Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Help! De dokter verzuipt... (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Help! De dokter verzuipt...
Afbeelding van Help! De dokter verzuipt...Toon afbeelding van titelpagina van Help! De dokter verzuipt...

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
roman (populair/bestseller)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Help! De dokter verzuipt...

(1968)–Toon Kortooms–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

9

Verliefde mensen, wij weten het allen, zijn gelijk kinderen. En geneesheer Angelino vormde geen uitzondering. Hij lachte meer dan hij placht te doen. Hij zong door zijn woning. De pastoor aan de andere kant van de muren hoorde het daverend gezang.

Het viel de mensen niet zo op omdat ze andere dingen aan hun hoofd hadden, maar de open Ford van de dokter passeerde vaker dan weleer het gebouw van de lagere school. Opmerkelijk was daarbij dat de bestuurder dan plotseling geen haast meer scheen te hebben. Hij minderde vaart, toeterde en zwaaide met een hele arm naar de nieuwe leerkracht om vervolgens gas te geven en voort te stormen naar zijn patiënten.

‘Dat was de dokter, juffrouw,’ zeiden de schoolkinderen.

‘Ja, dat zag ik ook,’ beaamde Irene Muller. ‘Hij wuifde naar jullie. Een aardige man, vinden jullie niet?’

Ja, allen vonden hem een aardige man.

‘Een buitengewoon aardige man,’ zei Irene.

Inderdaad, een buitengewoon aardige man.

Vingers stegen op in het luchtruim en verhalen borrelden omhoog. Ze hadden allemaal wel eens met dokter Angelino mee mogen rijden, vooral degenen die ver van school woonden. Als hij u klein en nietig met uw boekentas over de eindeloze peelweg zag stappen, remde hij en liet u instijgen en naast hem zitten. Onder het rijden maakte hij altijd grappen met u. Hij gaf u allerhande gekke namen. Hij zei tegen u: veldmuis, pieper, knikker, kabouter. Tegen een mollig klein meisje had hij eens gezegd: dag, vollevodje. En als hij u bij uw huis afzette, stopte hij u iets toe voor uw spaarpot. Omdat gij mij zo goed de weg hebt gewezen, ik zou anders zeker verdwaald zijn, zei hij dan.

Men keerde uiteindelijk terug tot de orde van de dag - tot sommen, taallesjes en leesoefeningen. Doch aldoor bleef een klein ding met twee blonde vlechtjes een heel dun en uiterst bescheiden vingertje opsteken. Lang niet ferm genoeg, niemand zag het. Pas na een kleine drie kwartier ontdekte Irene het sein. Zeker hoog water, dacht zij, zal wel naar de w.c. moeten.

‘Wat is er, Liesje?’ vroeg zij behulpzaam.

[pagina 80]
[p. 80]

Het kleine ding werd vuurrood en zei bijna onhoorbaar: ‘Ik mocht ook een keer met de dokter meerijden...’

Nou, dat had zij dan wel eerder kunnen mededelen, vond iedereen. Jeugdig hoongelach spoelde door de klas. Het vuurrode hoofdje werd nog roder, maar thans van venijn. En het kleine ding riep plotseling luid: ‘De dokter zei iets van de juffrouw!’

Van de juffrouw! Nieuwe vergezichten ontplooiden zich. Ongekende mogelijkheden deden zich voor. Verse afleiding bood zich aan.

‘En wat zei de dokter dan wel van de juffrouw?’ vorste Irene.

Het kleine ding liet verschrikt de vinger zakken, sloeg de ogen neer en boog het hoofd. Voor een oefening van oprecht berouw een voortreffelijke houding, maar de belijdenis bleef achterwege. Hoe de juffrouw ook polste, dreigde en vleide, er werd niet onthuld wat de dokter van de juffrouw had gezegd.

Uit wanhoop werd het incident als gesloten beschouwd en wederom dook de klas in het bewogen leven van Ot en Sien. Kinderen vergeten snel. De hele dokter kwam die middag niet meer ter sprake. Doch bij het uitgaan van de school hield Irene Muller het kleine ding na in het leslokaal. Zij kwam bij het kind zitten en tilde met haar rechterhand het kinnetje van de zwijgzame deerne op.

‘Liesje,’ zei zij, ‘nu hoort niemand het en ik zal het ook tegen niemand vertellen - het is een geheimpje tussen jou en de juffrouw. Wat heeft de dokter gezegd?’

Het duurde nog geruime tijd eer Liesje haar rood hoofd te boven was.

‘Als je het eerlijk vertelt, krijg jij van mij een tekenschriftje,’ drong Irene aan.

‘Hij zei dat de juffrouw een heks was,’ flapte Liesje er pardoes uit.

‘Een heks?’

‘Ja, een heks! Dat zei de dokter.’

In de klas viel een oorverdovende stilte. Buiten, ver weg, klonken ijle kinderstemmen. Te ver weg en te zwak om de stilte in de klas te beschadigen. Toen vroeg Irene:

‘En wat heb jij toen tegen de dokter gezegd, Liesje?’

Liesje had gezegd dat zij het oneens was met de geneesheer. De juffrouw was best aardig en had helemaal geen hekseneus.

Irene tikte vertederd het kleine ding tegen de wang, schonk haar de beloofde premie en liet haar uit.

[pagina 81]
[p. 81]

Op de drempel van het schoolgebouw draaide Liesje zich met een korte ruk om zodat de blonde vlechtjes rond haar hoofd vlogen en zei:

‘De dokter zei nog iets, hij zei... keutel, zei hij, ja... dat zei hij... ik moest zó lachen! Keutel, zei hij, je laat me niet uitpraten. Die juffrouw van jou is wel een heks, maar een heel lieve!’

En voordat Irene Muller een en ander had kunnen verwerken, roffelden de klompjes van het kleine ding al over de keien van de dorpsstraat. Huiswaarts.

 

Wat bezielde geneesheer Angelino? Hij was zo ongedurig als een vlo. Hij kon nergens rustig blijven zitten. Hij wist soms niet eens wat voor dag het was. Hij vloog bij wijze van spreken 's zaterdags op en kwam 's maandags pas neer. Hij vervulde jegens u zijn medische plicht, maar dan had ge het ook gehad. Merkwaardig was overigens dat hij met zijn pen de recepten, alsmede de etiketten voor medicijnflesjes en pillendoosjes voorzag van een hartje. Als men hem naar de betekenis vroeg, zei hij dat het zijn liefde voor zijn patiënten symboliseerde. Hij had hen in zijn hart gesloten.

Slechts zijn buurman begreep de ware zin van het hartje. Geneesheer Angelino durfde met al zijn gietijzeren krachttermen, zijn leeuwenmoed en zijn bulderstem niet te bekennen aan Irene Muller dat hij haar als een razende beminde. Daarom uitte hij zich in dat symbool. Hij, die het destijds met een simpele injectiespuit opnam tegen een oerwoud vol koppen afhakkende Dajaks, had niet de moed de drie eeuwigheidswoorden uit te spreken: ik bemin u. Als hij haar ontmoette, kreeg hij het gevoel dat hij kleiner was dan zij. Zijn slagvaardigheid scheen hem in de steek te laten. Irene overtroefde hem. Dit nu, stemde hem des te koppiger. Hij begeerde deze jonge vrouw omdat zij van zijn formaat was. Hij begeerde haar méér om haar karakter en om haar geest dan om haar schoonheid.

Geneesheer Angelino wilde de ommekeer in zijn leven voor de buitenwereld verborgen houden. Maar hij moest het aan iemand kwijt. Hij werd er waanzinnig van, nog langer alleen aan te tobben met zijn gevoelens. Een man is geen aardappel.

Wie anders dan zijn buurman maakte hij deelgenoot?

‘Dienaar van de Grote Geneesheer,’ zei hij op een avond, nadat

[pagina 82]
[p. 82]

hij een wijle naar zijn glas Bourgogne had zitten staren, ‘ik weet dat gij een geheim kunt bewaren. Welnu, ik worstel met een geheim dat ik met u wens te delen. Ik moet u iets biechten. Ik heb het aan mijn hart. Daar schrikt gij van, zielenherder, ik zie het. Doch mijn hartkwaal is niet dodelijk. Dat wil zeggen, medisch gezien. Schenk mij nog eens in, dan zal ik u de aard van mijn hartafwijking openbaren.

Santé! Dat alle katholieke heidenen zich mogen bekeren! Priester, ik ben verliefd. Dat is mijn hartkwaal. Pas op, heilige vader, gij morst wijn op uw toog. Zonde van deze kostelijke Chambertin.

Ik heb een jonge vrouw ontmoet die zó mooi is dat het pijn aan de ogen doet als ge naar haar kijkt. Zodra ik haar zie, bloeien er bloemen in mijn gedachten. En mijn hart schiet als een raket naar de wolken en komt aan een parachute van liefde naar beneden. Een vreemd beeeld, ik ben er mij van bewust, maar ik kan het u niet duidelijker omschrijven.

Deze jonge vrouw doet mij aan mijn moeder denken. Mijn moeder was een juweel, kostbaarder naarmate zij ouder werd. Gij kent wellicht de zegswijze, monseigneur, dat niets zeggen het allerbeste is en de waarheid zeggen op één na het beste. Als ik niets zeg, barst ik. Daarom ga ik u de waarheid vertellen. Ik lig nachten wakker. Val ik in slaap, dan wordt mij slechts een korte peervormige rust gegund, als ge begrijpt wat ik bedoel. Ge moogt het ook een hazeslaapje noemen, als u dat meer zegt. Ik lig uren naar het plafond te dromen, starogend in het vooruitzicht van een heel leven met haar. Wie zij is? Haar naam, zeereerwaarde zeergeleerde heer, zal u ongetwijfeld bekend zijn, want hij luidt: Irene Muller. Wat zegt ge? Dat gij daar enerzijds niet van opkijkt? Dus gij zijt het met mij eens dat zij zondig mooi is?

En anderzijds? Een onderwijzeres geen goede huisvrouw, denkt ge? Niet kunnen koken? Niet kunnen werken in huis? Luister, aartsbisschop van de Peel, koken en werken kan zij misschien niet, doet zij misschien niet, maar hoeft zij van mij ook niet. Als zij maar een moeder is voor de kinderen zo zij die ooit mocht ontvangen. Immers Ella is onsterfelijk en zo lang zij onsterfelijk blijft, zal zij voor ons koken en werken. Ha, ha, ha, ik zeg reeds voor ons, terwijl zij nog van niks weet. Van niks, dienaar Gods. De vrouw die ik bemin, weet van niks. Zij verschijnt op mijn spreekuur, ik passeer haar school en ik breng haar wel eens naar de stad waar haar ouders wonen. Dan schroeien de woorden mij in de keel en op de

[pagina 83]
[p. 83]

lippen, maar ik waag het niet ze uit te spreken. Ik vrees dat mijn stem zou klinken alsof ik een heikneuter had ingeslikt. Op mijn leeftijd wordt het met de dag moeilijker de woorden van de jeugd uit alle tijden en alle landen te prevelen: ik hou van je. Hoort gij zo'n ouwe foetus als ik die woorden zeggen? Bid voor mij dat ik ze er niet uitgooi in een onbewaakt ogenblik.

Wat gij daar zegt, apostel, besef ik ten volle: zij behoort tot uw kerk en ik tot geen enkele. Toch heb ik op Borneo leren bidden, zij het geheel anders dan u en de uwen. Niet zelden bid ik vloekend. Een weinig ingetogen doch zoveel te krachtiger wijze om met de Grote Geneesheer te telefoneren.

Nu we het over telefoneren hebben... daar gaat mijn telefoon. Soms lijkt het wel of dat vervloekte instrument aan de diarree is. Zeker weer iemand met kinkhoest of buikpijn, ergens in Buiten Mongolië. Vaarwel, kanunnik, bedankt voor uw koninklijke wijn en uw gewillig oor. Bewaar mijn geheim en nogmaals... bid voor Angelino.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken