Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De heilige historie (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De heilige historie
Afbeelding van De heilige historieToon afbeelding van titelpagina van De heilige historie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.81 MB)

Scans (8.71 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.H. Isings jr.



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De heilige historie

(1921)–Jacobus Cornelis de Koning–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

32.
Naar het hemelsch kanaän!

Zeventien jaar later heerscht onder de zonen van Jacob groote droefheid. Hun vader ligt op sterven. Ze staan voor de deur der sterfkamer. Daar binnen is Jozef met zijn beide zonen: Manasse, den oudsten, en Efraïm, den jongsten.

Ondersteund door kussens, zit de grijsaard, half opgericht. Hoor, hij spreekt zijn geliefden Jozef toe. Hij zegt hem, dat hij Jozefs zonen als de zijne aanneemt. Manasse en Efraïm knielen ter weerszijden van het bed. En Jacob, hun grootvader, legt zijn hand op hun hoofd. Op Manasse's hoofd rust zijn linkerhand; op Efraïms zijn rechter. Dat dunkt Jozef verkeerd. Immers is Manasse de oudste. Maar als hij er zijn vader opmerkzaam op maakt, antwoordt Jacob: ‘Ik weet het mijn zoon, ik weet het.’ Zóó moet het zijn, want de jongste zal grooter zijn dan de oudste.

En nu treden de overige zonen van Jacob binnen. In doodelijke stilte scharen ze zich om de stervenssponde. Voor de laatste maal zal hun vader hen toespreken. Velen hunner slaat onrustig het hart. Vooral Simeon en Levi, die hun vadcr zoo dikwijls groot verdriet hebben aangedaan.

Ieder van hen wordt door Jacob toegesproken. Eén voor één naderen ze het bed. Zie, daar komt Juda. ‘Juda!’ zoo klinkt, helderder en duidelijker dan van een stervende mocht verwacht worden, Jacobs stem, ‘Juda! gij zijt het!’

Jacob is thans een profeet Gods. Hij ziet Juda, gegroeid tot een machtigen stam. En op Juda's hoofd een kroon; in zijn hand een scepter. Koningen zullen uit hem voortkomen. Maar hoor! Nog heerlijker dingen ziet hij gebeuren. 't Is, alsof hooger vreugde zijn bevende stem doortrilt, als hij profeteert van dien grooten Koning, dien Silo, die de gansche wereld regeeren zal, wien alle volken dienen zullen!

Straks legt zich de grijsaard neer. En kalm ontslaapt hij. Uit Egypte

[pagina 55]
[p. 55]

treedt hij Kanaän, maar het hemelsche, in. En terwijl zijn ziel juichend omhoog stijgt, tot voor den troon des Heeren, breken de snikken los in de sterfkamer. Jozef buigt zich over zijn vader heen en weent over hem ... en kust hem ...

Tien weken daarna verlaat een reusachtige rouwstoet Egypteland: wagens en ruiters vergezellen Jacob op zijn laatste reis. Zijn gebalsemd lijk wordt naar Machpela gevoerd. En straks opent zich de grafspelonk en Jozef en zijn broeders zetten hun vaders lijk bij, in de stille rotskamer, waar Abraham rust en Sara, en Izak en Rebekka en Lea.....

Als de broeders in Egypte teruggekeerd zijn, vervult vreeze hun hart. O, zal, nu vader dood is, Jozef op hen niet wreken al dat gruwelijk kwaad, dat zij hem eens aandeden? Maar als ze er over spreken, antwoordt hij hun: ‘Vreest niet. Gijlieden wel hebt kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht!’

En met vriendelijke woorden stelt hij hen gerust.

Nog vier-en-vijftig jaar leeft Jozef na zijn vaders dood. Dan moet ook hij van zijn troon afstappen en de poorten des doods doorgaan. Maar hij vreest niet. Zijn broeders roept hij tot zich.

‘God zal u eens gewis uit dit land opvoeren. Zegt uw kinderen, dat ze dan mijn gebeente opgraven, en meenemen naar Kanaän!’

Dan sterft hij in vrede.

En zijn gebalsemd lichaam wordt gelegd in een kist in Egypte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken