Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anathema's 3 (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anathema's 3
Afbeelding van Anathema's 3Toon afbeelding van titelpagina van Anathema's 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (24.51 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anathema's 3

(1971)–Rudy Kousbroek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 91]
[p. 91]

Maanlandschappen

Er bestaan, zoals bekend, staartloze katten - een feit waaraan men zeer uiteenlopende bespiegelingen kan wijden. Een daarvan is de volgende: hoe komt het dat de mensen, hoewel zulke katten bestaan, er toch in volharden om katten te beschrijven als ‘dieren met een staart.’ Het is duidelijk dat men òf zou moeten zeggen dat staartloze katten geen katten zijn, òf dat de beschrijving ‘dieren met een staart’ niet opgaat voor katten. Maar geen van beide gebeurt.

Hoe komt dat? De mensen ontdoen zich van het dilemma door aan deze categorie van katten de status te geven van ‘dieren met een staart, maar zonder de staart.’ Dit is een onovertroffen manier om de uitzonderingen onder te brengen in het systeem, en kan bv. ook dienen om duidelijk te maken dat de namen van naar iets of iemand genoemde straten altijd moeten eindigen op de uitgang -straat, - ook al bestaan er straatnamen waar dat niet voor opgaat, welk feit mij door verschillende lezers onder het oog is gebracht. Vooral in nieuwe wijken en pasgebouwde voorsteden blijken zulke ogenschijnlijk van het systeem afwijkende straatnamen schering en inslag te zijn.

Nu zal iedereen naar ik hoop dadelijk beamen dat er één bepaalde categorie is die niet meetelt: namen van het type ‘Dam,’ ‘Kolk,’ ‘Spui,’ ‘Singel,’ en in aansluiting daarop die van het genre ‘Over 't Spoor,’ ‘Binnenkant,’ ‘Rode Steen,’ ‘Voorstreek,’ etc. Zulke straten zijn niet genoemd naar iets, zij zijn iets. Hun namen zijn op een andere manier gevormd, het zijn, zoals Lévi-Strauss zou zeggen, stukken taal, in tegenstelling tot Nieuwe Willemstraat of Citroenenstraat, zoals ook het geval is voor een schepennaam als ‘IJsbreker’ in vergelijking met ‘Neeltje-Jacoba.’

Dat die namen niet meetellen wordt kennelijk ook door mijn briefschrijvers meegevoeld, want zij worden door geen van hen geciteerd als voorbeeld. De namen die wel genoemd worden zijn straatnamen als ‘Walborg,’ ‘Doddendaal,’ ‘Strandvliet,’ ‘Oud-Eh-

[pagina 92]
[p. 92]

renstein,’ ‘Havikshorst’ e.d.

Maar ook met die namen is iets aan de hand. Het zijn de ex-namen van buitens en landgoederen, die zelf al de voorgeschreven vorm hadden, d.w.z. eindigden op -borg, -daal, -vliet, etc. Alhoewel de desbetreffende nieuwe straten door deze uitgangen volstrekt niet beschreven worden, is aan de door mij genoemde voorwaarde al in een vroeger stadium, of zo men wil pro forma, voldaan. Het opvallende is dat de neiging, om in zulke namen het tweede deel op te vatten als een topografische uitgang, sterk genoeg is om ook aan woorden van andere herkomst een soort topografische geur te geven, zoals in ‘Kruisweer’ of ‘Neerkanne.’

Aan dit zelfde mechanisme is misschien toe te schrijven dat straatnamen zonder uitgang zo vaak ontleend zijn aan de aardrijkskunde: het zijn dan de namen van bergen, zeeën, werelddelen of rivieren. ‘Tiber’ inplaats van Tiberstraat, ‘Ararat’ in plaats van Ararat-straat, dat gaat nog; maar ‘Nieuwe Willem,’ of ‘Citroenen,’ dat blijft ondenkbaar. De vraag is opnieuw waarom?

Het voorbeeld van de staartloze katten is niet helemaal een boutade; zoals de beschrijving ‘staartloze kat’ het dier als het ware definieert naar wat het niet heeft, zo heeft ook het releveren van de afwijkingen van het systeem hier iets weg van het definiëren ervan. Opvallend is ook de gevoelslading die deze materie blijkt te hebben. Het citeren van ‘uitgangsloze’ straatnamen heeft bij de meeste briefschrijvers tegelijk het karakter van het signaleren van iets wat lelijk is, of belachelijk. Geïntrigeerd door de vele aanwijzingen naar Amstelveen in hun brieven heb ik een kaart van deze voorstad bestudeerd: er heersen daar inderdaad barre toestanden. Kan het ooit voor iemand een neutrale uitspraak zijn, om in antwoord op de vraag waar hij woont te moeten zeggen: in De Helpende Hand? Hetzelfde geldt voor namen als ‘Uilenstede,’ ‘Belladonna,’ ‘Startbaan,’ ‘In de wolken.’ Het gevoel van gêne is ook niet beperkt tot de uitgangsloze straatnamen; daar waar een ‘Laan van de Helende Meesters’ bestaat kan een Laan van de Stinkende Wonden niet ver zijn.

Andere nieuwe wijken doen daar niet voor onder. Iemand schreef hoe zij rondreed in de Bijlmermeer, op zoek naar een bepaalde straat ‘[...] de enige heer die bereid bleek het woord tot mij te richten keek me vol negatieve gevoelens aan en zei alleen maar

[pagina 93]
[p. 93]

- mevrouw, de Bijlmer is gebouwd door krankzinnigen.’

Het is of in dergelijke nieuwe buurten zowel de straatnamen als de architectuur deel hebben aan dezelfde stijlloosheid, afkomstig zijn uit het zelfde verarmde universe of discourse. Stijlloosheid niet in de mondaine betekenis, maar in de zin van een vormgevingsdefect - ik herinner aan de straatnamen van daarstraks, die zoals gezegd niets te maken hebben met de werkelijke geschiedenis van de benoemde plekken; de uitgangen -borg, -daal, -vliet, etc. verwijzen niet naar iets wat daar bestaat of bestaan heeft; die uitgangen zijn hier niet descriptief, ze zijn, karakteristiek voor de hele situatie, alleen maar eufemistisch. Het is alsof het geheel, de straat, de bebouwing, de architectuur, kortom het hele nieuwe milieu, net als de staartloze kat beschreven wordt naar wat het niet heeft, naar wat men daar vergeefs zoekt; wie bij dit alles niet onwillekeurig aan het woord aliënatie denkt is een beter mens dan ik.

Het defect manifesteert zich ook op het niveau van de taal. Wat immers is de juiste grammaticale vorm van het antwoord op de vraag ‘waar woont u,’ als uw adres ‘In de Wolken’ luidt? Of, om het niet extra moeilijk te maken en toch in Amstelveen te blijven: ‘Pandora’? Moet men zeggen in, op, aan, mèt lidwoord, zonder lidwoord? In Pandora? In de Pandora? Op Pandora?

Aan het Pandora? Met die onzekerheid correspondeert niet alleen de onmogelijkheid om uit de naam op te maken of het een straat, een plein, een park, een kade is, maar ook de onduidelijkheid van identificatie. Ik herinner er aan hoe een dergelijke straatnaam al gauw een topografische klank krijgt, alsof Pandora een woord was als Panorama, inplaats van de naam van de vrouw van Epimetheus en degene - het toeval bestaat niet - die alle plagen op de mensheid losliet, zoals Ouderdom, Arbeid, Ziekte, Krankzinnigheid, Verderf, en vooral Valse Hoop, om de door deze plagen getroffen mensheid ervan te weerhouden om zelfmoord te plegen.

Speciaal het gebruik van het lidwoord is intrigerend. Niets geeft zo sterk de indruk dat het gebruik van namen aan een systeem beantwoordt, dan de toetsing aan het imperatief om wel of niet een lidwoord te gebruiken. Dat is, terloops, ook de conclusie die men aan een analyse overhoudt als die van Lévi-Strauss over de dierennamen, bij een vorige gelegenheid beschreven; de analyse mag niet kloppen, het systeem is niet achterhaald, maar dàt er een

[pagina 94]
[p. 94]

systeem moet zijn blijkt juist heel duidelijk.

Lévi-Strauss heeft het over de onmogelijkheid om een menselijke voornaam (Henk, Ernst, Herman) aan een hond te geven ‘zonder een gevoel van malaise, zoniet een licht gevoel van schandaal’ teweeg te brengen. De analogie van deze reactie met het weglaten van de uitgang -straat, vooral in straatnamen die aan mensennamen ontleend zijn, is opvallend. Laat men, met behoud van het lidwoord, deze uitgang weg, dan is het resultaat een schepennaam. En laat men ook het lidwoord weg, wat wordt het dan?

Een maankraternaam.

Maankraters zijn, voor zover ik kan bedenken, het enige voorbeeld van deze mogelijkheid. Als men leest: hij landde op Kepler, dan kan dat maar twee dingen zijn: een beschrijving van een vlieg die op de beroemde astronoom neerstreek of die van een astronaut die zijn ruimteschip in de gelijknamige krater op de maan deed neerdalen. Kepler, Copernicus, Tycho, Schmidt, Caucy, zijn op de maan topografische aanduidingen.

 

Het zou verleidelijk zijn om daarvoor naar Lévi-Straussiaans voorbeeld een verklaring te bedenken, gebaseerd op paren van tegenstellingen. Het is duidelijk dat de oppositie bewoonbaar/onbewoonbaar daar een van zou moeten zijn. Het wordt dan onmiddellijk glashelder wat er uitgedrukt wordt door de straatnamen in de nieuwe wijken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken