Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche vertaalmolen. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1820-1885 (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche vertaalmolen. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1820-1885
Afbeelding van De Hollandsche vertaalmolen. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1820-1885Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche vertaalmolen. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1820-1885

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche vertaalmolen. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1820-1885

(2002)–Cees Koster–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vertaalhistorie. Deel 5a


Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

21
Wolff over Steenbergens Faust (1869)

D.E.W. Wolff, ‘Bibliographisch Album: Goethe's Faust, vertaald door A. Steenbergen. Met een inleiding van Dr. J. van Vloten.’ In: De Gids, jaargang 33 (1869), dl. 4, pp. 138-154.

Diederik Egbert Willem Wolff (1823-1890) studeerde theologie te Leiden, maar zijn al te onorthodoxe opvattingen stonden een loopbaan als predikant in de weg. Hij nam vervolgens de letterenstudie op en promoveerde in 1858 op een proefschrift over het Semitisch letterschrift. Vanaf 1865 was hij docent in de humanoria aan het Nederlands Israëlisch Seminarium te Amsterdam en privaatdocent (en bereidde in die hoedanigheid de jonge Jacques Perk [1859-1881] voor op het staatsexamen). Tevens was hij vast medewerker van De Gids, waarin van zijn hand voornamelijk letterkundige en biografische opstellen werden geplaatst. Daaronder bevindt zich ook een aantal die vertaling als onderwerp hebben en waarin hij zich als een erudiet en weloverwogen criticus laat kennen.

Stond het vrij om, bij een vertaling van Faust, met den goeden wil en de edele bedoeling voor lief te nemen, dan zou men slechts toejuiching kunnen schenken aan hem, die zich de moeite geeft om den dichtlievenden hollander den toegang te openen tot een dichtstuk, dat, eenmaal verstaan en begrepen, genoemden hollander van menig vooroordeel zou kunnen bevrijden, en onder anderen zou kunnen bijdragen om hem te genezen van overdreven ingenomenheid met eigen rijmelarij. Jammer maar, dat het willen en bedoelen hier niet voldoende is. Goethe's Faust vertalen is een werk dat òf goed, òf in het geheel niet moet gedaan worden. Wie dit werk onderneemt en uitvoert met ontoereikende middelen, bereikt het tegendeel van hetgeen hij bedoelde. Na de lectuur van zijn vertaling zal de dichtlievende hollander uitroepen: ‘Kijk, hadden we geen gelijk? Het is met dien Goethe zoo veel bijzonders niet; zijn Gretchen kan niet halen bij Bilderdijks Elpine; die spreekt vrij wat mooijer.’ Tot het vertalen van

[pagina 102]
[p. 102]

den Faust wordt een mate van talent en arbeid vereischt, die grooter is dan men denken zou. Trouwens, bij het onafgebroken geklepper van de hollandsche vertaalmolen, waarin zoo zelden goed meel gemalen wordt, bederft men zijn gehoor, en verliest zijn vermogen om een goede vertaling van een slechte te onderkennen. Maar iemand die duitsch verstaat, zou ook dit van de duitschers kunnen leeren. Zij bezitten een genoegzaam aantal werken, waaraan men de moeijelijke kunst van vertalen zou kunnen bestuderen; werken, die als toonbeeld kunnen dienen van hetgeen op dit terrein kan worden verricht. Ik noem b.v. slechts: Shakespeare's Sonnetten van Bodenstedt en den Sophocles van Jordan. Buitendien, een vertaler van Faust behoeft/ (139) niet verlegen te zijn om modellen, waaraan hij des noods zijn werk zou kunnen toetsen, en waarvan hij zou kunnen leeren hoe een vertaling van Faust er behoort uit te zien. In het fransch bestaan er, voor zoo ver ik weet, drie vertalingen, die van Stapfer, van Porchat en van Henry Blaze; waarvan de laatste inzonderheid allerwege als voortreffelijk wordt gewaardeerd. [...]

Eene andere eigenaardigheid meen ik opgemerkt te hebben in de zucht van den vertaler om een aantal naamwoorden met een zachte e te verlengen; b.v. gidse, ziele, harte, stemme [...].

[.../140...] Ik heb altoos gemeend dat deze verlenging der naamwoorden eigen was aan de nederlandsche kanseltaal, en dienen moest om de rede te rekken en haar zalving bij te zetten. Waartoe zij echter in een vertaling van Faust moet dienen, tenzij om hier en daar het vereischte aantal syllaben in den versregel te krijgen, is mij niet duidelijk.

[.../ 141...] De vrijheid, die de vertaler zich veroorlooft in het smeden van woorden en het verbinden van heterogene uitdrukkingen, veroor-/ (142) looft hij zich tevens in de woordvoeging. Iedereen weet, dat de duitsche woordvoeging in een aantal gevallen van de hollandsche verschilt. In het duitsch, dat de casus-uitgangen beter bewaard heeft, kan men in een aantal gevallen, waar zulks in het hollandsch niet mag geschieden, den bepalenden genitief vóór het naamwoord plaatsen, waarvan hij afhangt. De volgorde van twee afhankelijke infinitieven is in het duitsch soms anders dan in het hollandsch. Gesteund door die vrijheid van woordvoeging, kon Rückert het zelfs wagen om den genitief van bepaling tusschen een dergelijk adjectief en zijn substantief te plaatsen, in de regels:

[pagina 103]
[p. 103]
 
Süsze meiner Kindheit Auen,
 
die ich lange nicht gesehn -

Vertaalt men nu deze regels in het hollandsch, heel woordelijk en getrouw, aldus:

 
Zoete mijner kindschheid dreven,
 
die ik lange niet gezien -

dan krijgt men ten naaste bij eenig denkbeeld van de manier, waarop de vertaler van Faust zijn model op den voet volgt, en de duitsche vrijheid op vaderlandsche bodem overbrengt. ‘Ein freies Leben führen wir’, zingen de bandieten bij Schiller; ‘ein freie Sprache reden wir’, denkt onze vertaler, en laat zijn hollandsch luchtsprongen maken, zoo als men er tot nog toe weinig heeft gezien. De voorbeelden zijn voor 't nemen:

 
Ik waag het niet de sfeeren in te zweven.
 
Van waar mij klonk die zoete toon.
 
Mijn spreuke heeft geen leed hem gedaan.
 
En nu ik u heb kennen leeren.
 
Christus is opgestaan uit der ontbindingsschoot.

Waarschijnlijk was dit eerst: uit der ontbinding schoot; een substantief met een voorafgaanden bepalenden genitief. Vervolgens is uit het substantief met zijn bepaling een zamengesteld woord geworden: ontbindingsschoot; maar tevens het lidwoord in den genitief blijven staan.

 
Stijg niet tot des welfsels top.
 
Wat bindt u aan dees cel? ik zag er killer geen.
 
Daar was iets in mij,
 
Dat 't harte mij ontroerde en u van schuld sprak vrij.
 
Des menschdoms gantsche jammer grijpt mij aan.

Uit deze weinig voorbeelden (men zou er veel meer kunnen aanhalen) moge men opmaken, in hoever de eerste eigenschap van een vertaler, dat hij namelijk zijn eigen taal meester is, bij dezen vertaler van Faust wordt aangetroffen. Ik twijfel er aan of het met zulk hollandsch als wij hier vinden, wel eens mogelijk zou zijn om ook maar den zin van Goethe's woor-

[pagina 104]
[p. 104]

den in eenvoudig proza terug te geven. Het zou anders van onzen vertaler geen al te groote bescheidenheid zijn geweest, als hij voorloopig zijn krachten eens aan een proza-vertaling had beproefd. Ook Henri Blaze heeft dezen weg ingeslagen. Hij vertaalt in proza en bewaart rijm en dichtmaat voor het lyrische gedeelte, voor de zangen en liederen, die hier en daar zijn ingevlochten. Daarmeê heeft hij aan de schoonheid van het oorspronkelijk in zijn vertaling geen afbreuk gedaan. Integendeel, hij heeft het zich zoodoende mogelijk gemaakt om in het drama met zooveel te meer getrouwheid en juistheid de gedachten van Goethe terug te geven, een zaak waar het bij een gedicht als ‘Faust’ in de eerste plaats aankomt.

[.../ 147...] In 't voorbijgaan veroorlove men een kleine opmerking, die bij de lectuur van ‘Faust’ zich onwillekeurig aanbiedt. Onze vaderlandsche zangers hebben in den regel weinig snaren op hun instrumenten. Wel is waar zijn het meestal fiksche bas-snaren, die een zwaar en brommend geluid geven; maar dat neemt niet weg dat zulk een instrument weinig geschikt is om er meê te moduleren in verschillende toonsoorten. Goethe's Faust nu (componisten als Beethoven en Schumann hebben dat gevoeld) gelijkt op een symphonie, die beurtelings alle toonen, van den diepsten tot den heldersten, laat hooren en in de meest verschillende toonsoorten moduleert; een symphonie, waarin nu eens alle stemmen zich vereenigen om accoorden te vormen van wegslepende schoonheid, terwijl dan weêr een enkel instrument domineert en bij eenvoudig accompagnement, liefelijke melodiën speelt. Nu hooren wij Faust in somber droefgeestige toonen klagen over 's menschen kortzichtige kennis, beperkte kracht en vruchteloos streven; dan treedt Wagner op en ontwikkelt met kalm en onverstoorbaar zelfbehagen de gemeenplaatsen van zijn schoolsche boekenwijsheid. Nu treft ons het scherpe geluid van de sarcasmen en spotternijen van Mephistopheles; dan luisteren wij verrukt naar het naieve gekeuvel van Margaretha. Wie voor die verscheidenheid van toon geen oor heeft, of ze in zijn / (148) vertaling niet weet uit te drukken; wie niet anders kan dan droogweg van 't begin tot het eind in denzelfden toon blijven, die doet verstandig als hij Goethe's Faust stilletjes laat liggen. Hij toont dan ten minste eenig ontzag voor een dichtstuk, dat een componist als Beethoven de gedachte heeft doen opvatten, om er een instrumentaal-muziek bij te schrijven, maar ook weder voor het kolossale van die taak heeft doen terugdeinzen; dat aan een dichter als Byron zijn Manfred heft

[pagina 105]
[p. 105]

geïnspireerd en waaraan schilders als Scheffer en Kaulbach de motieven hebben ontleend voor sommige van hun schoonste werken.

Is het misschien van een vertaler van ‘Faust’ te veel verlangd, als men eischt dat hij zich duidelijk bewust zij van de eigenlijke en bijzondere eischen, aan zulk een werk verbonden? In elk geval mag men verlangen, dat hij de taal versta van het werk dat hij vertalen wil. Hoe is het in dit opzicht met onzen vertaler gesteld? Men verkeert soms in 't onzekere, vooral bij vertalingen in dichtmaat, of een verkeerde vertaling aan verkeerde opvatting van de oorspronkelijke woorden is toe te schrijven, of aan onvermogen om het goed opgevatte denkbeeld behoorlijk in 't hollandsch uit te drukken.

[.../150...]

 

_____

 

Wie een meesterstuk van dichtkunst vertaalt, verricht een dergelijk werk als de schilder of teekenaar, die naar de schilderij van een groot meester een copij vervaardigt. Zoo trof ik voor eenigen tijd in het vertrek van het museum te Dresden, waar Rafaëls Madonna hangt, dag aan dag een teekenaar aan, die aan een copij in krijt van dat meesterstuk werkte. Het duurde niet lang of die man met zijn copij interesseerde mij meer dan het schilderij van Rafaël, die, zooals kenners beweren, veel te voortreffelijk is om door iemand, die niet in al de geheimen der kunst is ingewijd, naar behooren/ (151) gewaardeerd te kunnen worden. De copij was, naar het scheen, voltooid; toch stond de teekenaar dag aan dag voor zijn model te werken. Niet dat hij juist altoos de handen op het papier had; langen tijd stond hij soms te staren op de schilderij, als om den indruk van het geheel diep in zijn ziel te prenten; of er werd nog eens een van de beide engelen-kopjes, of een ander gedeelte, bijzonder in oogenschouw genomen, om dan, na lang peinzen en overwegen, aan de copij hier en daar nog een toets toe te voegen. Soms kreeg hij ook bezoek van een of anderen vrind, die zich voor zijn werk interesseerde; dan werd met gemeenschappelijk overleg de copij met het model vergeleken, en in alle bijzonderheden nauwkeurig nagegaan. Als ge dien man zaagt werken, dan moest onwillekeurig de gedachte bij u oprijzen, hoeveel maanden van arbeid en studie hij wel aan zijn teekening mocht hebben gewijd, en hoe lang het nog duren zou, voor dat hij ze voor afgewerkt zou houden; welk

[pagina 106]
[p. 106]

een liefde hem moest bezielen voor de schilderij van den meester, en hoe grondig hij ze moest verstaan en begrijpen, om de taak op zich te nemen van in een eenvoudige krijt-teekening de schoonheid van het origineel, voor zoover dat mogelijk is, terug te geven. Ut pictura poësis - zooals die teekenaar studeerde en werkte, zoo behoort het de vertaler van Faust te doen. Groote liefde voor zijn model moet hem bezielen; zonder die inspiratie, en zonder de kracht en het talent, dat aan de echte inspiratie pleegt verbonden te zijn, kan ook de vertaling van een meesterstuk niet gelukken. Maar, zooals Dante tot zijn Vergilius zegt, bij ‘il grande amore’ moet ‘il longo studio’ komen; het meesterstuk moet in den grond verstaan en begrepen zijn, als een poging tot vertalen ook maar de minste kans van slagen zal hebben. Nu twijfel ik haast, of het niet soms daarmeê te ligt genomen wordt. Datgene wat in 't algemeen duitsche werken, bij schijnbare gemakkelijkheid, voor den hollander moeielijk maakt om te verstaan, geldt in verhoogde mate voor Goethes's Faust. Gelijk geen dichter ooit het land en het volk verloochent, waaruit hij is ontsproten, zoo blijft ook Goethe, tot welk een hoogte hij zich ook verheft, toch altoos duitscher door en door, en zijn Faust is van alle duitsche gedichten het meest duitsche. Wel is waar zou de Faust uit de Faust zijn, niet het gedicht, waarin het leven der eeuw zich op het zuiverst weêrspiegelt, indien het niet een meer algemeen element bevatte,/ (152) waarvoor alle onderscheid van nationaliteit terugwijkt, waardoor ieder kind der eeuw, duitscher of franschman, hollander of zweed, eenvoudig als mensch getroffen en meêgesleept wordt. Maar dat algemeene is met het bijzondere en eigenaardig duitsche zoo innig saâmgeweven, dat het in vereniging daarmede opgevat en verstaan moet worden. Wie dat algemeene van het bijzondere wilde scheiden, zou wel is waar altoos eenige vrucht uit de lectuur van den Faust trekken; maar hij zou het dichtstuk toch slechts ten deele verstaan. Om het geheel te verstaan, moet men zich, om zoo te zeggen, tot duitscher maken; men moet Duitschland kennen, men moet met duitschers, en niet met beschaafden en geleerden alleen, maar nog veel meer met menschen uit het volk geleefd en verkeerd hebben.

[.../154...]

De medegedeelde proeven zullen voldoende zijn om aan te toonen dat deze vertaling van Faust niet als definitief kan beschouwd worden. Moet er een hollandsche vertaling van Faust wezen, dan dient het werk nog eens overgedaan te worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Vertaalhistorie


auteurs

  • [tijdschrift] Vertaalhistorie


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • 'Bibliographisch Album: Goethe's Faust, vertaald door A. Steenbergen. Met een inleiding van Dr. J. van Vloten.'

  • over Goethes Faust


auteurs

  • over Albert Steenbergen