Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken 1965-2000 (2001)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken 1965-2000

(2001)–George Kool–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 56]
[p. 56]

16

Het voor- en het achterdek van het schip zijn in vergelijking met de andere dekken weinig gerieflijk. Deze beide dekken zijn niet met hout bekleed en er liggen geen roodrubberen matten op. Op sommige gedeeltes ervan mogen de passagiers niet komen. Dat zullen ze overigens wel niet betreuren, want het is daar behoorlijk smerig en er liggen kabels op.

Alles wat ik van de passagiersdekken, trouwens van het hele bovenschip, afweet heb ik van horen zeggen. De verhalen spreken elkaar helaas nogal eens tegen. Op de promenadedekken van de eerste klasse is het naar het schijnt altijd druk. Kort voor de aanvang van het diner flaneren de passagiers er in groepjes rond, beloeren elkaar of maken geheime afspraakjes. Wie er niet wandelt zit aan een van de ovalen tafeltjes van een aperitief te genieten. Op de promenadedekken van de tweede klasse gaat het er heel anders toe. Daar is het juist in de ochtenduren het drukst, wanneer de emigranten er koffie drinken. 's Avonds komt daar nauwelijks publiek. Maar 's nachts lopen er, naar het schijnt, heren rond, die de slaap niet kunnen vatten.

In de eerste klasse worden veel feesten gehouden. Galabals en dergelijke. 's Middags zijn er de cocktailparty's. De cocktailparty's worden soms door de kapitein, soms door een of meer passagiers aangeboden. Er valt in de eerste klasse altijd wel iets te vieren. Is er geen verloving van twee Amerikaanse industriëlenkinderen dan is er aan boord wel een Franse dirigent tachtig jaar geworden. De Oceaanpost maakt geen melding van feesten in de tweede klasse. En over het vertier van de bemanning wordt al helemaal niet geschreven. Nu met die zwoele nachten staan er aan boord veel deuren en ramen open en je kunt op het voordek de feestmuziek goed horen. Niets stemt melancholieker dan die ijle tonen in de verte de duisternis in te horen glijden.

Er wordt de laatste tijd in de keuken opvallend vaak over de eerste klasse gesproken. Een van de hulpkoks, een puisterige jongen, die net als ik nog nooit in het bovenschip is geweest, beweert dat op het zonnedek van de eerste klasse beeldschone jonge vrouwen in lange rijen luie stoelen naakt van de zon liggen te genieten. Maar Hoffer spreekt dit tegen. Volgens hem maken vooral de oudere passagiers van dit zonnedek gebruik, die er dan onder hoge parasols in rieten stoelen wat zitten te dutten.

 

Ik lig op het voordek. Naast mij ligt Charles de linnenjongen. Het is opnieuw erg warm. We hebben onze bovenlijven ontbloot, maar zien er nog zo wit uit als ouderlingen.

Het is zo'n dag waarover je je altijd een beetje schuldig voelt. De zon schijnt weliswaar voor niets, maar mag je er ook gratis van genieten?

Charles ligt met zijn voeten naar de steven. Ik met mijn hoofd. Ik lig op mijn rug, op mijn hemd. Charles ligt op een trui. Vanwege het felle zonlicht heeft hij een mouw over zijn ogen geslagen.

Charles en ik kunnen de laatste tijd goed met elkaar overweg. Maar we zijn geen boezemvrienden. Hij is hypercorrect, heel vormelijk. Terwijl iedereen aan boord

[pagina 57]
[p. 57]

probeert de persoonlijke barrières met tutoyeren te slechten staat hij erop dat je hem vousvoyeert. Hij is net als Pattenier een geboren orator. Hij praat altijd over politiek, of zoals hij zelf zegt over ‘politiek-filosofische onderwerpen’.

Zo is het ook nu. De linnenjongen ligt alweer een tijdje tegen mijn voeten te oreren. Ik hoef alleen maar ja en amen te zeggen.

Na een ingewikkeld betoog over wat hij noemt ‘massabeïnvloeding’ vraagt hij me plotseling:

‘Lazonder, hebt u de vliegende vissen al gezien?’

‘Nee, waar?’ roep ik opgetogen uit en ga meteen rechtop zitten om het natuurwonder met eigen ogen te zien.

‘Aha!’ zegt Charles en hij begint schamper te lachen.

‘Wat valt er te lachen, Charles?’

‘Ach, niets.’

‘Maar waarom lacht u dan?’

‘Omdat u me zojuist een grote dienst hebt bewezen.’

Ik kijk niet-begrijpend over het water. Noch aan bakboord noch aan stuurboord zie ik vissen uit het water springen.

‘Ik begrijp u niet,’ zeg ik. ‘Er zijn hier helemaal geen vliegende vissen.’

‘Dat dacht ik al,’ mompelt Charles.

‘Kom op! Hou een ander voor de gek.’

‘Maar hebt u soms de mogelijkheid uitgesloten?’

‘De mogelijkheid waarvan? Dat hier vliegende vissen zijn? Nee, natuurlijk niet. Je zou ze juist hier verwachten.’

‘Dat bedoel ik niet. Dat bedoel ik niet!’

‘Maar wat bedoelt u dan?’

‘Nou, dit, Lazonder. U hebt het bestaan van vliegende vissen helemaal niet in twijfel getrokken! U hebt het bestaan van vliegende vissen nooit als iets absurds ervaren en de mogelijkheid ervan nooit verworpen!’

‘Och, Charles, maar ze bestaan immers. Iedereen weet ervan. Elk kind heeft er al op school over horen spreken.’

‘Ja, precies! Dat bedoel ik nou! Op school, ja. Daar leert men die dingen. En wat op school geleerd wordt wordt door iedereen klakkeloos aangenomen!’

Ons kleine dispuut lijkt hiermee beëindigd. Maar dan vraagt Charles me:

‘Zeg, Lazonder, hebt u daarnet geen vissende vliegen gezien? U, die alles gelooft? Of heeft men op school soms verzuimd om u over die prachtige vliegjes in te lichten?’

Ik barst in lachen uit en probeer me een vissende vlieg voor te stellen.

 

Ik ga weer op mijn rug liggen. Hierna hoef ik geen vragen meer te beantwoorden.

Charles oreert:

‘Ja, ja, Lazonder. Het is ook niet eenvoudig om het bestaan van zoiets als vissende vliegen aan te nemen. Absurd! Afgewezen! Maar waarom dan wel vliegende vissen? Is dat niet minstens zo belachelijk? Vissen horen in het water te zwemmen en niet door de lucht te zweven! Het is allemaal een kwestie van gezag, Lazonder. Dat, en dat alleen, is beslissend. Het gaat helemaal niet om de waarheid,

[pagina 58]
[p. 58]

maar om wat voor waar gehouden kan worden. Om wat beweerd wordt door hen die geacht worden de waarheid in pacht te hebben! Waarom anders zou men de ene absurditeit voor reëel houden en de andere als onzinnig verwerpen? Hebt u soms ooit in uw leven iemand ontmoet die met eigen ogen een vis heeft zien vliegen? Plaatjes, ja, foto's, films. Maar gelooft u dan in het bestaan van King Kong? Alles is waan, Lazonder. Het zijn allemaal gezagsgebonden wanen. En dat geldt niet alleen voor concrete zaken, maar ook voor gedachten, ideeën, ideologieën. Maar wat betekent in het licht van de waarheid per slot gezag? Is de waarheid niet zelf het enige gezag? O, u zult wel zeggen dat men onmogelijk alle waarheid zelf kan ontdekken. De waarheid moet om zijn gezag te vestigen noodzakelijk van gedelegeerden gebruik maken. Maar als de waarheid, zelfs de waarheid, in zoveel gevallen slechts een dictaat is, zijn dan niet ook de leugens, alle ideeënterreur, de massamanipulaties gerechtvaardigd? Ik hou zelf het meest van een echte domkop, Lazonder. Een domme stijfkop, die alles verwerpt wat hij niet zelf, met zijn eigen ogen, heeft kunnen vaststellen. O, hij blijft natuurlijk dom, die domme stijfkop. Maar hij heeft de waarheid lief! Alle anderen zijn uilskuikens...’

Zo ligt Charles tegen mij aan te praten. Hij gaat maar door. Ik hoor hem heel wat namen noemen, die van Machiavelli, Mao, Babeuf, Hobbes, Lebon, Sorel, Menno Simons, Gabriël (de aartsengel) en Kleinduimpje.

 

De zon stond hoog aan de hemel. Het schip voer kalm over het heldere blauw van de Pacific. Vanwege het felle zonlicht moest ik mijn ogen half toeknijpen. Soms hield ik mijn hand boven mijn ogen. En zo zag ik plotseling de jonge passagiere verschijnen.

De passagiere stond aan de reling van een bovendek van de eerste klasse. Ze was alleen. Ze stond dromerig over het water te turen. Het was een heel mooi jong meisje. Ze had lang sluikblond haar, heldere blauwe ogen en een vrolijke brede mond. Ze stond daar in kaarsrechte houding, de schouders naar achteren, haar jongemeisjesborsten nadrukkelijk naar voren gestoken. Ze zag er sportief uit. Haar lange benen waren in een witte short gestoken. Om een van haar dijen zat een witte band.

Ze droeg een sportief wit overhemd, waarvan de mouwen tot haar ellebogen waren opgerold en dat half was losgeknoopt en de welvingen van haar borsten toonde.

Toen de passagiere ons op het voordek opmerkte en zag dat ik naar haar keek begon ze spontaan te lachen. Ik durfde aanvankelijk mijn hand niet boven mijn ogen weg te halen. Maar toen ik zag dat dat haar hinderde legde ik mijn hand op mijn borst en begon op mijn beurt naar haar te glimlachen. Ze wilde me iets toeroepen. Maar ik beduidde haar dat niet te doen.

Ze wees naar Charles. Charles had haar met de truimouw over zijn ogen niet opgemerkt en was onverminderd doorgegaan met zijn filosofische beschouwingen. De passagiere zette een verveeld gezicht op. Ze wees met haar duim over haar schouder naar achteren en stak vol afschuw haar tong uit. Na een tijdje bracht ik toch mijn hand weer boven mijn ogen. Ik kon mijn blik niet van de passsagiere afhouden. Ze liet zich mijn blik welgevallen. Ze drukte haar knieën tegen een spijl van

[pagina 59]
[p. 59]

de reling aan. Terwijl ik mijn blik over haar lichaam liet glijden tuurde ze strak over het water.

Plotseling keek de passagiere me recht in de ogen. Ze legde haar handen op haar borsten. Ze knoopte haar hemd los en sloeg de kanten ervan wijd open. Ik kon haar borsten zien, haar tepels, de glooiing van haar maag, de welving van haar lendenen. De passagiere sloot haar ogen en tuitte haar lippen.

Mijn bloed stolde in mijn aderen. Ik wilde opspringen, naar haar toe klauteren, haar in mijn armen sluiten, haar kussen, haar betasten, haar mee naar mijn hut nemen en haar temidden van de nimfen hartstochtelijk liefhebben. Maar voor ik me ook maar kon oprichten begon ze ineens hevig te blozen. Ze knoopte de punten van haar overhemd haastig aan elkaar en even later was ze verdwenen.

 

Charles zei: ‘Zo is het nu eenmaal, Lazonder. Als alles en iedereen tegenover de waarheid tekortschiet, dan is zelfs de waarheid een pretentie geworden. Een alibi. Een voorwendsel om macht uit te oefenen. Vandaar al die voorbehouden. Denkt u soms dat voorbehouden dienen om waarheidspretenties te ondermijnen?

‘Wat is per slot de macht van een rechter? Een rechter oordeelt naar de letter van de wet. Maar heeft ooit één rechter zich in de waarheid van een moordenaar verdiept? Integendeel, een rechter oordeelt onder het voorbehoud dat hij de waarheid van de moordenaar niet kent. Op dat voorbehoud steunt zijn macht. Een rechter kan immers de waarheid van een moordenaar niet onder ogen zien. Hij dient de wet, die het gelijk van de moordenaar a-priori verwerpt

‘Zo is het met een geestelijke, die zijn macht aan Gods ondoorgrondelijkheid ontleent. Een medicus oefent macht uit hoewel hij niets van kwantummechanica afweet. En hij behoudt zijn macht hoewel hij zelfs niets van het kankervirus begrijpt. Een boer beslist in het heden onder het voorbehoud dat hij het weer van morgen niet kent.

‘Een man uit de massa durft alles te denken. Hij oordeelt over politieke vraagstukken, over economische, historische, psychologische, biologische en andere vraagstukken, over massamoord, venerische ziekten, de laserstraal, over Godsknechten en over hen die de vooruitgang nastreven. En waarop baseert die man uit de massa zijn gelijk? Op het feit dat het hem nu eenmaal zo en niet anders is bijgebracht! Dat is zíjn voorbehoud. Die man uit de massa heeft het probleem omgekeerd. Voor hem is de waarheid een voorschrift, dat de werkelijkheid niet reflecteert maar gestalte geeft. En dat is ook zijn macht. Want waar pretentie een deugd is daar is de kudde aan de macht.

‘We waren in Vera Cruz. Lazonder, u herinnert het zich nog best. Of was het in Lima? Misschien nog in Miami? U en ik zaten in dat restaurant. Een wat plebejische tent. Roze tafellakens, kristal, zilver bestek, kelner in rok. Maar alles heel groot opgezet en voor een redelijke prijs. Daar zaten toen wij er waren zeker tweehonderd man te eten. Er werd heel wat afgekletst. Er werden nieuwtjes verteld. En oordelen uitgesproken. In navolging van gangsters, koningen, geleerden en filmsterren.

‘Elk halfuur werden de eters op een variétéact vergast. Een schaars geklede negerin, een schitterende vrouw, betrad in gezelschap van twee gitaristen een klein podium. Ze zong een paar liedjes. Ze danste en sprong, zwaaide met haar armen,

[pagina 60]
[p. 60]

wiegde haar heupen en zwiepte haar borsten heen en weer als twee castagnetten. En u herinnert zich wel hoe die vrouw zich telkens aan het eind van haar optreden omdraaide en al die smakkende dames en heren haar prachtige billen toonde.

‘Lazonder, wat deed ze haar best! Maar denkt u soms dat die bestiale vrouw het publiek een lesje wilde leren? Dat ze de eters van hun waarheden wilde afhelpen? Welnee, Lazonder! Die arme vrouw stond daar te werken. Ze had geld nodig. Misschien moest ze haar familie onderhouden.

‘Ik heb in Amsterdam een kappersbediende gekend. Dat was ondanks zichzelf een heer van stand. Hij werkte in een zaakje in Oud-West, maar woonde met vrouw en kind op kamers op de Herengracht. Elke dag liep die heer van zijn werk naar huis. En op een keer kreeg hij in de Kinkerstraat een geweldige aandrang om te wateren. Hij liep juist op de hoogte van het gebouw van de Gemeentereinigingsdienst. En tot zijn grote vreugde zag hij op de hoek van een andere straat een urinoir, natuurlijk zo'n echte Amsterdamse ijzeren krul, met raster en open onderkant, waardoor je van buitenaf kunt zien of er iemand in staat te wateren. Die heer liep vol goede moed naar de hoek van die straat en bij het urinoir aangekomen zag hij dat de twee pisbakken bezet waren. Hij bleef geduldig staan wachten, maar toen er na vijf minuten nog steeds niemand uit het urinoir was gestapt kreeg hij het knap benauwd en begon wat onrustig te worden. Hij keek nog eens goed naar de hoofden en voeten die hij in de krul had waargenomen. En hij vroeg zich af hoelang hij zijn plas nog zou kunnen ophouden.

‘Na nog eens vijf minuten wachten begon hij zijn geduld te verliezen. En na een kwartier was zijn nood ondraaglijk geworden. Hij liep woedend het urinoir in en toen zag hij tot zijn ontsteltenis dat de beide pisbakken gewoon vrij waren. Hij had aan een zinsbegoocheling geleden.

‘Maar denkt u, Lazonder, soms dat die heer toen aan zichzelf is gaan twijfelen? Welnee! Hij heeft zijn vrouw de schuld gegeven, de duif, zijn baas, de lantarenpaal die vreemde schaduwen afwierp, de tram, zijn moeder, de wet op de winkelsluitingstijd.

‘Of neem die hoge ambtenaar die dacht dat hij alles wist, zelfs waarom treinreizigers na de reis hun handen wassen en waarom alle vogels in mei een ei leggen. Toch is die man op een dag in de gracht gevallen. En zo is het met alles, Lazonder. Vooral met de macht. Laten zij die macht beogen gaan oorlogvoeren, moorden en plunderen, en in ieder geval de waarheid van de macht vestigen.

‘Een jongeman van drieëntwintig jaar die in zijn korte leven niets dan ellende gekend had besloot op een nacht aan zijn misère een gedicht te wijden. Hij zat ergens moederziel alleen op een zolderkamertje en die nacht was hij tot het inzicht gekomen dat al zijn tegenspoed, al het leed dat hij geleden had, slechts de projectie was van het sublieme. Dolgelukkig ging hij aan zijn schrijftafel zitten. Hij dacht bij zichzelf: dit is de nacht, nu zal mijn leven zijn vervulling krijgen! Hij nam zijn pen ter hand en toen ontdekte hij dat de pen gebroken was. Hij kon pas de volgende dag een nieuwe kopen.

‘De heer en mevrouw Brat gingen op vakantie naar Oostende. Dat waren brave mensen, Lazonder, de heer en mevrouw Brat. Altijd hard gewerkt. Nooit aan iets anders gedacht. Ze hadden een mooie hotelkamer met uitzicht op zee betrokken en op een avond zaten ze samen met hun vier handen op de oude knieën van mevrouw Brat achter het hotelraam van de zonsondergang te genieten. De

[pagina 61]
[p. 61]

volgende dag voelden ze zich alletwee erg somber en toen besloten ze de dag niet aan het strand door te brengen maar in Gent de musea te bezoeken...’

 

Plotseling hield Charles zijn mond. Even later hoorde ik aan de regelmaat van zijn ademen dat hij lag te slapen. Er heerste nu rust op de Pacific.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken