Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken 1965-2000 (2001)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken 1965-2000

(2001)–George Kool–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

26

Ik heb mij vergist. Alles is heel anders gegaan dan ik had gedacht.

Vanmorgen tegen elven verschenen er twee rechercheurs in de keuken. Een van hen had me vorige week naar het verhoorkamertje gebracht. De twee rechercheurs waren met de keukenlift gekomen. Ze waren eerst een tijdje bij de lift blijven staan en hielden vandaaraf de pantry in het oog. Toen er weinig stewards in de keuken waren renden ze op de balie af en vroegen Hoffer of ze mij weer mochten meenemen voor verhoor.

Tot mijn verbazing reageerde Hoffer ditmaal zeer negatief. Hij werd kwaad en beschuldigde de scheepsrecherche ervan ons werk in de pantry moedwillig te verstoren. De rechercheurs keken Hoffer meewarig aan en bleven bij de balie staan.

In de dienstlift weigerden de rechercheurs mijn vragen te beantwoorden. Een van hen bood me een sigaret aan. Maar dat aanbod sloeg ik af.

In het verhoorkamertje was niemand aanwezig. Een van de rechercheurs wees me een stoel aan. De ander zei dat ik moest wachten en daarna trok het tweetal zich uit het kamertje terug. Ver weg gingen ze niet. Ik hoorde hen in de gang wat lacherig met elkaar praten.

Ik was nu voor het eerst alleen in dat kamertje. Vreemd genoeg voelde ik me er zonder gezelschap zeer op mijn gemak. Aan de binnendeur hing nu aan een knaapje een brandschoon uniform. Op het bureau stonden twee tot de rand gevulde asbakken. Terwijl ik daar zo zat vroeg ik me af hoelang ik zou moeten wachten. En op wie ik eigenlijk wachtte. Ik kwam op de gedachte dat het wachten op zich al onderdeel van het verhoor was.

Na ruim een kwartier kwam het hoofd van de scheepsrecherche het kamertje binnen. De officier zag er zeer zorgelijk uit. Het onderzoek leek nog maar weinig resultaten opgeleverd te hebben. Van zijn jongensachtige voorkomen was niet veel meer over. Voor mij stond een bedrukte oude man.

‘Ach, Lazonder! Je bent al hier!’ zei hij.

Hij verontschuldigde zich ervoor dat hij mij had laten wachten en liep naar de binnendeur. Daar haalde hij een groen papier uit het opgehangen uniform. Vervolgens nam hij een bureaustoel op en ging op nauwelijks een meter afstand bij mij vandaan tegenover mij zitten. Hij keek me een tijdje vragend aan.

‘Ben je echt zo kalm als je eruit ziet, Lazonder?’ vroeg hij.

Ik wist niet wat ik daarop zou kunnen antwoorden.

‘Daar ben ik blij om,’ zei hij onverwacht monter. ‘Tot nu toe heb je het prima gedaan.’

De oude man probeerde me van mijn stuk te brengen. Hij keek me diep in de ogen, maar veranderde daarbij telkens van gezichtsuitdrukking. Dan weer hield hij zijn gezicht strak in de plooi, dan weer verscheen er een brede grijns om zijn mond. Ik werd van zijn grimassen inderdaad nerveus en kon niet voorkomen dat mijn neusvleugels begonnen te trillen. Dat leek hem plezier te doen.

[pagina 86]
[p. 86]

‘Het is zover!’ zei hij plotseling op agressieve toon. ‘We naderen Sydney, Lazonder. Ja, het is zover! Je begrijpt wel dat we je niet...’ Hij brak zijn zin opzettelijk af en probeerde mijn reactie daarop te peilen. Ik moest nu mijn ogen wel neerslaan.

‘Of heb je je soms illusies gemaakt? Heb je gedacht, Lazonder...Ik bedoel, je hebt toch zeker geen hoop gekoesterd dat...’

Ineens veranderde hij van onderwerp. Hij sloeg zijn handen ineen en begon een betoog over de scheepvaartmaatschappij. Hij wees me op de moordende concurrentie in de wereld van de koopvaardij. Hoe belangrijk het was dat de sfeer van harmonie en ontspanning die op de schepen heerste behouden bleef. De oude man begon de lof van de maatschappij te zingen. Hij zei dat het niveau van onze dienstverlening door geen enkele andere reder werd geëvenaard. Er kwam iets zalvends in zijn stem. Ik kreeg de indruk dat hij oprecht meende wat hij zei.

Hij stond op en liep naar achter het bureau. Daar haalde hij uit een bureaula een formulier te voorschijn en legde dat op het bureaublad. Hij ging het formulier staan lezen. ‘Ja, ja, je zult die hoop wel gehad hebben,’ mompelde hij.

Ik moet bekennen dat dit optreden van het hoofd van de recherche me behoorlijk verwarde. Wat probeerde hij me met zijn insinuaties duidelijk te maken? Dat hij mij verdacht? Zo ja, was hij dan oprecht? Of poogde hij mij met dit vertoon van verdenking onder druk te zetten? Waarom? Wie dacht hij daarmee te beschermen? Vanlaar? De maatschappij? Misschien beide? De oude man keek een paar keer van het formulier op. Eén keer vroeg hij mij: ‘Ach, ja, Lazonder, heb je niet net als wij aan de passagiers gedacht?’ Ik kon er opnieuw niet op antwoorden.

De oude man begon de verhoren van de vorige week te recapituleren. Hij zei dat ik als enige licht op Massings verdwijning kon werpen maar dat nog niet had gedaan. Ik was als laatste in zijn gezelschap gesignaleerd. Iedereen die regelmatig met Massing te maken had gehad beschikte voor die avond over een deugdelijk alibi. Niemand had hem kunnen uitleggen waarom Massing en ik het pantryafval elke avond zelf naar het storthok brachten. Ikzelf was hem het antwoord schuldig gebleven. Hij zei dat niemand serieus geloofde dat Massing uit zichzelf overboord gesprongen was.

Nadat hij mij vanachter het bureau weer enige tijd zwijgend geobserveerd had liep hij naar de binnendeur en deed de deur halfopen. Hij maakte een gebaar naar iemand buiten. Vervolgens deed hij de deur weer dicht en ging hij vlak voor mij staan. Hij stelde mij een aantal persoonlijke vragen. Hij wilde weten of mijn ouders nog leefden. Of ik broers en zussen had. Op wat voor school ik had gezeten en of ik vrienden had. Of ik voor de militaire dienst gekeurd was. Waarom ik was gaan varen. Het viel me op dat zijn toon ineens veel minder formeel was.

Nadat ik al deze vragen accuraat had beantwoord boog hij zich plotseling voorover. Hij bracht zijn oudemannenhoofd tot vlakbij mijn gezicht. Ik kon de kleine bloedadertjes op zijn wangen tellen. De oude man was nu zeer opgewonden. Hij nam mijn hoofd tussen zijn handen en duwde het naar achteren.

‘Zeg dat het een ongeluk was!’ spoog hij me in het gezicht. ‘Een ongeluk, Lazonder! We weten alles van je. Je hebt geen schijn van kans. Een goede raad, Lazonder! Zeg dat het een ongeluk was. Dan kunnen we er misschien een mouw aan passen...’

Ik moest nadenken. Ik moest nadenken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken