwisten. |
dissonant, wanluydend. |
dissonantie, wan-geluyd, wan-klank, onklank. |
dissoneren, wan-luyden, wan-klinken. |
dissolveren, ontbinden, los maaken, lossen, oplossen, ontknoopen, ontdoen, betaalen. |
dissoluit, ongebonden, los. |
dissolutie, ontbinding, lossing, oplossing, los maaking, ontknooping. Dissolutie, ongebondenheyd, lossigheyd. |
dissuaderen, ontraaden, afmaanen. |
dissuasie, ontraading, afmaaning. |
distantie, tusschenheyd, wijdte, tusschen-wijdte, afstand. |
distenderen, uytspannen, aftrekken, vullen, volmaaken. |
distentie, uytspansel, uytspanning. |
distemperantie, ongemaatigheyd. |
disteren, afstaan, wijd afstaan, verscheyden of ongelijk zijn. |
distillateur, water-brander, gebrand-water-maaker, is een dewelke uyt kruyden of andere dingen eenige wateren, dewelken inde genees-konst gebruykt worden, brand. |
distillatie, afdruyping, af-syping. Distillatie, waters-branding, sieding, of kooking. |
distilleren, afdruypen, afsypen. Distilleren, water-branden, sieden, of kooken. |
| |
| |
distinct, onderscheyden. |
distinctie, onderscheyding, onderscheydmaaking. |
distingueren, onderscheyden, onderscheyd maaken. |
distorqueren, ombuygen, verdraayen. |
distorsie, ombuyging, verdraaying. |
distort, verdraayt, geboogen. |
distract, afgetrokken, van een getrokken. |
distractie, aftrekking, van een trekking, scheyding. Distractie, verkooping. |
distraheren, aftrekken, van een trekken, in veele deelen trekken. Distraheren, verkoopen, vervreemden, af-scheyden. |
distribuant, uytdeelder, omdeeler, verdeeler. |
distribueren, uytdeelen, omdeelen, verdeelen, verspreyden. |
distributeur, uytdeelder, omdeeler, verdeeler. |
distributie, uytdeeling, omdeeling, verdeeling, verspreyding. |
district, regts bepaaling, regts-magt, dat is, soo veer als iemants regts-gebied strekt. District, begrijp, ommering, kreits, kring. |
disturbatie, verstooring, ontroering. |
disturberen, verstooren, ontroeren, afwerpen en breeken, doen af vallen, afslaan, afstooten. |
ditto, of dito, die selve, dat selve, op de selvige dag, in de selvige maand. |
divers, verscheyden, ongelijk, onderscheyden. |
diverselijk, verscheydentlijk, veelvoudelijk, verscheyde maalen. |
diversie, een afwending, afkeering, verandering. |
diversiteyt, verscheydentheyd, ongelijkheyd, verschil. |
| |
| |
diversificeren, veranderen, verscheyde maaken. |
diverteren, afkeeren, afwenden, aftrekken, ontwenden, verleyden, afleyden, sik afkeeren, ter zijden afgaan, sijn weg op een ander oort neemen, ergens ter herberge gaan, sik ergens onthouden. |
divideren, deelen, verdeelen, scheyden, schiften. |
divin, Goddelijk. |
diviniteyt, Goddelijkheyd. |
divinatie, raading, gissing, waarsegging. |
divineren, raaden, gissen, waarseggen. |
diviseren, redeneren, kouten, snakken. |
divisie, deeling, schifting, scheyding, onderscheyding. Divisie, verdeel-teeken. |
diviseur, deeler, scheyder. |
divortie, houwlijk-scheyding, egt-scheyding, of hegt-scheyding. ’T welk geschied, of om overspel, of om kwaad huys houden. Dog om de eerste oorsaak geschied eygentlijk houwlijk-scheyding: om de ander alleenlijk af-sondering van bywooning, bed, en tafel: sonder verdere scheyding, dat de een, of de ander soude mogen trouwen. |
divulgatie, rugtbaarmaaking, voortsegging, verspreyding, gemeenmaaking. |
divulgeren, rugtbaar maaken, gemeen maaken, verspreyden, verbreyden onder het volk, voortseggen, den volke over al verkondigen. |
| |
D. O.
doceren, onderwijsen, leeraaren, doen blijken. |
| |
| |
docile, leersaam. |
docter, of doctor, een geleerde, leeraar, onderwijser. Docter, een genees-meester, of Doctor in de medecijnen, een genees-meester, die de genees-konst oeffent. Docter juris, een regts-geleerde, die inde wetten en regten ervaaren is. Docter theologie, een Gods-geleerde, leeraar der Gods-geleertheyd. |
doctoorschap, leeraarschap, meesterschap. |
doctrine, een leere, leering, tugt, onderwijsing. |
document, een leerstuk, bewijsing, betoog. |
dodane, een steene beer. |
dogma, een leere, leerstuk. |
dogmatiseren, voort leeren, leeren, leerlingen maaken. |
doleantie, beklag, weeklagt, treuring, bedroeftheyd. |
doleancier, beklaager. |
dolent, droevig, treurig. |
doleren, klaagen, beklaagen, klagt inbrengen, treuren. |
doleur, droefheyd, smerte, pijn. |
doleur, loos listig. |
domage, schade. |
domainen, of domeinen, erf-inkomsten, lands-inkomsten, des lands gemeene opkomsten. Domeine, gebied heerlijkheyd. Domeinen, heeren inkomsten, die sy van hun landen en goederen trekken. |
domestijk, een huys-genoot, behuyst, huysig, huyslijk, inheems. |
domicilie, een woonplaats, woonstede, maalstede: daarmen maaltijd, of wooning houd. |
| |
| |
domicilie kiesen, een woonstede kiesen, een maalstede kiesen; alsmen nergens huys en houd, of een plaats neemen en kiesen, in een plaats of woonstede. |
dominateur, een heerscher, die volkome heerschappy heeft. Dominateur, een doorbrenger, verteerder, slampamper, kwistgoed. |
dominatie, een heerschappy, heersching, beheering, meesterschap. |
domineren, heerschen, heerschappy voeren, beheeren, heerschappy hebben. |
domine, een heer, die heer iewers over is. Domine, een eygenaar, die eygenaar iewers van is. Eygenaar is tweederley, volkome eygenaar, die alles, dat by de wetten onderboden is, met sijn goed mag doen wat hy wil: of gebrekkelijke eygenaar, die niet al met het goed doen mag wat hy wil. Domine, een heer, soo word ook genoemt een geestelijke en leeraar der gemeente. De geestelijken en leeraars willen mede wel een groote naam hebben. Dog waarom sy soo wel niet als andere boere jongens: staat het wat te breet in ’t duyts, men neemt een latijns woord, dat en verstaat de gemeene man niet. Kijk men moet al veel doen om opspraak en ergernis te mijden. |
dominie, heersching, gebied, heerschappy, beheering. Dominie, een eygenheyd, eygenheyd van eenig goed, is de toebehoorte tot een saak, waar door iemant schoon het besit niet hebbende, ’t selve vermag regtelijk te bekomen. Eygenheyd is tweederley, volle eygenheyd, en gebrekkelijke eygenheid: volle eygenheyd is waar door iemant met de |
| |
| |
saake alles mag doen naar sijn geliefte, en t’ sijnen bate, dat by de wetten onverbooden is: gebrekkelijke eygenheyd is waar aan iet, om alles naar sijn believe met de saak te mogen doen, ontbreekt. |
donatie, een schenking, gifte, vereering, een vrye overgeeving. |
done, heerinne, vrouw: of gelijk men nu segt jungvrouw, of juffrouw, dat is jonge vrouw, en men segt het tegens oude en jonge vrouwen, die maar wat meer zijn als de gemeene vrouwen, ja al ist maar in kleeding. |
doneren, schenken. |
dormte, een slaapkamer. |
dorseren, agter opschrijven. |
dose, of dosis, gifte; de gifte hoe veel, of de maat hoe veel, datmen een sieke moet geeven van een genees-middel, om het selve wel te gebruyken. |
dosseren, agter opschrijven. |
dote, een breydschat, houwlijks goed vande breyds zijde. |
doteren, breydschat geeven, breyds-houwlijks goed geeven, dat is, houwlijks goed geeven met een dogter. |
douagiere, een weduwe, een vrugttrekkende weduwe, die de vrugten trekt van al haar overleden mans goederen: of een boedelhouster weduwe, die inden heele boedel en staat des overlede mans, als voogdesse soo lang sy leeft, blijft sitten. Een weduwe, wewe, of weene, is een vrouwe diens man gestorven is, ende die over sulks inden we, of ween, en druk blijft sitten. |
douagieren, weduwe-vrugt trekken, wedu- |
| |
| |
we leeft-gifte trekken, lijf-togtenaaren. |
douarie, een weduwe gifte, een weduwe besit, weduwe leef-gifte, dat is, een gifte van breyd-man aan sijn breyd, booven alle morgen gaaven, of een gifte of geschenk, de welke een breyd-man doet, van een gedeelte sijner goederen, aan sijn breyd, om na sijn dood als sy weduwe is, van de selve goederen te leeven. |
dousain, twalef, twaleftal. |
| |
D. R.
dragant, boks-doorn, is een laag doornagtig gewas, korte, sterke wijt verspreyde struykjens voortbrengende, en daar aan seer veel bladeren, an beyde zijden van een middel-ribbe oft senuwe gevoegt, van de welke elk bysonder blad dun en smal is: daar onder schuylen harde witagtige, regte scherpe stekende doornen. De wortel is houtagtig, niet diep, maar dwars ende slim wassende. |
dragee, soek tregie. |
dragon, slangkruyd, is een kruyd ’t welk lange, smalle donker groene bladeren heeft, van smaak seer heet ende scherp oft bijtende. De steelen zijn teer en dun, rond, anderhalven voet hoog of hooger, en worden verdeylt in veel andere steelkens, daar an wassen kleyne ronde knoopkens, die heur selven nimmer heel openende, kleyne goud-geele bloemkens met swart vermengt vertoonen. De wortel is lang, dun, met veel anwassende veselingen kruypende. |
dragma, een vierendeel loots, dat is het hon- |
| |
| |
dert en agt-en-twintigste gedeelte van een pond, zijnde de swaarte van tsestig kornen. |
drank-offer, een drank-gifte, dat is, een vrywillige gifte van drank, die tot de Gods-dienst geheyligt wierd. Heb. כפך, nesech, gieting, uytgieting, komt van כפך, nasach, heeft gegooten, heeft uytgegooten. |
drapereye, lakenhandel, lakenwerk, lakenwerkery, lakenmakery. |
drappier, of drapier, een laken-weever, wollen-weever. |
drapieren, of drapenieren, lakenmaaken, of wollenweeven. |
dresseeren, toeregten, toestellen, opstellen, opregten, afregten. |
dressoir, een anregtbank. |
| |
D. V.
dubitatie, een twijffeling, dubbing. |
dubitabel, twijffelbaar, twijffelagtig. |
dubiteren, twijffelen, dubben. |
duc, een Hertog, of Heyrtog, is een die met een leger, of heyr-leger, als overste te velde toog. Duc, leyder, anvoerder. ’t Woord duc, Hertog betekent nu niet alleen een krijgs-overste over een leger: maar het betekent nu mede een heer of gebieder over een land. |
ducaat, een Hertogschap, of Hertogs-gebied. Ducaat, een stuk goud van vijf gulden, een vijf guldens penning. |
ducesse, Hertoginne, of Heyrtogin, de vrouw van een Hertog. Ducesse, een leydster, aanvoerster. |
duel, twe-strijd, twe-gevegt, een gevegt tusschen twe. |
| |
| |
duo, twe. Duo, twe-gesang, is een gesang met twe stemmen. |
duplijk, na-weer, weder-antwoord, of tweede antwoord, is het tweede of laatste seggen des verweerders, waar mede hy des eyschers tegenweer beantwoord en wederlegt. Duplijk, twevoud, twevoudig. |
duplijk met middelen, na-weer met regts-middelen en bewijsen, dat is, het tweede of laatste geschrift des verweerders, waar mede hy des anleggers tegenweer met regts-middelen wederlegt. Duplijk, dubbel, tweevoud. |
duplicatie, na-weer. Siet duplijk. Duplicatie, een verdubbeling, dubbelmaaking, dubbeling. |
dupliceren, na-weeren, na-weer doen, dat is, des eyschers tegenweer beantwoorden. Siet duplijk. Dupliceren, verdubbelen, dubbel maaken, twevoud maaken. |
duwarie, Siet douarie. |
duwagiere, Siet duagiere. |
duratie, duuring. |
durabel, duursaam. |
duyvel, een lasteraar, beschuldiger, anklaager, die imant lastert, beschuldigt, of anklaagt. Dit woord duyvel, ’t welk een bastaart grieks woord is, komende van διαβολος, diabolos, staat op eenige plaatsen in de schrift inde duytse oversetting even al eens of het goed nederduyts was: dog daar staan wel meer onduytse woorden inde schrift dewelke men on-overgeset laat staan, om dat de gemeene luyden deselve niet souden verstaan, en daar door tot kennis van saaken komen. Want als al de woorden in ’t nederduyts be- |
| |
| |
hoorlijk waaren overgeset, so en souder dit woord duyvel niet in gevonden worden, nog ook niet inde nederlandsche taal. Nu tragt en poogtmen ons wijs te maaken, dat de duyvel een boose geest is (dog een lasteraar is boos genoeg) dewelke inden beginne goed gemaakt is, dog is voort vervallen van een goede en gelukkige stant in een kwade en ongelukkige; alhoewel men in de gantse schrift niet een enkel woord daar van leest, de Godsgeleerden willen evenwel dat het waar sal zijn, om dat sy het versiert hebben. |
duyvelin, lasteraarsche, of lasteraarres, beschuldigster, anklaagster. |
duyvelery, lasteringen, beschuldiging, anklaaging. Duyvelery, wilmen dat so eenige wonderlijke dingen en boose werken, sullen zijn van versierde boose geesten: maar lasteringen en valsche beschuldigingen sijn boose werken genoeg. |
| |
D. Y.
dysenterye, de roode loop, bloedgang, doorgang. Dit is een siekte die veroorsaakt word van versweering der darmen, welke versweering veroorsaakt word door scherpe, bijtende en in-eetende vogtigheden, dewelken van het geheele lighaam, of van eenige besondere leden na de darmen toevloeyen. |
| |
E. B.
ebatement, Sie batement. |
ebatement, speelder. Sie batement - speelder. |
eben, of eben-hout, swart hout, Indiaans |
| |
| |
swart hout, is een swart hart hout, ’t welk uyt Indien hier gebragt word, en men maakt ’er lijsten om schilderyen, en ook andere kostelijkheden van. |
ebrieteyt, dronkenschap. |
ebullitie, uytsieding, overkooking, opkooking, uytborteling. |
ebullieren, uytsieden, uytkooken, uytbortelen, overkooken, opkooken. |
| |
E. C.
ecclesie, een gemeente, een vergadering, tsaamenroeping. Ecclesie, gemeente noemt sik elke vergadering, dewelke een gevoelen in Gods-dienst hebben. |
ecclesiastijk, geestelijk. |
ecclesiastijken, de geestelijken, de leeraars der gemeenten. |
echo, weergalm, weerklank, weergeluyd. |
ecclypseren, verduystert worden, taanen. |
ecclypsis, gebrek, mangel. Ecclypsis, verduystering, ligt-gebrek, son-duyster of maan-duyster. Ecclypsis inde son, verduystering inde son, sons verduystering, of son-duyster, ’t welk geschied, wanneer de maan regt-streeps komt tusschen de son en de aarde. Ecclypsis inde maan, verduystering in de maan, maans verduystering, maan-duyster, ’t welk geschied, wanneer de aarde regt-streeps komt tusschen de son en de maan. |
| |
E. D.
ederen, uytgeeven, openbaaren, voortbrengen, gemeyn maaken, verkondi- |
| |
| |
gen, verklaaren, noemen. Ederen, eeten. |
edict, een af konding, een bevel, ’t welk geschied by openbaare af konding: een gebod, weet gebod, verbod. |
edict retorqueren, de voor-regt betrekking te niet doen, oorlof vanden hove verkrijgen. ’T welk geschied, als den eyscher selve in regte niet en verschijnt, en de gedaagde al. |
edicten, af kondingen, bevelen van ’s lands overheyd die afgekondigt zijn. |
edificant, bouwer, stigter, een die iets bouwt of timmert. |
edificatie, bouwing, stigting, timmering. |
edificeren, bouwen, huysbouwen, timmeren, stigten. |
edificie, een gebouw, huys, timmering, stigting. |
editie, uytgeeving, druk, gemeyn maaking, verkondiging. Editie, een afschrift-geeving. |
educatie, opvoeding. |
educeren, uytleyden. |
eductie, uytleyding. |
| |
E. E.
eerste instantie, ’t eerste regts vervolg, de eerste voor-regt betrekking eerste regtpleegings vervolg, de eerste regtskennisse van een saak. |
| |
E. F.
effaceren, uytveegen, uytdoen, uytwissen. |
effaroucheren, verwilderen, verbijsteren. |
effect, ’t volbragte, uytgevoerde, dat is, het geene volbragt, ofte uytgevoert is. Effect, volmaaking, voleynding van een werk, vol- |
| |
| |
brenging. Effect, een daad, werk, gewrogt, kragt, vermogentheyd. |
effect sorteren, stant grijpen, te stade komen. |
effect suspensijf, een opschortende kragt. |
effecten, werkelijkheden, uytvoeringen. |
effectif, werklijk, werkiglijk, uytwerkig, werkig. |
effectie, uytwerking. |
effectivement, uytwerklijk, uytwerklijkheyd. |
effectueel, uytwerklijk. |
effectueren, te weeg brengen, uytvoeren, uytwerken. |
effeminatie, verwijving. |
effemineren, verwijven: dat is, swak en vrouwagtig van aart worden. |
efficacie, kragt, werking, uytwerking, werklijkheyd, uytwerklijkheyd. |
efficientie, uytwerking, uytwerkendheyd, te weegbrenging. |
efficieren, te weeg brengen, uytwerken, maaken. |
effictie, verdigting, versiering. |
effigie, een af-beeldsel, uytbeeldsel, nabootsing. |
effingeren, verdigten, versieren. |
efforceren, onderwinden, poogen. |
effort, pooging, onderwinding. |
effractie, breeking, uytbreeking, doorbreeking. |
effringeren, uytbreeken, doorbreeken, breeken, in stukken breeken. |
effrayeren, of effroyeren, verschrikken, verbaasen. |
effugeren, ontvlieden, ontvlugten, ontloopen. |
effugie, uytvlugt. |
| |
| |
effunderen, uytgieten, uytstorten, plengen. |
effusie, uytgieting, uytstorting, vergieting, plenging. |
| |
E. G.
egayeren, vervrolijken, verblijden, verheugen. |
egayement, vervrolijking, verblijding, verheuging. |
egaal, even gelijk. |
egaliteyt, even gelijkheyd. |
egaleren, even gelijk maaken, evenen. |
egeren, gebreeken, behoeven, gebrek hebben. |
egredieren, uytgaan, buyten gaan. |
egressie, uytgang. |
| |
E. J.
ejaculatie, uytschieting, uytwerping, of uytgoying. |
ejaculeren, uytschieten, uytwerpen. |
ejectie, uytwerping, of verwerping. |
ejicieren, uytwerpen, verwerpen. |
| |
E. L.
elaboratie, uytwerking, bearbeyding. |
elaboreren, uytwerking, bearbeyding. |
elaberen, doorslippen, ontslippen. |
elatie, verheffing. |
electie, verkiesing, uytkiesing. |
electuarie, een slikking, of slik geneesmiddel, is een geneesmiddel ’t welk toegestelt word uyt eenige tsaamengemengde, afdryvende sappen, en stoffen, waar van als dan den kranke voorgeschreven word de groote van een boon, of groote noot door te slikken, om |
| |
| |
afgang te krijgen. Somtijds word het wel in eenig genees-water gemengt heel dun, en dan word het gedronken. |
elegans, aartig, uytneemend, uytsteekend. |
elegantie, aartigheyd, frayigheyd. |
elegie, een treur-sang, treur-lied, klagte. |
element, hoofd-stof. De vier elementen, de vier hoofd-stoffen, waar uyt alles bestaat, dewelke zijn de aarde, water, vuyr en lugt. Element, een beginsel. Elementen van alle dingen, de eerste beginselen van alle dingen. |
elevatie, verheffing, opligting. |
eleveren, verheffen, opligten. |
eliceren, uytlokken, uytvinden, uyttrekken, haalen. |
elideren, uytstooten, uytslaan, uytdrijven, uyt doen komen, uythouwen, breeken en scheuren. |
elisie, uytdrijding, uytstooting, breeking, scheuring. |
eligeren, uytleesen, uytkiesen, verkiesen. |
elocatie, verhuuring, uytbesteeding. |
eloceren, verhuuren, uytbesteeden. |
elocutie, uytspraak, bewoording. |
eloquent, welspreekend, taalvaerdig. |
eloquentie, welspreekendheyd. |
eloqueren, uytspreeken. |
elucidatie, verklaaring, verligting. |
elucideren, verklaaren, verligten, helderen. |
eluderen, bespotten, uytstrijken, te loor stellen. |
elueren, af-spoelen, uytwasschen, afwasschen. |
elusie, bespotting, uytstrijking. |
elutie, afwassching, uytwassching, af-spoeling. |
| |
| |
| |
E. M.
email, of emaileersel, doorvlamming, brand-schildering. |
emaileerder, een brand-schilder, is een die op goud, heet gemaakt zijnde, lof-werk schildert. |
emailleren, brand-schilderen, doorvlammen. |
emanatie, uytvloeying. |
emancipatie, handligting, vrymaaking, vrystelling, ontslaging vande magt der ouders, waar door iemand, dewelke nu tot sijn jaaren gekomen is, word op sijn vrye voeten gestelt, om sik self en het sijne te bestieren. |
emanciperen, handligten, uyt de magt laaten, vrymaaken, vrystellen, sijn eygen meester maaken (gelijk een vader sijn soon doet) sijn kinderen van de magt, de welk men over hun heeft, ontslaan. |
emaneren, uytvloeyen, uytkomen, uytgeeven. |
emballeren, inpakken. |
embarasseren, inmengen, indringen, inwikkelen, verwarren. |
embarquement, inscheeping. |
embarqueren, inscheepen. |
embarreren, doorrijgen, doorsteeken. |
embleme, beeldwerk, een sin-spreuk. |
embraseren, ontsteeken, ontfonken, in brand steeken. |
embrasseren, omhalsen, omarmen. |
embrauilleren, verwarren, belemmeren. |
embuscade, een belaaging, laaglegging, verspieding. |
emendatie, een verbeetring, betering, verdrijving. |
| |
| |
emende. soek amende. |
emenderen, verbeteren, beteren, verdrijven, geneesen. |
emergentie, opwelling, booven water koming, te voorschijn koming. |
emergeren, uyt ’t water opkomen, boven water komen, opwellen, te voorschijn komen. |
emigratie, verhuysing. |
emigreren, verhuysen. |
eminent, uytsteekende, verheeven, uytkijkende. |
eminentie, uytsteekentheyd, voortreffelijkheyd. |
emineren, uytsteeken, overtreffen. |
emissaris, uytgesonden, uytgesondene, een bespieder, luysteraar. |
emissie, afvaarding, uytlaating, af-sending. |
emitteren, af-senden, uytgeeven, uytlaaten, senden, laaten gaan, afvaardigen. |
emollieren, versagten, weeken, week maaken, sagt maaken. |
emollitie, versagting, weeking, week maaking, sagt maaking. |
emologatie, voor goed kenning, voor goed agting, bekentenisse, toestant. |
emologeren, voor goed kennen, voor goed agten. |
empareren, bemagtigen. |
empeschement, beletsel, vehindering. |
empescheren, beletten, verhinderen. |
empescheur, beletter, verhinderaar. |
empieteren, inklauwen, innemen. |
emphase, nadruk, kragt. |
emolument, genot, gewin, baat, nut, voordeel, vrugt. |
| |
| |
emolumenten, genot, gewin, baat, nut, voordeelen, vrugten, die men van den arbeyd of dienst krijgt. |
employ, besteding, anlegging, anwending, besigheyd, dienst gebruyk, gebruyk. |
employeren, besteden, anleggen, anwenden, besigen, gebruyken. |
employeren reprochen en salvatien van regten, gebruyken wederleggingen en beschermingen van regten. |
emportatie, ontvoering, wegbrenging. |
emporteren, ontvoeren, wegbrengen. |
emptie, koop, kooping. |
emulatie, afgunst, ondergaaning, volg-iver, volg-sugt, na-iver. |
emuleren, na-iveren, imant volgen in iets na te doen, op de voet volgen, ondergaan, wangunnen, afgunstig zijn. |
emundatie, reyniging, suyvering. |
emunderen, reynigen, suyveren. |
emunit, uytgenomen, vry. |
| |
E. N.
enarratie, een verhaaling, vertelling. |
enarreren, vertellen, verhaalen. |
encourageren, anmoedigen. |
endorsement, of endossement, after opschrijving. |
endosseren, of endorseren, after opschrijven, after opstellen, op de rug teykenen van een wisselbrief. |
energie, kragt. |
enervatie, ontsenuwing. |
enerveren, ontsenuwen, kragteloos maaken. |
enfantery, voet-volk, Oorlogs-volk te voet, |
| |
| |
of krijgs-volk te voet in den Oorlog dienende. |
enfin, eyndelijk, ten lesten. |
enfrainte, of enfreinte, verbreeking, gebrooke sekerheyd, ofte misbruykt regt. |
engageren, inwikkelen, verpanden. |
engel, een boode, of gesant. |
engelen, booden of gesanten, ’t zy goede of kwaade booden, sijn die imants boodschap an een ander, an welke sy gesonden zijn, doen, en draagen also de naam van een bediening diese doen, dat is boodschappen. Dit woord engelen af komende van αγγελοι, aggeloi, is een bastaart grieks woord, en staat op veel plaatsen in de schrift in de nederduytse oversetting; dog men laat het daar so, even al eens oft goed nederduyts was, onovergeset staan, om dat de gemeene luyden het selve niet verstaan souden, en oversulks de eyge betekenis niet komen te weeten. Want als dat woord overal overgeset was in de schrift, so soude men selfs in’t nederduyts daar van niet weten te spreken anders als van booden. Het is mede een groot misbruyk der Godsgeleerden, dat sy dit bastaart grieks woord engelen gebruyken als een eyge naam der geesten, daar het maar is een gemeene noem-naam van booden, en kan op ider menschelijk boode gepast worden: gelijk het grieks woord angeloi in anders geen betekenisse vande heydense Grieken gebruykt is. Vorders seggen sy, dat dese booden (engelen, daarse geesten van maaken) inden beginne voortgebragt zijn, en eenige der selver op dien eygen tijd gevallen zijn (een korte vreugd voor- |
| |
| |
waar) alhoewel men inde schrift niet een woord daar van leest. Maar het is genoeg denken de geestelijken als sy het seggen. |
engelin, een boodin. |
engien, verstand, vernuft. Engien, een werktuyg, gereedschap. Engien, een bolwerk, vest, of ander Oorlogs-sterkte. |
engienieer, een vest bouwer, sterkte bouwer, bolwerker, die in belegeringen allerhande bolwerken en sterkten bouwt. Engienieer, een vernufteling, verstandige. |
engien-meester. sie engienieer. |
enorm, leelijk, ongeschikt, onmaatig, wanstallig. |
enqueste, ondersoek, ondersoeking, ondervraaging, hooring van getuygen. |
enqueste doen, ondersoek doen, ondervraaging doen, getuygen hooren, dat is, wanneer een regter getuygen hoort ende de selven ondersoekt op de gelegentheyd van saaken. |
enqueste valetudinair, ondervraaging van getuygen siektes halven gedaan, hooring van getuygen die siektes halven geschied, dat is, als iemand versoekt, dat door den regter eenige swakke, ofte oude getuygen, diemen vreest haast te sullen sterven, datelijk mogen gehoord werden, om sik daar mede in tijd en wijle te mogen behelpen, als de saak komt te dienen. |
enquesteren, ondersoeken, ondervraagen. |
entameren, ontginnen, beginnen, anvangen. |
entelmes, of entelmoes. Sie entremets. |
entenaille, inwendige strijkhoek. |
enterinement, gestading, bevestiging, goedvinding, voor goedhouding. |
| |
| |
enterineren, gestaden, bevestigen, voor goed houden, goed vinden, een gunste by een Vorst gedaan aan het hof overleeveren, om overwoogen en gestadigt te werden. |
entrecours, tusschenloop. Entrecours, tusschenhandel, onderhandeling. |
entree, of entrye, ingang, intree, intreede. |
entremets, een tusschen-geregt, is het geregte van eenige spijse op een maaltijd ’t welk voor het na-geregt opgeset word op tafel. |
entrepreneren, onderneemen, onderwinden, by de hand neemen. |
entreprinse, of entreprijse, een anslag, voorneemen. |
enthusiast, een geest-drijver, kwaeker. De geest-drijvers sijn opregte en vroome dog onnoosele luyden, dewelke van gevoele zijn, dat elk ’t zy man of vrouw, die de gaaven des geests krijgt, inde vergadering mag spreeken, en dat geen mag spreeken ’t welk hem dan de Geest geeft uyt te spreeken. Maar die luyden letten niet, datse maar spreeken ’t geen ’er als dan in de geheugenis komt van ’t geene sy te vooren of geleesen en geleert of gehoort hebben. Want niemant sal meer voortbrengen als hy weet: en die niet veel weet, sal niet veel weeten te seggen, gelijk ’t in de vergadering van die luyden wel geschiet, dat imant een rede begint, maar begonnen hebbende daar in blijft steeken, om dat hy niet meer weet: En daarom noem ikse onnosel, om dat ik bespeurt heb, datse in ’t gemeen niet veel weeten, maar in leeven en wandel schijnen sy opregt en vroom. |
enudatie, ontblooting, ontdekking. |
| |
| |
enuderen, ontblooten, ontdekken. |
envellopperen, inwikkelen, inwinden. |
envie, nijd, wangunst. |
enule campane, alants-wortel, of galant-wortel, die komt uyt der aarden voort met seer groote bladeren, die een palm of halven voet breed somtijds anderhalven voet lang zijn, van vooren spits, sagt en met dunne wolagtige ruygigheyd bedekt. De steel is vier of vijf voeten lang, dikker dan een vinger, wat ruyg, an syn top in sommige takken of zijdsteelen verdeelt, en elk der selver draagt een groote breede, ronde, geele bloem. De wortel is oneffen gebult en geblust, dik en niet lang, sterk van reuk en bitteragtig van smaak. |
enumeratie, telling, optelling, uyttelling. |
enumereren, tellen, optellen, uyttellen. |
enunciatie, uytspraak, uytspreeking. |
enuntieren, uytspreeken, uytten, seggen, verkondigen, openbaaren, openbaar maaken. |
| |
E. P.
epigramma, opschrift, overschrift, puntdigt, byschrift. |
epigraphe. sie epigramma. |
epiphanie, een verschijning. Alhoewel dit woord Epiphanie maar eygentlijk verschijning betekent: so word ’er evenwel by de roomse geestelijken een heyligen dag, dewelke sy dry Koningen dag noemen, by verstaan. Dese heylige dag word geviert op de sesten dag van de eerste maand des jaars, zijnde na het seggen der voorsz. geestelijken de dertiende dag van de geboorte des Behouders |
| |
| |
(Jesu.) Alhoewel nu in de schrift staat; siet wijsen kwaamen van ’t oosten. Sonder uyt te drukken eenig getal, so seggen sy dry; de schrift segt wijsen (dog het selve woord word ook wel gebruykt voor tovenaars, sy seggen Koningen: de schrift segt maar wijsen kwaamen, sonder te seggen hoe lang of hoe kort na de geboorte, sy seggen den dertienden dag. So dat sy het schijnen so veel beter te weten als de schrift daar van schrijft. Dog wat sal ik seggen, de roomse geestelijken stellen en versieren alles na hun goed dunken. En de roomse geestelijken, en de heydense geestelijken hebben de waereld so vol versieringen en grollen gebragt, dat de menschen, daar door nu nog worden belet, om als redelijke menschen en redelijke Gods-dienst te oeffenen. We eyndelijk eens sodaanige geestelijken. |
epistel, een brief, send-brief. |
episteler, send-brief-singer, die de send-brief singt, wanneer de God mensch-maaking (gelijk de roomse geestelijken seggen) geschied. Wat dit voor een send-brief is, diese dan singen, weet ik niet: of het de woorden of boodschap des boode tot Maria, naamentlijk weest gegroet Maria vol van genade enz. is, kan ik niet vast seggen. |
epitaphe, een graf-schrift op een graf. |
epitome, een verkortsel, kort begrijp. |
epulatie, gastmaaling, eeting, gastmaal houding. |
epuleren, gasten, gastemaalen, gastmaal houden, brassen, eeten. |
| |
| |
| |
E. Q.
equaal, evengelijk, gelijk. |
equaliteyt, evengelijkheyd, gelijkheyd, evenheyd, billikheyd. |
equanim, gelijkmoedig. |
equanimiteyt, gelijkmoedigheyd. |
equatie, evegelijking, evening, verevening. |
equeren, evenen, gelijk maaken. |
equinoctiaal, nacht-evenig, of dag-nagt-evenig. |
equinoctie, nagt-evening, of dag-nagt-evening, dat is, die tijd wanneer de dag en nagt even lang zijn. |
equipage, uytrusting, uytreeding. |
equipage-meester, uytrust-meester, of uytreed-meester, is die iets gereed maakt: het word voornaamentlijk genomen voor een die scheepen gereed maakt, ’t zy ten Oorlog, of anders. |
equipareren, vergelijken, gelijk maaken. |
equiperen, uytrusten, uytreeden. |
equipollent, gelijkmagtig, gelijk vermogend. |
equipollentie, gelijkmagtigheyd, gelijkvermogendheyd. |
equipolleren, gelijkmagtig zijn, gelijk vermogend zijn. |
equitatie, te paerd-rijding. |
equiteren, te paerd rijden. |
equiteyt, billikheyd. |
equivalent, gelijkwaardig, evenwaardig. |
equivalentie, gelijkwaardigheyd, evenwaardigheyd. |
equivaleren, gelijk gelden, even waardig zijn. |
equivocq, dubbelsinnig. |
| |
| |
equivocatie, gelijke benaaming, woord-speeling, dat is, wanneermen met een woord verscheyde dingen kan noemen. |
equivoceren, gelijk benaamen, woord-spelen of veel beduyden. |
| |
E. R.
eradicatie, uytrooying. |
eradiceren, uytrooyen. |
erect, opgeregt, regt. |
erectie, opregting. |
ereptie, ontrukking. |
ergo, dan, derhalven, so dan. |
erigeren, opregten, opheffen, om hoog setten. |
eripieren, uytrukken, ontrukken, ontneemen. |
eroderen, uytknaagen. |
erosie, uytknaaging. |
erraten, misslagen, dwaalingen, missingen. |
erre, of errement, haastelijk, geswind, vaardig, al loopende. |
errement. sie erre. |
erreren, missen, dwaalen, doolen. |
erreur, dooling, dwaaling, missing, misslag. |
erts-bisschop, eerste opsiender, of opperste opsiender over eenige plaatsen daar opsienders zijn; eerste opsiender der gemeente. Een opsiender der gemeente is so magtig, dat hy eenige gemeentens onder sik heeft, een eerste opsiender is so magtig, dat hy eenige opsienders onder sik heeft. sie bisschop. |
erts-bisdom, eerst opsienders gebied, of eerste opsienderschap. |
erts-engel. soek archangel. |
erudieren, onderwijsen. |
eruditeyt, beschaaftheyd, geleertheyd. |
| |
| |
erueren, opdelven, uyttrekken, uytkratsen. |
erumperen, uytbreeken, uytbarsten, uytgaan, uytvallen. |
eruptie, uytbreek, uytval, uytogt. |
| |
E. S.
escalade, ladderanslag. |
escarpe, beschoeying, beschoeysel. Escarpe, een sluyer. |
escappade, ontsnapping, ontkoming. |
escapperen, ontkomen, ontsnappen. |
esclaircissement, verklaaring. |
esclandere, oneer, eerkwetsing. |
esgaal, gelijk, even. |
eslargeren, verwijden, uytbreyden. |
espargne, verspaaring, suynigheyd. Espargne, spaarkist, spaarpot. |
espaule, de schouder, schouderhoek. |
esplucheren, uytpluysen. |
essay. soek assay. |
essayeren. soek assayeren. |
essayeur. soek assayeur. |
esse, wesen, zijn. |
essentie, wesen, wesenheyd, daar is maar een wesen, te weten een selfstandig of on-af hangig wesen, dat is God, waar van alle onderstandige of afhangige wesens afhangig zijn. |
essentieel, wesendlijk. |
essue, of essuwe. soek exue. |
estime, agting, waardye. |
estimatie, agting, waardering, schatting. |
estimeren, agten, waardeeren, schatten. |
esquadre, of esquadron, een hoofd-gedeelte, wijk, slagorde. |
esquinantie. sie squinantie. |
| |
| |
| |
E. T.
eterniteyt, eeuwigheyd. |
etiopie, mooren-land, is daar de swarten woonen. |
| |
E. U.
euangelier, de dienaar, dewelke de blyde boodschap singt, blyde boodschapsinger. Die vande roomse Gods-dienst doen veel dingen inde Gods-dienst al singende. |
euangeliken, dit woord sou betekenen een goe boodschapjen, maar by die vande roomse Gods dienst word het genomen voor een halsband daar een kruysken of ander beeldeken anhangt. sie agnus dei. |
euangelist, een goe boodschap-schrijver, blijdetijding-schrijver, die een goe boodschap of blijde tijding beschrijft, of beschreven heeft: sodaanige zijnder vier, namentlijk Matheus, Marcus, Lucas, Johannes, de goe boodschap, welke sy beschreven hebben, is de geboorte, leeven en sterven des Behouders, Jesus. |
euangelium, goe boodschap, goede boodschap, of blijde boodschap, blijde tijding, blytijding. Waarin nu deze goede boodschap of blijde tijding bestaat, dat sal daar in moeten zijn in ’t geen Matheus verhaalt in sijn 1. hoofdstuk het 12. afdeelsel, alwaar dese woorden staan: Ende sy (namentlijk Maria) sal een soone baaren, ende gy sult des selfs naam heeten Behouder, want hy sal sijn volk behouden van hun dwaalingen. Dit wilmen sal een voorsegging zijn: maar is die voorsegging vervult in den Behouder; want daar staat, Hy sal sijn volk behouden van hun dwaalingen. Hy was een |
| |
| |
Jode, ende de Joden sijn dan sijn volk. Sijn nu de Joden behouden van hun dwaalingen? mijns oordeels geensins: want sy hebben nog al groote dwaalingen, en sijn nog de selfde luyden, dewelke sy voorheen geweest zijn. Wilmen seggen, het is in ons, wy die ons seggen sijn navolgers te zijn, vervult. Ik seg dat het in ons tot nog toe, also min vervult is, of word, om dat wy nog also groote, groove dwaalingen, als de Joden, hebben vande kennisse des eenigen Gods. So dat het op een drooms verhaal, gelijk ’t geweest is, sal uytkomen des volks behouding van dwaaling. Segt imant hoe een droom? de boode des Heeren verscheen Joseph inden droom. Wat sekerheyd daar van immers geen andere, als dat het den droomende Joseph des morgens wakker wordende also heeft believen te verhaalen, en dat verhaal is wel vijftig jaar daar na eerst van Matheus beschreven. |
euangelizeren, blijde boodschap brengen, goede boodschap verkondigen, blijde tijding boodschappen. |
eucharistie, een danksegging. Eucharistie, word ook genomen voor een dankmaal, of gelijk wy nu seggen Avendmaal des Heeren, bestaande in ’t eeten van een stuk brood en in ’t drinken van een beker wijn. Sodaanigen dankmaal was diestijds by de Joden, en is nog, so ik eens verstaan heb, by de selven een out gebruyk, dat sy op de hoogtijden en ook op eenige andere tijden, na het eeten des Avendmaals een stuk brood neemen en breeken en dat omdeelen elk heer des huys an sijn |
| |
| |
hysgenooten om te eeten, en daar na word mede de beker met wijn, om daar altemaal uyt te drinken, omgedeelt: en dan looven en danken sy God den Almagtigen geever alles goeds, die het brood en de wijn uyt der aarde doet voortkomen tot hunlieder spijse en drank. En dat gebruyk des dankmaals heeft de Behouder (Jesus) als een Jode ook na gevolgt op de Joodse hoogtijd des doortogts, onder sijne Leerlingen des avends voor sijn dood. Maar wy die dat Ioods gebruyk ook navolgen, hebben evenwel een heel ander insigt daar mede, als de Iooden gehad hebben. Want het word van ons gedaan ter gedagtenisse van des Heeren dood, waar mede hy volkomentlijk voor alle onse dwaalingen of sonden heeft voldaan en betaalt: al staat het so effen en volkomentlijk inde schrift niet, het word even wel gelooft voor vast en seker. Of dat nu waar is, dat hy volkomentlijk voor ons voldaan en betaalt heeft, en of het wel waar kan zijn, dat soude te lang vallen hier te verhaalen, over sulks moet dat hier gestaakt zijn; ’t is ons genoeg dat wy den oorsprong, gelijk ’t behoord, verhaalt hebben. Eucharistie. sie misse. |
| |
E. V.
evacuatie, leediging, ontleediging, ontruyming, uytruyming, uytvaaring. |
evacueren, leedigen, ontleedigen, uytruymen, ontruymen, uytvaaren. |
evaderen, ontgaan, ontsnappen, ontloopen, ontvlieden, worden. |
evagatie, uytwijking, uytweyding, swerving, |
| |
| |
uytswerving. |
evageren, uytwijken, uytweyden, swerven, uytswerven. |
evaluatie, waardeering, gelding. |
evalueren, waardeeren, gelden. |
evanesceren, verdwijnen, vergaan. |
evaporatie, opdamping, uytwaassening. |
evaporeren, uytwaassemen, uytdampen, opdampen. |
evasie, ontlooping, ontvlugting, ontkooming, ontsnapping. |
evelleren, uyttrekken, uytplukken, uytrukken. |
evenement, geschieding, voorval, gebeuring, uytkomst. |
evenieren, geschieden, gebeuren, overkomen, voorvallen. |
eventilatie, uytwanning. |
eventileren, uytwannen, uytsnuffelen. |
everteren, uytroeyen, omkeeren, verkeeren. |
evertueren, poogen, sijn best doen. |
eversie, uytroeying, verwoesting, omkeering. |
evictie, uytwinning, afwinning, overtuyging, bewijsing. Evictie, uytwinning, dat is, als iemant met alle regt uytgewonnen is, of, als iemand met regt uyt sijn goed gewonnen word, soo dat hy genootsaakt is ’t selve af te staan: ’t zy dat het is om een gewijsde te voldoen, of, ’t zy dat hy eenig gekoft goed moet afstaan, daar een ander, die om uytwinning te hebben dingtaal gevoert heeft meer regt toe had, als de verkooper, of Evictie, uytwinning, dat is, een wederbekoming van ons goed door gewijsde des regters, welk goed onse tegendinger door |
| |
| |
wettelijke ankomst verkregen had. Prestatie van evictie, uytwinnings bevrying, dat is, als iemand gehouden is, een ander voor uytwinning uyt sijn goed te bevryden. |
evictie presteren, voor uytwinning bevryden. |
evident, opentlijk, schijnbaarlijk, blijkelijk, klaar, oogschijnlijk, klaarlijk, openbaarlijk. |
evidentie, een klaarblijkende beweering, klaarblijkend bewijs. Evidentie, klaarblijlijkheyd, schijnbaarheyd. |
evinceren, uytwinnen, afwinnen, overtuygen, bewijsen. |
evitatie, schouwing, mijding. |
eviteren, schouwen, mijden, vermijden, vlieden. |
evocatie, aftrekking eens gedings van een laager regter tot een hooger. ’t Welk geschied, uyt klagte van geweygert regt, als de laage regter de saak te lang onder hem heeft gehouden, sonder regt daar op te willen doen. Evocatie, aftrek, uytroeping, beroeping, uytdaaging, ontbieding. |
evoceren, uytroepen, uytdaagen, beroepen, ontbieden, aftrekken, een geding van een laage regter tot een hooge. |
evolveren, ontrollen, ontvouwen, ontwinden, doorleesen. |
evolutie, ontvouwing, ontwinding, ontrolling. |
evomeren, uytspouwen, uytbraaken. |
evomitie, uytspouwing, uytbraaking. |
evulsie, uytrukking, uyttrekking, uytplukking. |
| |
| |
| |
E. X.
exact, doorwrogt. Exact, nauwkeuriglijk. |
exactie, afvordering, af-eysching, afpersing, schatting, onregtmatige schatting, geld-afpersing. Exactie, eysch, vereysch. |
exactioneren, schatten, af-eyschen, afpersen, overschatten, afdwingen. |
exaggerateur, vergrooter, ophooper. |
exaggeratie, vergrooting, ophooping, vermeerdering. |
exaggereren, vergrooten, ophoopen, grooter maaken, vermeerderen. |
exagitatie, oeffening. Exagitatie, kwelling. |
exagiteren, oeffenen, omleyden, kwellen. |
exaltatie, verhooging, overheffing, opheffing. |
exalteren, verhoogen, verheffen, opheffen. Exalteren, prijsen. |
examen, ondersoek, proef, toets ondervraaging, uytvorsching. |
examinatie, ondersoeking, ondervraaging, toetsing, uytvorsching, proeving. |
examinateur, ondersoeker, ondervraager, navorscher, toetser. |
examineren, ondersoeken, ondervraagen, uytvorschen, ondertasten, beproeven, toetsen. |
exaspereren, verbitteren, vergrammen, vergrimmen, ontsteeken, noopen, ophitsen. Exaspereren, scherp maaken, rouw maaken. |
exasperatie, verbittering, vergramming, vergrimming, ontsteeking, ophitsing. Exasperatie, scherpmaaking, rouwmaaking. |
exaudiren, verhooren, uythooren. |
exauditie, verhooring, uythooring. |
| |
| |
excandescentie, vergramming, ontsteeking. Excandescentie, gloeying, gloeyende hitte. |
excandesceren, sik vergrammen, ontsteeken, toornig worden. Excandesceren, gloeyende worden. |
excederen, te boven gaan. |
excelleren, uytsteeken, overtreffen, uytmunten. |
excellent, uytneemend, uytsteekend, voortreffelijk. |
excellentie, voortreffelijkheyd, uytsteekendheyd, uytneemendheyd. |
exceptie, een verset, uytneeming, uytsondering, uytvlugt. |
exceptie declinatoir, verset tot ontgaaning des gerigts-dwang, verset van afwijking, verset om te ontgaan het regts-gebied eenes ononderhoorige regters, is een tegenstelling des gedaagdes tegen den eyscher, strekkende tot afwijking van den regter of een verset, waar by een gedaagde versoekt, van een regter, waar voor hy geroepen is, afgewesen te werden tot sijn dagelijkschen regter, een behulp middel om van den regter af te gaan. |
exceptie dilatoir, verset van uytstel, uytstellend verset, een uytvlugt, waar by iemant soekt uytstel des gedings te krijgen. |
exceptie peremptoir, verset tot vernietinge van de saake, een verset van te nietdoeninge, of uyteyndig verset, waar by men wil dat de saak sal te niet en ten eynde zijn. |
exceptie proponeren, verset voorstellen, verset inbrengen, uytneeming of tegenstelling voorwenden. |
exceptie van incompetentie, verset van on-on- |
| |
| |
derhoorigheyd des regters, is een beweering vande gedaagde tegens den eyscher vande niet onderhoorigheyd des regters. sie renvoy. |
exceptie van litis contestatie, verset uyt begonne regtspleeging, verset uyt voldinging. Een saak en kan niet meer als voor een regter te gelijk dienen: als dan iemant een ander uyt een voldonge saak roept voor een ander regter, als daar de saak voor voldongen is, soo heeft den ander verset van voldinging tegens hem, waar mede de tweede voor regtbetrekking vernietigt word. |
exceptie van litis finitae, verset uyt ge-eyndigde regtspleeging, verset van gewijsder saake. Wanneer een saak by eynd-oordeel afgedaan is, of aan goede mannen, of gewillekeurde regters verbleve: so kan iemant niet wederom uyt de selve saak, den ander voor de selve regters betrekken, of den ander stellende dit verset van ge-eyndigde regts-pleeging voor, segt, dat de saak afgedaan is, en dat over sulks de voor regtbetrekking te niet is. |
exceptie van litis pendentie, verset van hangende saake, dat is, wanneer een saak of geding te vooren voor een anderen regter is gebragt, ende daar nog is hangende: soo en kan men de selve niet voor een andere regter doen dienen, of de gedaagde heeft verset van hangende saake, ’t welk de tweede voor regtbetrekking te niet doet. |
exceptie van renvoy, verset van overwijsing na den dagelijkse regter, verset van sending tot den onderhoorigen regter. soek renvoy. |
| |
| |
exceptie van transactie, verset uyt daading, of daanding, verset uyt willig verdrag, of verset uyt vriendelijke scheyding. Wanneer een saak by daading of willig verdrag is afgedaan: soo en kan men de selve niet wederom voor ’t geregte brengen, of de gedaagde brengt in verset van daading, en segt dat de saak by daading of willig verdrag is afgedaan, en word oversulks door dit verset de te onregt begonne regtspleeging afgesneden. |
excerneren, uytsiften, uytdoen, siften, buydelen, temsen, suyveren, uytscheyden, onderscheyden, uytwerpen. |
excerperen, uytneemen, uytplukken, uyttrekken, uytleesen, of uytkiesen. |
exces, overdaad, overmaat, uytwijk, verschil. |
excessijf, overdaadig, overmaatig, overstallig, onmaatig. |
excideren, uythouwen, uytsnyen, uytvallen, te buyten gaan. |
excijs. soek accijs. |
excijsenaar. sie accijsenaar. |
excijs-huys. soek accijs-huys. |
excijs-meester. sie accijs-meester. |
excipient, versetter, verset voorsteller, verset voorwender, uytvlugt soeker: die een ander eenig verset voorstelt, of die eenige uytstel of uytvlugt in een geding soekt. |
excipieerde, versettede, verset voorgestelde, verset voorgewendene: die van een ander eenig verset voor gestelt word. |
excipieren, uytneemen, uytsonderen, verset voorwenden, verset voorstellen, uytvlugt neemen, uytvlugt soeken. |
excitatie, opwekking, prikkeling, anporring. |
| |
| |
exciteren, opwekken, anporren, anritsen. |
exclamatie, uytroeping, uytschreeuwing, uytbarsting. |
exclameren, uytroepen, uytschreeuwen, schreeuwen. |
excluderen, uytsluyten. Excluderen, verwerpen, beletten, niet willen ontfangen. Excluderen, uitkippen, uytbroen, of, uytbroeijen. |
exclus, of excluys, uytgeweert, uytbesondert, uytgeslooten, onbegreepen. |
exclusie, een uytsluyting, verwerping. Exclusie, uytkipping, uytbroeying. |
excogitabel, uytdenkelijk. |
excogitatie, uytdenking, besinning. |
excogiteren, besinnen, versinnen, uytdenken. |
excoleren, oeffenen, opmaaken, hermaaken, opboetsen, vertsieren. |
excommunicatie, uyt de gemeenschaphouding, uytbanning uyt de gemeente, banning uyt de gemeente, verwaating, uytsluyting uyt de gemeente. ’t Welk geschied, wanneer iemant sik niet wel draagt in leeven en leer, en dat hy een ergerlijk leven leyd, daar sik ider anstoot. |
excommuniceren, uyt de gemeynschap houden, bannen uyt de gemeente, uytsluyten uyt de gemeente, verwaaten, uytbannen uyt de gemeente. |
excommuniceerde, uytgebannene uyt de gemeente, uytgeslootene uyt de gemeente, gebannene uyt de gemeente, verwaatene, uyt de gemeynschap gehoudene, is een die om een ergerlijke leere, of leeven uyt de gemeenschap der geloovigen verstooten is. By die vande |
| |
| |
roomsche Gods-dienst (in die plaatsen of landen daar de selve geagt word als een suyl des staats) word seer ligtelijk den ban, vloek, ja ter dood brenging, gelijk sulks veel duysend maalen gebleeken is, en nog blijkt, gebruykt tegens die, dewelk een weynig anders van gevoelen was, en is, als sy geestelijken hebben willen, dat hy sal zijn: al schoon sijn gevoelen of leer veel schriftmaatiger is of was, als de geestelijkheyd gestelt heeft, so word het evenwel een ergerlijk gevoelen of leer genoemt. Sy en letten niet, dat het onmoogelijk is, om de verscheydenheyd der opvoeding en onderwijsing: datmen alle in geloofssaaken van een gevoelen kan zijn, voornaamentlijk daarmen malkander onverstaanbaare geloofsstellingen opdringt, en oversulks tegen de reden, datmen malkander daarom ter dood brengt, vloekt en bant. Die vande herstelde Gods-dienst konnen mede al heel fijntjes, gelijk eenige maalen gebleeken is, iemand betigten van een ergerlijk gevoel of leer te zijn, die iets anders gevoelt, alhoewel veel schriftmaatiger en na de reden als eenige van haar gemeene stellingen, die sy gestelt hebben buyten de schrift, zijn mede brengende. Dog sy en hebben, gelijk de roomsche hebben, geen magt, anders als de uytsluyting uyt de gemeente, en dat heeft voor luyden van kennis, die sy daar mede willen dreygen, weynig te beduyden. Dan sy wilden wel, soo ik vertrouw, datmen hun hier te lande mede soodanige volstrekte magt toestond, ik geloof sy soudent mede bond genoeg maaken, en weynig de liefde en verdraag- |
| |
| |
saamheyd oeffenen, diemen maar alleen behoorde te oeffenen. Maar o! hoe gelukkig is het land, welkers Overheden tot die wijsheyd gekomen zijn, datse hun land-bestier niet gegrond hebben op den suyl van eenderley Gods-dienst, om welke staande te houden men geduurig van nooden heeft, te bannen, te vloeken, te hangen, te branden, en dood te slaan: maar alleen op goede land-wetten en billik land-bestier, waar by sy toelaaten, ’t welk strekt tot bloey en welvaaren des lands, dat ieder vogelken mag singen na dat het gebekt is. ’t Is wel waar dat sy Overheden an de meeste vogelkens van eender veer en bek de grootste kouwen om by malkander te vliegen, toestaan, en dat de minder en minder hoop van ander gebekte vogelkens kleynder en kleynder kouwekens hebben, soo zijnse dog alle even gelijk ten ansien vande bescherming, en gebruyk van ’s lands regt. En somtijds heeft een kleyn kouweken meer gemak en ligt, als de grooten. Soo dat een voogel uyt de groote kooyen uytgepikt en gebeeten zijnde ligtelijk, sonder dat het sik daar over behoeft te ontstellen, kan en mag na een vande kleyne kooykens toevliegen, en daar gemakkelijk onder de schaduwe des wijnstoks en vijgebooms rusten, sonder afgunst of nijdigheyd onderworpen te zijn. Om een ergerlijk leeven als ’t niet al te grof gaat en sullen die vande roomsche kerk niemand ligtelijk iets, ’t geen tot nadeel van eer strekt, an doen, als iemand maar eens biegt, is alles weer vergeeven. Maar die vande herstelde Gods-dienst sullen iemand ligtelijker, voor- |
| |
| |
namentlijk die sy soo wat haatig zijn, in sijn eer tasten en uytsluyten of bannen om een geringe oorsaak. Dog of sy daar wel en voorsigtig an doen, geef ik elk te bedenken: daar sy selfs wel weeten, datse soo fijn niet leeven, of altijd geleeft hebben, alsse nu wel schijnen. Dat de gemeene mensch wist, hoe’er veel geleeft hebben, en veel nog leeven, sy souden’er de walg af hebben, en sy soudense soo veel niet agten als sy nu doen. |
excommuniceert, gebanne uyt de gemeente, uytgesloote uyt de gemeente, uytgebanne uyt de gemeente, verwaate, uyt de gemeenschap gesonde. |
excoriatie, villing, de huyd-afstrooping. Excoriatie, schending. |
excorieren, villen, het vel aftrekken. |
excrement, uytwerpsel, vuyligheyd des lijfs, diemen uytwerpt. |
excrescentie, een uytwas, kwabbe, dat is so een dikke knobbel die iwers uyt komt wassen. |
excretie, uytwerping, af-scheyding, scheyding. |
exculperen, ontschuldigen, verschoonen. |
excurreren, uytloopen. |
excursie, uytlooping, uytval. |
excusatie, ontschuldiging, verschooning, verantwoording. |
excusant, ontschuldiger, verschooner. |
excuse. sie excusatie. |
excusering. sie excusatie. |
excuseerder. sie excusant. |
excuseerde, verontschuldigde, verschoonde. |
excuseren, verschoonen, ontschuldigen, verantwoorden. |
excussie, afdwinging, afparsing, goederens |
| |
| |
afdwinging. Als een borge, die van een schuld-eyscher wegens de borgtogte om betaalinge word angesprooken, den selven voorwerpt, dat hy eerst de betaalinge moet vorderen vande selfs schuldige, ende dien sijn goederen, de welken hy heeft, afdwingen, tot voldoeninge van de betaalinge. |
excuteren, afdwingen, afperssen. Excuteren, uytschudden, uytslaan, uytsmijten, uytstooten, uyt doen springen, schudden en doen vallen. |
execrabel, afgrijsselijk, vervloekelijk. |
execratie, afgrijsing, vervloeking. |
execreren, afgrijsen, vervloeken. |
executabel, uytwinnelijk, verrigtelijk, uytrigtelijk, uytvoerelijk. |
executeerde, uytgewonnene, gepande, die met alle regt uytgewonnen is, en diens goederen tot voldoening van ’t gewijsde verkogt zijn. |
executeert, uytgewonne, gepand, uytgevoert, verrigt, volvoert, uytgewerkt. |
executeren, uytwinnen, panden, uytregten, uytvoeren, tot voldoeninge dwingen, te werk leggen, uytwerken een gewijsde, volvoeren, verrigten. |
executeur, een uytvoerder, pander, deurwaarder, uytwinner, uytregter, volbrenger, die iets uytvoert en verregt, of een die dagvaarding doet of panding, of een die iemant uytwint met regt. |
executeur testamentair, of executeur van een testament, een erf-uytter, uytvoerder van een uyterste wil, uyterste wil uytvoerder, uytwerker van een uyterste wil, verrigter van een uyterste wil, die des boedels saaken red- |
| |
| |
det, en de uyterste wil des overledene volvoert en volbrengt, of die gestelt is tot de uytvoering van iemands uyterste wil. |
executie, uytwinning, als iemant met regt uytgewonnen word. Executie, uytvoering, uytvoering van een gewijsde, voortgang, voortgang van een gewijsde, panding, uytregting, volvoering, vordering. |
executie onder cautie, voorgang onder versekering, voortgang van ’t gewijsde onder versekering. Wanneer van een opgeschorst gewijsde geoordeelt word vanden regter, dat het selve sijn voortgang sal hebben onder borgtogt of versekering. |
executie paraat, datelijke uytwinning, dat is, datmen ’t gevelde gewijsde datelijk kan uytvoeren, met het neemen van pand, sonder vorder vermaanige of waarschouwing, of regtsmiddel te gebruyken. |
executoriaal, verrigtelijk, uytrigtelijk, uytvoerelijk. |
executoriale brieven, brieven van verrigting, brieven van uytvoering des gewijsde, inhoudende een versoek van ’t hof of andere regter, an andere hoven of regters om eenige gewijsdens uyt te voeren ofte te werk te leggen in hunlieder regts gebieden. |
executorien. siet executoriale brieven. |
exempel, een voorbeeld, staal, bybeeld, byspel, een voorschrift. By exempel, by voorbeeld. |
exemplaar, een af-schrift, naschrift. siet copie. |
exemplificeren, bevoorbeelden, by voorbeeld seggen, met voorbeeld bewijsen. |
| |
| |
exempt, bevrijd, vry, uytgenomen. |
exemptie, uytsondering, vrydom, vryding, uytneeming. |
exempteren, bevryen, uytsonderen, uytneemen. |
exequeren, vervoegen, volbrengen, uytvoeren, verrigten. |
exerceren, oeffenen, onderhouden, bedienen, handhaaven, besigen, gebruyken, doen maaken. |
exerceren, kwellen, pynigen, niet met vrede laaten. |
exercitatie. siet exercitie. |
exerciteren. siet exerceren. |
exercitie, een oeffening, gebruyking, besiging. |
exerciteur, een reeder, scheeps-reeder, medereeder, die of alleen, of nevens meer andere reeders, een schip uytrust of reed. |
exerciteurs, reeders, mede-reeders, scheeps-reeders. |
exhalatie, uytwaasseming, damp. |
exhaleren, uytwaassemen. |
exhaureren, uytscheppen, uytputten, uytmergelen, uytsuypen. |
exhausie, uytschepping, uytputting, uytmergeling. |
exheredatie, een onterving, ontgoeding. |
exherederen, onterven, ontgoeden, iemand by uyterste wil onterven, ende de goederen ontmaaken. |
exhiberen, vertoonen, te voorschijn brengen, voor den dag brengen, overleveren, bybrengen, voordraagen, uytleeveren, opwijsen, daar stellen. |
exhibitie, een vertooning van een ding, vertooning, te voorschijn brenging, daar stel- |
| |
| |
ling, anwijsing, opwijsing, voordraaging. |
exhortatie, anmaaning, anporring. |
exhorteren, anmaanen, anporren. |
exigentie, vereysching, eysch. |
exigeren, afeyschen, afvorderen. Exigeren, verjaagen, uytjaagen, verdrijven. Exigeren, volmaaken, volbrengen. Exigeren, bidden en begeeren. |
exigue, gering, kleyn. |
exileren, balling zijn. |
exilie, ban, uytbanning. |
exilieren, uytspringen. |
eximeren, uytkoopen, vrykoopen, bevryen, uytsonderen, uytneemen, uytbedingen. |
existeren, daar zijn, in wesen zijn, zijn, daadlijk zijn. |
existentie, daar wesing, wesendlijkheyd, zijnlijkheyd. |
exitie, eynding, ondergang, uytgang. |
exodus, uyttogt, is de naam van een seker boek inde schrift, vande Grieken also genoemt, om dat de uyttogt der kinderen Israels uyt Haegoppe (Aegypte) uyt de slaverny der Haegoppenaars daar in verhaalt word. Het boek uyttogt, of het boek des uyttogts word ook genoemt het tweede boek Mosis, als of het Mose soude geschreven hebben, alhoewel de wijste en geleerste luyden het daar voor houden, dat het eenen Esdra geschreven heeft: dog eygentlijk kan men het niet wel weeten wie de schrijver is, het zijn maar raadsels, uyt eenige omstandigheden, die’er in die vijf boeken verhaalt worden, is wel af te meeten, dat Mose de schrijver daar van niet geweest is. En word |
| |
| |
het Mosis boek, of het boek van Mosis, dat is het boek ’t welk van Mosis handelt, genoemt om datter van Mosis in gehandelt word, so soude het maar zijn het eerste boek van Mosis, om datter Mosis geboorte en begin in verhaalt word. By de Hebreen word het boek des uyttogts genoemt שׁמית ספר, sepher schemot, het boek der naamen, om dat de naamen der soonen Israels voort in ’t begin des boeks genoemt worden, als ook om dat het boek begint met die woorden: Ende dit zijn de naamen. Het woord exodus, of exodos, is een goed grieks woord, en betekent, gelijk ik gesegt heb, uyttogt, dog dat laatmen inde nederduytse oversetting al onovergeset staan: trouwens men laat’er so veel onovergeset staan, dat het op geen een ankomt. Ik vertrouw, dat de geestelijken het voor een groote ongeregtigheyd of sonde soude rekenen, datse die moeyten op sik soude neemen, om het alles in ’t nederduyts over te setten: want de gemeene man vreesen sy sou te wijs worden. |
exoneratie, ontlasting, lossing, ontlading. |
exonereren, ontlasten, lossen, ontladen. |
exorbitant, uytspoorig, buytenspoorig. |
exorbitantie, buytenspoorigheyd, uytspoorigheyd. |
exorbiteren, ’t spoor byster zijn, buyten ’t spoor gaan, buyten ’t spoor zijn. |
exorcisme, besweering. De roomse geestelijken hebben veel malligheden in ’t hoofd met die besweeringen; sy besweeren de jonge kinderen als syse doopen, op dat de boose geest van heur soude uytgaan, sy besweeren de ou- |
| |
| |
den dewelke met een boosen geest beseeten zijn, so sy seggen, en verdrijven de selve door hun besweeringen, dewelken sy seggen dat so kragtig zijn. Dog wat dat van die versierde, boose geest, dewelk men duyvel, dat is lasteraar, noemt, is, kan gesien worden in het woord duyvel. |
exorcist, een besweerder, die de besweeringen doet. |
exorderen, beginnen, anvangen, anheffen. |
exordie, begin, anvang, inleyding, voorreden. |
exoratie, verbidding. |
exoreren, verbidden. |
exornatie, vertsiering, oppronking. |
exorneren, vertsieren, oppronken. |
expanderen, uytspannen, uytspreyden, uytrekken, ontvouwen, ontpluyken. |
expansie, uytspanning, uytspreyding, uytrekking, ontvouwing. |
expectatie, verwagting, verleyding, ontbeyding. |
expecteren, verwagten, ontbeyden, verbeyden. |
expectoratie, uytboeseming. |
expectoreren, uytboesemen, uytbraaken. |
expedient, afgeregt, vaerdig, voordeelig, gevaerlijk, uytkomst, reddering. |
expedientie, vervaardiging, afvaardiging. |
expedieren, redden, afvaerdigen, verrigten, voldoen, af handelen, afdoen. Expedieren, ontwarren, ontlossen, los maaken verligten. |
expeditie, een ontlossing, losmaaking, redding, ontwarring. Expeditie, afvaerdiging, |
| |
| |
verrigting, afhandeling, voldoening, afdoening. Expeditie, een krijgstogt. |
expelleren, uytdrijven, uytbossen, uytstooten. |
expenderen, betaalen, bekostigen. Expenderen, overweegen, een ding naerstelijk anmerken, weegen. |
expense, onkosten des gedings. Expense, onkosten, uytgift, betaalinge, kosten die men besteed en uytlegt, of die men verteert heeft. |
experientie, ondervinding, uytvinding, ervaarentheyd. |
experieren, ondervinden, uytvinden, beproeven, versoeken. |
experimenteren, ondervinden, ondersoeken, versoeken, beproeven. |
experiment, ondervinding, versoeking, beproeving. |
expert, ervaren, ondersogt. |
expiatie, versoening, reyniging, boete. |
expieren, versoenen, boeten, reynigen, herwyen. |
expilatie, plondering, uytrooving. |
expileren, plonderen, uytrooven. |
expiratie, eyndiging, eynding, uytgang. Expiratie, uytaasseming, den geest geeving. Expiratie, verschijning. |
expireren, eyndigen, verschijnen. Expireren, uytaassemen, den geeft geeven, den adem of wind uytblaasen. Expireren, verstreeken zijn, verby zijn. De tijd is ge-expireert, de tijd is verstreeken, de tijd is verby. |
explicatie, ontvouwing, uytlegging, verklaaring. |
expliceren, ontvouwen, uytleggen, verklaaren. |
| |
| |
exploict, of exploot, uytwerking, te werklegging, uytvoering, verrigting. |
exploictering. sie exploict. |
exploicteren, of explooteren, uytwerken, te werk leggen, uytvoeren, verrigten. |
explooicteren een mandement, of explooteren een mandement, dagvaarding doen, dagvaarding uytvoeren, dagvaarden, sijn last en bevel volvoeren en verrigten, een dagbrief of ander bevel van ’t hof te werk leggen daar het behoort. |
exploicteur, een uytvoerder, uytwerker, die iets uytvoert en verrigt. |
exploratie, ondersoeking, beproeving. |
exploreren, ondersoeken, beproeven. |
exponeren, uytleggen, verklaaren, voordoen. |
exportatie, uytdraaging. |
exporteren, uytdraagen. |
expositie, uytlegging, verbreeding, verklaaren. |
expostulatie, beklaaging. |
expostuleren, sik beklaagen, beklag doen, doorneemen, doorstrijken. |
expres, uytdrukkelijk, merkelijk, opentlijk. |
expresseren, uytdrukken. |
expresselijk, uytdrukkelijk. |
expressibel, uytdrukkig. |
expressie, uytdrukking, uytdouwing. |
exprimeren, uytdrukken, uytdouwen, afteykenen of namaaken. |
exprobatie, veragting, verwijt. |
exproberen, verwijten, veragten. |
exprofesso, met voordagt, opentlijk, openbaarlijk. |
expugnatie, bevegting, inneeming vegtender hand, vegtenderhandsche overwinning, ont- |
| |
| |
weldiging, afwinning. |
expugneren, bevegten, inneemen vegtender hand, of overwinnen vegtender hand, afwinnen, afstormen, ontweldigen. |
expulseren, uytstooten, uytdrijven. |
expulsie uytstooting, uytdrijving. |
expurgatie, een ontschuldiging. Expurgatie, een suyvering, uytsuyvering, reyniging. |
expurgeren, ontschuldigen. Expurgeren, suyveren, uytsuyveren, reynigen. |
exquireren, doorsoeken. |
exquis, of exquisit, uytgelesen, nauwkeurig. |
exquisitie, doorsoeking. |
exsereren, voortdoen. |
extempore, voor de vuyst, op staande voet. |
extemporaal, intijdlijk, geswind. |
extenderen, uytbreyden, uytspannen, uyttrekken. |
extensibel, uytspannelijk. |
extensie, uytbreyding, uytgebreydenheyd, uytspanning, uyttrekking. |
extensif, uytgespannen, uytgebreyd. |
exteren, voorhanden zijn, uytstaan, te vinden zijn. |
extereren, uytwrijven, uytsluyten, in stukken wrijven. |
extergeren, uytwisschen. |
exterieur, uytwendig. |
exterminatie, verjaaging, banning uyt het land, uytrooying, uytdryving. |
extermineren, uyt de landpaalen bannen, verjaagen, uytdrijven, verdrijven, uytrooyen, vernielen, verderven. |
extern, uytwendig. |
extersie, uytwissching. |
| |
| |
extimatie. soek estimatie. |
extime. soek estime. |
extimeren. soek estimeren. |
extinctie, uytblussching, uytdooving. |
extingueren, uytblusschen, uytdooven, uytdoen, te niet doen, verderven. |
extirpatie, uytrooying, ontworteling, wortel uyttrekking. |
extirperen, de wortel uyttrekken, ontwortelen, uytrooyen. |
extolleren, verheffen, verhoogen. |
extorqueren, afpersen, ontwringen, uytwringen, afdwingen. |
extorsie, afpersing, ontwringing, afdwinging. |
extract, een uyttreksel, kort begrijp. |
extractie, een uyttrekking, uytstelling, verlanging. |
extraderen, uytgeeven, overleeveren. |
extraditie, overleevering, uytgeeving. |
extraheren, uyttrekken, uytstellen, verlangen. Extraheren, anraaden. |
extrajudicieel, of extrajudicielijk, buyten regte, buyten geregts-dwang, buyten dingtaalig, daar niet van te oordeelen is. |
extrajudicieel jurament. siet jurament extrajudicieel. |
extraordinare pene. soek pene extraordinair. |
extraordinarie, buyten gewoonte, buyten gewoon, buyten gemeen, ongewoonelijk, ongemeenlijk. Extraordinarie, naar bescheydenheyd. |
extraordinaris, buyten gewoontig, buyten gemeentig, ongewoon, ongemeen. |
extravagant, uytspoorig, hoogloopend, uyt- |
| |
| |
bondig, uytheems, hooggaande. |
extravagantie, uytspoorigheyd, buytenspoorigheyd. |
extravageren, uyt het spoor slaan, te buyten gaan, buyten ’t spoor loopen. |
extreem, uytneemend, uyterst, uyt der maaten, booven maaten. |
extremiteyt, uyterste, uyterstheyd, uyteyndigheyd, aalheyd, aaleynd. |
extruderen, uytstooten. |
extructie, opbouwing, timmering. |
extrueren, timmeren, opbouwen. |
extrusie, uytstooting. |
exue, of exuwe, verplaats-geld, uytgang-regt, ’t welk ge-eyscht word uyt een regt, eenige steden toekomende, tot een gedeelte van hunne burgers goederen, die op een andere plaats gaan woonen. Exue, uytgang, uytkomst. |
exul, een balling, of banling, gebannene, die uyt den lande gebannen is. |
exuleren, balling zijn, of banling zijn. |
exulceratie, versweering, uytsweering. |
exulcereren, uytsweeren, versweeren. |
exultatie, opspringing, huppeling. |
exulteren, opspringen, huppelen. |
exundatie, overvloeying. |
exunderen, overvloeyen, uytloopen, overloopen. |
| |
F. A.
fabel, een vertelling, verdigtsel, versiersel, klugt, sprookje, kwak. |
fabelagtig. sie fabuleus. |
fabel-werk, verdigtsel, verdigt-werk, versiert |
| |
| |
werk, klugt. |
fabels-wijse, verdigts-gewijse, versierts-gewijse, klugts-gewijse. |
faal, of faaliering. sie feyl. |
faalen. sie feylen. |
faalgeren. sie feylen. |
faaliering. sie feyl. |
fabuleerder, verdigter, versierder, klugt-verteller. |
fabuleeren, verdigten, versieren, klugten vertellen. |
fabuleus, verdigt, versiert, beuselagtig. |
fabrica, timmering, bouwing, gebouw. |
fabriceren, versieren, verdigten. Fabriceren, timmeren, bouwen. |
fabrijk, of fabrijker, een werk-meester, bouw-meester, gebouw-digter, bouw-heer, roy-meester. |
fabrijk-meester. sie fabrijk. |
face, gesigt, aangesigt. |
facetieus, boertig. |
facil, ligtvaerdig, ligtdoenelijk. |
facilitatie, ligtmaaking, verligting. |
faciliteren, ligtmaaken, verligten. |
faciliteyt, daadvaerdigheyd, ligtdoenlijkheyd. |
facit, maakt, uytkomst. |
facteur, of factoor, een koopmans handel drijver, saakvoerder, bewinthebber, die de saaken, of handelingen, van een ander drijft, een gemagtigde. |
factie, rotting, tsaamenrotting, oproer, zydigheyd. |
factieus, oproerig, rotagtig, tsaamenrottig. |
factum, een daad, uytkomst, geschiedenis. |
faculteren, magt geeven. |
| |
| |
faculteyt, een magt, vermogentheyd, vermogen, kragt, ligtigheyd. |
facunde, welspreekend. |
facundie, welspreekendheyd. |
faict, of faite, een daad, een gedaan ding. |
faicten, of faiten. siet feyten. |
faillieren, of faljeren, bankeroet speelen, bankbreeken, bankeroeten, agter uytvaaren. Faillieren, missen, ontbreeken. |
faillissiement, of fallissement, bankeroet-speeling, bank-breeking, bankeroet, dat is, deurgaan sonder de schuld-eyschers te konnen betaalen: ’t welk geschied, als iemant meer schuld heeft, als goed. Faillissement, missing, ontbreeking. |
falcidie, afkorting, af-snyding. |
falcidische portie, het vierde gedeelte eener erffenisse, ’t welk een ergenaam, die met al te veel maakinge beswaart is, vermag de maakingbeurders af te trekken, om het selve vierde gedeelte der erffenis vry en onbeswaart voor sik te behouden. |
falcidische wet, een wet van het vierde gedeelte der erffenis-korting: waar by toegestaan word, dat een erfgenaam, welkers erffenisse soo seer met maakingen was beswaart, datter nauwelijks iets voor sijn overschoot mogt voor sik behouden het vierde gedeelte der erffenisse vry en onbeswaart, ende de maaking-beurders het selve afkorten. |
fallacie, valsheyd, bedriegelijkheyd. |
fallencie, bedrieging. |
faciende, een handeling, saak, ding. |
fallissement, sie faillissement. |
falsaris, een vervalscher, vervalscher van ge- |
| |
| |
schrift, die om te bedriegen valsche geschriften maakt, of eenig geschrift vervalscht, of naboost: een bedrieger, vals aart, loogenaar, meyneediger. |
falcificatie, vervalsching. |
falcificeren, vervalschen. |
falcifieren, vervalschen. |
falsiteyt, valsheyd, bedrog, loge. |
faam, ’t gerugt. |
fameus, berugt, naamschendig, rugtbaar, bekent. |
fameus libel, een eer-roovent geschrift, naam-schendent geschrift, waar door iemant word beschuldigt van eenig kwaad, en waar in iemant buyten behooren word gelastert en gescholden, en also van sijn eer en goede naam berooft. |
faam-schender, naam-schender, eer-roover. |
familiaar, huysgemeen, gemeensaam. |
familie, huysgesin, gesin. |
familiariteyt, gemeensaamheyd. |
fantasie, verbeelding, inbeelding, eygensinnigheyd, swerfgedagten. |
fantaseren, verbeelden, denken. |
fantasme, of fantosme, verbeelding, inbeelding, dat is iets ’t geen sik iemant in sijn hersenen verbeeld so sterk, dat hy meent, dat het geen inbeelding, of verbeelding in sijn hersenen is, maar iets ’t geen van buyten voor sijn oogen verschijnt: het sy, hy sik inbeeld, dat het een schim of ander bullebak is. |
fantastijk, bysinnig, eygensinnig, vies. |
farce, een klugt. |
farcie-maaker, klugt-maaker, bootse-maaker. |
| |
| |
farous, woest, dulkoppig, baloorig, verwaaten. |
fascheren, kwellen, verdriet andoen. |
fascheus, verdrietig. |
fascinatie, betoovering. Dit wilmen sal een schadelijke konst zijn, dewelk men van een versierde boose geest leert, die men duyvel noemt. Dog wat van de duyvel is, sie in het woord duyvel. Wat vande konst is sullen wy eens kortelijk seggen, namentlijk dat het is een bedrog. Datmen met eenige kruyden andere dingen beschadigen kan imant, dat is wis waar, en dat men ook met eenige kruyden of andere dingen wonderlijke werkingen doen kan, is ook wis waar. Maar datmen imant met een hoop vreemde woorden te prevelen sonder hem eens an te raaken, soude konnen schadelijk zijn, of dat sy toveraars of toveressen, sik selven in katten of honden, of weervolven soude konnen veranderen, dat sijn maar belaggelijke praatjens. |
fascineren, toveren. sie fascinatie. |
fastidie, walging, satheyd. |
fastidieren, walgen, sat maaken, veragten, misprijsen, veronwaerdigen, verwerpen. |
fataal, noodschik, noodschikkelijk, doodelijk. |
fatalien, dingdagen, of regtdagen. Fatalien, paaltijden, of bepaalde tijden, dat is, de gesette tijden om sijn regt te vervolgen. |
fatalien van appel, de paaltijd van een beroep, of de bepaalde tijd van een beroep, dat is, de tijd die gesteld, en geset word binne de welke het beroep, of hooger betrek moet geschieden. |
fatigatie, vermoeying. |
| |
| |
fatige, of fatigue, vermoeytheyd. |
fatigeren, of fatigueren, vermoeyen. |
fatras, beuselingen, gekkernyen. |
fatsoen, gestalte, gedaante, leest. |
fatum, ’t noodlod, nooddwang, noodgeheym. Eenige Heydenen hebben een noodlod gesteld, waar na alles noodsaakelijk most geschieden. De Behoudenen stellen een besluyt (decretum) na welk besluyt alles noodsaakelijk geschied. So dat er Heydenen noodlod, en der Behoudenen besluyt by na op een uytkomt. Behalven dat de Heydenen het noodlod seyden te zijn een altijd duurende bindinge der oorsaaken, door de kragt der sterren, uyt al de ondermaanige dingen voortkomende, welke God selve soude onderworpen wesen. Maar het besluyt seggen de Behoudenen te zijn een stelling, of raad van Gods wil, ’t welk hy self van eeuwigheyd vrywillig en seker beslooten heeft, dat alles so soude geschieden, als wy sien, dat het geschied. |
faulte, of faute, gebrek, versuym, nalaating, misslag. By faute, by nalaating, by gebrek, by versuym. |
fausbourg, een voorstad. |
fausebraye, een walgang, walvoet, laage wal. |
fause porte, een heymelijke uytgang, sluypdeur. |
fausset, een gemaakte stem, veranderde stem. |
fausset-singen, met een gemaakte stem, of veranderde stem singen. Dat is wanneer iemant met een andere stem singt, als sijn stem gewoonelijk is. Of wanneer een man met een fijne gemaakte vrouwelijke stem singt. |
fauteur, gunner, gunstdraager. |
| |
| |
faveren, begunstigen. |
faveur, gunste, hulp. |
favorabel, gunstig. |
favorijt, gunsteling. |
favoriseren, begunstigen, behulpig zijn. |
| |
F. E.
febre, de koorts, de hits seggen de Hoogduitsers, de kolde seggen eenige anderen. De koorts is een swaare siekte, en is veelderley, als een dagelijkse, anderendagse, derdendagse enz. |
februarius, sporkelmaand, of sporkeldmaand, dat is een spor of spoor vande keld, of kold, ’t welk so veel betekent als koude by de Kelten, een volk also genoemt, zijnde seer oude Duytsen, om dat men in dese maand nog groote koude vande winter bespeurt. Dese maand, zijnde de tweede maand in ’t jaar, heet ook blijde maand ter oorsaake vande vastelavendse dertelheden. |
februa, allersielen dag. Desen dag is de volgende dag na alderheyligen dag, zijnde de tweden dag van slagtmaand. Op desen dag word by die vande roomsche Gods-dienst gebeden voor al de onnosele sielkens, dewelke in het vage-vuyr leggen en branden en gepijnigt worden, even al eens of de onlighamelijke sielen branden konde. Wat laat sik den onnosele mensch, of liever den luye en trage mensch al wijs maaken? Want in geval de gemeene mensch niet traag en luy was in ’t ondersoeken, hy soude meer komen te weeten, als hy nu weet. |
| |
| |
fecialen, oorlog-anseggers, krijgs-verkondigers, krijgs-booden. Desen waaren, die de volkeren, dewelke het Roomsche volk verongelijkten of verongelijkt hadden, den Oorlog, by weygering van voldoening, daar over anseyde. By dese luyden was ook het regt om vreede te maaken, so dat de fecialen zijn geweest regteren in vreedens en Oorlogs saaken. Vreede-maakers. |
feyl, missing, misslag, dwaaling. |
feylen, missen, dwaalen. |
feyling. sie feyl. |
feyliering. sie feyl. |
feylieren. sie feylen. |
feyt, een daad. |
feyten, daaden, diemen segt in of omtrent een saak geschied te zijn, en oversulks nootsaakelijk bewijsen moet, of feyten, daads bewijs-schriften, inhoudende alle het geene men bewijsen, en betoonen moet, of ’t geene men betoonen en bewijsen wil. |
feliciteyt, geluk, welvaart, voorspoed. |
felonie, ontrouw, smaatheyd, of, smaat, de welke een leen-heer van een leen-man geschied: om welke hem de leen-heer ook van het leen kan stooten. |
femenijn, vrouwelijk, wijffelijk. |
fenalia. sie februa. |
fenderen, splijten. |
fenijn, vergift. Vergift is veelderley, namentlijk vergiftige kruyden of andere stoffen. Vergif word het genoemt van vergeeven, ’t welk so veel beteekent als kwaalijk gegeeven. Want alsmen imant wat te veel vergif of vergeef, geeft, dat is kwaalijk geeft, so |
| |
| |
brengt het de mensch de dood an; anders word vergif op sen maat gebruykt en wel vermengt somtijds als een geneesmiddel voor ’t een of ’t ander kwaad wel gebruykt. |
feodaal goed. sie feudaal goed. |
feodaale materien. sie feudale materien. |
ferien, vierdagen, oorlof-dagen, of rust-dagen, wanneermen van sijn gewoonelijk werk rust. |
ferme, vast, bondig. |
ferment, deessem, suurdeeg, heef, gist. |
fermenteren, gisten, opgisten, hevelen. |
fermeren, sluyten. |
fermery, siekhuys, krankhuys, gasthuys. |
ferociteyt, wreedheyd, dulkoppigheyd, verwaatenheyd. |
feroos, wreed, duskoppig, verbolgen, verwaaten. |
fertiliteyt, vrugtbaarheyd. |
festinatie, haasting, spoeying. |
festineren, haasten, spoeyen. |
festoyeren, onthaalen, kost vryhouden. |
feudaal, of feodaal, leen-roerig, leen-goedig. |
feudaal, of feudaal goed, een leen, leen-goed: ’t welk een heer iemant geeft erffelijk te besitten met onderlinge verbintenisse van schult, of bescherming ande eene zijde, ende pligt van manschap en heergewade an de andere zijde. |
feudale materien, leen-saaken, sijn saaken de welke de leen-goederen angaan. |
| |
F. I.
fiat, laat het geschiede, het geschiede alsoo, ’t is goed. |
| |
| |
fiantie, betrouwelijkheyd. |
fiber. sie febre. |
fictie, versiering, verdigting. |
fidecommis, een erffenis over de hand, of erflaating over de hand, erf-beveling, erf-betrouwing. Een erffenis over de hand is een erffenis die bekomen word niet onmiddelijk van den overleefden self, maar van de erfgenaam uyt de hand. Erf-beveling is, wanneer de uyterste wil-maaker belast an de erfgenaam, dat hy de erffenis sal overlaaten an een ander. |
fidecommissaris, een erfgenaam over de hand, die van een ander, de welke uyt de hand erfgenaam is gestelt, de erffenis moet ontfangen. Fidecommissaris, erfgenaam met last van overgifte. |
fidecommissare erffenis. siet fidecommis. |
fidejusseur, een borge, een die sik selfs voor een anders schuld heeft verbonden. |
fidejussie, borgtogt, borglijving, borgschap. als men voor eens anders schuld borg blijft. |
fidel, getrouw. |
fideliteyt, getrouwigheyd. |
fiducie, betrouwing, vertrouwen, vertrouwing. |
fiente, mest, drek, of stront, daar het land mede gemest of vet gemaakt word. |
fieren, betrouwen, vertrouwen. |
fierilafance, of fierilonfonfa, stinkende klibber, of stinkende klubber, is een dik, tay sap, ’t welk druypt uyt de steelen en wortel van een kruyd, dat by ons niet seer bekent is: want dit stinkende sap word uyt Indien hier gebragt. Het sap word ook om sijn vuyle en |
| |
| |
stinkende reuks halven, duyvels drek genoemt, evenaleens gelijk veel sotte menschen sik inbeelden, of de duyvel, die men segt, een geest te zijn, sodaanigen vuyle stank by sik had. Wat van duyvel is sie in het woord duyvel. |
figment, een versiersel. |
figure, of figuur, gestalte, beeld, afbeeldsel, verbeelding. Figure, een spreekwijs, of wijse van spreeken, dat is een verbeeldende wijs van spreeken. |
figuraat, verbeelds-gewijs, beeld-wijs. |
figureren, afbeelden, verbeelden. |
fin, eynd. |
finaal, eyndig. Finaal, uytslag, het eynd of uytslag van elke daad. Het finaal, weeten, de uytslag van een saak weeten. |
finalijk, eyndelijk. |
financier, schatmeester, penningmeester: die het bewind over de schatting penningen heeft. |
financeren, of financie maaken, geld op geldswinst neemen. |
financie, inkomst, schat rijkheyd, goed. |
financie-kamer, schat-kamer. |
fineren, geld verkrijgen, goed vergaderen. |
finesse, loosheyd, list. |
fingeren, versieren, verdigten, bootsen. |
finieren, eyndigen. |
finitie, eyndiging, bepaaling. |
fiole, een ronde vles. |
firmament, uytspansel, hemelwelf, hemelsvastigheyd, sterren hemel. |
firmeren, vestigen, bevestigen, gestaaden. |
fiscaal, ’s lands voorspraak, ’s lands regtvor- |
| |
| |
deraar: die het lands regt in straf of halssaaken, beschermt. Fiscaal, Graafelijkheyds versorger, die de saaken de Graafelijkheyd raakende versorgt. Fiscaal, lands schat-bewaarder, die over de schatten des lands opsigt heeft. |
fiscaal civil, Graaflijkheyds versorger, dese versorgt eygentlijk die saaken, dewelke de Graaflijkheyds inkomsten, of de opkomsten des lands angaan, ende tot de kamer van rekeninge behooren. |
fiscaal crimineel, ’s lands voorspraak in strafsaaken: dese versorgt die saaken, de welke de boeten en straffen angaan. |
fisce, de gemeene saak, des lands schatkist, of geldkist, waar in de inkomsten des lands bewaard worden. |
fistel, ettergoot, loopend gad, daar etter uytvloeyt. Fistel, een buys, sijpgoot, verlaatpijp. |
fitemus, gedaante, aangesigt, de trek des aangesigts. |
fix, vast. |
fix domicilie houden, maalstede houden, een vaste woonplaats hebben, huysvast, of stedevast blijven woonen: die iewers vastelijk woonplaats houd. |
| |
F. L.
flagellatie, geesseling. |
flagelleren, geesselen, met roeden slaan. |
flambeel, of flambeau, een pikkaars, fakkel, toorts. |
flancq, of flank, strijk, strijkhoek. |
flankeren, of flanqueren, strijkhoeken maa- |
| |
| |
ken, van ter zijden stormen of vegten. |
flankering, of flanquering, een zijdelingse borstweering. |
flatteren, pluymstrijken, vleyen. |
flatteur, vleyer, pluymstrijker. |
flebotomie, aderlaating, aderopening, word in veel siekten daar overvloet van bloed is, gedaan. |
flectie, buyging. |
flecteren, buygen. |
flegma, slijm, snot, nattigheyd. |
flegmatijk, koudvogtig, slijmerig, snotterig. |
flerecijn, of fledercijn, ledeneuvel, jigt, ledenwee, ledensugt, of ledensiekte, word veroorsaakt door overvloedige, scherpe weyagtige vogtigheden, dewelke door al de leden vloeyen, waar door de selve uytgespannen worden; en van de scherpigheyd der vogtigheden worden de vliesen, peesen, en senuwen als geprikkelt en gesteeken. |
flerecijn inde handen, handeuvel, jigt inde handen. |
flerecijn inde voeten, voeteuvel, jigt in de voeten. |
flerecijnagtig, jigtig. |
fleur, of flore, bloey, bloem, bloeysel. |
floreren, bloeyen. |
florijn, een gulden. |
fluctuatie, drijving, vloeying. |
fluctueren, drijven, vloeyen, vervloeyen. Fluctueren, swerven, swalpen. |
fluctueus, vloeyig. |
| |
| |
| |
F. O.
foecunde, vrugtbaar. |
foecunderen, vrugtbaar maaken. |
foele. sie foule. |
foelen, of foeleren. sie fouleren. |
foeminijn, vrouwelijk, wijflijk. |
foy, geloof, betrouwe. Bonne foy, goed geloof, goed betrouwe. Op de bonne foy an, op ’t goed geloof an, op ’t goed betrouwen an. |
foire, markt, jaarmarkt. |
fol appel, kwaalijk beroep, onregt beroep, dat is, een beroep ’t welk te onregt of kwaalijk gedaan en angelegt is. |
foly, een blad; en is een blad van een boom, of een blad pampier. |
folye, malligheyd, sottigheyd. |
foment, een stoofsel, stooving. Een soort van een geneesmiddel, bestaande uyt eenige verwarmende kruyden of sappen, ’t welk warm gemaakt zijnde, word het op de buyk of op eenige andere deelen des lijfs, van een sieke gelegt om eenige winden en verkoudheyd te verdrijven. |
fomentatie, stooving. |
fomenteren, stooven, koesteren. |
fondament. sie fundament. |
fondamenteel. sie fundamenteel. |
fondateur. sie fundateur. |
fondatie. soek fundatie. |
fonderen. soek funderen. |
fonds, grond. |
fontanel, een sijpgat, sijptap, om eenige kwaadaartige en overvloedige vogtigheden |
| |
| |
wat te verleyden, van de eene plaats na een ander en de sieken daar voorts van te ontlasten, somtijds brandmen of snijdmen een gat inde arm of been of inde nek, of men laat met eenig bijtend goed een gat bijten in een van de voorseyde plaatsen, waar uyt dan geduurig die kwaade vogtigheden uytsijpen. |
fonteyn, een bron, wel, water wel, springader. |
force, geweld, magt. |
forceren, bemagtigen, overweldigen, kragtkneusen. |
forcluys, uytgeslooten. |
forclusie, verstek, is waar by iemant, die een volmagtigde of gedingbesorger in regten heeft, niet en voldoet het geen waar toe den regt dag is dienende, ende sulks daar van werd versteeken. Forclusie, uytsluyting, verstooting. |
foreest, een bosch, woud. |
forfeyt, een wreed schelmstuk, boose daad. |
forme, gedaante, gestalte, leest. |
formalijk, gedaantelijk, gestaltelijk. |
formaliteyt, gedaantigheyd, gestaltigheyd. Formaliteyt, tegenkanting, tegenankanting, anstelling. |
formaliseren, tegenkanten, tegenankanten, opmaaken, anstellen. |
formeel, gedaantig, gestaltig. Formeel, gantschelijk, voltoyt. |
formeren, gedaante geeven, gestalte geeven, maaken, toestellen. |
formidabel, vreeselijk, ontsiglijk. |
formoir, een groefyser. |
formule, ontwerp, bewerp, voorschrift, leest. |
| |
| |
formulier, een voorschrift, ontwerp, bewerp, leest. |
fornicatie, booging, omwelving. Fornicatie, hoerery, smuykmin. |
forniceren, welven, boogsgewijs maaken. Forniceren, hoerery bedrijven, hoere jaagen. |
fornieren, of forneren. sie fourneren. |
fornissement. sie fournissement. |
fort, sterk. Fort, een sterkte, slot, of schans. |
forte, sterk. |
fortificatie, versterking, sterkmaaking, sterktebouwing. |
fortificeren, versterken, sterk maaken, vesten. |
fortitude, sterkheyd. |
fortresse, een sterkte, slot, schans. |
fortuyn, of fortune, geluk, kans, geval, avenduur, lukstaat. Fortuyne, haave, goed. |
fortuit, gevallijk, by geval, avenduurlijk. |
fosse, een graft. |
fosset, soek fausset. |
fosset-singen. soek fausset-singen. |
fossette, een middelgraft. |
foveren, koesteren, bakeren, stooven. |
foule, gedrang. Foule, een hoopvolks, schaare volks. |
fouleren, verdrukken, dringen, vertreeden. |
fournais, een vuyroven, schouw. |
fourneren, of fournieren, opbrengen, verschaffen, leeveren, stofferen, te borde brengen. |
fournissement, verschaffing, opbrenging, leevering, stoffering. |
fourrage, voeder. |
fourragier, huysbestelder, bestelmeester, die voeder bestelt en verschaft. |
fourrier. sie fourragier. |
| |
| |
| |
F. R.
fractie, breeking, breuk. |
fractuur, een breuk. |
fragiliteyt, broosheyd, breekelijkheyd. |
fragment, breeksel, afbreeksel, stuk. |
frange, een soom, boortsel. |
frangeren, breeken. |
frayeur, schrik. |
fraudatie, bedrieging. Fraudering, bedrieging. |
fraude, bedrog, bedriegerye, arglist. |
frauderen, bedriegen. |
freden, de schettering in ’t singen, of de verkleyning des stems in ’t singen. |
fregat, een jagt, of jagtschip, een roofjagt, of een bespieschip, zijnde lang en smal en snel in ’t zeylen. |
frenesie, kranksinnigheyd, is een siekte ontstaande uyt een ontsteeking der breyn vliesen, anbrengende een vinnige koorts en ontroering des gemoeds. |
frenetijk, kranksinnig. |
frequent, veelvuldig, veelvoudig, vaak, dikwijls, dikwijlig. |
frequenteren, bewandelen, doorwandelen, handelen, bywoonen. |
frem, broeder. |
frermineur, een minderbroeder, een navolger, vande heylige Franciscus. Onder die vande roomsche Gods dienst zijn veelderley soort van geestelijken, die elk een besondere voorganger, dewelke sy navolgen, hebben. Diese altemaal wilde nasoeken en optellen, hy souder wel inde vijftigderley soort konnen vinden. |
frese, een aardbesye. |
| |
| |
fricasseren, in de pan bakken, in de pan braaden. |
fringoteren, de sangmaaten, of sangmerken enkelen, of de maatmerken des gesangs breeken: dat is wanneermen een heele maatmerk in twe halven, in vier vierendeelen, in agt agtendeelen, of in sestien sestienden deelen, breekt of enkelt. |
friseren, met nopkens of knopkens maaken, krullen. |
friseert laaken, genopt laaken. |
frivool, onnut, slegt, beuselagtig, leuragtig, kwabbig. |
frontieren, grensen, kusten. Frontieren, of Frontiersteden, paalsteden, of grenssteden, dewelke op de uyterste paalen of grensen des lands leggen. |
frontispis, de voorgevel. |
fructueux, vrugtbaar. |
frugaal, suynig, spaarsaam. |
frugaliteyt, suynigheyd, spaarsaamheyd. |
frustratie, misleyding, ontwending, te loorstelling. |
frustre, te vergeefs, vrugteloos, ydelijk, om niet. |
frustreren, misleyden, ontwenden, te loorstellen, iewers van versteeken worden. |
| |
F. U.
fuge, vlugt, vlieding. |
fugeren, vlieden, vlugten. |
fugitijf, vlugtig, voorvlugtig. Fugitijf, bankeroet. |
fulmineren, bliksemen, weerligten. |
fumineren, rooken. |
| |
| |
fumeus, rookig. |
functie, een ampt, bediening. |
fundament, grondvest, grond. |
fundamenteel, grondelijk. |
fundateur, grondlegger, stigter. |
fundatie, grondlegging, vastsetting, bouwing, stigting. |
funderen, grondvesten, grond leggen, vestigen, vaststellen, vastmaaken. Funderen, stigten, timmeren. Funderen, beginnen, stellen. |
fungeren, ampt bedienen. |
fureur, of furie, raserny, uytsinnigheyd, woede, verwoedheyd, doldriftigheyd. |
furieus, dol, raasend, uytsinnig, woedig, verwoed. |
furneren, of furnieren. sie fourneren. |
fuse, een agtendeel, het agste gedeelte van een heele sangmaat. Fuse, of fuge, vlugting, agter een singing, beurtsinging, is wanneerder eenige singers, het selve sang singen met besondere stemmen de een na de ander al vervolgens, so haast de een ophoud dat de ander weer begint. |
fuseye, een vuyrpijl. |
futuur, toekomstig. |
| |
G. A.
gabe, een boert, klugt. |
gabelle, tol, ongeld, ’t zy op ingevoerde of uytgevoerde waaren of koopmanschappen, of op eenige andere dingen. Gabelle, waaggeld, ’t geen men aan de waag betaalt. |
gabion, een schanskorf, korven met aarde gevult gebruyktmen in belegeringen, en die |
| |
| |
worden genoemt schanskorven, om datse in plaats van een beschansing gebruykt worden. |
gage, wedde, loon, huurloon, huurgeld, huurwinst, loongeld, belooning, besolding. |
gageren, besolden, besolding geeven, huurloon geeven, beloonen. |
gaillart, bly, vrolijk. |
gaillarde, een klugtige dans, of vrolijke dans. |
galand. sie galland. |
galatijn. sie gelatijn. |
galeard. sie gaillard. |
galearde. sie gaillarde. |
galeon. sie gallioen. |
galeote. sie galjoot. |
galey, een roeyschip. |
galland, lustig, geestig, hupsch. Galland, een vryer, minnaar. |
gallery, een wandelgang, wandeldreef. |
gallioen, een Oorlogs-schip, Konings-schip, hoofd-schip. Gallioen, de voorsteven. |
gallioot, een zee-jagt. |
galop, ren, of snelle loop, is wanneer een paerd op sen snelste loopt. |
galopperen, rennen, snel loopen. |
gambuyn, een ham, verkens ham. |
gangrene, koud vuyr, vuyl vleesch, of verrottend vleesch, koud vuyr is de sterving van een lid, uyt de grootheyd vande ontsteeking, de welke geschied, niet uyt ontsteeking de welke gedaan is: want als die gedaan, dan is het lid en ’t vleesch al dood en sonder gevoelen, en moet dan datelijk afgesneeden worden, om vorder voortlooping te verhinderen. |
gangreneren, ineeten, inkankeren, verrotten, inrotten. |
| |
| |
garance, meekruyd, of krapkruyd, is een kruyd ’t welk voort komt met vierkantige ranskens oft steelkens, dewelke rouw in ’t antasten zijn, geknoopt en in kniekens verdeelt: de bladeren zijn smal, langwerpig, ook rouw of hard in ’t antasten, uyt elk knieken meestendeel vijf t’seffens spruytende. De bloemen, die op ’t top vande takjens staan, sijn kleen en van verwe bleekgeel. Het saad is rond, kleyn, eerst groen, daar na roodagtig, ende ten laatsten, swart. De wortel is seer lang met een dunne senuwe oft pese in ’t midden doorregen, is seer rood, en word gebruykt om te verwen, wanneerse hard gedroogt en gemaalen is. |
garand, vrywaaring, waaring, waarborg, bevrying, waarschap, bevrying. Al dit heeft plaats in verkofte goederen. Waaring, vrywaaring, waarborg, of waarschap, is iemant belooven eenig verkoft goed te vryen, en vry te waaren voor alle antaal: ’t welk een kooper, die eenig vast goed koopt, gemeenelijk bedingt, dat de verkooper hem het goed sal vrywaaren, en het selve vry en onbelast leveren. Benaderings bevryding, is iemant versekeren, dat de koop niet sal genaast worden. Garand, verhaal, verhaal op de vry waarder. |
garandatie. siet garand. |
garanderen, vrywaaren, waaren, waarborgen, bevryen, ontheffen, vergoeden, voor benadering bevryen. |
garbeleren, uytsonderen, uytsiften. |
garbeleur, uytsonderer, uytsifter. |
garboille, gerugt, getier. |
| |
| |
garde, bewaaring, wagt. Garde, lijfwagt, lijf-schut-bende. De Koningen en groote Vorsten hebben gemeenelijk al een lijfwagt of lijf-schut-bende, bestaande uyt eenige vaandelen voetvolk. |
garde nappe, een tafel ring, daar men de schotel met spijs op set, om het tafelaaken niet te besmetten. |
garderen, bewaaren, gade slaan, behoeden. |
garderobbe, een kleerkas, of kleerkist, om kleederen in te bergen. |
gardiaan, bewaarder, wagter, opsiender. Gardiaan van ’t clooster, opsiender over de gesloote plaats, of afgesonderde plaats, of opsiender over de geestelijke afgesonderde plaats, alwaar eenige geestelijke eensaam-wooners in woonen, onder des opsienders opsigt. |
garlande. sie girlande. |
garment, een kleed, kleeding, vertsiering, vertsiersel, optoysel. |
garnieren, stofferen, toerusten, optoyen, vertsieren, wapenen, vestigen. |
garnisoen, besetting, besetting volk, is krijgsvolk, dewelke tot bewaaring van de steden en grensen des lands gehouden worden. |
garson, een jongen. |
gauderen, sik verblijden, blijde zijn, verblijd zijn. Gauderen, het geding winnen, sege praalen. |
gaugie, of gauge, vatmaat, eyking, vateyking, is de maat hoe veel kannen nat in een vat gaan. |
gaugieren, of vergieren, vatmeeten, vaten eyken. |
| |
| |
gaugierer, vatmeeter, vateyker, die de vaten meet, hoe veel nat daar in gaat. |
| |
G. E.
geaccuseerde, beschuldigde, angeklaagde betigte. siet accuseerde. |
geaccuseert, beschuldigt, angeklaagt, betigt. siet accuseert. |
geaffecteert, gemaakt, opgepronkt, niet in den aart. |
geapprehendeerde, een gevange, vastgehoudene, soekt apprehendeerde. |
geapprehendeert, gevange, vast gehoude. sie apprehendeert. |
gearresteerde. siet arresteerde. |
gearresteerde persoon. soekt arresteerde persoon. |
gearresteerde goed. soekt arresteerde goed. |
gearresteert. siet arresteert. |
geassisteert, geholpen, bygestaan. |
geassisteert met haar voogd, ten overstaan van haar voogd. Een weduwe of meerder jaarige vryster, en mogen geen handelingen van belang angaan, ten sy ten overstaan van een gekooren voogd, die sy dan moeten kiesen. |
geauthoriseerde. soekt authoriseerde. |
geauthoriseert. siet authoriseert. |
geciteerde, gedagde, gedagvaerde siet citeerde. |
geciteert, gedagt, gedagvaart. soekt citeert. |
gecommitteerde. siet committeerde. |
gecommitteert. siet committeert. |
geconsigneert, onderregt, gelegt, versekert, getekent, gemerkt. |
geconstitueerde, gemagtigde, volmagtigde, magtig gemaakte, last gegeevene, volmagt |
| |
| |
gegeevene, volmagt ontfangster, magtig gemaakte ’t zy man of vrouw, die van imant volmagt, om iets te mogen verregten en uytvoeren, ontfangt, of ontfangen heeft. |
gedelegeerde. siet delegeerde. |
gedelegeerde regters. soekt delegeerde regters. |
gedelegeert. siet delegeert. |
gedenk-offer, gedenkt-gifte, of gedagtenis-gifte, is een gifte, by de Joden gebruykelijk, het zy een beest ter slagting of iets anders, dewelke by de heyligers gebragt werd ten Gods-dienst, ten dien eynde dat God hun wilde gedagtig zijn, of dat sy eenige segen ontfangen hebbende, God daar by wilde gedenken en gedagtig zijn. In ’t Hebreeus word het genoemt אזכרח, azecara, dat is, gedenking, gedagtenisse, maar azecara betekent ook berooking, goeden reuk maaking, het komt van זכר, zacar, dat is, heeft gedagtig geweest, heeft gerooken. Een berooking geschied, als men eenige welriekende kruyden in ’t vuyr werpt, om een lieffelijken reuk inden Gods-dienst te hebben. |
gedeputeerde. soekt committeerde. |
gedeputeert. soekt deputeert. |
gedetineerde, een gevange, besettede, vastgehoudene, die uyt eenige schuld beset, en vast gehouden word, of om eenige misdaad gevangen. |
gedetineert, gevange, beset, vastgehoude, opgehoude, gevange gehouden. Gedetineert, onthouden. |
gedevaliseert, beschadigt, ontreddert. |
gediffameerde. soek diffameerde. |
gediffameert. siet diffameert. |
gedilayeert, uytgestelt, verlengt, sleepende gehouden. |
| |
| |
geexcipieert, uytgenomen, uytgesondert. |
geexcommuniceerde. sie excommuniceerde. |
geexcommuniceert. soek excommuniceert. |
geinsinueerde. siet insinueerde. |
geinterdiceerde. siet interdiceerde. |
geinterineert, gestadet, bevestigt. |
geintimeerde, ontbodene, angekondigde: die iewers ontboden is te komen, of die iets angekundigt en bekent gemaakt is. Geinthimeerde, de tegendinger die niet beroepen heeft, maar ’t gewijsde tot sijn voordeel heeft, of die de saak gewonnen heeft. |
geintimeerr, ontboden, angekondigt, bekent gemaakt. |
geld op deposito hebben, geld onder sik berustende hebben, of een anders ontfangen geld onder sik hebben. Gelijk ontfangers en anderen, die veel gelden ontfangen dat hun niet toekomt, welke gelden somtijds soo lang onder hun zijn leggende en berustende eer de tijd van rekening komt, dat syse an een ander konnen uytsetten op een maandelijke of jaarlijkse geldwinst, en strijken ondertusschen die winst van eens anders geld. Geld op deposito hebben, geld op geldswinst hebben, dat is, eens anders geld gebruyken op jaarlijkse geldswinst. Geld op deposito setten. sie deposito. |
geld op interest hebben, geld op geldswinst hebben, dat is, eens anders geld gebruyken (mits daar van geevende jaarlijkse geldswinst) om koopmanschap of iets anders daar mede te doen, daarmen groote winst af meynt te trekken. |
geld op interest neemen, of ligten, geld op gelds- |
| |
| |
winst neemen of ligten, dat is, geld van iemant op geldswinst ligten. |
geld op interest setten, geld op geldswinst geeven, dat is, sijn geld an imant geeven op jaarlijkse geldswinst. |
geld op renten hebben, geld op inkomst hebben, of geld op jaarlijkse inkomst hebben, dat is, sijn geld hebben uytstaan op vaste jaarlijkse inkomsten: gelijk op gronden, landen, en andere vaste jaarlijkse inkomsten. |
geld op renten neemen, of ligten, geld op jaarlijkse vaste inkomsten neemen, of ligten, dat is, geld op sijn vaste jaarlijkse inkomsten van imant ligten. |
geld op renten setten, geld op jaarlijkse inkomst geeven, geld op inkomst setten, of geeven, dat is, sijn geld uytsetten op vaste jaarlijkse inkomsten, gelijk op gronden, landen, en andere vaste jaarlijkse inkomsten. |
gelaatse. sie glaatse. |
gelatijne, of geleye, gedikt sop, verdikt sap, of gestijft sap, gelijk men by gebrade vlees siet wanneer ’t koud is. |
gelegitimeerde, wettig gemaakte, bewettigde, dat is, een die buyten houwlijk geteelt zijnde, by de land overheyd bewettigt is. |
gelegitimeert, gewettigt, wettig gemaakt. |
geleren, vriesen. |
geminatie, verdubbeling, dubbelmaaking. |
gemineren, verdubbelen, dubbel maaken. |
gendarme, een krijgsman, krijger, krijgs-knegt, oorlogsman, soldaat, die om sold ten oorlog dient. |
gendarmerye, een krijgshoop, krijgsbende, dat is een hoop of bende Oorlogs-volk. |
| |
| |
genealogie, geslagt-rekening, geslagt-boom, geslagt-tafel, afkomst. |
generaal, algemeen, gemeen, onbepaalt, landgemeen. |
generaal hypoteecq, sie hypoteecq generaal. |
generaal ontfanger, algemeen ontfanger, of gemeene lands ontfanger. |
generabel, teelbaar. |
generale procuratie. siet procuratie generaal. |
generalijk, onbepaalijk, algemeenlijk. |
generaliteyt, algemeenheyd. Generaliteyt, de algemeene Staaten der seven vereenigde landschappen. Dese hebben hun vergadering in ’s Graavenhage, en is by de selve magt om Oorlog en Vreede te maaken, en andere saaken meer, die de algemeenheyd raaken, sijn in hun magt. |
generatie, teeling, voortbrenging, baaring. |
genereren, teelen, voortbrengen, baaren, voort teelen. |
genereus, grootmoedig, edelmoedig. |
generositeyt, grootmoedigheyt, edelmoedigheyt. |
genesis, teeling, baaring, geboorte, wording. Het eerste boek der schrift word vande Grieken Genesis, dat is, geboorte, of wording, genoemt, om datter de geboorte of wording van alle gedaantelijke stoffen in verhaalt worden. De Hebreen noemen dit boek der geboorte of wording, ספר בראשית, sepher bereschit, dat is, het boek inden beginne, ’t welk is na de eerste woorden des boeks. Het word ook genoemt het eerste boek Mosis, even of het Mose geschreven had; dog uyt de boeken self de welken Mosis boeken genaamt worden, kan men wel bespeuren, dat Mose |
| |
| |
geen van die boeken geschreven heeft, Maar het meeste gevoelen is, datse eenen Esdra altemaal geschreven heeft na de Babelonische gevangenis. Mosis boek en kan ’t niet genoemt worden om datter van Mose in gehandelt word, gelijk inde vier volgende boeken, daar van Mosis gehandelt word: want daar word niet een woord van Mosis in verhaalt. Het woord Genesis is, een goed grieks woord, alhoewel het inde nederduytse oversetting staat, dog het staater onovergeset, en om dat de geestelijken het niet willen oversetten, so heb ik de moeyten op my genomen om dit en diergelijke woorden, die onovergeset zijn, over te setten, op dat de gemeene man, die nauwkeurig is, de selve soude konnen nasoeken, om de betekenisse daar van te weeten. |
genitoires, teel-leden. De teel-leden zijn twederley, mannelijke en vrouwelijke. |
geniture, teelsel, saad. |
genuin, angebooren, ingebooren, aartlijk, dat is, inden aart. |
geographie, aardbeschrijving, aardklood-kunde. Dat is een nauwkeurige beschrijvinge en kundschap van landen, seen, rievieren, bergen, steden en plaatsen, enz. |
geomantie, waarseggery, uyt de aarde, stip-waarseggery. De meesterschap van dese kunst bestaat in eenige stippen niet getelt, maar by geval in de aarde in gedrukt, en door sestien streepen na de slinker hand toe getrokken, welke stip-streepen, dese stip-waarseggers door evenheyds en onevenheyds overmaat, wederom tot sekere (uytstippen bestaande) afbeeldsels brengen: de seven |
| |
| |
dwaalsterren, de twalef tekenen des tekenkrings of der sonneweg, het hoofd en de staert vande vliegende slang, self ook de vier hoofd stoffen. In dese onder waereld (gelijk sy willen) afbeeldende, en al der selver eeuwige kragt ende magt, door sekere wonderlijke invloeying der boven lighamen, en door hemelsche instraaling tussen komende voor sik brengende: ende die afbeeldsels hebben doen dese stip-waarseggers namen gegeeven bekwaam haare uytwerkingen, dusdaanige konst noemende het begrijp vande oordeelende sterrekonst, ende een spitsvindige verkorting des selfs: door welke sy alle vraagen hun voorgestelt ontlossen; ende op alle ’t gevraagde op staande voet antwoorden, nogtans op de aarde geworpen (na de ondervraagingen) en eerst gemaakt uyt de meyning des vraagers het afbeeldsel. Een andere waarseggery uyt de aarde isser, wanneer sy iets voorseggen te sullen geschieden uyt voorgaande aardbeevingen. Maar ’t zijn altemaal inder daad onvaste raadsels. |
geometrie, aardmeeting, aardmeet-kunde, meetkonst, meetkunde. |
gepassioneert, driftig, sugtig, sijdig. |
gereformeerde religie, de herstelde Godsdienst, gesuyverde Godsdienst. Alhoewel dese Godsdienst (die ook dog te onregt Calvinische genoemt word) de naam heeft van herstelde of gesuyverde Godsdienst; ten dien ansien, datse een weynig verandert is van de Roomsche: soo magse nogtans die naam met regt niet voeren, om datse nog veel (trouwens al de andere Godsdiensten, die opentlijk bele- |
| |
| |
den worden, al mede) verscheelt van een relijken Godsdienst, die op wijsheyd, waarheyd, en rede steunt. Want een Godsdienst soude niet van noode hebben, datse door magt, ban en swaard staande gehouden wierd: gelijk al de andere Godsdiensten der waereld, die my bekent zijn, van nooden hebben, datse door magt, ban, swaerd, vyer en vlam, galg en rad, staande gehouden worden. Elk wil sijn onbegrijpelijke geloofsstellingen met onverstand en geweld staande houden. Baart dat geen elende inde waereld. |
gerequireerde. siet requireerde. |
gespolieerde. siet spolieerde. |
geste, gebaarde, gelaat, bootse. |
gesten, gebaarden, enz. Gesten, geschiede dingen, geschiedenissen, gedaane dingen, of bedreve dingen. |
gestie, gebaar. Gestie, bediening, uytregting. |
gesticulatie, bootsing, gelaatbootsing, gebaarding. |
gesticuleren, bootsemaaken, klugten bedrijven, guyggelspel speelen. |
gesupposeerde, een valsch toegestelde, een valsch opgemaakte, of uytgemaakte; die bedriegelijk in de schijn van een ander komt. |
getaxeert, geschat, gewaardeert, op geld geset. |
geule, de roode verw inde wapen teykens. |
geus, of geux, fielten, guyten, of bedelaers. Met dese smaat-naam geus, bedelaars, wierden de Heeren Edelen van dese landen gelastert van eenen schelmse Barlaymond, raad vande Hertogin van Parma, wanneer sy het versoek schrift, ’t welk sy gemaakt hadden, |
| |
| |
behelsende de welstand des lands, an de selve Hertogin overleverde. En met dese smaat-naam worden die vande herstelde Godsdienst nu nog wel gelastert van die vande roomse Godsdienst. Dog het is veel beter en heylsaamer bedelaars te zijn, als grouwelijke ja vervloekte bloeddorstige moorders van onnosele menschen, gelijk die vande roomsche Godsdienst zijn, en waar in voornaamentlijk eenige hondert jaaren lang de roomse geestelijken uytgemunt hebben. Is dat God aangenaam, het mag wel, maar ik geloof ’t niet, alwaar ’t dat het my al de roomse geestelijken ten heyligen swoeren. Vraagt imant waarom? om dat ik beeter weet, en ook sekerlijk weet, dat God sulk moorden niet angenaam kan zijn. |
| |
G. I.
giostre. soek ioste. |
giostreren. soek iosteren. |
girlande, een bloemkrans, roosenhoed, bovenkrans. |
girole, of girgole, suyker wortel kruyd, of suyker wortel, heeft veel bladeren an een steel oft middelribbe wassende, van welke elk besonder blad rondom de kanten wat gekartelt is: daar tusschen komen korte steelen voort, dikwijls geen anderhalven voet hoog wordende: daar op wassen ronde kroonkens of bloem-kranskens, draagende witagtige bloemkens: ende daar na volgt het saad dat breedagtig is. De wortelkens sijn wit, ende hangen veel by een, en sijn een palm lang dikwijls dunner als een vinger, van smaak sijn |
| |
| |
sy seer soet, en lieflijk en angenaam om te eeten, so dat vande soetigheyd der wortel het geheele kruyd de naam voert van suyker wortel kruyd. |
gisarme. soek guisarme. |
| |
G. L.
glaatse, een beysde vlakte, beysselde weg, of straat. |
gladie, een swaard. |
globe, een kloot, bol. |
gloriatie, roeming, beroeming, brallen, loving. |
glorie, lof, eer, roem, heerlijkheyd, luyster. |
glorieren, roemen, beroemen, loven, brallen, verblijden. |
glorieus, loflijk, lofrijk, roemend, beroemend, heerlijk, laatdunkend, fier. |
glorieusheyd. sie gloriatie. |
glorieuslijk, loflijk, met roem, of met eer, heerlijk, fierelijk, laatdunkendlijk. |
glorificatie, verheerlijking, heerlijkmaaking. |
glorificeren, verheerlijken, heerlijk maaken, roemen, brallen. |
glos, of glosse, een uytlegging, verklaaring. |
glosseren, uytleggen, verklaaren. |
glotoen, een vraat, slokaert, gulsigaart. |
| |
G. O.
goblet, een beker, drinkbeker. |
goederen van contrabande, sie contrabande goederen. |
gom of gomme, klibber, of klubber, traan, boom-traan, klibber is allerley dik tay sap, ’t zy dat het uyt boomen vloeyt, of iewers an- |
| |
| |
ders van bereyd word. Klibber word het genoemt, om dat het wat vogtig zijnde klibberig, of kleevrig is. |
gomme dragant, boksdoorns-traan, of klibber van boksdoorn, is een dik, tay sap, ’t welk uyt de wortel van boksdoorn, als deselve een weynig gekwets en gesneeden is, vloeyt, en is witagtig, hebbende een papagtige, kleevende kragt. Wat boksdoorn voor een kruid is, sie dragant |
gonfleren, swellen. |
gordijn, een behangsel, scherm beddehangsel, bedscherm. |
gorgias, een halsdoek, of borstlap. |
gotiere, of goture, drop of druyp, droppel, een goot, daar water door loopt. |
gourmanderen, vreeten, gulsig zijn, opslokken, schokken, slokken. |
gourmandise, vraatigheyd, gulsigheyd, opslokking. |
gouvernante, bestierster, heerscherse, land-voogdesse, stad-voogdesse, rijks-voogdesse. |
gouvernement, bestiering, land-voogdy, stad-voogdy, plaats-voogdy. |
gouverneurschap. sie gouvernement. |
gouverneren, bestieren, beheerschen. |
gouverneur, bestierder, bestierer, bewints-man, ruwaard, heerscher, voogd, land-voogd, stad-voogd, rijks-voogd. |
| |
G. R.
graad, een trap. Graad, een bien, of been, vischbien. Graad, maagtal, dat is de optelling van vrienden, of maagen, om te rekenen hoe na imant ons bestaat. |
| |
| |
graaden, trappen, bienen, vischbienen, maagtallen. |
gradatie, klimming, opklimming, trapopklimming, gang van trap tot trap, overstapping. |
grametse, betrekking, mal gelaat, bootsing. |
grammatica, letterkonst, spraakkonst. |
grammatist, een lettermeester, schrijfmeester, een meester, die kinderen de woorden wel leert spellen of boekstaaven, leesen, en schrijven. |
grammatistica, schrijfkonst. |
grandiloquentie, grootspreeking, pragtredening, pronkreden. |
grand mercy, grooten dank. |
grassatie, straatschendery, afsetting, goed afsetting, of berooving. |
grasseren, straatschenden, woeden, rooven, in swang gaan, gaan weyden. |
gratie, genade, gunste, goedgunstigheyd, vergunning, gunstgeeving, kwijtschelding, Gratie, danksegging. |
gratieus, gunsting, goedgunstig, lieftaalig, angenaam. |
gratieusheyd, gunstigheyd, goedgunstigheyd, lieftaaligheyd, angenaamheyd. |
gratieuslijk, gunstelijk, goedgunstelijk, lieftaaliglijk. |
gratitude, dankbaarheyd. |
gratulatie, bedanking, danksegging, gelukwensching. |
gratuleren, bedanken, dankseggen, gelukwenschen, sik wel belooven. |
gravame, een beswaarenis, swaarigheyd. |
gravatie, beswaaring, belaading. |
graveren, beswaaren, kwetsen, belaaden. |
| |
| |
Graveren, insnijden, snijden in goud, silver, koper, of yser. |
gravering, insnijding. Gravering, beswaaring, belaading. |
gravis, swaar. Gravis, deftig, staatig. |
graviteyt, deftigheyd, staatigheyd. Graviteyt, swaarte, swaarigheyd, te weten, in gewigte. |
graviteyt houden, staatigheyd houden, deftigheyd houden, waardigheyd houden. |
gremetse. sie gramatse. |
grenalt, een koolsteen, of vuyrige koolsteen, om datse als een vuyrige kool glinstert. |
grief, hinder, hindernis, kwetsing, schade, beswaarenis, swaarigheyd. |
grieven, beswaarnissen. siet grief. |
grieven à minima, beswaarenissen in het minder gedeelte des gedings. Grieven à minima proponeren, beswaarenissen in het minder gedeelte des gedings voorstellen, dat is, als iemant een gewijsde ten deele tot sijn voordeel heeft, ende daarna beroepen werd, versoekt vernietinge van het selfde gewijsde, voor soo veel hem daar by niet genoeg is toegewesen. |
grieven, hinderen, hinderlijk zijn, schaden, schadelijk zijn, nadeelig zijn, kwetsen. |
griffie, een schrijf-kamer. Griffie, de regt-hofs schrijf-kamer, gedingstuk-kamer, waar in de gedingstukken bewaart worden tot datter gewijsde op komt. Griffie, een ley-pen, daarmen op een ley mede schrijft. |
griffier, of griffier des hofs, des hofs schrijver, hofs geregt-schrijver, eerste schrijver des hofs, of eerste geregt-schrijver des hofs. Daar zijn an ’t hof om de veelheyd der regts-saaken, wel ses of agt geregt-schrij- |
| |
| |
vers, waar van dese de eerste is, die altijd mede in den raad is, en de stemmen der raads-heeren an teykent, en al’t geen in den raad gehandelt en beslooten word, en nog andere dingen meer. Griffier, een schrijver. |
griffier subsituyt, twede schrijver des hofs, twede geregt-schrijver des hofs. Dese leest den opgeef vande saaken op de rol op. |
gros, uytschrift, een uytschrift ’t welk uyt het kladde in’t net gestelt is. |
grosseren, uytschrijven, in ’t net schrijven, in ’t net uyt schrijven. |
grossier, een groot handelaar, die koophandel, of winkel handel drijft in sijn waaren by groote menigte, of die sijn waaren maar by groote menigte teffens verkoopt, en ook wederom waaren by groote menigte inkoopt. |
gruier, of gruwier, een houtvester. |
| |
G. U.
guarand. siet garand. |
guarandatie. siet garand. |
guaranderen. soekt garanderen. |
gubernatie, bestiering. |
gubernateur, bestierder. |
guberneren, bestieren. |
guerdon, belooning, vergelding. |
guichet, een poortken, deurken. |
guide, een wegwijser, leydsman. |
guidon, een vaandelken, of vaanken, een Oorlogs-teken. |
guirlande, sie girlande. |
guisarme, een pijl, werpspiets, of steekspiets, die men te paerde voert. |
gum, of gumme. soek gom. |
gurgiteren, slokken, slikken. |
| |
| |
gurgitatie, slokking. |
gustatie, proeving, smaaking. |
gusteren, proeven, smaaken. |
| |
H. A.
habijl, afgeregt, bekwaam, geschikt, behendig, heblijk. |
habiliteyt, bekwaamheyd, behendigheyd, gaauwdaadigheyd. |
habiliteren, bekwaam maaken. |
habijt, een kleed, kleeding. |
habitatie, bewooning, wooning, bewooning van een huys, woonstede. |
habiteren, woonen, bewoonen, verblijven, op een plaats blijven. |
habituatie, kleeding, bekleeding. |
habitude, bekwaamheyd, hebbelijkheyd. |
habitueren, bekleeden. |
hacquenye, een telle, een paerd ’t welk een tel gaat, dat is een sneedige gemakkelijke gang gaat sonder te draaven. |
hallelujah, looft den Heere. Dit is een Hebreeus woord, en staat op eenige plaatsen in de nederduytse oversetting der schrift onovergeset, en daarom heb ik het al mede moeten oversetten. |
hallucinatie, dwaaling, missing, misslag, dooling. |
hallucineren, dwaalen, missen, misslaan, doolen. |
hamay, voor poorte. |
harangue, een rede, beweegrede, vertoog. |
harangueren, een rede doen, rede voeren. |
harasseren, uytslooven, afslaan, afmennen. |
harcederen, krakkelen. |
harmonie, wel luyding, eenstemmigheyd, over |
| |
| |
eenstemming, tsaamenstemming, soet luydigheyd. |
harniceurs, wagen-smeerders. |
harquebuse. sie arquebuse. |
harquebuseerde. sie arquebuseerde. |
harquebuseren. sie arquebuseren. |
harquebusier. soek arquebusier. |
haverye, schaade draaging, scheeps-schaade draaging, schaade draaging van scheeps verlies, uytwerping van goederen in zee, dat is, een gemeene bylegging over schip en goederen, om gesaamentlijk te draagen eenig verlies van in zee geworpe goederen gevallen om lijf en goed te behouden. |
haubert, een harnas, borstharnas. |
haurieren, putten, water-putten, of scheppen, Haurieren, inslokken, inswelgen. |
hazard, lot, kans, gevaar, avenduur. |
hazarderen, waagen. |
| |
H. E.
hef-offer, hef-gifte of hef-gaave, Hebr. תר ומה, therouma, dat is, opheffing, verheffing: en komt van רום, roum, hoog zijn, verheeven zijn, opgeheven zijn. De geheyligde gifte wierd also genoemt, om datse van den heyliger om hoog geheeven wierd. |
hemisphere, een half rond, half kloot. |
hepaticq, leversugtig, leversugtige, een die met leversiekte gekwelt is. |
heraut, of herout, een Oorlogs-ansegger, krijgs-boode, krijgs-verkondiger, door welke den Oorlog verkondigt, of uytgeroepen word: Heraut, een waapen voogd, waapen- |
| |
| |
heer, waapen-drager, schild-voerder. |
herbarist, een kruydkenner, een kruydleeser, kruydplukker, kruydenier. |
herbarius, een kruydboek, daar de gedaanten en kragten der kruyden in beschreven staan, kruydschat. |
herbarizeren, kruydplukken. |
herederen, erven, goed erven. |
herediteren, erven, goed erven. |
herediteur, een erfgenaam, is een die erfgoed beurt. |
herediteyt, een erffenis, alle roerende, of onroerende goederen, die men van iemant erft by uyterste wil, of by versterf. |
heremijt, een woud-broeder, of woud-wooner, kluysenaar, die in eensaamheyd in een woud of wildernis woont afgesondert en afgescheyden vande menschen heyligheyds halven om van deselven niet besmet te worden. Die sik vande menschen af-scheyd, en in ’t woud by de beesten gaat woonen, die toont mijns oordeels, dat hy meer beestagtig als menschagtig is, en vervalt oversulks so veer vande redelijkheyd. Maar wanneer eenige luyden, gelijk ’t wel gebeurt is, vlugten in bosschen en wildernissen, en woonen in hoolen en kuylen, om de hand eens dwingelands, die hun sogt te dooden, te ontgaan, dan heeft het een geheel ander insigt. |
heremitage, woud-broederschap, kluysenaarschap. |
heresie, een gesintheyd, keur, verkiesing, wil, gesin, huysgesin, bevlijtiging, tragting, volging, navolging, ketsery, of kettery, het woord ketsery schijnt een oud duyts woord te |
| |
| |
zijn, en betekent volging of navolging. Wat kwaad isser nu in volging, of navolging? gelijk by voorbeeld wanneer een leerling sijn meester navolgt? voorwaar mijns oordeels geen kwaad. Maar sal imant seggen, die een leermeester volgt, dewelke een kwaad of ergerlijk gevoelen heeft, doet die geen kwaad? Ik seg, dat niemant magtig genoeg is, om daar van te oordeelen, dewijl elk even seer met vooroordeel ingenomen is tot sijn gesintheyd, dat die de best is, en daerom schelt elk gesintheyd de andere altemaal voor ketters, by gevolg altemaal ketters onder malkander, en ’t is waar ook want het woord ketsers of ketter betekent navolgers, en wy sijn immers altemaal navolgers elk van sijn gesintheyd. Maar ’t is jammer dat wy geen navolgers zijn vande rede, waar uyt de waarheyd spruyt, dan soudender so veel verdeeltheden niet konnen zijn; dewijl de waarheyd enkel en eenvoudig is. Heresie wilmen dat ook ongeloof of wangeloof sal betekenen, maar die betekenis isser niet in. En vorders, wie sal van des anders ongeloof oordeelen? niemant, dewijl elk malkander veroordeelt voor ongeloovig: ’t welk evenwel valsch is, want elk is so groot van geloof en so ligt van geloof, datter de ondersoeking, waar door men tot weetenschap komt, geheel by de gemeene mensch door versuymt word. Want men laat het slegts op ’t geloof ankomen, sonder te ondersoeken of ’t geen men gelooft waar is, of waar zijn kan. |
hereticq, een ketser, of ketter, dat is volger of navolger, die iemants gevoelen navolgt: |
| |
| |
of houder of vasthouder, die sijn gevoelen, ’t welk hy heeft, vast staande houd: of verkieser, die eenig gevoelen verkiest, ’t welk weynig met wijsheyd geschied: want elk word maar van jongs af in sijn gesintheyd onderwesen, niet om eenige dingen te verstaan, maar om eenige onmogelijke geloofstellingen te gelooven. Waar by elk in sijn gesintheyd sik self dan ten vollen vergenoegt houd. Vorders wat kwaads is dog in het woord ketter, ’t welk een navolger betekent, geleegen, dat men daarom malkander haat, vangt en spant, hangt en brand? immers ter waereld niets; want elk is immers een navolger van sijn gesintheyd. En dat regt dat de een heeft om een navolger te zijn van sijn gesintheyd, dat selve regt heeft ook de ander om sijn gesintheyd te volgen. Want niemant kan des anders gesintheyd veroordeelen ten zy met groot onregt, om dat sodaanigen een niet kan oordeelen als regter, want hy is self tegenstrijder, en sijn veroordeeling geschied uyt drift en sydigheyd. Dan so men de rede eens tot regter stelde over al die twistende gesintheden sonder op geloof, schrift, of onmogelijke geloofsstellingen agt te slaan, de selve soudse altemaal de eene min, de ander meer, wel oordeelen buyten spoor van reden te zijn. |
heritage, erfdeel, erfgoed. |
hermaphroditen, man-wijven, dat zijn menschen die beyde de teel-leden, soo wel het mannelijk, als het vrouwelijk teel-lid hebben. Maar mijns oordeels, meyn ik, datter soodanige menschen seer selden gevonden worden. |
herniodactylen, tijdeloos-kruyds witte worte- |
| |
| |
len, of witte wortelen van tijdeloos-kruyd. Dese wortelkens zijn rond als een kleyn bolleken, maar na boven wat spitser, en onder breeder of dikker, zijn van buyten en van binnen heel wit, soet en angenaam van smaak, hebben kragt om den buyk week en suyver te maaken, en zijn bekwaam om in te geeven die welke met de jigt gekwelt zijn. Daar zijn ook tijdeloos kruyds bruyne wortelen, of roodagtige wortelen van tijdeloos kruyd, maar die zijn bitteragtig van smaak en seer schadelijk gegeeten zijnde. |
heroic, heldig, heldagtig, heerlijk, braaf, dapper. |
heureux, gelukkig. |
| |
H. I.
hideux, grouwsaam. |
hieroglyphice, heylig-verbeeldtelijk, of beeldspraakelijk. Hieroglyphice manier van spreeken of schrijven, een heylig verbeeldtelijke wijs van spreeken of schrijven, of een beeldspraakelijke wijs van spreeken of schrijven. Dat is, een duystere, oneygentlijke, en ongerijmde wijs van spreeken of schrijven, by de heydense geestelijken of heyligers seer gebruykelijk, en by de Joodsche ook wel nagevolgt. Want die geestelijken gaven alles, ’t geen de Godsdienst anging, verbeeldtelijk of oneygentlijk, dat is, met afbeeldsels van beesten en andere dingen, en niet eygentlijk, of met eygentlijke woorden an den volke te kennen, om de selve niet al te wijs te maaken, maar in onweetenheyd te houden, ’T welk de roomsche geestelijken nu nog wel kennen. |
| |
| |
En die beeldsprakelijke of oneygentlijke wijs van schrijven of te kennen geeven, en ook spreeken by de heydense geestelijken gepleegt, en by de Joden nagevolgt, houd ons nu nog de oogen des verstands verblind. |
hierarch, een geestelijke overste, of opperste, of opsiender over de heylige dingen, de welke den Godsdienst raaken. |
hierarchy, geestelijke heerschappy of geestelijke voogdy, of geestelijke opsigt over de heylige dingen. De roomsche geestelijken hebben al veel heerschappy en gesag, niet alleen in geestelijke saaken de Godsdienst raakende, maar ook in andere staatssaaken maatigen sy hun groot gesag en heerschappy an. |
hilariteyt, vrolijkheyd. |
hipocras, kruydwijn, welriekende kruydwijn, is wijn die toebereyd word met eenige welriekende kruyden. |
hipocrijt, een geveynsde, schijnheylig. |
hipocrisie, geveynstheyd, schijnheyligheyd. |
hipoteek. sie hypoteek. |
hipotekeren. soek hypotekeren. |
historie, een geschiedenis, verhaal, verhaaling. Historie, een geschiedenis boek, gedenkschrift, waar in eenige geschiedenissen beschreven zijn. |
history-schrijver, geschiedenis-schrijver. |
| |
H. O.
holette, of hoellette, een schaaphoeders staf. |
homagie, of hommagie, manschap, onderdanigheyd, hulding, hulde, getrouwigheyd: de welke een leenman an den leenheer belooft, en doet, nevens betaalinge van heer gewaaden: waar voor den leenheer wederom schul- |
| |
| |
dig an den leenman is schut en scherm. |
homicidie, doodslag. |
homicide, doodslager, die een mensch dood slaet. |
homilie, gesprek, redenering. |
homologatie, een bekentenisse, belijdenis, toestant, goedkenning, goedkeurig. |
homologeren, bekennen, belijden, toestaan, goedkennen, goedkeuren. |
honneur, eer. |
honorabel, eerlijk, eerbaar. |
honorarie, een vereering. |
honoreren, eeren. |
horologe, een stondwijser, of uurwijser, uurwerk, sonnewijser. |
horreren, schrikken, verschrikken, afgrijsen. |
horreur, schrik, afschrik. |
horribel, schrikkelijk, grouwelijk. |
hortatie, een vermaaninge, anporring, anmoediging, anmaaning. |
horteren, vermaanen, iewers toe vermaanen, verwekken en stooken, anporren, anmaanen, anmoedigen. |
horizon, gesigt-eynder, kim, gesigtring. |
hospes, een waard, gasthouder, herbergier. Hospes, een gast. |
hospitaal, een herberg, waardhuys, gasthuys, gasthouding, gastvry. |
hospitaliteyt, herbergsaamheyd, gastvryheyd, waardschap, huysvesting. |
hostage, pand, gyseling. |
hostagier, pandsman, gyselaar. |
hostel, een herberg, waardshuys. |
hostie, het Godmensch gemaakte brood, of Godmensch gewordene brood, dat is, het kleyne ronde stukje brood of meel gebak, |
| |
| |
’t welk de roomse geestelijken seggen, dat sy tot een Godmensch gemaakt hebben, als sy er dese woorden, dit is mijn lijf, over gesprooken hebben: alhoewel er in der daad niet de minste verandering an geschied is, so dringt men evenwel de menschen op, datse moeten gelooven, dat het in een Godmensch verandert is. sie mis. |
hostiliteyt, vyandlijkheyd, vyandschap. |
| |
H. U.
humain, menschelijk, beleefd, heusch. |
humaniteyt, menscheyd menschelijkheyd, beleeftheyd, heuschheyd. |
humbley, nedrig, demoedig. |
humectatie, bevogtiging. |
humecteren, bevogtigen. |
humefactie, bevogtiging, vogtmaaking. |
humeren, insuygen, slurpen. |
humeur, vogt, vogtigheyd, nat. Humeur, eygenaart, sinlijkheyd. |
humide, vogtig. |
humiditeyt, vogtigheyd. |
humiliatie, vernedering. |
humilieren, vernederen. |
humiliteyt, nedrigheyd, ootmoedigheyd. |
| |
H. Y.
hydre, een waterslang. |
hydropesie, watersugt, watersiekte: wanneer iemants buyk, beenen, en by na’t gantse lijf opgeswollen en dik is van een wateragtige vogtigheyd, die so allengskens in ’t lijf vergadert is, so word die gesegt te hebben watersugt. |
| |
| |
hymne, een lofsang |
hypocrisie, geveynstheyd, schijnheyligheyd. |
hypocrijt, geveynsde, schijnheylig. |
hypoteecq, vast onderpand, onderpand, grondpand, grondbrief, vesting, ondersetting, tegenpand. Alsmen vaste goederen in onderpand geeft, ’t welk geschied by geschrift. |
hypoteecq conditioneel, een bevoorwaard vast onderpand, bevoorwaarde ondersetting. Eenig vast goed ’t welk op eenige voorwaarden of beding in onderpand an iemant gegeeven word. |
hypoteecq conventioneel, besprooke vast-onderpand, besprooke ondersetting, of bedonge ondersetting, bedonge vast-onderpand. Eenig vast goed, ’t welk iemant bespreekt of bedingt te hebben in versekering van schuld of verschoote geld, tot vast onderpand. |
hypoteeck generaal, algemeen vast onderpand, of algemeen onderpand, dat is, van alle vaste goederen in ’t gemeen, of van alle het goed in ’t gemeen, roerend of onroerend. |
hypoteeck legaal, stilswijgend vast-onderpand, wettelijk vast-onderpand, stilswijgende ondersetting, dat is, ’t geen men stilswijgende door de wet verkrijgt tot onderpand. |
hypoteecq speciaal, besonder onderpand, besonder vast onderpand, dat is, van dit of dat vast goed in ’t besonder, word mede wel voor eenig roerend pand genomen. |
hypothekeren, veronderpanden, vestigen, ondersetten, onderpand stellen, voor pand verbinden, dat is, eenig vast goed tot versekering van een schuld, of verschoote geld, verbinden. |
| |
| |
| |
I. D.
ideen, denkbeelden, beeldsels, voorbeeldsels, bewerpsels, ontwerpsels, schetsen. |
idioot, ongeleerde, ongeletterde, weet niet, gemeen mensch. |
idole, een beeld, afgod. |
idololatrie-beeldendienst, afgodery, by Godsdienst. Beeldendienst is wanneer iemant eenige beelden, dewelke ter gedagtenisse van de een of de ander opgeregt zijn, eer an doet, gelijk de heydenen de beelden van Jupiter, Mercurius, Venus, enz. eer beweesen, en gelijk die vande roomse Godsdienst de beelden van Petrus, Paulus, Maria, enz. nu nog eer bewijsen, ’t welk afgodery of by Godsdienst is: afgodery is eygentlijk wanneer iemant in plaatse van den eenigen waaren God, of het noyt begonne Wesen, iets anders versiert of heeft, en daar op sijn betrouwen stelt; of wanneer hy benevens God iets anders versiert, of heeft, daar hy sijn betrouwen op set, so doet hy of ook afgodery, of by Godsdient, dat is dat hy benevens de dienst Gods nog iets heeft, ’t welk hy Goddelijke dienst bewijst. Dog of dat ook geen afgoden dienst of by Godsdienst is, wanneer men benevens den eenigen waaren God, nog een mensch tot een God stelt, en die segt te zijn de eenige troost beyde in leeven en sterven; daar dog onsen eenigen troost niet anders zijn kan, of nergens anders in kan bestaan als in de kennisse van het hoogste goed, en inde gemeenschap met het selve (want gemeenschap uyt kennisse spruyt) wat is of kan nu anders zijn het hoog- |
| |
| |
ste goed, als den eenigen waaren God of eenvoudig noyt begonne Wesen? Hoe kanmen nu benevens een eenvoudig Wesen, zijnde het opperste goed, nog een mensch stellen als sijn eenigen troost, of hoogste goed, sonder by Godsdienst te begaan? |
idoon, hups, bekwaam, fraay, bevoegd. |
| |
I. G.
ignobel, onedel, een onedel mensch, die van onedele ouders gebooren is. Men maakt onderscheyd tusschen mensch en mensch, de een word edel genoemt, de ander onedel. Maar wie edel of onedel is, na mijn oordeel, moet ik eens met korte woorden seggen. Onedel is hy, die ongeleerd en onverstandig is, al waard dat hy van de grootse Koning voortgekomen was: edel is hy, die wijs en geleerd is, alwaart dat hy vande armste bedelaar voortgekomen was. |
ignominie, versmaatheyd, schande, oneere, schandvlek, eerschending, naamschending. |
ignominieus, schandelijk, smadelijk, eerloos, naamschendig. |
ignorant, weet niet, weetloos, onkundig, onweetend. |
ignorantie, onweetenheyd, onkunde, onbedagtheyd. |
ignoreren, niet weeten, niet kennen, onkundig zijn. |
| |
I. L.
illaberen, invallen, insluypen. |
illachrimeren, beweenen. |
illatie, inbrenging, invoering, besluyt. |
| |
| |
illatijf, inbrengelijk, inbrengbaar. |
illegaliteyt, onwettelijkheyd. |
illegitime, onwettig, onwettelijk. Illegitime, onwettig geboorene, onwettig geboore kind, bastaard, speelkind, of keviskind, dat is, die niet uyt een wettig houwlijk geteelt is. |
illiberaliteyt, onmildaadigheyd, wrekheyd. |
illideren, instooten, tegenstooten, breeken. |
illiquide, onklaar, oneffen, onafgerekend. |
illiquide schulden, oneffe schulden, onafgerekende schulden, onklaare schulden, die nog niet klaar angewesen zijn, of die nog niet afgerekent zijn. |
illisie, tegenhorting, tegen anstooting, breeking. |
illuderen, bespotten, beguyggelen. |
illuminatie, verligting. |
illumineren, verligten. |
illusie, bespotting, beguyggeling, scherts. |
illusoir, bespottelijk, belaggelijk, vrugteloos. |
illustratie, verligting, doorschijning. |
illustre, doorlugtig, edel, vermaard. |
illustreren, doorligten, doorhelderen, doorlugtigen, verklaaren. |
illuvie, invloeying. |
| |
I. M.
image, beeld, gelijkenis. |
imaginabel, of imaginair, inbeeldelijk. |
imaginatie, inbeelding. |
imagineren, inbeelden, in sijn gedagten verbeelden. |
imbecil, swak, onsterk. |
imbecilliteyt, swakheyd, onsterkheyd. |
imbueren, bevogtigen, instorten, onderwijsen. |
| |
| |
imbutie, bevogtiging, instorting. |
imitatie, een navolging, nabootsing, volging, nadoening. |
imiteren, volgen, navolgen, na doen, namaaken. |
immanent, inblijvend. |
immateriaal, stoffeloos, onstoffelijk. |
immatriculatie, inschrijving, opschrijving, opteekening. |
immatriculeren, inschrijven, opschrijven, opteykenen. |
immatuur, onrijp. |
immaturiteyt, onrijpheyd. |
immediaat, onmiddelig. |
immediatelijk, onmiddelijk, sonder middel, eens klaps. |
immedicabel, ongeneeslijk, ongeneesbaar. |
immemoriaal, ongedenkbaar, onheugbaar, boven geheugen. |
immense, onmeetelijk. |
immensiteyt, onmeetelijkheyd. |
immeubel, onbeweeglijk, ontilbaar. |
immeubele goederen, onroerende goederen, ontilbaare goederen, vaste goederen, gelijk een huys, hof, erf, enz. |
immineren, boven ’t hoofd hangen, genaaken. |
imminentie, boven ’t hoofd hanging, genaaking. |
imminueren, verminderen, verkleynen, kneusen. |
imminutie, vermindering, verkleyning, kneusing. |
immisceren, inmengen, ondermengen. |
immiscibel. onmengelijk. |
immissie, inlaating, insending, indoening. |
| |
| |
immissie inde possessie, inlaating in het besit, of, inlaating inde besitting, insending inde besitting. Als iemant wederom ingelaaten word in sijn besit, daar hy uytgeraakt is. |
immitteren, insenden, inlaaten, toesenden, indoen. |
immobil, onbeweeglijk, ontilbaar. |
immobile goederen. siet immeubele goederen. |
immoderatie, onmaatigheyd. |
immodest, onsedig, ongeschikt, ontugtig. |
immodestie, onsedigheyd, ontugt, ontugtigheyd. |
immolatie, slagting, beest-slagting, de slagting eens beests dat tot de Godsdienst geheyligt wierd. sie offer. |
immoleren, slagten, beest-slagten, een beest slagten, ’t welk geheyligt wierd tot de Godsdienst. |
immodiliteyt, onsuyverheyd, onreynigheyd. |
immortaliseren, onsterflijk maaken. |
immortaliteyt, onsterflijkheyd. |
immortel, onsterflijk. |
immuabel, of immutabel, onveranderlijk, onwisselbaar. |
immutabiliteyt, onveranderlijkheyd. |
immuniteyt, onbelastheyd. |
impalpabel, ontastbaar, ontastelijk. |
impar, oneven, ongelijk, onpaar. |
impariteyt, onevenheyd. |
impartibel, ondeelig, ondeelijk, ondeelbaar. |
impartieren, mede deelen. |
impassibel, onlijdelijk, ongedoogsaam, onverdraaglijk. |
impatient, onlijdsaam, onverduldig, ongeduldig. |
| |
| |
impatientie, onlijdsaamheyd, onverduldigheyd, ongedult. |
impedieren, verhinderen, beletten. |
impediment, belet, hindering, verhindering. |
impelleren, anstouwen, met geweld stooten, voortdrijven, stooken, verwekken, bedwingen, beweegen. |
impenetrabel, ondoordringelijk. |
impenitent, onboetvaerdig. |
impenitentie, onboetvaerdigheyd. |
imperateur, gebieder, opper-gebieder, veld-heer opper-veldheer. |
imperceptibel, onbegrijpelijk, onbevattelijk. |
impereren, gebieden, beveelen, heerschen, heerschappen. |
imperfect, onvolmaakt, onvolkomen. |
imperfectie, onvolmaaktheyd, onvolkomentheyd. |
imperiaal, gebiedelijk, heerschelijk, heerschappelijk. Imperiaal. sie keyserlijk. |
imperieus, heerschend, heerssugtig, gebiedend. |
impersoneel, onselfstandig, onmenschelijk, niet op sik self bestaande. |
impersonelijk, onselfstandelijk, onmenschelijk, niet op sik self standelijk. |
impersuabiliteyt, ongeseggelijkheyd, onwijsmaakelijkheyd. |
impertinent, niet ter saak doende, niet behoorende, tot de saak niet behoorende, onbehoorlijk. Impertinent, ongerijmt, onhebbelijk, slordig. |
impetrant, verkrijger, verwerver, die iets verkregen heeft: versoeker, die iest versoekt. Impetrant, verkrijger van een dag brief, te weten, om iemant te mogen laaten dagvaar- |
| |
| |
den: anlegger des gedings in hooger voorregt-betrekking. |
impetrante, verkrijgster, verwerfster, versoekster, verkrijgster van een dag-brief om iemant te mogen dagvaarden. |
impetratie, verwerving, verkrijging. |
impetreren, verkrijgen, verwerven, verbidden, versoeken. |
impetueux, ongestuymig, heftig. |
impetueusiteyt, ongestuymigheyd, hevigheyd. |
impieteyt, godloosheyd, on-godvrugtigheyd. |
impieteren, sondigen, godloos maaken. |
impingeren, anwrijven, anstooten, opleggen, anhorten. |
impitoyabel, onbarmhertig. |
implacabel, onversoenlijk. |
impleren, vervullen. |
impletie, vervulling. |
implicatie, invouwing, inwinding, inwikkeling, beletting. |
impliceren, of impliqueren, inwinden, invouwen, inrollen, beletten, bevangen, inwikkelen. |
imployabel, onbuygelijk, onbuygsaam. |
imploratie, anroeping, hulp begeering. |
imploreren, anroepen, hulp begeeren, klaaglijk bidden. |
imponeren, opleggen, te last leggen, opsetten, belasten, insetten, instellen, inleggen. Imponeren, bedriegen. |
importabel, ondraagelijk, onverdraagelijk, onlijdelijk. |
importantie, gewigtigheyd, belang. Een saak van importantie, een saak van belang, saak van gewigtigheyd. |
| |
| |
importeren, belangen, bedraagen. |
importuin, overlastig, onbeschoft, moeyelijk. |
importuneren, overlasten, lastig zijn, dringen, moeyelijk vallen. |
importuniteyt, overlast, moeyelijkheyd, overdringing. |
imposeren, opleggen, te last leggen, opsetten, belasten, insetten, inleggen. |
impositie, of impost, belasting, last, of schatting, die op eenige waaren geset word. Impositie, oplegging, oplage, insetting, opsetting, inlegging, instelling. |
impossibel, onmogelijk, ongeschiedelijk, dat niet geschieden kan. |
impost. siet impositie. |
imposture, bedrog, bedriegery. |
impotent, onmagtig, onvermogen. |
impotentie, onmagtigheyd, onmagt, onvermogen. |
imprecatie, toewensching, vloek, kwaad wensching. |
impreceren, toewenschen, vloeken. |
impregnatie, bevrugting, beswangering. |
impregueren, bevrugten, beswangeren. |
imprenabel, onverkrijgelijk, onwinbaar. |
impressie, indrukking, drukking, indruksel, druksel, inbeelding. |
imprimeren, indrukken, merktekenen. |
improbabel, onbewijslijk, onbewijsbaar. |
improberen, kwaad keuren, kwaad agten, wraaken. |
improbiteyt, onvroomheyd, ondeugd. |
improprie, oneygen, oneygentlijk, onvoeglijk. |
imprudent, onvoorsigtig, onwijs. |
imprudentie, onvoorsigtigheyd, onwijsheyd. |
| |
| |
impudicq, onkuysch, onschamel, oneerbaar, onbeschaamt. |
impugnatie, bestrijding, bevegting, tegenstrijding, wederstaaning, bestorming. |
impugneren, tegenstrijden, wederstaan, tegen iemand opstaan, bestrijden, bevegten, bestormen. |
impugnateur, tegenstrijder, bestrijder, bevegter. |
impunibel, onstrafbaar. |
impuniteyt, ongestraftheyd, straf-vryheyd. |
impuisant, onmagtig, kragteloos. |
impulsie, andrijving, opstooking. |
imputatie, toerekening, wijting, antijging, toemeting. Imputatie, rekening, telling |
imputeren, toerekenen, wijten, aantijgen, verwijten, optijgen, toe meeten, te last leggen, iemand opleggen, dat hy oorsaak is van eenig ding. Imputeren, rekenen, tellen. |
| |
I. N.
inaccessibel, ontoegankelijk, onbegankelijk, onbykomelijk, ongenaakelijk. |
inadequaat, on-even-maatig. |
inadvertentie, onverwittigtheyd, dat is, als men iewers niet van verwittigt is. Inadvertentie, onbedagtsaamheyd, reukeloosheyd, agteloosheyd. |
inalienabel, onvervreembaar, dat niet vervreemd mag worden. |
inanitie, ydelheyd, leedigheyd, ontleediging, leedigmaaking. |
inartificiaal, onkonstig. |
inauguratie, inheyliging, inwying, inhulding. |
| |
| |
inaugureren, inheyligen, inwyen, inhulden. |
incapabel, onvatbaar, onvermogen, begrijpeloos, onbekwaam, onvattelijk. Incapabel zijn, niet mans genoeg zijn, of onvermogen zijn. |
incapaciteyt, onvatbaarheyd, begrijpeloosheyd, onbevattelijkheyd, onvermogentheyd, onbekwaamheyd. |
incarnaat, rood, hoogrood, vleysverwig rood. |
incarnatie, bevleysching, invleysching, vleeschwording, menschwording. Incarnatie, een tijd-schrift, of tal-schrift. Hoe dit woord incarnatie, tijd-schrift of tal-schrift, kan betekenen, dat weet ik niet. Dan ’t sal mogelijk daar van zijn, om dat wy de jaar-tellingen der geschiedenissen eenige eeuwen lang hebben beginnen te rekenen vande geboorte van een seker Joods mensch, Jesus, (dat is, Behouder) genaamt, ’t welk nu geleden is by na 1667 jaar. |
incarnative medicamenten, vleeschmaakende genees-middelen, dat zijn genees-middelen, dewelke gebruykt worden in groote opene wonden, ten eynde de selve haast met vleesch soude gevult worden. |
incarneren, vleesch worden, bevleeschen. |
incarcereren, gevangen setten, vangen, in gevangenis sluyten. |
incarceratie, gevange-setting, vanging, in gevangenis sluyting. |
in cas, in geval. |
in cas van oppositie, in geval van tegenstellinge: dat is, wanneer een gedagde sik tegen den anlegger in regten instelt. |
incenderen, ansteeken, ’t vuyr insteeken, doen |
| |
| |
branden, eenig ding ontsteeken, anstooken. |
incensie, ansteeking, ontsteeking, anstooking. |
incentif, anstooksel. |
inceptie, beginning, begin, anvang. |
incerteyn, onseker. |
incertitude, onsekerheyd. |
incessament, onophoudelijk. |
inceste, bloedschande. Een overtreding die begaan word door byslaaping by verbode maagschap, of door byslaaping by geestelijke luyden. |
incesteren, bloedschande begaan, bloedschande bedrijven. |
incident, een voorval, inval, tusschen val, toeval, invalling, geval. Incident, een voorval inde geding saak, een toeval inde geding saak, de welke in een hangende saake ontstaat, en die by een vande dingers by gebragt word, om de geding saak self te bewimpelen, of wat sleepende te houden, een verschil opkomende of voortkomende uyt de voornaamste saak self. |
incidentie, invalling, toevalling, tusschenvalling. |
incideren, voorvallen, tusschenvallen, invallen, geschieden. Incideren, snijden, insnijden, opsnijden. |
incipieren, beginnen, anvangen. |
incisie, een insnijding, opsnijding, doorsnijding, snijding, Incisie, een houw. |
incitateur, anporrer, ophitser, anhitser. |
incitatie, anporring, anhitsing, ophitsing. |
inciteren, anporren, opstooken, anhitsen, anlokken, ophitsen. |
| |
| |
incivil, onbeleeft, onheus. Incivil, onburgerlijk. |
inciviliteyt, onbeleeftheyd, onheusheyd, Inciviliteyt, onburgerlijkheyd. |
inclement, onsagtmoedig, ongenadig, straf. |
inclementie, onsagtmoedigheyd, ongenade, ongenadigheyd, straffigheyd. |
inclinatie, toeneyging, neyging, genegentheyd, buyging, hellinge, verandering. |
inclineren, neygen, toeneygen, genegen zijn, buygen. |
includeren, insluyten. |
incluys, ingeslooten, binnen, inbegreepen. |
inclusie, insluyting. |
inclusive, insluytelijk, binnen gerekent. |
incoginabel, onbedenkelijk. |
incolumiteit, ongeschondentheyd, welstand, gesontheyd, welvaarentheyd. |
incomiteren, vergeselschappen. |
incommensurabel, onmeetelijk, onmede-meetelijk, ongemeeten. |
incommodatie, ontrieving, verongemakking, ongelegentheyd-maaking. |
incommoderen, ontrieven, ongelegentheyd maaken, verongemakken. |
incommoditeit, ongelegentheyd, ongemak, ongerijf. |
incommunicabel, onmede-deelbaar. |
incomparabel, onvergelijkkelijk. |
incompatibel, onverdraaglijk, onlijdelijk. |
incompetent, ononderhoorig, onwettig, onbehoorlijk, ontoebehoortig. |
incompetente regter, ononderhoorige regter, onwettige regter, is die onder welkers regtgebied men niet woont. |
| |
| |
incompetentie, ononderhoorigheyd, onwettigheyd, ontoebehoortigheyd. |
incompeteren, niet behooren. |
incompleet, onvervult, onvolkomen, gebrekkig. |
in compositie ontfangen, tot afmaaking ontfangen, tot misdaads afmaaking ontfangen, tot soening ontfangen, dat is, een beschuldigde van een misdaad van ’s hofs wege, tot een overkomst of verdrag voor een seker stuk gelds ontfangen. sie compositie. |
incomprehensibel, onbegrijpelijk. |
incongruiteyt, wanschikkelijkheyd, ongevoeglijkheyd, on-over-eenkoming. |
inconsideratie, onbesintheyd, reukeloosheyd. |
inconsiderantie, onopmerking, onbedagtsaamheyd, reukeloosheyd. |
inconstant, onstantvastig, wispeltuurig, ongestadig. |
inconstantie, onstantvastigheyd, wispeltuurigheyd, ongestaadigheyd. |
in contenti, aanstonds, datelijk, straks, staande voet. |
incontinentie, oninhoudentheyd, oningetoogentheyd, ongemaatigheyd, lustvolging, ongetoomtheyd, wulpsheyd. |
inconvenient, ongeval, misval, ongeluk. Inconvenient, onovereenkomstig. |
inconvenientie, onovereenkoming, onovereenkomst, ongelegenheyd. |
incorporatie, inlijving. |
incorporeel, onlighamelijk, onlijffelijk. |
incorporeren, inlijven, inneemen. |
incorect, onverbetert, gebreekig. |
incorrectie, onverbetering, onverbetertheyd, |
| |
| |
gebreeklijkheyd. |
incorruptibel, onverderffelijk. Incorruptibel, on-omkoopelijk, of on omsettelijk, is wanneermen iemant door geld, gaaven of geschenken niet kan omkoopen of omsetten, om iets te doen, ’t geen sijn ampt niet betaamt. |
incredibel, ongelooflijk. |
incredul, ongeloovig. |
increduliteyt, ongeloovigheyd. |
increment, anwassing, rijsing, angroeying. |
increpatie, bekijving, bestraffing. |
increperen, bekijven, bestraffen. |
inculcatie, inscherping, instamping, intreeding. |
inculpabel, onbeschuldiglijk, onstraffelijk, onschuldig, onstrafbaar, onschuldigbaar. |
inculpatie, beschuldiging. |
inculperen, beschuldigen. |
inculqueren, instampen, intreeden, indouwen, inscherpen. |
incumberen, opleggen, opsteunen, anvorderen, op toeleggen, op anleggen, voor hebben. |
incurabel, ongeneeslijk. |
in curatele, soek curatele. |
incurreren, anloopen, inloopen, tegen loopen. |
incurreren, invallen, gelijk als men in schade valt. |
incursie, anloop, optogt, anval, inval. |
indagatie, ondersoeking, navorsching, naspooring. |
indageren, ondersoeken, navorschen, naspooren. |
in decadentie, in vervalling van staat, in verloop, in ’t onderspit. |
indecent, onbetaamelijk. |
indeclinabel, onbuygelijk, on-ontwijkelijk, of niet ontwijkelijk. |
| |
| |
indemneren, schadeloos houden, ontheffen, vryhouden, schade vergoeden. |
indemniteyt, schadeloosheyd, vryhouding, schadelooshouding, schade-vergoeding. Als iemant belooft een ander schadeloos te houden: maar die borgen stelt, moet die borgen wederom ontheffen, en schadeloos houden, dat se by die borg-regt niet en worden beswaart, of beschadigt. |
indemonstrabel, onbetooglijk, onbetoonelijk. |
indemniteyt presteren, siet indemneren. |
indepedent, on-afhangig, van niemant afhangend, onverbonden. |
independentie, on-afhangelijkheyd, onverbondentheyd. |
indice, ken-teyken. |
indiceren, anseggen, gebieden. |
indicibel, onuytspreekelijk, onseggelijk, onbediedelijk. |
indictie, ansegging, tijd-gebod. |
indifferent, eenderley, eveneens, onverscheydelijk, onverscheelig, ononderscheydelijk. |
indifferentie, onverscheel, onverscheeligheyd. |
indigene, ingeboorene, inbooreling. |
indigentie, behoeftigheyd, schorting, gebreeking. |
indigestie, onverdouwing, onverteerentheyd, rauwheyd, teermagteloosheyd. Indigestie, onschikking, verwarring, wanschikking. |
indigeren, behoeven, gebreeken, of gebrek hebben. |
indigiteren, te kennen geeven, anwijsen, met duym en vingeren indouwen. |
indignatie, verontwaarding, onwaardigheyd, euvelneeming, weder waardigheyd. |
| |
| |
indigneren, veronwaardigen, kwaalijk neemen. |
indirect, door omwegen, kromswegs, averregts, afstreeks. |
indiscreet, onbescheyden. |
indiscretie, onbescheydentheyd. |
indisert, onbespraakt, wanspraakelijk, wantaalig. |
indispoost, ongestelt, kwaalijk gestelt, ongesontheyd. |
indispositie, ongesteltheyd, kwaalijk gesteltheyd, ongesontheyd. |
indissolubel, onlosselijk, onoplosselijk. |
indivisibel, ondeelbaar, ondeelijk. |
indocte, ongeleert, niet onderweesen. |
indocile, onleersaam. |
indociliteyt, onleerlijkheyd, onleersaamheyd. |
indole, inborst, aart. |
indomitabel, ontembaar, onbetemmelijk. |
indubitabel, ontwijffellijk, ontwijffelbaar. |
induceren, inleyden, doen ingaan, invoeren. Induceren, anraaden, wijs maaken, onderwijsen, iemant iets wijs maaken. Induceren, aanlokken, verlokken. Induceren, uytschrabben, deurhaalen. |
inductie, anraading, wijs maaking, anlokking, verlokking. Inductie, inleyding, invoering, invoeging, indrang, tsaamenleyding. Inductie, uytschrabbing, deurhaaling, opteiling. Inductie, vergunning van tijd, of bewilliging van tijd, is wanneer de schuldeyschers voor een regter werden geroepen om hen te hooren anraaden, em met henlieder schuldenaar op sekeren voet te handelen. |
indulgentie, gedooging, toelaating, vrygeeving, verwilliging, aflaat. |
| |
| |
indulgeren, gedoogen, toelaaten, vrygeeven, verwilligen, aflaat geeven. |
induratie, verharding, hartmaaking. |
indureren, verharden, hardmaaken. |
industrie, gaauwigheyd, wakkerheyd, kloekheyd, naarstigheyd, vernuftigheyd. |
ineffabel, onuytspreekelijk. |
ineffabiliteyt, onuytspreekelijkheyd. |
inefficax, kragteloos, onkragtig. |
inegaal, oneffen, ongelijk. |
inegaliteyt, oneffenheyd, ongelijkheyd. |
inept, onbekwaam, onnut, niet dienende, ongerijmt, onhebbelijk. |
ineptie, onbekwaamheyd, onnutheyd, ongerijmtheyd. |
inertie, luyheyd, vadsigheyd. |
inestimabel, onschattelijk, onwaardeerlijk. |
inevitabel, onvermijdelijk. |
inexcusabel, onverschoonlijk, schuldbaar. |
inexecutie, onuytregting, onuytgeregtheyd. |
inexisteren, in zijn. |
inexpert, ongeoeffent, onversogt. |
inexplicabel, onuytleggelijk. |
inexpugnabel, onwinnelijk, onverwinnelijk, onwinbaar. |
inextricabel, onuytwikkelijk, onuytreddelijk. |
infaam, eerloos, kwaalijk berugt, die geen goed gerugt na gaat. |
infallibel, onbedrieglijk. |
infallibiliteyt, onbedrieglijkheyd. |
infameren, eer-rooven, schandvlekken, kwaalijk berugt maaken. |
infamie, eer-rooving, eerloosheyd, kwaalijk berugtheyd, schandvlek. |
infantie, kindsheyd, onmondigheyd. |
| |
| |
infanterye, voetvolk, krijgsvolk te voet in den Oorlog dienende. |
infect, besmet, stinkend, vergiftigt. |
infecteren, besmetten, vergiftigen. |
infel, een opsienders muts, de welke de roomse geestelijke opsienders (Bisschoppen) der gemeenten droegen op ’t hoofd, zijnde een muts seer hoog en na boven spits toeloopende. Sodaanige mutsen pleegen de heydense geestelijken mede te draagen. |
infereren, inbrengen, invoeren, indraagen. |
inferieur, laager, minder, onderbeurtig, onderdaan. |
infernaal, van beneden, van onder, onderaardsch. |
infertil, onvrugtbaar. |
infesteren, beleedigen, bekommeren. |
infidel, ontrouw, trouwloos, ongeloovig. |
infideliteyt, ontrouwheyd, of ontrouwigheyd, trouloosheyd, ongeloovigheyd, ongeloof. |
infim, laagst, nederigst. |
infirm, onsterk, swak. |
infirmeren, verswakken, swak maaken, onsterken, onsterk maaken. |
infirmery, siekhuys, gasthuys, daar de arme sieke menschen, tot datse weder geneesen zijn, onderhouden worden. |
infirmiteyt, swakheyd, onsterkheyd, losheyd. |
inflammatie, ontsteeking, vlamming. |
inflammeren, ontsteeken, doen vlammen, vlammig maaken. |
inflatie, opblaasing, swelling. |
inflectie, ombuyging, inbuyging, invouwing, inkromming, keering. |
inflecteren, ombuygen, inbuygen, invouwen, |
| |
| |
inkrommen, keeren. |
inflexibel, onbuygsaam, onbuygelijk. |
infligatie, inslaaning, tegenslaaning, anslaaning, slaaning, smyting. |
infligeren, tegenslaan, inslaan, anslaan, slaan, smyten. |
influentie, invloeying. |
influeren, invloeyen. |
influx, invloed, invloeying. |
inform, ongedaantig, ongestaltig. |
informatie, kundschap, berigting, bescheyd, kennis, onderregting, ondersoeking, onderwijsing. Informatie, een verneemschrift. Informatie, gedaantgeeving, gestaltgeeving, of gedaante, gestalte, wijse, of wijse van bestaan. |
informatie doen, onderregting doen, ondersoeken. |
informeren, kennis neemen, kundschap doen, berigten, ondersoeken, onderregten, onderwijsen. Informeren, gedaante geeven, gestalte geeven, of wijse van bestaan geeven. |
infortuyn, tegenspoed, rampspoed, ongeluk. |
infracteur, overtreeder, inbreeker. |
infractie, inbreuk, overtreeding. |
infrangibel, onbreekelijk. |
infrequent, selden. |
infringeren, breeken, inbreeken, overtreeden, te niet doen, om stooten. |
infructueux, onvrugtbaar, dat geen vrugt voort brengt, of daar geen voordeel of nut van komt. |
infunderen, instorten, ingieten. |
infusie, instorting, ingieting, doorgieting. |
ingenerabel, onteelbaar. |
| |
| |
ingenieur, een vestbouwer, sterkte bouwer, bolwerker, die in belegeringen allerhande bolwerken en sterkten bouwt. Ingenieur, vernufteling, verstandige. |
ingenieux, sinrijk, verstandig, verstandelijk. |
ingereren, indraagen, indringen, instellen. |
ingien. soek engien. |
in goede dispositie. soek dispositie. |
ingratitude, ondankbaarheyd. |
ingredient, inmengsel. |
ingredienten, inmengsels. |
ingredieren, intreeden, ingaan. |
ingressie, intreeding, ingang. |
inhabil, onbekwaam, onhebbelijk, onnut. |
inhabiliteyt, ombekwaamheyd, onnutheyd, onhebbelijkheyd. |
inhabitabel, onbewoonelijk, onwoonbaar. |
inherentie, inhanging, anhanging, ankleeving. |
inhesie. sie inherentie. |
inhereren, inhangen, anhangen, inblijven, inkleeven, gevestigt zijn. |
inhiberen, beletten, verhinderen, agterwaarts houden, te rug houden, ophouden, opschorten. Inhibere, verbieden. |
inhibitie, opschorting, verhindering, belet, ophouding. Inhibitie, verbod. siet clausule van inhibitie. |
inhonest, eerloos, oneerbaar. |
inhospitaliteyt, onherberging, onherbergsaamheyd, ongastvryheyd. |
inhumain, onbeleeft, onmenschelijk, onheusch. |
inhumaniteyt, onbeleeftheyd, onmenschelijkheyd, onheuschheyd. |
inimicitie, vyandschap. |
| |
| |
inimitabel, onnavolgelijk. |
iniquiteyt, ongeregtigheyd, onbillikheyd. |
initiatie, inheyliging, inwying, intreeding, of eerste intreeding in eenig ampt of bediening. Initiatie, onderwijsing, of onderregting inde eerste beginselen, eerste beginsel onderwijsing. |
injunctie, invoeging, toevoeging, beveeling, oplegging. |
injungeren, invoegen, toevoegen, beveelen, opleggen. |
injurie, hoon, lastering, ongelijk, onregt. |
injurieren, hoonen, lasteren, verongelijken, verwijten, iemand hoon of ongelijk andoen. |
injuste, onregtvaardig. |
injustitie, onregtvaardigheyd, ongeregtigheyd. |
innavigabel, onvaarbaar, onbevaarlijk, onbeseylbaar. |
innocent, onnoosel, onschuldig, schuldeloos. |
innocentie, onnoselheyd. |
innovatie, vernieuwing, verandering, weer beginning. |
innoveren, vernieuwen, nieuwigheyd bybrengen, weder beginnen, veranderen, verandering inde anlegging inbrengen hangende het geding. |
innumerabel, ontelbaar, ontallijk. |
inobedient, ongehoorsaam. |
inopinabel, onmeynlijk, onmeynbaar. |
inornaat, ongetsiert. |
in persoon, selfs, in eygenhoofde. |
in eygen persoon compareren, selfs komen, selfs verschijnen, of in eygen hoofde komen, in eygen hoofde verschijnen, dat is, die selfs voor den regter, of iewers anders, moet ko- |
| |
| |
men, sonder te mogen een volmagt senden. |
inprovisie, onvoorsiens. |
inquieteren, ontrusten. |
inquietatie, on rusting. |
inquietude, onrust. |
inquinatie, besmetting, bevlekking. |
inquineren, besmetten, bevlekken. |
inquireren, ondersoeken, doorsnuffelen, verneemen, navorschen. |
inquisitie, ondersoek, ondersoeking, verneeming, naspeuring. Inquisitie, of geloofsinquisitie, geloofs ondersoek, of geloofs ondersoeking, ondersoek des geloofs, of ondersoeking des geloofs. Door de groote misbruykte magt der roomsche geestelijken is het geloofs ondersoek opgekomen, strekkende nergens anders toe, als om hunlieder misbruykte magt nog grooter en ontsaggelijker te maaken en te heerschen selfs (’t welk niemant betaamt) over het gemoed der menschen, en dat is waarlijk waar. Want dat was niet genoeg, wanneer iemant beleed, dat hy in God geloofde, en in sijn Soon, en in sijn Geest, en de Soon stelde tot hoofd der gemeente, en vorders de schrift hield voor Gods woord: og dat was al niet, dat wast niet daar de schoen wrong, ’t was al wat anders, namentlijk de behouding en vaststelling der geestelijke magt-misbruyking, dewijl veel mensen de selve begon te verdrieten. En daarom was in ’t gemeen de eerste vraag, wat iemants gevoelen was van sijn Heyligheyd en sijn Geestelijken? en van de geestelijke insettingen? en of sijn Heyligheyd niet was ’t hoofd der gemeente (kerk) en of de kerk (dat |
| |
| |
zijn voornamentlijk sijn Heyligheyd en sijn Geestelijken) wel konde dwaalen? daar dog de geestelijken seer veel verscheelen en verscheelt hebben altijd van malkander, en waar twee twisten kan maar een de waarheyd hebben, somtijds heeftse wel geen van beyden. Wie hier iets tegen seyde en eenige rede bybragt, dat in de schrift van die dingen geen gewag gemaakt wierd, dat was datelijk een ketter (wat ketter is, sie in het woord heretijcq) en voorts band hem, vangt hem, spant hem, hangt hem, brand hem; ’t wasser niet te doen sodaanigen een wedersprak de magt der geestelijken, die was oversulks onwaardig te leeven, en die most van kant en uyt de weg, voornaamentlijk most hy van kant wanneer hy rijk was: want dan wierden sijn goederen verklaart verbeurt te zijn, de rijken leden wel de meeste anstoot, met der selver goederen konmen sik verrijken, en sijn magt staande houden. De groote magt-misbruyking hebben de geestelijken allengskens verkreegen door de ongeleertheyd en onweetentheyd der Heerschers, Koningen, Vorsten, en andere Overheden, in die dingen de welke sy voornaamentlijk mede behoorde te weeten, naamentlijk de waare en regte Godsgeleertheyd, zijnde mede vervat in de waereldswijsheyd (philosophia) of dat sy sik versorgt hadden van staatse Raadsluyden, dewelke daar in ervaaren waaren boven de geestelijken self, so souden sy geen nood geleden hebben, met de voet op de nek getreden te worden vande geestelijken met dese bygevoegde smaatwoorden: op slangen en adderen sult |
| |
| |
gy treden. Of dan souden sy niet behoeven verselt te zijn met geestelijke biegtvaders, dewelken hun altijd de onweetende ooren, vol blaasen van allerley moord en land verderf, en dat onder schijn van Godsdienst en Godvrugtigheyd. Maer sy souden sijn geweest (gelijk hier te landen onse Overheden zijn) bestierders over de geestelijken en waereldlijken, sonder onderscheyd. Het verwondert my, dat de geestelijken vande herstelde Godsdienst, welkers ouders en voorouders om dat geloofs ondersoek veel hebben uytgestaan en geleeden, endelijk tegen gestaan, en te boven gekomen, nu nog het selven wel souden, als ’t hun toe gelaaten wierd, willen oeffenen an een ider een, gelijk sy eenige maalen daar al staaltjes van getoont hebben, daar door souden sy magtig zijn het land in ses dagen tot een bloedbad te stellen, ingevalle de land-overheyd, dewelk sulks belet, niet wijser was als sy luyden. |
inquisiteur, ondersoeker, soeker, navraager. Inquisiteur, geloofs-ondersoeker, ondersoek-meester, of ketter-meester. Geloofs-ondersoekers zijn geestelijken of afhangigen vande geestelijken, de welke de luyden, die berugt waaren eenig ander geloofs gevoelen te hebben als de gemeene stelling der kerk, vervolgden, en die bekomen hebbende ondersogten wat gevoelen sy vande geestelijken hadden, als dat een weynig anders was, als sy ’t hebben willen, so verdoemden sy die luyden datelijk. |
in reauditie komen, in herhooring van gewijsde komen. |
in reauditie komen aan het volle Collegie, of |
| |
| |
aan den vollen raad, in herhooring van gewijsde komen aan de volle vergaderinge van den raad, dat is, versoeken aan den vollen raad herhooring, of herhandeling van een gewijsde by de raads-heeren ter rolle sittende gewesen. |
insanabel, ongeneeslijk. |
insanie, dolligheyd. |
in salvo, in behoudenis, in behouden haven. |
insatiabel, onversadelijk. |
inscriberen, inschrijven, opschrijven, toeschrijven, te koop setten, noemen, vergeeten, scheuren. |
inscriptie, inschrijving, opschrijving, opschrift. |
inscript, ingeschreven. |
inscrutabel, ondoorsoekelijk, ondoorgrondelijk. |
insel, een eyland, dat is land ’t geen rondom in see legt, of met de see omslooten legt, en van ’t vaste land is afgescheyden. |
insensibel, ongevoelijk. |
inseparabel, onscheydelijk, onafscheydelijk. |
insereren, invoegen, byvoegen, inlijven, insetten, insteeken, indoen, tusschen stellen, tusschen voegen, tusschen setten, ondermengen. |
insertie, invoeging, byvoeging, tusschenvoeging, tusschenstelling, tusschensteeking, insteeking, inlijving, indoening, insetting, ondermenging. |
inserviren, dienen, bedienen. |
insidie, belaaging, laaglegging, list, schuylhoek. |
insigne, merkteyken, of kenteyken. |
insimulatie, betigting, anklaaging, beschulding, lastering. |
| |
| |
insimuleren, beschuldigen, betigten, anklaagen, lasteren. |
insinuant, waarschouwer, verkondiger, bekentmaaker, anmelder, verwittiger, te kennen geever. Insinuant, invleyer, indringer, inschuyver, inschikker. |
insinuatie, waarschouwing, verkondiging, bekentmaaking, te kennen geeving, verwittiging, anmelding. Insinuatie, indringing, invleying, inschuyving, inschikking. |
insinueerde, gewaarschoude, verwittigde, bekent gemaakte, verkondigde. |
insinueren, bekent maaken, verwittigen, waarschouwen, te kennen geeven, anmelden, verkondigen. Insinueren, inden boesem leggen, inwikkelen, invleyen, inschikken, inschuyven, inwerpen, indringen. |
insipientie, sotheyd, dwaasheyd. |
insisteren, anhouwen, anstaan, volherden, op eenig ding vast blijven staan, by blijven. |
insociabel, ongeselschappig, ongesellig. |
insolent, ongewoon. Insolent, moedwillig, overdaadig. |
insolentie, ongewoonlijkheyd, ongewoonheyd. Insolentie, moedwilligheyd, overdaadigheyd, dartelheyd, moedwil, baldaadigheyd. |
insolide, ondigt. |
insolvent, onvermogen om te betaalen, kan niet betaalen. Insolvent zijn, onvermogen zijn om te betaalen, niet konnen betaalen. Hy is insolvent, hy kan niet betaalen, hy is onvermogen om te betaalen. Insolvent, onbetaalijk, onbetaalbaar. |
insolventie, onbetaaling, betaaling onvermogenheyd, niet betaaling, onbetaalbaarheyd. |
| |
|