Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken 1965-2000 (2001)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken 1965-2000

(2001)–George Kool–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

Tweede deel

[pagina 51]
[p. 51]

15

De pantry. - Het is in de keuken al een paar dagen niet te harden van de hitte. De airconditioning werkt niet goed. Het is trouwens de vraag of de airconditioning anders wel tegen deze hitte zou zijn opgewassen. Het enige plekje in de keuken dat nog aan koelte herinnert is het kleine afgeschotte hoekje naast de bordenwasserij, waar de ijsmachine staat.

Iedereen zou wel een gang naar het koelmagazijn willen maken. Maar daar kun je zonder bevoorradingsbon van de chef-kok niet naartoe. En dan nog is het zeer twijfelachtig of je zelf tot het magazijn zult worden toegelaten. In de civiele dienst zijn de betrekkingen tussen de verschillende afdelingen sterk afhankelijk van de onderlinge verstandhouding tussen de afdelingschefs. En het geval wil dat onze chef-kok en de magazijnmeester gezworen vijanden zijn. Om die reden is de betrekking tussen de hele keuken en het magazijn ronduit slecht: als er iets in de keuken misgaat hebben de magazijnmeester en de magazijnbedienden een goeie dag en omgekeerd kun je het keukenpersoneel geen groter genoegen doen dan door een ongelukje in het magazijn te melden. Nee, het is niet erg waarschijnlijk dat wij van de keuken van de koelte van het koelmagazijn zouden kunnen profiteren. Ik ben zelf eenmaal naar het gewone magazijn gestuurd, om koffie te halen. De chef-kok bevond me duidelijk te licht om de waardigheid van de keuken te verdedigen. Hij schreef een reeks verwensingen en dreigementen op mijn bon, voor als men mij in het magazijn niet goed zou behandelen. Ook de magazijnmeester was niet van mij onder de indruk. Hij leek me als een zwaktebod van zijn rivaal te beschouwen. Nadat hij de bon gelezen had haalde hij smalend zijn neus op, nam me bij de hand en betoonde me de égard van de triomfator door me persoonlijk naar de koffieopslag te brengen.

Wij zijn in de keuken dus voor verkoeling geheel op de ijsmachine aangewezen. Al dagen is het een wild gegraai in het ijsblokjesreservoir. Iedereen probeert met ijsblokjes zijn lijf wat af te koelen. Al die bezwete lichamen komen de atmosfeer in dat hoekje niet ten goede. De hofmeester heeft vanmorgen twee Spanjaarden bij de ijsmachine neergezet. Die Spanjaarden hebben het daar zwaar te verduren, ze worden door iedereen uitgescholden. En daar is ook alle reden voor. Want terwijl ze niemand toestaan om ijsblokjes weg te nemen steken ze er zelf volop van in hun mond.

Omdat de pantry bij de huidige omzet van ijsgekoelde dranken onvoldoende ijsblokjes produceert moet ik zelf regelmatig naar de ijsmachine toe. Ik word als reguliere afnemer wel geholpen en op de terugweg wordt mijn emmer druk geplunderd, maar daar heb ik geen bezwaar tegen. De hele week is het contact tussen Massing en mij stroef geweest. Maar sinds vandaag doet hij weer vriendelijk tegen me. Misschien moet ik het als een gunst opvatten dat hij altijd mij (en nooit de Zilverpoetser) naar de ijsmachine stuurt.

In de pantry is het hard werken geblazen. De passagiers zijn dorstiger dan ooit. Hun favoriete dranken zijn ijsthee en theecitroen. 's Avonds als ik vrij ben kan ik de hitte vreemd genoeg nog het best verdragen in mijn kooi. De Spanjaarden ontvluchten de hut bij dit weer juist. Ik lig in mijn kooi meestal wat te lezen.

[pagina 52]
[p. 52]

Gisteravond heb ik een prachtig boek gelezen, dat ik van de linnenjongen te leen gekregen heb. Het is Bernal Diaz' THE HISTORY OF THE CONQUEST OF NEW SPAIN. Dit boek bevat een authentiek verslag van de verovering van Mexico door Hernán Cortéz en de zijnen, vele jaren later opgetekend door een van Cortéz' soldaten. Het is een heerlijk boek. Diaz' stijl is schitterend van eenvoud. Ik kon me gisteravond gewoon niet bedwingen om een paar passages hardop te lezen. Toen ik van de bladzijden opkeek leek het of de nimfen net zo verrukt van Cortéz' grote avontuur waren als ik en of hun geile blikken uitsluitend voor de Spaanse veroveraar bestemd waren.

 

Bijna alle publieke passagiersverblijven liggen in het bovenschip. De eetzaal van de tweede klasse ligt op het middendek, direct daaronder ligt onze keuken. Voor de bediening van het sportdek en de hutdekken gebruiken de stewards twee kleine dienstliften. Voor de bediening van de eetzaal, de lounges en de promenadedekken staat hen een roltrap ter beschikking, die van de keuken rechtstreeks in de eetzaal uitkomt. De roltrap gaat alleen naar boven. Om in de keuken terug te keren moeten de stewards van de liften of van een vaste paralleltrap gebruikmaken.

Tijdens het diner zie je soms wel acht of tien stewards met volle dienbladen op de trap omhoogrijzen. De roltrap wordt door het oudere keukenpersoneel nog altijd beschouwd als het toppunt van geavanceerde maritieme bedrijfsaccommodatie, maar in feite is hij onontbeerlijk. De liften en de vaste trap zouden de dinerdrukte helemaal niet aankunnen.

Hoe belangrijk de roltrap is besefte ik vanmiddag, toen de aandrijving ervan defect raakte. De trap kwam plotseling tot stilstand. Een en ander ging gepaard met snerpende geluiden en iedereen in de keuken keek vol angstige spanning naar de capriolen van twee stewards die op de trap uit allemacht hun evenwicht probeerden te bewaren. Eén steward in de keuken had de tegenwoordigheid van geest om zijn collega's op de trap te hulp te snellen en het was aan zijn voortvarendheid te danken dat de beide stewards niet met dienblad en al naar beneden tuimelden.

De stewards waren zeer onthand. Maar in de keuken nam men de situatie nogal laconiek op. Die houding veranderde toen iemand opmerkte hoe laat het was en men begon te beseffen dat het diner al over een uur zou beginnen.

Onmiddellijk werd er vanachter de keukenbalie om werktuigkundigen geschreeuwd. De chef-kok spoedde zich naar de hofmeester. Inderdaad kwamen er na ruim tien minuten drie werktuigkundigen uit een keukenlift stappen.

Twee werktuigkundigen sjouwden met een blauwstalen gereedschapskist tussen zich in. De kist leek behoorlijk zwaar, de beide mannen helden onder het lopen iets zijwaarts. De derde werktuigkundige liep op enige passen achter hen aan. Hij was duidelijk de voorman. Hij droeg als enige een hoofddeksel - een zwarte pet. In deze voorman herkende ik Vanlaar, een van de mannen met wie ik eens naar de verhalen van de nachtsteward geluisterd heb.

De ernstige gezichten van deze drie mannen, hun kalme vastberadenheid, hun manier van lopen, alles aan hen maakte diepe indruk op me. Om een of andere reden kwam er zodra ik hen zag een heel oude herinnering bij mij boven. Toen ik een jaar of zes oud was ging ik weleens met mijn vader op ziekenbezoek bij een oom van

[pagina 53]
[p. 53]

mij, een jongere broer van mijn moeder, van wie ik veel hield. Altijd als wij bij hem waren waren de raamluiken van de ziekenkamer voor driekwart dicht. Als kind kon ik helemaal niet begrijpen dat licht voor een zieke hinderlijk kan zijn. En omdat ik niet wist hoe ernstig ziek mijn oom in feite was verdacht ik hem ervan zich heimelijk voor zijn ziekte te schamen. Op een keer besloot ik hem ernaar te vragen. Mijn oom keek me verwonderd aan, er verscheen een ontroerd glimlachje om zijn mond en hij legde me uit dat hij het zonlicht niet meer kon verdragen. Zijn antwoord beviel me allerminst. Ik dacht dat mijn dierbare oom me niet in vertrouwen had durven nemen en me daarom maar wat op de mouw had gespeld. Ik voelde me diep gekwetst, in mijn ogen had hij me verraden en ik besloot hem nooit meer te bezoeken. Juist op dat ogenblik kwam er een donkere gestalte de kamer binnen. Het was mijn ooms arts, een lange magere man, die hem misschien een pijnlijke mededeling kwam doen. De dokter liep naar het raam en de sombere ernst op zijn gezicht bracht mijn vader ertoe me uit de kamer weg te leiden.

Ook op de anderen in de keuken leek het drietal indruk te maken. Terwijl ze op de roltrap toeliepen kon je in de keuken een speld horen vallen. Iedereen was vol ontzag voor hun technische kunnen. Zo, denk ik, met net zo'n instinctmatig ontzag voor het onbekende, hebben de Azteken Cortéz en de zijnen aanschouwd.

Bij de roltrap lieten de twee dragers de kist door een onhandigheid van een van hen op het dek vallen. De kist kwam met een enorm gekletter op zijn kant terecht. Het deksel sprong open en er rolde gereedschap uit. Vanlaar begon op de beide mannen te schelden. De anderen haalden hun schouders op. Even later staken de drie mannen de koppen bij elkaar en overlegden hoe de werktaken verdeeld moesten worden. Dit was voor iedereen in de keuken behalve voor mij het sein om weer aan het werk te gaan.

 

Een van de werktuigkundigen schroefde onder aan de trap een in het dek verzonken luik los. Hij schroefde zonder veel krachtsinspanning drie lange bouten uit het dek, maar bij een vierde bout wilde het niet lukken. Deze bout zat muurvast, hoe de werktuigkundige zich ook inspande, hij kreeg de bout niet los. Ook zijn collega's konden er geen beweging in krijgen. Na een laatste verwoede poging om de bout los te wrikken liep Vanlaar terug naar de lift om kruipolie of zoiets te halen.

Toen Vanlaar weg was deden de anderen toch nog een poging om de bout los te wrikken. Ze timmerden met een koevoet op de kop, probeerden het luik te draaien en inderdaad kregen ze plotseling beweging in de bout. Ze schroefden de bout los en hielden hem met kinderlijk blije gezichten omhoog. Na een tijdje kwam Vanlaar weer in de keuken, hij had een jerrycan bij zich en zijn overall zat onder de zwarte vlekken. De anderen wezen hun voorman met een achteloos gebaar op het losse luik.

Toen het luik gelicht was verspreidde zich een brandlucht in de keuken. De chef-kok begon te protesteren. Hij vreesde dat de lucht in de gerechten zou trekken. De werktuigkundigen bogen zich over het gat. Even later stonden ze weer op en gingen bij de lift in conclaaf. Het defect kon blijkbaar nog niet verholpen worden, want nu verdwenen de twee anderen met de lift. Vanlaar bleef alleen achter, hij liep naar de

[pagina 54]
[p. 54]

roltrap terug en ging daar op z'n gemak op de grond zitten, met zijn rug tegen een zijpaneel aangeleund.

 

Vanlaar leek de anderen niet snel terug te verwachten. Hij stak een sigaret op, die hij zonder zich om het rookverbod in de keuken te bekommeren rustig oprookte. Vervolgens ging hij zitten slapen. Ik keek daarna niet vaak zijn kant meer op. Een keer zag ik hem een heftige spastische beweging maken met zijn linkerarm.

 

Na ruim een kwartier waren Vanlaars collega's nog altijd niet terug. In de pantry ging alles zijn gewone gang. De stewards maakten zoveel mogelijk gebruik van de liften. Op zeker ogenblik ging de zilverpoetser naar het toilet. Massing en ik bedienden de stewards nu met z'n tweeën.

Massing had de werktuigkundigen net als iedereen een tijdje belangstellend gadegeslagen. Ik had niets bijzonders aan hem gemerkt. Toen ik nog eens een blik op de roltrap wierp zag ik juist Vanlaar zijn ogen opendoen. Hij wreef zijn ogen uit en keek wat onwennig om zich heen. Toen zijn blik op de pantry viel fronste hij zijn wenkbrauwen.

Vanlaar stond op en liep naar de pantry toe.

‘Hij komt deze kant op!’ riep Massing zeer opgewonden. ‘Hij komt hierheen, die schoft!’

Toen Vanlaar voor de balie stond had Massing zich al schielijk in het afwashok teruggetrokken. Ik was zelf bezig een bestelling klaar te maken. De steward die mij deze bestelling opgegeven had was zodra hij Vanlaar had zien aankomen van de balie weggesneld en stond nu bij het keukenbuffet. Vanlaar leek mij nog van die avond te kennen, hij lachte me vriendelijk toe.

‘Zo, jongen, geef mij eens een glas koud water. Ik kom om van de dorst. Pils heb je zeker niet?’

‘Ik heb ijsthee,’ zei ik. ‘Dat is ook goed tegen de dorst.’

‘Nee, ik wil water. Gewoon water.’

‘Goed, dan maar water.’

Vanlaar had geen notitie van Massings aftocht genomen. Massing begon nu vanuit het afwashok nadrukkelijk mijn aandacht te trekken. Terwijl ik een schoon melkglas onder de kraan hield siste hij achter mijn rug: ‘Niet doen, Lazonder! Ik verbied het je! Laat die schoft maar bij de keukenbalie om water gaan vragen!’ Vanlaar kon Massing vanaf de balie niet zien, maar misschien wel horen.

‘Hoe heet je?’ vroeg Vanlaar.

‘Lazonder,’ zei ik.

‘Nee, je voornaam.’

‘Frans,’ zei ik. ‘Frans Lazonder. Maar iedereen noemt me kortweg Lazonder.’

‘Goed, Lazonder, geef mij dan nu eens vlug dat glas water aan. Wat sta je daar te dralen?’

Ik wist niet wat ik moest doen. Ik had het glas in mijn hand, maar aarzelde om het hem te geven.

[pagina 55]
[p. 55]

‘Kom op! Hier met dat water!’ zei Vanlaar. Hij sloeg ongeduldig met zijn vuist op het balieblad.

‘Nee! Niet doen, Lazonder!’ riep Massing nu duidelijk hoorbaar vanuit het afwashok. ‘Niet doen! Hij krijgt niets, die schoft!’

‘Wel godverdomme!’ riep Vanlaar. ‘Hier met dat glas! En hou jij je bek, Molukker!’

‘Schoft, ga weg!’ riep Massing. ‘Donder op! Sta die jongen niet van zijn werk te houden!’

Vanlaar trok met een flitsende beweging een mes. Hij keek me een tijdje doordringend aan en legde het mes toen voor zich op de balie.

‘Geef mij nu alsjeblieft dat water, jongen.’

Ik reikte hem het glas aan.

 

Tien minuten later verschenen de twee andere werktuigkundigen weer in de keuken. Ze hadden een machineonderdeel bij zich, misschien een dynamo.

Vanlaar was met zijn glas naar de roltrap teruggelopen. Hij nam een paar slokken en ging weer op de grond zitten.

Een van de andere werktuigkundigen dook het gat in. Vanlaar lichtte hem bij met zijn zaklantaarn. Kort daarop kwam de roltrap weer in beweging. Toen de treden hun trage gang naar boven hernamen steeg er een dankbaar gejoel in de keuken op.

De zilverpoetser was weer terug van het toilet. Massing en ik zwegen tegen hem over wat er gebeurd was. Massing leek mijn stilzwijgen op prijs te stellen. Zodra de werktuigkundigen uit de keuken verdwenen waren stuurde hij mij naar het afwashok. Daar begreep ik niets van, maar ik besloot hem te gehoorzamen.

Na een tijdje kwam Massing zelf naar het afwashok. Hij was opnieuw zeer opgewonden.

‘Die vent is een misdadiger!’ zei hij. ‘Een moordenaar, Lazonder!’

Massing begon zijn overhemd los te knopen. Hij lichtte zijn hemd op, stak zijn buik naar voren en toonde me een groot bruin litteken onder zijn navel.

‘Kijk, dat heeft hij gedaan!’ zei hij. ‘En nu komt die schoft om een glas water bij mij bedelen!’

Mijn mond viel open van verbazing. Massing leek genoegen in mijn ontsteltenis te scheppen. Hij knoopte zijn overhemd weer dicht, stak de slippen weer in zijn broek en gaf me een schouderklopje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken