Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Papieren tijgers (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Papieren tijgers
Afbeelding van Papieren tijgersToon afbeelding van titelpagina van Papieren tijgers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

Scans (11.55 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
kritiek(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Papieren tijgers

(1980)–Gerrit Komrij–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 56]
[p. 56]

Dialoog over de elite

Het was op de hoek van de Halvemaansteeg, dat ik werd aangeklampt. ‘Mag ik u aanklampen?’ hoorde ik. Het mocht. Ik werd thuis door mijn hoogbejaarde kat al voor kerstboom versleten, want hij kwam voortdurend in me hangen, dus deze nieuwe hoedanigheid: een dukdalf die zich ter aanklamping voorbij de Halvemaansteeg spoedde, kon er ook nog wel bij.

De vraagsteller was een weldoorvoede vijftiger, klein van gestalte. Hij droeg een driedelig kostuum, maar 'n aantal met opzet in weerbarstige toonzetting gehouden haarlokken verleenden hem iets artistieks. Een in zijn vrije tijd schilderende bankier, leek het. Of een rentenierende toonkunstenaar, in het bezit van zowel een Stradivarius als een onduidelijk maatgevoel. Hij stelde zich voor. Jammerdal was de naam. Hij was de hoofdredacteur van Bellevue, het Blijde Tijdschrift.

‘Bellevue, het tijdschrift van de mens van nu? Voor de mens dus die niet van gisteren is?’ vroeg ik, want ik herinnerde me zoiets in een reclametekst te hebben gelezen.

‘Precies.’

Jammerdal had een stem die scherp klonk, de stem van een inquisiteur. Nog voor ik naar het doel der aanklamping kon informeren, brandde hij los.

‘Waarde Komrij, vergun mij je te zeggen dat je een gevaarlijke gek bent.’

??? (Drie vraagtekens, en niet minder, want ik zette grote ogen op).

‘... een gevaarlijke vijand van de massa. Je bent onverdraagzaam. Je bent een bevoogder van de geestelijk minder bedeelde klasse.’

????? (Heel grote ogen dus).

[pagina 57]
[p. 57]

‘... je gedraagt je als een elitaire ellendeling. Je bent een gevaarlijke...’

‘Maar mijnheer! Stop! U bent waarlijk te goed. Zo'n stroom loftuitingen doet té weldadig aan. Vergunt u mij nu weer dat ik u vraag waaraan ik zoveel eer dank?’

‘Het is omdat je je op ontoelaatbare wijze boven het gemene volk verheft... omdat je vanuit je ivoren toren decreteert wat de mensheid hoort te lezen. Je bent een gevaarlijke ellendeling, een elitaire...’

‘Stop, al te milddadige Jammerdal, stop!’

‘Een elitaire intellectueel... Je hebt in onze tijdschriften Mix, Weekend, Story, Privé en Bellevue gelezen, en daarover zéér minderwaardige dingen geschreven. Bedenkelijke dingen.’

‘Ineens is mij, o bron van liefdadigheid, veel duidelijk. U bent de brenger van de blijde boodschap. Zeg mij de waarheid en uw hart zal, ook in smarten, opspringen. Zelfs uw beenderen zullen zich verheugen.’

‘Geen grapjes, Komrij. Dat toontje van je, dat kennen we. Je hebt een vlotte pen, toegegeven. Maar een vreemdsoortig gevoel voor humor ook. Er is één ding dat je maar niet wil begrijpen, Komrij. Jij hebt niets te zoeken in onze Blijde Bladen. Niets, versta je? Jij begeeft je ten onrechte onder 't lezerspubliek daarvan. Je vertoeft daar, ik zeg het maar ronduit, wederrechtelijk. Je hoort in die groep evenmin thuis als Prinses Beatrix in pension Zonnegloren te Valkenburg en dominee Abma in de Blue Note.’

‘Vreemdsoortig gevoel voor humor is besmettelijk, merk ik.’

‘Onze Blijde Bladen, Komrij, worden voor een totaal ander publiek dan voor jullie elitaire intellectuelen vervaardigd. Onze doelgroep, zoals we dat noemen, bestaat uit eenvoudige zielen die door het noodlot zijn geplaatst in woningen zonder boekenkast. Uit personen wier geestelijke rijkdom niet groter is dan door zes schoolmeesters kon worden aangericht. Uit sukkels die het op de drempel van een boekwinkel al in hun broek doen van angst. Uit meneren, mevrouwen en juffrouwen die grote moeite met jouw woordenschat hebben, Komrij! Is je dat duidelijk?’

‘Volkomen.’

‘En wij, de makers van Blijde Bladen als Story en Bellevue,

[pagina 58]
[p. 58]

geven ons de moeite, hoewel we toch in het bezit van hetzelfde schooldiploma zijn als jij, Komrij, we geven ons de moeite, zei ik, om te schrijven en te fotograferen op het peil van geestelijk minder ontwikkel`de mensen. Wij zijn daar niet te beroerd voor. Is ook dat duidelijk?’

‘Volkomen, o maker van Blijde Bladen.’

‘Het is een prestatie wat die jongens leveren, Komrij. Jij zal nooit eens moeite doen om het gepeupel te begrijpen. Je verheft je. Je denkt dat je hoog boven de gewone man bent gezeteld. Je blijft, in tegenstelling tot ons, mensenvrienden, bovenin je ivoren toren zitten, bekleed met het hermelijn van het intellect en het scharlaken van de woordkunstenaar, je zwakke kaakpartij verbergend achter je gebalde vuist, de aandacht van je weke oogopslag afleidend door een stroom van vernietigende woorden uit je elitaire mond. Het zal jou een zorg zijn, het lot van de misdeelden. Je maakt het volk belachelijk. Je bent een vijand van het volk! Is je dat duidelijk?’

‘O volkomen, volkomen, maker van Blijde Bladen, en unieke vriend van het volk. Of liever... nee! Het is me zo duidelijk als modder. Uw woorden zijn mooi. Ze klinken mooi. Maar zijn ze ook waar? U lijkt edel. Maar is u ook zo? Ik ben blij dat u me dit alles nog eens zegt, hier op de hoek van de Halvemaansteeg. Ik dank u. Ik hoor zulke meningen vaak. Uw verhaal is een oud verhaal, dat zo op 't eerste gezicht heel wat in heeft. U gelooft het zelf. U bent de vriend van het volk, ik de vijand. Jammerdal is de held, en de schurk heet Komrij. Ja, ik ben blij dat u op deze straathoek uw gedachten nog eens op 'n rijtje hebt willen zetten. We zullen zien wat ervan overblijft, van uw gedachtengang. Het is een gedachtengang, dat is duidelijk, die bedoeld is om uzelf te rechtvaardigen. Zo'n gedachtengang heet 'n witwasser. Maar dat terzijde. 't Is hier winderig, o maker van Filantropische Bladen. Wees zo goed mij naar ginds koffiehuis te vergezellen. We kunnen daar beschut terneerzitten. En we zullen er tot de conclusie komen dat u, toen u zoëven uw gedachtengang ontvouwde, over evenveel inzicht beschikte als een fiets in de oorlog over luchtbanden... Kom, we gaan.’

 

Daar zat ik tegenover Jammerdal, in een café dat nooit betere

[pagina 59]
[p. 59]

tijden had gekend. Het formica van de tafeltjes werd opgeluisterd door 'n spikkel hard eigeel hier en daar, en door de onafwendbare naweeën van de spijsvertering van de species vlieg. Dat was de enige decoratie. Zelfs Jammerdal stak hier gunstig af: de knopen van zijn vest glommen en zijn drie artistieke lokken gaven hem in deze omgeving waarachtig iets gewaagds. Zo lijkt ook de fut van 'n zieke hond, wanneer hij maar op een kerkhof rondscharrelt, op uitbundigheid.

‘Een gezellig zitje.’

Het was Jammerdal die dat zei. Ik antwoordde: ‘Ongetwijfeld, o even gezellige vriend van het volk.’

‘Fris, en toch zonder poeha. Zoals in de kantine van ons Blijde Tijdschrift.’

‘Precies.’

‘Efficiënt en toch eerlijk. Een gelegenheid zonder drempels zoals...’

Op dit moment smeet een op de koningin van Engeland gelijkende serveerster twee koppen koffie voor onze snuit neer, waarbij de helft van de koffie op het schoteltje terechtkwam, daar jammerlijk een rubberen speculaasje verzuipend, en de andere helft via het formica op de vloer neersijpelde.

‘... zoals uw Blijde Tijdschrift, Jammerdal. Ja, daarover spraken wij. U riep, zojuist op straat, u zelf immers uit tot de held van de volkscultuur? Ik was de vijand van de massa, een elitaire onderkruiper in een ivoren toren. Zo was het toch?’

‘Zo ongeveer, Komrij.’

‘Te beroerd om tot het gewone volk af te dalen?’

‘Zo was het.’

‘Ik ben blij, echt, dat ik dit nog eens uit uw mond kon horen. Een collega van u, ook een hoofdredacteur, en ook van zo'n Buitengewoon Blij Blad, ja van een ronduit feestelijk tijdschrift, schreef me letterlijk hetzelfde. Ik dacht eerst dat het een grapje was. Maar nee. U bent geen grappenmaker. U bent ruimdenkend. Uw gedachten wereld is zo ruim, dat daarin een koets met vier paarden nog alle kanten op kan...’

‘Kalmpjes aan, Komrij.’

‘Nog alle kanten op kan. Maar goed. We zullen zien wat er aan u schort, o Jammerdal, o stem van het feestelijke volk. Allereerst

[pagina 60]
[p. 60]

verraadt u zich door uw woordgebruik. Steeds weer die treurige frasen: ivoren toren, elitaire houding en... weet ik wat meer. Die bewijzen al meteen dat u geen vriend van het volk kan zijn, zoals ook een rode lamp in het vensterraam waarachter een vrouw is gezeten, ondubbelzinnig uitsluitsel geeft over de diepere aard van die persoon. Ze heeft wel mannen nodig, maar ze is er geen vriend van. Nietwaar? U loopt met een batterij reusachtig grote lampen op uw hoofd rond, Jammerdal!’

‘Ik zou je toch willen verzoeken om...’

‘Stil. Nu zult u stil zijn. Nu zullen we 't u eens ongemakkelijk maken. Uw eerste lamp, Jammerdal, wees op uw anti-intellectualisme. Dat is een oud verhaal. U gedraagt zich graag als een jongen van de gestampte pot. Ook al hebt u, zoals u me daarstraks op de hoek van de straat toebeet, “hetzelfde schooldiploma” als ik. Dat is uw tweede lamp, die oplicht. De lamp van uw slechte geweten. Een diploma en tóch gewoon! Ook daarover hoeven we niet uit te weiden. 't Is genoegzaam bekend. Maar bedenk dit...’

(Een andere juffrouw, die op Bing Crosby leek, sleurde de koffiekopjes van tafel, waarbij via een grote boog de zich op het schoteltje bevindende drab toch weer exact, hoe kan het anders, op mijn broekspijpen belandde.)

‘... bedenk dit: u wilt door zoveel mogelijk mensen worden begrepen... Nietwaar?’

‘Zeker, Komrij.’

‘En ook zij die mensen iets aan hun verstand moeten brengen, willen zo begrijpelijk mogelijk zijn, is het niet?’

‘Vast en zeker.’

‘Daar staat u dan met u w dappere, niet-elitaire, gediplomeerde afdaling naar de massa! 't Klinkt mooi, maar je hebt, in die afdalerij, nu eenmaal soorten. Je kan 'n populaire muts opzetten om er mensen verstandiger, verdraagzamer of noem-maar-op (er sluimert in die hoek veel moois) mee te maken, maar je kan het ook doen, je moet het doen, als je de lui geld uit hun zak wil kloppen. Zowel om ze minder dom te maken als om ze dom te houden, moeten we dezelfde trap af, Jammerdal!’

‘Je had schoolmeester moeten worden, Komrij. Je bent een moralist.’

‘Misschien... heel misschien. Jawel. Maar ik spreek niet over

[pagina 61]
[p. 61]

mezelf. Ik spreek over de onduidelijkheid van uw gedachten, en over de lampen die u op uw hoofd meetorst, o maker van Geestrijke Bladen en al te wijsgerige cocu...’

‘Komrij!’

‘U maakt misbruik van mijn woorden, Jammerdal, Woorden zijn mijn specialiteit. We zeggen hetzelfde, maar bedoelen het tegenovergestelde. Uw popularisering is een masker, Jammerdal. U gaat op uw knieën bij het volk zitten omdat het lucratief is. U vertelt het sprookjes. En vervolgens zegt u (en u hult zich als een kameleon in de kleur van uw tegenstander) dat u een mensenvriend bent... U kwekt met de dommeriken mee, en noemt het 'n culturele heldendaad. Maar alleen het bestijgen van een paar treetjes (al is 't maar een paar!) naar de ivoren toren is een daad van belang, Jammerdal. Dalen is geen kunst. Dalen spekt de zakken. Moeten we u nu echt de duimschroeven aandraaien?’

‘Maar... maar... 't volk houdt niet van Vondel, maar van voetbal, Komrij! Alleen van voetbal!’

‘Alleen van voetbal. Maar voor iemand die niets van de spelregels weet, is dat wat zich op een voetbalveld afspeelt, ook een duistere bedoening, een ridicule magie. Voetbal lijkt onbegrijpelijk. Je moet er eerst duizenden dingen voor weten. Zo is het ook met dammen, trigonometrie, ivoorsnijden, bandenplakken...’

‘Hou op! Nu kan ik je werkelijk niet meer volgen, Komrij.’

‘Dat dacht ik al, Jammerdal. U bent 't ergste wat er is: de gediplomeerde domheid. U blijft mijn eeuwige tegenstander. En die Vondel kan ik ook niet luchten.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken