Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Familiearchief (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Familiearchief
Afbeelding van FamiliearchiefToon afbeelding van titelpagina van Familiearchief

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.78 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/biografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Familiearchief

(1998)–E.H. Kossmann–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 177]
[p. 177]

28 Huizinga-conferentie Groningen (11-15 december 1972)

Hoe komt het dat van alle congressen, conferenties, colloquia en symposia in binnen- en buitenland die ik heb bijgewoond of mee heb helpen opzetten, de aan Huizinga gewijde samenkomst in Groningen het duidelijkst in mijn geheugen staat geregistreerd? Daar zijn heel wat redenen voor te noemen. De eerste is dat ik min of meer de initiator, de organisator en daarna de voorzitter ervan was. Belangrijker echter is waarschijnlijk dat de onderneming achteraf het karakter van een idylle en van een afscheid heeft gekregen. Wij hadden van de universiteit, de stad, de provincie en ook de Haagse overheid zo veel geld ter beschikking gekregen dat we ons veel gastvrijheid konden veroorloven. Naast de twaalf sprekers, de helft uit het buitenland, waren wij in staat niet minder dan achtendertig experts uit te nodigen, die wij ruim van reis- en verblijfkosten en spijs en drank voorzagen. Bovendien waren de vergaderingen in de aula van het academiegebouw vrij toegankelijk en zij trokken steeds veel publiek. De werkzaamheden verliepen in een heel rustig tempo: twaalf lezingen in vier dagen. Het waren steeds plenaire zittingen; er waren geen workshops, geen parallelle bijeenkomsten, geen ambities om te dienen als een markt waar jong talent zich kon manifesteren. In dit opzicht was de conferentie zo elitair en werd zij zozeer door evenwichtig welbehagen beheerst dat het leek of een bepaalde stijl van intellectueel betoog - in vier talen, dat ook nog! - met een laatste buiging afscheid van de samenleving nam. Ik heb eigenlijk nooit meer iets vergelijkbaars meegemaakt.

Een idylle was het congres ook. Bij veel deelnemers leefde een gevoel van vreugde over het feit dat zij, zowel in de universiteiten als daarbuiten bijna permanent in beslag genomen door genadeloze vergaderingen over steeds maar nieuwe progressieve hervormingen, zich een paar dagen lang konden concentreren op zaken van hoog cultureel belang. Was dit alles dus bedoeld als een

[pagina 178]
[p. 178]

antidemocratische, tegen de tijdgeest gerichte verheerlijking van conservatieve waarden gepersonifieerd in Huizinga, wiens honderdste geboortedag wij herdachten? Dat was beslist niet het geval en zo is het ook door de studenten niet geïnterpreteerd. Wij hebben voor en tijdens het congres buitengewoon veel steun en hulp van tientallen studenten gehad, die zelfs hun geavanceerde geluidsapparatuur gebruikten om de gebreken van de niet geheel adequate akoestiek van de aula enigszins te verhelpen.

De conferentie wilde over vrijwel alle aspecten van Huizinga's levenswerk een beschouwing bieden die kritisch moest zijn. Voor persoonlijke herinneringen en lofredes was geen plaats ingeruimd. Aangezien verscheidene aanwezigen Huizinga nog goed hadden gekend, kreeg de bijeenkomst zo nu en dan toch het karakter van een celebratie en wisselden sprekers of discussianten hun herinneringen aan hun vereerde vriend of leermeester spontaan en met iets van ontroering uit. Dat waren mooie momenten. Het zette echter niet de toon. In de al in de zomer van 1973 verschenen bundel waarin de lezingen werden verzameld - bmgn , jaargang 88, nr. 2, p. 141-377; ook als boekwerk verschenen: W.R.H. Koops, E.H. Kossmann and Gees van der Plaat (red.), Johan Huizinga 1872-1972 - is er niets van doorgedrongen. Dit boek vormt geen ongedifferentieerd huldeblijk, maar is een eerste poging tot een objectiverende analyse en evaluatie van Huizinga's ingewikkelde werk. Pas toen het was uitgekomen en ook in Nederland ter recensie aan kranten en weekbladen was verzonden, werden wij ons goed bewust van het feit dat onze publicatie binnen de toen heersende tijdgeest, die in 1973 het, meest linkse kabinet uit de Nederlandse geschiedenis, dat van Den Uyl, voortbracht, niet van belang was. Er is vrijwel geen bespreking over verschenen. Voor mensen van mijn generatie is het boeiend geweest te zien dat Huizinga, twintig jaar na dit grote, door eminente historici uit het buitenland opgeluisterde maar ondanks zijn onloochenbare succes in de publiciteit geheel verzwegen congres, plotseling opnieuw aandacht is gaan trekken en dat jongere historici boek na boek over hem doen verschijnen.

[pagina 179]
[p. 179]

Het congreswezen was in 1972, tenminste in onze branche, nog niet tot zulke proporties uitgegroeid dat de universiteiten eigen bureaus opzetten om de organisatie ervan te vergemakkelijken. Wij - en dat waren naast mij in hoofdzaak mijn vrouw Johanna en Ynte Botke, die toen doctoraal-assistent was - moesten eigenlijk alles zelf doen, tot het vele tikwerk toe. We hebben daar plezier in gehad. Elke keer dat wij een befaamde spreker hadden gevangen of wanneer een geleerde van belang onze invitatie om als genodigde aan de discussies deel te nemen had aanvaard en vier dagen in een druk leven voor de herdenking van Huizinga bleek over te hebben, hieven wij het glas op onze triomfen. Toen de gelden dankzij wijdvertakte steun van bevriende specialisten in de subsidiekunde kwamen aanstromen, groeide ons geluksgevoel. En het was allemaal zo sober begonnen. Op 8 april 1971, tijdens een bewogen ontbijt in het eenvoudige Hotel Royal te Leuven.

Daar zaten bijeen de Groningse bibliothecaris Wim Koops, de mediëvist Huub Jansen (1928-1985), later hoogleraar in Leiden maar toen nog docent in Groningen (een man van onuitputtelijke kennis en levendigheid) en ik, de drie Nederlandse redacteuren van het in 1970 gevormde tijdschrift Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. De redactie had drie Belgische leden, allen uit Leuven afkomstig, met wie wij die ochtend zouden vergaderen. Mijn vrouw en kinderen aten met ons mee; het was vlak voor Pasen, en ik had na Leuven wat te doen in Parijs en Brussel, zodat we er een familiaire uitstap per auto van maakten. Het was een memorabel ontbijt. De toestand van de piepjonge bmgn , die, omdat het blad uit twee oudere, ten dode opgeschreven tijdschriften was voortgekomen, in 1970 beweerde zijn 85ste jaargang in te gaan, was nogal zorgelijk. Er kwam weinig goede kopij binnen. Als lid van het bestuur van het ook geheel hervormde Historisch Genootschap, waarvan de bmgm het orgaan is, wist ik dat mijn visie op het nieuwe tijdschrift totaal niet strookte met die van de penningmeester W. Jappe Alberts. Ik wilde een normaal blad met artikelen en recensies. Hij

[pagina 180]
[p. 180]

wilde een periodiek dat vooral bronnenmateriaal zou afdrukken, middeleeuwse stads- of tolrekeningen onder andere, waarvoor hij zichzelf in het bijzonder interesseerde. Vandaar dat hij aan het tijdschrift niet veel geld wenste te spenderen en de toenmalige uiterst geduldige voorzitter van het genootschap, J.A. Bornewasser, al zijn considerabele tact en doorzettingsvermogen nodig had om de zaak op gang te houden. Ik kon het met Alberts, een gepatenteerde zonderling, overigens best vinden. Het was ook hoogst vermakelijk hem te horen fulmineren over de rekeningen die de redactie voor haar tweejaarlijkse vergaderingen bij hem indiende; hij verdacht de Belgische leden ervan zich steeds op zijn kosten te goed te doen aan enorme biefstukken en rare dure wijn, terwijl een broodje kaas en een glas melk ruim voldoende waren. Het viel Hans Bornewasser soms niet gemakkelijk Alberts gedurende de moeizame bestuursvergaderingen van dit thema af te brengen.

Tijdens ons ontbijt op S april 1971 bespraken wij al deze zorgen en beklaagden wij ons tevens over onze dodelijke verveling bij de hervormingsbewegingen van toen. We vroegen ons af of wij in Groningen niet iets minder banale onderwerpen dan universiteitspolitiek ter discussie konden stellen en bovendien door een of andere conferentie te organiseren aan goede kopij konden komen. De gesubsidieerde bundeling van de gehouden lezingen zouden wij als een tijdschriftnummer kunnen drukken. Viel er iets te herdenken? Nu werd er ook in de jaren zestig en zeventig onmatig veel herdacht - alle grote data van de zestiende-eeuwse Opstand werden successievelijk afgewerkt en in 1972 zouden de Geuzen, Den Briel en ook nog de oorlog van 1672 en de dood van Thorbecke in 1872 de historici flink aan het werk houden. Daar waren wij niet voor nodig. Wat dan? Ik meen dat het Wim Koops was, jurist van opleiding, historicus van geest, die Huizinga's geboortedatum en -plaats noemde: 7 december 1872 te Groningen.

Om duplicatie te voorkomen lichtte ik de Leidse collega's over onze plannen in. Zij hadden niet aan dit feit gedacht en steunden onze inspanningen. Zij deden echter ook iets. Zij gaven Huizinga's Zwitserse vriend en vertaler Kaegi een eredoctoraat en na-

[pagina 181]
[p. 181]

men samen met de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde deel aan de organisatie van de op initiatief van NRC Handelsblad gestichte jaarlijkse Huizinga-lezing, een van de merkwaardigste culturele fenomenen van de laatste kwarteeuw. Zij is een instituut geworden waaraan een bonte rij soms heel beroemde sprekers heeft meegewerkt, louter om de eer, mag men zeggen, want de geldelijke beloning is geen vermelding waard, een eer die met de naam van Huizinga geassocieerd is. Maar hier werd Huizinga tot patroon van de cultuur verheven. De eerste Leidse lezing had op 8 december 1972 plaats, in de onverwarmde, ondraaglijk koude Pieterskerk. Drie dagen daarna begonnen wij in de comfortabele Groningse aula ons in België geconcipieerde congres over Huizinga als historicus.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over F.K.H. Kossmann

  • over E.F. Kossmann


landen

  • over Duitsland

  • over Groot-Brittannië (en Noord-Ierland)

  • over België (Wallonië)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Johan Huizinga


plaatsen

  • over Groningen


datums

  • 11 december 1972

  • 12 december 1972

  • 13 december 1972

  • 14 december 1972

  • 15 december 1972