Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Grund-richtig-Volkommene, doch kurtz gefaßte Nider-Teutsch-, oder Holländische Grammatica (1716)

Informatie terzijde

Titelpagina van Grund-richtig-Volkommene, doch kurtz gefaßte Nider-Teutsch-, oder Holländische Grammatica
Afbeelding van Grund-richtig-Volkommene, doch kurtz gefaßte Nider-Teutsch-, oder Holländische GrammaticaToon afbeelding van titelpagina van Grund-richtig-Volkommene, doch kurtz gefaßte Nider-Teutsch-, oder Holländische Grammatica

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/schoolboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Grund-richtig-Volkommene, doch kurtz gefaßte Nider-Teutsch-, oder Holländische Grammatica

(1716)–Matthias Kramer–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 105]
[p. 105]

Von der Composition der Nider-teutschen Verborum; und auf was Weise die Particulae componentes auf nider-teutsch oder holländisch zu geben; und erstlich zwar Von denen Particulis componentibus simplicibus (einfachen Doppel-wörtlein.)

DJe hoch-teutsche Particul. componentes eines Verbi seynd entweder Separabiles (scheidbar) von ihrem Verbo, oder Inseparabiles (unscheidbar) vom selbigen; oder aber die, welche (nach gestalt ihrer Bedeutung,) von ihren Verbis separabel, und in-separabel seynd.

Die Separabiles von ihren Verbis seynd: ab-, an-, auf-, aus-, bey, dar-, durch, ein-, empor-, fort-, für-, gegen-, heim-, her-, hin-, los-, mis-, (fehl) mit-, nach-, nider-, vor-, weg-, und zu-

Die Inseparabiles seynd: be-, ent-, er-, ge-, hinter-, ver-, wider-, und zer-,

Die Separabiles und Inseparabiles zugleich seynd: durch- über-, um-, unter-, und zu-

Wir wollen selbige aber, ohne diesen Unterscheid, zusammen fassen, und nach alphabetischer Ordnung vortragen, und bey einer jeglichen hochteutschen Partic. compon. lehren, wie selbige vor denen Niderländischen Verbis müssen gegeben, oder umschrieben werden, und alles mit nöthigen Exempeln, doch ohne Phrases und figurirte Bedeutungen, als welche unser Lexicon haben wird, erklären.

[pagina 106]
[p. 106]

I. Die hochteutsche Partic. Compos. Ab-, ist auf niderteutsch: Af- (of-) als:

Ab-beissen Af-byten
Ab-binden Af-binden
Ab-hauen Af-houwen
Ab-schiessen Af-schieten
Ab-bilden Af-beelden
Ab-mahlen Af-schilderen &c.

und dergleichen eine grosse Menge. Vid. unser Diction.

II. Das hochteutsche An- ist auf nidert. -Aan- als:

An-bieten Aan-bieden
An-beten Aan-bidden
An-binden Aan-binden
An-lachen Aan-lachgen
An-blasen Aan-blaazen
An-gehen Aan-gaan
An-lauffen Aan-loopen
An-legen Aan-leggen
An-nageln Aan-nagelen
An-nähen Aan-naeien &c.

und dergleichen mehr.

III. Das hocht. Auf- nidert. Op- (it. open-) als:

Auf-bauen Op-bouwen
Auf-beissen Op-byten
Auf-binden Op-binden
Auf-brechen Op-breeken
Auf-graben Op-graaven
Auf-klopfen Op-kloppen
Auf-machen Op-maaken
Auf-thun Op-doen
Auf-laden Op-laden
Auf-packen Op-pakken
Auf-setzen Op-zetten
Auf-werffen Op-werpen
Auf-lesen Op-raapen
Auf-suchen Op-zoeken
Auf-nehmen Op-neemen
Auf-sparen Op-spaaren

und sehr viel dergleichen.

IV. Das hocht. Aus- ist auf nidert. Uit (uyt) als:

Aus-blasen Uit-blaazen
Aus-bleiben Uit-blyven
Aus-brechen Uit-breeken
Aus-drucken Uit-drukken
Aus-fahren Uit-vaaren
Aus-fallen Uit-vallen
Aus-gehen Uit-gaan
Aus-giessen Uit-gieten
Aus-jagen Uit-jaagen
Aus-kommen Uit-koomen
Aus-lauffen Uit-loopen
Auslegen Uit-leggen
Aus-leschen Uit-lesschen &c.
Aus-nehmen Uit-neemen
Aus-ruffen Uit-roepen
Aus-schlagen Uit-slaan
Aus-sehen Uit-zien
Aus-senden Uit-zenden
Aus-spannen Uit-spannen
Aus-sprechen Uit-spreeken
[pagina 107]
[p. 107]
Aus-stehen Uit-staan
Aus-stellen Uit-stellen
Aus-stossen Uit-stooten
Aus-streuen Uit-strooien
Aus-tragen Uit-draagen
Aus-treiben Uit-dryven
Aus-wachsen Uit-wassen
Aus-waschen Uit-wasschen
Aus-werffen Uit-werpen
Aus-ziehen Uit-trekken

und sehr viel dergleichen.

V. Das hocht. Be- ist auf nidert. be- als:

Be-bauen Be-bouwen
Be-dancken Be-danken
Be-dencken Be-denken
Be-dienen Be-dienen
Be-graben Be-graaven
Be-greiffen Be-grypen
Be-fühlen Be-voelen ((betasten)
Be-rauben Be-rooven
Be-pflantzen Be-planten
Be-schämen Be-schaamen
Be-rühren Be-roeren
Be-schreiben Be-schryven
Be-schimpfen Be-schimpen
Be-stellen Be-stellen &c.
Be-sehen Be-zien

und etliche hundert dergleichen.

VI. Das hocht. Bey- ist auf nidert. By-, als:

Bey bringen By brengen
Bey kommen By koomen
Bey legen By leggen
Bey setzen By zetten
Bey schlafen By slapen
Bey legen By leggen
Bey sitzen By zitten
Bey stimmen By stemmen
Bey schliessen By sluiten
Bey wohnen By woonen
Bey stehen By staan
Bey springen By springen &c.

VII. Das hocht. Durch- ist auf nidert. Door- (deur-) als:

Durch beissen Door byten
Durch bohren Door booren
Durch brechen Door breeken
Durch dringen Door dringen
Durch gehen Door gaan
Durch helffen Door helpen
Durch lauffen Door loopen
Durch schlieffen Door sluipen
Durch stechen Door steeken
Durch stossen Door stooten &c.

VIII. Das hocht. Ein- ist auf nidert. In-; als:

Ein bilden In beelden
Ein brechen In breeken
Ein blasen In blaazen
Ein bringen In brengen
Ein brocken In brokken
Ein gehen In gaan
Ein fallen In vallen
Ein fahren In vaaren
Ein geben In geeven
Ein giessen In gieten
[pagina 108]
[p. 108]
Ein-holen In-haalen,
Ein-kauffen In-koopen,
Ein-kommen In-koomen,
Ein-legen In- leggen,
Ein-lassen In-laaten,
Ein-lauffen In- loopen,
Ein-leiten In-leyden,
Ein-packen In-pakken,
Ein-nehmen In-neemen,
Ein-schlagen In-slaan,
Ein-schreiben In-schryven,
Ein-schlurfen In-slorpen,
Ein-schlucken In-slokken,
Ein-schneiden In-snyden,
Ein-schmieren In-smeeren,
Ein-speyen In-spouwen,
Ein-spannen In-spannen,
Ein-stossen In-stooten,
Ein-spritzen In-spuiten,
Ein-treiben In-dryven,
Ein-tragen In-draagen,
Ein-trocknen In-droogen,
Ein-tretten In-treeden,
Ein-werffen In-werpen,
Ein-tropfen In-druipen,
Ein-sieden In-kooken, (in- zieden)
Ein-setzen In-zetten,
Ein-stellen In-stellen,
Ein-stecken In-steeken, &c. &c. Vid. infr.
Ein-halten In-houden,

IX. Das hocht. Empor-, ist auf nidert. om hoog- als:

Empor-bringen Omhoog-brengen,
Empor-schwimmen Omhoog-zwemmen &c.

X. Das hocht. Ent-, ist auf nidert. Ont-, als:

Entbinden Ont-binden,
Entdecken Ont-dekken,
Entfallen Ont-vallen,
Entfliegen Ont-vliegen,
Entkleiden Ont-kleeden,
Entladen Ont-laaden, (ontlaaden)
Entschwängern Ont-zwangeren,
Entwaffnen Ontwapenen,
Entfliehen (Entflüchten) Ont-vlieden, (ontvluchten)
Entkommen Ontkoomen,
Entschwimmen Ont-zwemmen,
Entlauffen Ont-loopen,
Entblösen Ont-blooten,
Entschleichen Ont-sluipen,
Entzünden Ont-vonken,
Entbieten Ont-bieden,
Enterben Ont-erven,
Entbrennen Ont-branden,
Entgehen Ont-gaan,
Enttragen Ont-draagen,
Entgelten Ont-gelden,
Entfangen Ont-vangen,
Entrinnen Ont-rennen,
Entbeeren Ont-beeren,
Entweyhen Ont-wyen,
Entlauffen Ont-loopen,
Entleyhen (-lehnen) Ont-leenen)
Entheiligen Ont-heiligen,
Enthalten Ont-houden,
Entlöten Ont-looden,
Entleiben Ont-lyven,
Entnehmen Ont-neemen,
[pagina 109]
[p. 109]
Entmannen Ont-mannen,
Entpflantzen Ont-planten,
Entpacken Ont-pakken,
Entschuldigen Ontschuldigen,
Entrahten Ont raaden,
Entschlagen Ontslaan,
Entsetzen Ont-zetten,
Entschlieffen Ontsluipen,
Ent-schlafen Ont slaapen,
Entspringen Ont-springen,
Entspannen Ont-spannen,
Entwachen Ont-waaken,
Entstehen Ont-staan,
Entwehnen Ont-weenen,
Entwachsen Ont-wassen,

und dergleichen.

XI. Das hocht. fort- voort-, als:

Fort-fahren Voort-vaaren,
Fort-helffen Voort-helpen,
Fort-gehen Voort-gaan,
Fort-kommen Voort-koomen,
Fort-jagen Voort-jaagen,
Fort-rollen (-rennen) Voort-rollen (-rennen)
Fort-kriechen Voort-kruipen,
Fort-lauffen Voort-loopen,
Fort-schlieffen (fortschleiffen) Voort-sluipen, Voort-sleepen
Fort-stossen Voort stooten,
Fort-geben (fortlangen) Voort-geeven (voort-langen)
Fort-treiben Voort-dryven &c.

Gegen- &c. v. infr. Wider- &c.
XII. Das hocht. -heim-, ist auf nidert. t’huis, als:

Heim-bringen t’huis-brengen,
Heim-reiten (-fahren) t’huis ryden (-vaaren &c.)
Heim-gehören (geboren, oder in Hause seyn) t’huis hooren
Heim-gehen t’huis gaan,
Heim-gehen t’huis gaan,
Heim-lauffen t’huis (naar huis) loopen,

und dergleichen.

XIII. Das hocht. hinter- ist auf nidert. achter- als:

Hinter-bleiben Achter-blyven,
Hintergehen Achter-gaan,
Hinter-halten Achter-houden,
Hinterlassen Achter-laaten,
Hinter-stellen Achter-stellen,
Hinter-treiben Achter-dryven,

&c. Vid. infr.

XIV. Das hocht. los-, ist auf nidert. los- als:

Los-binden Los-binden,
Losbitten Los-bidden,
Los-drucken Los-drukken,
Los-brennen Los-branden,
Los-geben Los-geeven,
Los-kauffen Los-koopen,
Los-lassen Los-laaten,
Los-machen Los-maaken,
Los-schiessen Los-schieten,
Los-sprechen Los-spreeken &c.

und dergleichen.

[pagina 110]
[p. 110]

XV. Das hocht. Mis- (fehl-) ist auf nidert. auch Mis-, als:

Mis brauchen Mis bruiken
Mis fallen Mis hagen
Mis gebären Mis baaren
Mis gönnen Mis gunnen
Mis handeln Mis handelen
Mis lingen Mis lukken
Mis lauten Mis luiden
Mis hellen Mis hellen
Mis rahten Mis raaden
Mis trauen Mis trouwen
Mis verstehen Mis verstaan
Mis verstand Mis verstand

und dergleichen.

XVI. Das hocht. Mit- ist auf nidert. mede- (meê) als:

Nota. Diese Partic. Compos. ist in den Verbis der nidert. Sprach nicht so üblich wie bey uns, doch ist sie derselben auch nicht zuwider, als:

Mit arbeiten Mede arbeyden
Mit theilen Mede deelen
Mit bulen Mede boelen
Mit wircken Mede werken
Mit helffen Mede helpen
Mit fahren Mede vaaren
Mit leiden, Mit leiden haben Mede lyden, Mede doogen
Mit gehen &c. Mede gaan
Mit reisen &c. Mede reyzen

und dergleichen; doch kommt diese Composition mehr in Nom. als in Verbis vor. Vid. pag 102.

XVII. Das hocht. Nach-, ist auf nidert. na- (naar-) als:

Nach arten (-schlagen) Na aarden (na slaan)
Nach bringen Na brengen
Nach dencken Na denken
Nach ernden (-nachlesen &c.) Na oogsten
Nach folgen Na volgen
Nach fragen Na vraagen
Nach geben Na geeven
Nach gehen Na gaan
Nach hören Na hooren
Nach jagen Na jaagen
Nach kommen Na koomen
Nach lassen Na laaten
Nach lauffen Na loopen
Nach machen Na maaken
Nach ruffen (nach schreyen) Na roepen
Nach sagen Na zeggen
Nach schicken (nach senden) Na schikken (na stieren, na zenden)
Nach schleiffen (-schleppen) Na sleepen
Nach schnüffeln Na snuffelen
Nach setzen Na zetten
Nach singen Na zingen
Nach sinnen Na zinnen
Nach suchen Na zoeken
Nach sprechen Na spreeken
Nach spüren (-forschen) Na speuren (Na vorschen)
[pagina 111]
[p. 111]
Nach stellen Na stellen
Nach tragen Na draagen
Nach thun Na doen
Nach treiben Na dryven &c.
Nach trachten Na trachten

XVIII. Das hocht. Nider- ist auf nidert. neder- (neêr-) als:

Nider beugen Neder buigen
Nider drucken Neder drukken
Nider fahren Neder vaaren
Nider fallen Neder vallen
Nider gehen Neder gaan
Nider halten Neder houden
Nider lassen Neder laaten
Nider legen Neder leggen
Nider machen Neder maaken
Nider schiessen Neder schieten
Nider knien Neder knielen &c.
Nider setzen Neder zetten
Nider schlagen Neder slaan
Nider sitzen Neder zitten
Nider sincken Neder zinken
Nider werffen Neder werpen
Nider stossen Neder stooten

XIX. Das hocht. Uber- ist auf nidert. over-, als:

Uber binden Over binden
Uber bleiben Over blyven
Uber bringen Over brengen
Uber decken Over dekken
Uber dencken Over denken
Uber gehen Over gaan
Uber fallen Over vallen
Uber rumpeln Over rompelen
Uber geben Over geeven
Uber gulden Over gulden
Uber herrschen Over heerschen
Uber kommen Over koomen
Uber laden Over laaden
Uber lassen Over laaten
Uber legen Over leggen
Uber lesen Over leezen
Uber leben Over leeven
Uber lifern Over leeveren
Uber lauffen Over loopen
Uber mannen Over mannen
Uber nachten Over nachten
Uber nehmen Over neemen
Uber reden Over reden
Uber zeugen Over tuygen
Uber schicken Over schikken
Uber senden Over zenden
Uber schreiben Over schryven
Uber schlagen Over slaan
Uber schmieren Over smeeren
Uber stehen Over staan
Uber sehen Over zien
Uber steigen Over stygen
Uber stimmen Over stemmen
Uber stülpen Over stulpen
Uber streiten Over stryden
Uber tretten Over treeden
Uber tragen Over draagen
Uber wältigen Over weldigen
Uber treffen Over treffen
Uber wintern Over winteren
Uber zeugen Over tuygen
Uber trincken Over drinken
Uber winden Over winden
Uber setzen Over zetten

und dergleichen. Vid. infr.

[pagina 112]
[p. 112]

XX. Das hocht. um- ist auf nidert. Om-, it. om verre &c. als:

Um-armen Om-armen,
Um-binden Om-binden,
Um-bringen Om-brengen,
Um-drehen Om-draeien,
Um-schütten Om-schudden,
Um-sehen Om-zien,
Um-schlagen Om-slaan,
Um-stossen Om-stooten,
Um-theilen Om-deelen,
Um-thun Om-doon
Um-tragen Om-draagen,
Um-treiben Om-dryven,
Um-wenden Om-wenden,
Um-werffen Om-werpen,
Um-fallen Om-vallen,
Um-geben Om-geeven,
Um-gürten Om-gorden,
Um-kehren Om-keeren,
Um-kommen Om-koomen,
Um-packen Om-pakken,
Um-ringen Om-ringen,
Um-zingeln Om-cingelen.

und dergleichen. Vid. infra.

XXI. Das hocht. unter- ist auf nidert. onder-, als:

Unter-binden Onder-binden,
Unter-drucken Onder-drukken,
Unter-ducken Onder-duiken,
Unter-gehen Onder-gaan,
Unter-graben Onder-graven,
Unter-handeln Onder-handelen,
Unter-halten Onder-houden,
Unter-lassen Onder-laaten,
Unter-legen Onder-leggen,
Unter-schreiben Onder-schryven,
Unter-zeichnen Onder-werpen,
Unter-werffen Onder-werpen,
Unter-weisen Onder-wyzen,
Unter-winden Onder-winden,
Unter-setzen Onder-zetten,
Unter-suchen Onder-zoeken,

und dergleichen etc.

XXII. Das hocht. vor (für) ist auf nidert. voor-, als:

Vor-binden Voor-binden,
Vor-tragen Voor-draagen,
Vor-bitten Voor-bidden,
Vor-hangen Voor-hangen,
Vor-bringen Voor-brengen,
Vor-kommen Voor-koomen,
Vor-gehen Voor gaan,
Vor-lesen Voor-leezen,
Vor-halten Voor houden,
Vor-nehmen Voor-neemen,
Vork-auffen Voor-koopen,
Vor-schreiben Voor-schryven,
Vor-lauffen Voor-loopen,
Vor-schneiden Voor-snyden,
Vor-schiessen Voor-schieten,
Vor-sprechen Voor-spreeken,
Vor-schlagen Voor-slaan,
Vor-stellen (-setzen) Voor-stellen (-zetten)
Vor-spannen Voor-spannen,
Vor-stehen Voor-staan,
Vor-wenden Voor-wenden,
Vor-werffen Voor-werpen,
Vor-sagen Voor-zeggen,
Vor-sehen Voor-zien,
Vor-singen Voor-zingen,
Vor-sitzen &c. Voor-zitten,
[pagina 113]
[p. 113]

XXIII. Das hocht. weg- ist auf Nidert. wech- (weg-) als:

Weg fahren Wech vaaren
Weg treiben Wech dryven (Wech jaagen)
Weg fliegen Wech vliegen,
Weg geben Wech geeven,
Weg wähen Wech waeien,
Weg kommen, Wech koomen
Weg weisen Wech wyzen
Weg lauffen Wech loopen
Weg fliehen Wech vlieden,
Weg reisen (Weg-ziehen) Wech reyzen (Wech trekken)
Weg führen Wech voeren
Weg gehen Wech gaan
Weg schrecken Wech schrekken,
Weg legen Wech leggen
Weg machen Wech maaken
Weg seyn Wech zyn (wech weezen)
Weg schicken Wech schikken,
Weg springen Wech springen
Weg setzen Wech zetten
Weg thun Wech doen
Weg stossen Wech stooten
Weg werffen Wech werpen,

und dergleichen.

XXIV. Das hocht. wieder- ist auf Nidert. Weder- (Wederom-) oder Weêr (Weêrom) it. Her- (Vid infr.) als:

Wieder binden, Weder binden
Wieder wachsen, Weder wassen,
Wieder bringen, Weder brengen
Wieder blühen, Weder bloeien
Wieder fordern, Weder eisschen
Wieder gebären, Weder baaren
Wieder geben, Weder geeven
Wieder grünen, Weder groenen
Wieder kommen, Weder koomen
Wieder leben, Weder leeven
Wieder krigen, Weder krygen
Wieder ruffen, Weder roepen
Wieder machen, Weder maaken
Wieder stillen, Weder stillen
Wieder schicken, Weder schikken
Wieder tragen, Weder draagen
Wieder waschen, Weder wasschen
Wieder thun, Weder doen

und dergleichen. Vid. infr. von den Verb. Decompositis von Weder- af. &c.

XXV. Das hocht. Wider- (gegen) ist auf Nidert. Weder- (tegen-) als:

Wider halten, Weder houden
Wider streiten, Weder stryden (Weder rechten)
Wider rahten, Weder raaden
Wider sagen, Weder zeggen
Wider legen, Weder leggen,
Wider stehen, Weder staan,
Wider ruffen, Weder roepen
[pagina 114]
[p. 114]
Wider sprechen, Weder spreeken (- - reeden)
Wider streben, Weder streeven

Nota An statt der Part. comp. Weder- kann auch bey etlichen Partic. comp. tegen- gebraucht werden, als: Tegen-houden, Tegen-spreeken Tegen-staan &c.

XXVI. Das hocht. Zer- (zu-) ist auf Nidert. Ver-

Nota: Dieweil die Partic. compos. Zer-, auf Nidert- entweder mit- Ver-; oder anders umschrieben wird, als gibts darüber allhier keine Exempel; Vid. supr. die Verb. compos. von Zer-; und infr. von Ver-.

XXVII. Das hocht. Zu- ist auf Nidert. Toe-; als:

Zu binden Toe binden
Zu geben, Toe geeven
Zu eignen, Toe eygenen
Zu greiffen (Zu tasten) Toe grypen (Toe tasten)
Zu fallen, Toe vallen
Zu fliessen, Toe vlieten (-vloeien)
Zu hören, Toe hooren
Zu langen, Toe langen
Zu führen, Toe vaaren
Zu machen, Toe maaken
Zu gehen, Toe gaan
Zu nehmen, Toe neemen
Zu heilen, Toe heelen
Zu ruffen, Toe roepen
Zu kommen, Toe komen
Zu sagen, Toe zeggen
Zu lassen, Toe laaten
Zu schreiben, Toe schryven
Zu nähen, Toe naaeien
Zu setzen, Toe zetten
Zu rechnen, Toe rekenen
Zu stossen (zu stechen) Toe stooten (Toe steken)
Zu rüsten, Toe rusten
Zu schlagen, Toe slaan
Zu falten Toe vouwen
Zu schliessen, Toe sluyten
Zu fügen, Toe voegen
Zu stehen, Toe staan
Zu fallen, Toe vallen
Zu thun, Toe doen
Zu tragen, Toe draagen
Zu weisen, Toe wyzen
Zu wenden, Toe wenden
Zu werffen, Toe werpen
Zu wünschen, Toe wenschen
Zu bringen, Toe brengen

&c.Vid. infr.

Nöhtige Anmerckungen über die Bedeutung der obigen hochteutschen Partic. Componentium eines Verbi simplic., in Vergleichung der Niderteutschen.

[pagina 115]
[p. 115]

Aus obigen Vorstellungen ist zu observiren.

I. Daß etliche hochteutsche Partic. comp. der Verb. simpl. in holländischer Spruch, entwider gar nicht; oder gar selten bräuchlich seyen; Die gar nicht bräuchliche seynd: Dar-, fehl-, her-, hin-, &c., und da je eins vorkäme, so würds als ein Adv. bey- gesetzt, aber nicht praefigirt (vorgeheftet;) So hat die teutsche Partic. Er- in holländ. nicht Platz, als in Erbarmen, Er-gronden, Erinneren, und Erkennen &c. welche Verba sie uns Teutschen, zumaten in Stylo poëtico abgeborget haben.

II. Daß hingegen die Holländer einige Partic. componentes beauchen, welche wir entweder gar nicht haben; oder doch selten bey uns vorkommen als: Wan-, Mis-; und vielleicht noch einige, wie wir unten vernehmen werden.

III. Daß wir Hoch-teutschen vor gewissen Verbis gewisse Partic.compon. brauchen, vor welche die Holländer in eben selbigen Verstande, andere brauchen zu pflegen; als:

Verderben Bederven, Zubrechen Verbreeken, Erlösen Verlossen, Ausspähen Bespeiden, Gedulden Verdulden, Geziemen Betaamen, Verkosten Bekosten, Anlocken Belokken, Ertappen Betrappen, Vertrauen Betrouwen,Versorgen Bezorgen, Erarmen Verarmen &c. wie wir hernacher sehen werden.

IV. Daß einige der holländ. Partic. compon. vor einen Verbo, ob sie schon mit denen Hocht. dem Laut nach, fast gemein; gleich wol nicht alle und jede Bedeutungen bey ihnen haben, welche sie bey uns haben; sondern daß die Holländer solche bisweilen umschreiben, oder gantz anders geben müssen.

V. Daß, gleichwie wir Teutschen viel Verb. Composita haben, die bey denen Holländern (dem Wort nach) nicht üblich; also hingegen auch bey den Holländern eine zimliche Anzahl deren vorhanden seyen, die bey uns in Un-brauch seynd; zumalen solche, dero Verba simplicia oder Stamm-wörter (von ihren Partic. compon. abgesondert) mit den unsern gar keine leicht verständliche Analogie, noch Anaphonie oder Gleich-laut haben.

Jch hab derowegen für sehr nützlich, ja fast für nöhtig befunden, dem Hochteutschen Liebhaber, und Beflissenen dieser Sprach allhier noch mit zu theilen ein ordentliches


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken