Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De heilige historie (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De heilige historie
Afbeelding van De heilige historieToon afbeelding van titelpagina van De heilige historie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.81 MB)

Scans (8.71 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.H. Isings jr.



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De heilige historie

(1921)–Jacobus Cornelis de Koning–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

34.
De verloren zoon.

Omringd door vijanden was de Heere Jezus vaak. Maar toch kwamen er ook wel menschen naar Hem toe, wier hart oprecht naar Hem uitging. Zie eens, daar naderen ze: tollenaars en zondaren! Hoe worden ze door ieder veracht. Niemand wil met hen omgang hebben. Ze worden geschuwd en gemeden.

En Jezus? Hij ontvangt ze; Hij stoot ze niet af; hij heeft voor hen goede woorden. Hij gaat met hen mee; zit aan één tafel met hen aan.

Ergernis vervult het hart van de hoogmoedige Farizeën. Hoe kàn Jezus dit toch doen; omgaan met zùlk volk. Moet Hij zèlf niet aan hen gelijk zijn, even slecht als zij?

[pagina 264]
[p. 264]

En schimpend wijzen ze Hem na en roepen uit: ‘Ziet toch, deze ontvangt de zondaars en eet met hen!’

Jezus hoort het wel. Hij scheldt hen niet terug voor trotsche, eigengerechtige, liefdelooze menschen. Maar hij doet hen door schoone gelijkenissen verstaan, dat Hij juist gekomen is, om zulke arme zondaren en verlorenen te zoeken en zalig te maken.

Eerst vertelt hij hun van den trouwen herder over honderd schapen, die er één miste, en niet rustte, voor hij het verlorene weervond. En hoe blij die herder was met dit ééne weergevondene. ‘Ik zeg u, dat er blijdschap zal zijn in den hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen-en-negentig rechtvaardigen in hun eigen oog, die meenen, dat ze niet noodig hebben, zich te bekeeren.’

Zoo waren ook de Farizeën; zij waren geen zondaars, zij waren heilige mannen!

Dan vertelt de Heere van een vrouw, die tien penningen bezit, er één verliest, en zoolang zoekt, tot ze dien verloren penning heeft teruggevonden. Ook zij is verblijd, om dien éénen penning En weer zegt de Heiland er bij: ‘Alzoo, zeg Ik ulieden, is er blijdschap voor de engelen Gods over één zondaar, die zich bekeert.’

De derde gelijkenis is die van den verloren zoon:

Een zeker vader had twee zonen. De jongste zei op zekeren dag tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van het goed, dat ik eenmaal zou erven. De vader doet zijn zin. En de jongste zoon blijft nu niet lang meer thuis. 't Is hem er om te doen, zijn eigen heer en meester te zijn. Vrij te wezen! 't Bevalt hem thuis niet meer. In 't verre land zal 't beter zijn.

Spoedig reist hij weg met al zijn geld. Ver-weg. Hier is geen vader meer, die hem vermaant. Hier kan hij doen en laten, wat hij wil. En hij doet het ook. Vrienden heeft hij genoeg: hij heeft immers geld, véél geld! Overdadig leeft hij. Van 't eene feest in 't andere. En bij de vrienden komen vriendinnen, die even slecht zijn. En samen verbrassen ze, in lichtzinnigheid en liederlijkheid, zijn geld en zijn goed. Geen nood, hij is immers rijk!

Maar ... aan zijn schat komt een eind. Alles is verteerd! Niets heeft hij meer over, dan ... zijn vrienden? Zijn vriendinnen? Mèt zijn geld zijn ook zij verdwenen....

Nu staat hij alleen, arm, doodarm, in den vreemde. En, hoe vreeselijk, een hongersnood teistert dat land. Nu moet hij honger en gebrek lijden. Met moeite en na lang aanhouden neemt een van de burgers hem in zijn dienst als .... zwijnenhoeder! En zoo karig is zijn loon, dat hij nog honger moet lijden. Hoe benijdt hij den varkens hun draf; hoe begeeert hij er

[pagina 265]
[p. 265]


illustratie
‘Hoe vele huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood/en ik verga van honger’.


[pagina 267]
[p. 267]

van te mogen meeëten; maar ook dàt is hem niet eens vergund ....

O, welk een ellende!

Nu komt hij tot zichzelf. Nu ziet hij in, hoe dwaas hij heeft gehandeld; hoe boos; hoe zondig. Hoe heeft hij zijn vader veracht; God vertoornd! Vroeger .... o, was hij maar weer in het oude land; was hij maar ... een huurling, een knecht van zijn vader. Een zoon, neen, dat kan hij niet meer zijn. Dat heeft hij verbeurd. ‘Hoeveel huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood; en ik verga van honger. Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u, en ik ben niet meer waardig uw zoon genoemd te worden, maak mij als een van uw huurlingen!’

Hij gaat. Moeilijk strompelt hij voort; uitgeput van honger en gebrek; een bedelaar gelijk.

En zijn vader? Hij wàcht op hem. Hij kijkt naar hem uit in groot verlangen. Komt hij daar, de verloren zoon? Ja, zegt hem zijn hart, hij is het! En hij ijlt hem tegen; ontmoet hem; omarmt hem en de zoon snikt het uit aan vaders borst: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u en ik ben niet meer waardig om uw zoon genaamd te worden!’

Maar de vader leidt hem in zijn huis; hij bereidt hem een grooten maaltijd. Zijn vuil bedelaarskleed wordt verwisseld met een feestgewaad; een ring wordt hem aan den vinger geschoven; schoenen hem aan de voeten gedaan: is hij niet de zoon van den vader?

Feestgedruisch vervult de vertrekken. ‘Laat ons eten en vroolijk zijn,’ zegt de vader, ‘want deze mijn zoon was dood en is weer levend geworden! hij was verloren, en is gevonden!’

Buiten nadert een man. 't Is de oudste zoon. Van een knecht hoort hij, wat er is geschied. Vliegt hij niet naar binnen om zijn weergekeerden broeder te begroeten?

Hij wil zelfs niet binnenkomen. Nijd vervult zijn hart. Hoe! moet men feesten, als zulk een terugkeert? Een, die schandelijk zijn vaders goed heeft doorgebracht! Feest men, terwijl hij, die zoo braaf is, zoo heilig, zoo werkzaam, nóóit feest vierde? Terwijl zijn vader hem zelfs nooit een bokje had gegeven, om met zijn vrienden vroolijk te zijn?

En hij blijft buiten. Zijn vader roept hem toe: Kind, gij zijt altijd bij mij! Niet een bokje, neen, al het mijne is het uwe! Wees blijde en vroolijk; want deze uw broeder was dood, en is weer levend geworden; hij was verloren, en is gevonden!....

En de tollenaren en de zondaren hebben het begrepen. Jezus' liefde ging tot hen uit: waren ook zìj niet ver afgedoold van hun Hemelschen vader?

[pagina 268]
[p. 268]

En de Farizeën hebben het óók begrepen: waren zij niet aan den trotschen, oudsten zoon gelijk; rechtvaardig en heilig in eigen oog?

Ze begrepen het. En ze haatten Jezus er te meer om.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken