Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De heilige historie (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De heilige historie
Afbeelding van De heilige historieToon afbeelding van titelpagina van De heilige historie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.81 MB)

Scans (8.71 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.H. Isings jr.



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De heilige historie

(1921)–Jacobus Cornelis de Koning–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

66.
De man naar gods hart.

Een schoon jongeling hoedt bij Bethlehem de schapen. Groot is zijn kudde niet. Rustig grazen de dieren; de slinger, die aan zijn gordel hangt, en waarmee hij soms afdwalende schapen een steentje op de vacht werpt, om ze terug te doen keeren, behoeft geen dienst te doen. Zie, hij zit op den grond. Een harp houdt hij op de knie. Zijn vingers tokkelen de snaren. En terwijl de zoete tonen over het veld van Bethlehem ruischen, schalt helder òp zijn stem, om God te prijzen met het lied, dat hij zelf dichtte.

Hoor! Hoe schoon is dit harpspel; hoe roerend dit lied: ‘De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken!’

't Is David, Isaï's zoon. Ruth was zijn overgrootmoeder. En datzelfde geloof, dat in Ruth woonde, is ook zijn deel. Hij is een man naar Gods hart.

Hij weet het niet, dat Samuel, de oude profeet, in Bethlehem is aangekomen ... om hèm. Daar komt iemand hem roepen. Dadelijk moet hij thuis komen. Waarom?

Daar staat Samuel. In zijn hand heeft hij een oliehoorn; rond hem staan Isaï en Davids zeven broeders. Wat zal er geschieden?.....

Recht treedt Samuel op hèm toe. Met welgevallen rusten zijn oogen op den jongsten zoon van Isaï. Daar opent hij den hoorn, en eer David goed begrijpt, wat er gebeurt, voelt hij zich overgoten met de kostelijke olie en ruischt hem Samuels stem in de ooren: ‘Zoo zegt de Heere: Ik zalf u tot koning over mijn volk Israël!’

Met verwondering, een enkele met jaloerschheid in het hart, staren zijn broeders hem aan. Eliab, de oudste, die zooveel op Saul geleek, met zijn hooge gestalte, is voorbijgegaan. Allen! En David, dien men eerst van achter de schapen moest weghalen, hij is gezalfd. God zelf heeft hem Samuel aangewezen.

Nog is Saul koning; maar ... verworpen. En terwijl de Geest des Heeren van nu voortaan rust op David, wordt Saul door een boozen geest ver-

[pagina 119]
[p. 119]


illustratie

[pagina 121]
[p. 121]

schrikt. Zijn hovelingen zijn bang voor hem. Hoe donker kijken die koningsoogen; hoe wild rollen ze vaak in de kassen! Dit is geen lichaamslijden; dit is een ziekte der ziel. Alleen schoone muziek kan verademing brengen. Davids harpspel is wijd en zijd bekend. Hij wordt den koning aanbevolen. En zoo komt David als harpspeler in Sauls dienst. Als dan Sauls oog zoo boos staarde, greep David het speeltuig: dan ruischte zijn zilveren snarenspel en ... 's konings booze trekken ontspanden zich. Voor een tijd week de booze geest.

Saul weet niet, dat David de gezalfde ten koning is. Hij bemint hem. Hij wil hem wel steeds bij zich houden. En David? O, hij heeft geen haast, om koning te worden. Hij kan wachten. Wachten op Gods tijd, want, die gelooven, haasten niet. Hij blijft de nederige schaapherder uit Bethlehem.

Weer schalt de krijgsbazuin! De Filistijnen rukken opnieuw ten strijde tegen Israël. David keert terug naar Bethlehem en hoedt op nieuw zijn schapen. Drie van zijn broeders moeten dienst nemen in Sauls leger. Geruime tijd verloopt; niets verneemt vader Isaï van zijn zonen. Hij wordt ongerust en daarom zendt hij David op kondschap uit. In zijn herdersgewaad, met staf en slinger, onderneemt deze den tocht. Hij bereikt het leger. Hij ziet zijn broeders en brengt hun de groeten van vader over. Maar .... wat is dat? Uit het kamp van de Filistijnen, daar aan de overzijde van het dal, is een man verschenen. Zijn daverende stem jaagt ieder angst aan. 't Is Goliath, een reus, afkomstig uit Gath. Verwonderd, maar al spoedig verontwaardigd, hoort David hem aan. Want die reus smaadt en vloekt Israël en ... Israëls God. Hij daagt een der mannen van Israël uit tot den strijd. Wint Goliath, dan heeft zijn volk overwonnen. Zegepraalt een man uit Israël, dan zijn de Israëlieten overwinnaars. De strijd tusschen twee mannen zal alles beslissen.

Maar... niemand uit Israël dùrft. Ook niet, al belooft Saul groote schatten, ja, de kroonprinses Merab, tot vrouw, aan hem, die den reus verslaat.

Niemand? Ja, één. David! Hoe Eliab hem ook hoont, David meldt zich bij Saul aan. Maar Saul schudt bedenkelijk het hoofd. Die herder, die jongen nog? ‘In Gods kracht,’ zegt David, ‘doodde ik eens, terwijl ik mijn schapen hoedde, een leeuw en een beer. Zóó zal ik den godslasteraar slaan. God zal mij helpen!’

Dit sterke geloof doet Saul beschaamd staan. Ja, dàn, dàn zal het kunnen. Maar ... moet David geen pantser aantrekken; geen helm opzetten? David laat toe, dat men hem zóó kleedt, maar hij kan zich in dit stijve harnas niet bewegen. Hij legt het af. Vijf gladde steenen zoekt hij in de beek, legt ze in zijn herderstasch, den slinger houdt hij in de hand. Zóó trekt hij tegen

[pagina 122]
[p. 122]

Goliath op; Goliath in zijn koperen harnas, met zijn koperen helm op 't hoofd; met zijn vervaarlijke spies en zijn geducht zwaard.

Hoonend roept de reus hem toe: ‘Ben ik een hond, dat ge tot mij komt met een stok?’ Hij vloekte David bij zijn goden. En hij dreigt hem, dat hij zijn vleesch zal geven aan het roofgedierte.

Maar onvervaard antwoordt David: ‘Gij komt tot mij met een zwaard en een spies en een schild, maar ik kom tot u in den Naam des Heeren der heirscharen, Dien gij gehoond hebt. Ik zal u slaan; uw vleesch zal tot spijs der roofdieren zijn; en de gansche aarde zal weten, dat Israël een God heeft!’

Vol woede nadert Goliath nu David. Hij zal hem met één slag van zijn spies neerslaan!

Kalm legt David één der gladde steenen in den slinger; hij staat stil; zoekt zijn doel, draait den slinger in 't rond ... nog een oogenblik ... daar suist de steen door de lucht en treft den reus in 't voorhoofd. Doodelijk getroffen zinkt hij machteloos neer. In een paar sprongen is David bij hem. Hij ontneemt hem het geduchte zwaard, houwt hem daarmede het hoofd af en steekt dit, als het zekerst bewijs van zijn overwinning, omhoog!

Door doodsangst aangegrepen, wankelen de slagorden der Filistijnen. Ze slaan op de vlucht en de mannen van Israël hebben hen slechts na te jagen.

Davids heldenhart heeft zijn volk verlost, omdat dat hart alleen vertrouwde op den Heere!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken