Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880. Deel 2 (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880. Deel 2
Afbeelding van Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.83 MB)

ebook (3.31 MB)

XML (1.79 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880. Deel 2

(1887)–Arie Cornelis Kruseman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 722]
[p. 722]

Eenige cijfers en bijzaken.

Inhoud.

Bevolking van ons rijk. - Boeken: Rondgetal titels van (toeken boven f 1. - Vergelijkende getallen van boeken boven de f 6. - Vergelijkende staat van boeken naar vakken verdeeld. - Naar uitgevers en prijzen. - Boeken ter vertaling vertoond. - In- en uitvoer. - Boekhandelaren: Vergelijkende staten van firma's tusschen 1828 en 1879. - In de hoofdplaatsen. - Over het geheele rijk. - Aanleidingen tot de uitbreiding van den boekhandel. - Onze boekhandel in de koloniën. - Aanteekeningen omtrent eenige aanverwante vakken: Drukkerij. - .Papierhandel. - Houtgraveerkunst. - Steendrukkerij en cartographie. - Gravure. - Bindwerk. - Versieringskunst in het algemeen. - - Slotwoord.

 

Onzen aangenomen gang volgend hebben wij onze afdeelingen thans afgesloten. Zoo zijn onze bouwstoffen bijeengebracht uit, en weêr teruggebracht tot vijf tientallen van jaren, alsof dat op zich zelv' staande geheelen waren. De gebeurtenissen en verschijnselen, die zich daarin hebben voorgedaan, zijn eenvoudig meêgedeeld, zonder veel anders. Gevolgtrekkingen, redeneeringen buiten onzen handelskring omgaande, of vergelijkingen in verband met andere landen, kwamen niet in onze kraam te pas. Hoeveel aanleiding zou ertoe zijn, thans vooral, nu wij een terugblik kunnen werpen over dat heele terrein en onze lust tot samenknooping en uitweiding vrij spel krijgt. Dat mag en dat

[pagina 723]
[p. 723]

kan niet. Wij hebben bouwstoffen aangedragen, alles behalve patent genomen als architect voor een beredeneerde geschiedenis. Ook zijn deze bladen reeds uitvoerig genoeg uitgeloopen.

In een enkel opzicht, wij bekennen het zelf, zijn wij betrekkelijk vrij breedsprakig geweest. Onze galerij van verdienstelijke firma's heeft een groote ruimte ingenomen. In sommiger oog te groot wellicht, te opgeschroefd misschien. Het zou zelfs voor aanmatiging, voor een soort van ijdeltuiterij kunnen gelden: alsof onze kleine boekhandel den eigendunk zou hebben als bij uitzondering zoo menig verdienstelijke persoonlijkheid op den voorgrond te mogen brengen, waar andere handelsvakken, bij veel meer recht tot lofspraak, met een gepaste bescheidenheid daarmeê liever niet zoo te koop plegen te loopen. Diene ter onzer verdediging de eerlijke betuiging, dat niet de minste zucht tot pralerij ons tot deze tentoonstelling verlokt heeft. Maar waar wij over het veld van een halve eeuw te beschouwen hadden onze boeken, onze gewijzigde handelstoestanden, het streven van onze gilde-vereeniging tot verbetering en vooruitgang, daar dienden toch ook wel onze voornaamste vakmannen vermeld te worden, al had de gehechtheid aan ontslapen vrienden gedeeltelijk er het gemoed niet als van zelf toe gedreven. In een historisch overzicht mochten de werkende krachten, de toongevers der praktijk, docht ons, niet worden voorbijgegaan, wilde men een eenigszins aanschouwelijk beeld krijgen van den tijd, dien wij hebben gepoogd te schetsen.

Toch eischen deze bladen nog een klein toevoegsel. Niet alles is zoo maar af te snijden en in te deelen binnen willekeurig afgepaalde vakken. Wat soms is waar te nemen over het veld van een tiental jaren, dat vergt elders om opgemerkt te worden een veel ruimer afmeting. Alleen op betrekkelijk grooten afstand vallen enkele uitersten van begin en eind verrassend in het oog.

Zulke punten van verschil, indien zij af te beelden zijn, laten zich het nuchterst, maar het meest afdoend, teekenen door cijfers.

[pagina 724]
[p. 724]

Cijfers spreken voor zich zelven. Zij staan ieder ten dienst overeenkomstig zijn eigen standpunt en believen. Waar wij voor ons noodig oordeelen, ons overzicht van de besproken halve eeuw aan te vullen met nog enkele getalsopgaven, willen wij zoo sober mogelijk zijn en zal ook onze toelichting zich wel wachten verder te gaan, dan wij uit het oogpunt van onzen handel kunnen verantwoorden.

Nooit hebben wij het nut van de beoefening der statistiek zoo klaar ingezien als op dit huidige oogenblik, nu wij er behoefte aan hebben, haar vaste gegevens als steunpunten aan te grijpen, maar er te vergeefs naar rondtasten. Ook deze wetenschap dagteekent helaas eerst uit den jongsten tijd. Wat zij tot heden toe voor ons heeft opgeleverd zijn brokstukken, grepen hier en daar, te hooi en te gras, voorloopig meestal alleen maar proeven, als om te doen zien hoe veelbeduidend zij voor de geschiedenis van het maatschappelijk leven zou kunnen worden, indien men haar slechts de waarde toekende die haar toekomt. Aan de beteekenis van boeken als voortbrengselen van den geest is, naast zooveel klinkerder artikelen op de handelsmarkt, nog zoo heel weinig gedacht. Op de van regeeringswege uitgaande statistieke lijsten van in-, uit- en doorvoer, een kleine 500 koopwaren tellend, wordt de jaarlijksche omzet van boeken bij het gewicht van 100 kil. berekend en nemen zij een gelijke plaats in als bezems en kanariezaad. Wij maken daar geen grief van, maar wij schudden er het hoofd bij. Zelfs de hoofdmannen der statistiek betreuren dat scheren over één kam. Wijlen Mr. M.M. von Baumhauer en de latere leider bij uitnemendheid jonkhr. Mr. de Bosch Kemper klagen erover met luide klacht, dat de boekhandel zoo weinig gegevens aanbiedt voor een goede statistieke behandeling. Meer dan eenig vak, getuigen zij, is deze handel, als voertuig der volksbeschaving, van het hoogs!e gewicht. Maar de aanteekeningen daaromtrent en de inlichtingen hun verstrekt zijn zoo ge-

[pagina 725]
[p. 725]

brekkig, dat er aan geregelde staten niet te denken valt. Zij zelven gaven dan ook in de Algemeene Statistiek en in het Staathuishoudkundig Jaarboekje in dit opzicht maar heel weinig.

Het best konden dergelijke, goed naar soorten ingedeelde en beredeneerde tabellen uitgaan van den boekhandel zelven. Maar wie had er tijd voor, wie had er lust in, wat meer zegt, hoe weinigen hadden er tot nog toe de noodige bekwaamheid toe, en dàn den tijd erbij? Bij tijd en wijle heeft deze of gene uit Brinkman's lijsten een jaars-overzicht in het Nieuwsblad gegeven. Maar hoe verdienstelijk die wezen mogen, ook zulke staten zijn moeielijk voor vergelijking vatbaar, indien zij niet uit één hand, volgens één stelsel van indeeling, naar één vast model zijn samengesteld.

Alles redenen genoeg om aan te toonen, dat wij, bij ons pogen om althans iets te geven wat omtrent den loop der boekenbeweging gedurende de laatste 50 jaren van eenig licht zou kunnen zijn, evenmin op volledigheid als op onfeilbaarheid kunnen bogen.

 

Vooraf ga de herinnering, hoe ons rijk zich heeft uitgebreid

in bevolking.

In 1830 bedroeg die 2.526.306 personen.
In 1840 bedroeg die 2.860.450 personen.
In 1850 bedroeg die 3.056.591 personen.
In 1860 bedroeg die 3.308.969 personen.
In 1870 bedroeg die 3.618.323 personen.
In 1879 bedroeg die 4.012.693 personen.

Rondgetal titels van boeken boven den prijs van f 1.-
(vervolgwerken daaronder begrepen.)

verschenen in verschenen in verschenen in
1835 140 titels. 1838 120 titels. 1841 220 titels.
1836 140 titels. 1839 200 titels. 1842 200 titels.
1837 160 titels. 1840 200 titels. 1843 240 titels.

[pagina 726]
[p. 726]

verschenen in verschenen in verschenen in
1844 280 titels. 1856 560 titels. 1868 480 titels.
1845 280 titels. 1857 560 titels. 1869 520 titels.
1846 280 titels. 1858 560 titels. 1870 440 titels.Ga naar voetnoot1
1847 280 titels. 1859 520 titels. 1871 540 titels.
1848 260 titels. 1860 560 titels. 1872 540 titels.
1849 240 titels. 1861 520 titels. 1873 560 titels.
1850 300 titels. 1862 500 titels. 1874 540 titels.
1851 340 titels. 1863 520 titels. 1875 600 titels.
1852 420 titels. 1864 540 titels. 1876 600 titels.
1853 340 titels. 1865 480 titels. 1877 560 titels.
1854 380 titels. 1866 480 titels. 1878 580 titels.
1855 480 titels. 1867 500 titels. 1879 560 titels.

Vergelijkende getallen van uitgekomen boeken boven de f 6.-

tusschen 1865 1866 1867 1868 1869
f 6. - en f 7.- 49 41 44 56 28
f 7. - en f 8.- 17 13 27 25 16
f 8.- en f 9.- 18 15 13 13 17
f 9. - en f 10.- 8 9 15 10 4
f 10. - en f 11.- 14 14 16 20 11
f 11. - en f 12.- 0 5 3 5 4
f 12. - en f 13.- 4 6 8 11 5
f 13. - en f 14.- 3 2 2 2 2
f 14. - en f 15.- 3 2 4 7 5
f 15. - en f 16.- 7 4 4 3 5
f 16. - en f 17.- - 2 1 4 2
f 17. - en f 18.- - 2 - 2 2
f 18. - en f 19.- - 1 1 - 2
f 19. - en f 20.- 1 1 1 - -
f 20. - en hooger 11 9 7 12 10
  137 126 146 170 118

[pagina 727]
[p. 727]

tusschen 1870 1871 1872 1873 1874
f 6. - en f 7.- 19 36 45 41 44
f 7. - en f 8.- 16 17 18 19 23
f 8. - en f 9.- 8 11 11 5 13
f 9. - en f 10.- 3 9 8 8 12
f 10. - en f 11.- 6 17 10 11 8
f 11. - en f 12.- 6 11 4 5 5
f 12. - en f 13.- 3 9 8 10 10
f 13. - en f 14.- 1 3 2 4 4
f 14. - en f 15.- 3 1 2 1 7
f 15. - en f 16.- 2 3 2 6 5
f 16. - en f 17.- - 2 3 1 2
f 17. - en f 18.- - - 1 1 -
f 18. - en f 19.- - 1 3 1 2
f 19. - en f 20.- - 1 - 1 -
f 20. - en hooger 10 9 4 16 10
  77 130 121 180 145

tusschen 1875 1876 1877 1878 1879
f 6. - en f 7.- 28 38 32 42 34
f 7. - en f 8.- 21 22 18 19 16
f 8. - en f 9.- 13 12 17 9 15
f 9. - en f 10.- 12 9 8 9 9
f 10. - en f 11.- 12 15 11 12 20
f 11. - en f 12.- 6 5 6 5 5
f 12. - en f 13.- 10 11 5 11 7
f 13. - en f 14.- 1 - 3 8 1
f 14. - en f 15.- 3 3 2 5 4
f 15. - en f 16.- 4 3 4 5 8
f 16. - en f 17.- 4 - 1 3 2
Overbrengen 114 118 107 123 121

[pagina 728]
[p. 728]

tusschen 1875 1876 1877 1878 1879
Overgebracht 114 118 107 123 121
f 17. - en f 18.- 2 1 3 1 -
f 18. - en f 19.- 3 2 1 2 2
f 19. - en f 20.- 1 - - - -
f 20. - en hooger 17 11 13 10 10
  137 132 124 136 133

Van de laatste 15 jaren is:

1868 het vruchtbaarste geweest met uitgaven bov. de f 6. - nam. 170. 1870 het schraalste geweest met uitgaven bov. de f 6 - nam. 77.

Bij tijdperken van tien jaar:

tusschen 1825-34 1835-44 1845-54 1855-61 1865-74 vijf jaar. 1875-79
f 6 en f 7 103 Weg. gebrek aan vertrouwb. gegevens niet opgem. 180 405 403 174
f 7 en f 85   131 227 191 96
f 8 en f 9 49   77 130 191 96
f 9 en f 10 43   53 82 86 47
f 10 en f 11 36   34 154 127 70
f 11 en f 12 19   19 59 50 27
f 12 en f 13 28   22 59 74 44
f 13 en f 14 12   11 27 25 8
f 14 en f 15 13   11 25 35 17
f 14 en f 16 11   7 26 41 24
f16 en f 17 9   12 23 17 10
f 17 en f 18 1   4 13 8 7
f 18 en f 19 3   1 10 11 10
f 19 en f 20 3   1 9 5 1
boven de 20   44 109 98 61
  415   607 1358 1295 662

[pagina 729]
[p. 729]

Of, ter betere vergelijking, boeken boven den prijs van f 6. - verschenen:

Van 1795 tot 1804 158 boeken
Van 1805 tot 1814 221 boeken
Van 1815 tot 1824 266 boeken
Van 1825 tot 1834 415 boeken
Van 1835 tot 1844 360 boeken (bij benadering).
Van 1845 tot 1854 607 boeken
Van 1855 tot 1864 1358 boeken
Van 1865 tot 1874 1295 boeken
Van 1875 tot 1879 662 boeken (slechts over 5 jaren).

Deze statistieke opgaaf is tot 1844 uit Fuhri's Prijsantwoord overgenomen. Hij beklaagt zich, in een noot, dat het hem onmogelijk was een goede opgaaf te doen van het tijdvak tusschen 1835-44, omdat hij die moest opmaken uit de boekenlijsten eerst van v. Cleef en later uit die van Brinkman of Schleijer, die in stelsel van bewerking verschilden. De opgaaf van 1835-44 kan dus ook wel niet volledig geacht worden. Ook zijn in dit tijdvak de tijdschriften niet begrepen, terwijl die wèl begrepen zijn onder de door ons van later tijdvakken opgemaakte cijfers. Weeken dagbladen zijn geheel buiten rekening gelaten.

Mr. M.M. von Baumhauer heeft uit Brinkman's naamlijsten van 1848 tot 1856, met bijvoeging van die van 1870, te zamen dus over tien jaren, den volgenden staat opgemaakt van getallen boeken in onderscheiden lichting uitgegeven. Wij deelen dien mede zooals hij in de Algemeene Statistiek vermeld is, maar kunnen hem niet met later jaren aanvullen of vergelijken, aangezien de indeeling van boeken en geschriften in een bepaalde rubriek soms geheel van persoonlijke opvatting afhangt.

[pagina 730]
[p. 730]

vakken. 1848. 1849.
Wetensch. en prakt, godgeleerdh., kerk-geschiedenis, preeken 265 258
Rechtsgeleerdheid en wetgeving 83 56
Staatkunde, staathuishoudkunde, statistiek 95 95
Genees-, heel- en verloskunde 75 63
Natuurkunde, schei- en artsenijbereidkunde 36 41
Wijsbegeerte - -
Taal-, letterkunde, bibliographie, beoordeelingen 123 44
Fraaie letteren en kunsten, romans, enz. 91 221
Opvoeding, onderwijs en schoolboeken 143 134
Kinderwerkjes 53 62
Geschiedenis, oudheidkunde, levensbeschrijvingen 87 79
Aardrijks-, land- en volkenkunde, reisbeschrijvingen 56 76
Reken- en wiskunde, weerkundige waarnemingen 22 19
Krijgskunde 22 32
Handel, scheepvaart, fabrieknijverheid 46 43
Bouw- en werktuigkunde 23 25
Tuinbouw, huis- en landhuishoudkunde 49 39
Dichtbundels 42 48
Tooneelstukken 12 13
Werken van algem. inhoud, tijdschriften, verzamelstukken, woordenboeken 67 118
Geschriften over gebeurtenissen van den dag, als: Grondwetsherziening 187 -
Invoering der bisschoppelijke hiërarchie - -
Concilie te Rome - -
Fransch-Duitsche oorlog - -
  1577 1460

Vlugschriften zijn onder de 20 eerste vakken niet begrepen.

[pagina 731]
[p. 731]

Vakken. 1850. 1851. 1852. 1853.
Wetensch. en prakt, godgeleerdh., kerk-geschiedenis, preeken 312 430 357 446
Rechtsgeleerdheid en wetgeving 51 101 114 106
Staatkunde, staathuishoudkunde, statistiek 129 122 99 83
Genees-, heel- en verloskunde 77 60 77 81
Natuurkunde, schei- en artsenijbereidkunde 47 60 75 92
Wijsbegeerte 12 6 14 5
Taal-, letterkunde, bibliographie, beoordeelingen 79 57 75 64
Fraaie letteren en kunsten, romans, enz. 227 192 255 246
Opvoeding, onderwijs en schoolboeken 127 130 180 111
Kinderwerkjes 78 108 66 61
Geschiedenis, oudheidkunde, levensbeschrijvingen 98 81 105 131
Aardrijks-, land- en volkenkunde, reisbeschrijvingen 84 84 90 126
Reken- en wiskunde, weerkundige waarnemingen 19 21 33 44
Krijgskunde 29 23 29 26
Handel, scheepvaart, fabrieknijverheid 63 60 62 69
Bouw- en werktuigkunde 24 33 29 28
Tuinbouw, huis- en landhuishoudkunde 64 56 68 59
Dichtbundels 55 87 103 108
Tooneelstukken 7 13 14 10
Werken van algem. inhoud, tijdschriften, verzamelstukken, woordenboeken 100 87 88 50
Geschriften over gebeurtenissen van den dag, als: Grondwetsherziening - - - -
Invoering der bisschoppelijke hiërarchie - - - 208
Concilie te Rome - - - -
Fransch-Duitsche oorlog - - - -
  1732 1824 1925 2144

Vlugschriften zijn onder de 20 eerste vakken niet begrepen.

Vakken. 1854. 1855. 1856. 1870.
Wetensch. en prakt, godgeleerdh., kerk-geschiedenis, preeken 462 400 349 483
Rechtsgeleerdheid en wetgeving 91 66 48 56
Staatkunde, staathuishoudkunde, statistiek 64 81 138 51
Genees-, heel- en verloskunde 57 55 28 36
Natuurkunde, schei- en artsenijbereidkunde 79 78 66 37
Wijsbegeerte 15 14 17 20
Taal-, letterkunde, bibliographie, beoordeelingen 71 86 75 102
Fraaie letteren en kunsten, romans, enz. 293 334 337 357
Opvoeding, onderwijs en schoolboeken 132 134 187 162
Kinderwerkjes 59 79 83 87
Geschiedenis, oudheidkunde, levensbeschrijvingen 68 89 112 55
Aardrijks-, land- en volkenkunde, reisbeschrijvingen 114 100 85 79
Reken- en wiskunde, weerkundige waarnemingen 22 21 25 27
Krijgskunde 21 27 16 43
Handel, scheepvaart, fabriek nijverheid 66 84 91 156
Bouw- en werktuigkunde 18 20 20 9
Tuinbouw, huis- en landhuishoudkunde 61 46 80 22
Dichtbundels 89 103 86 59
Tooneelstukken 12 10 16 53
Werken van algem. inhoud, tijdschriften, verzamelstukken, woordenboeken 28 14 - 30
Geschriften over gebeurtenissen van den dag, als: Grondwetsherziening - - - -
Invoering der bisschoppelijke hiërarchie - - - -
Concilie te Rome - - - 19
Fransch-Duitsche oorlog - - - 36
  1822 1841 1859 2001

[pagina 732]
[p. 732]

Vergelijkingstafel

van een viertal uitcenloopende jaren

(door onderscheiden hand uit Brinkman's naamlijsten opgemaakt):

1848. 1857. 1868. 1876.
Wetenschappelijke godgeleerdheid 117 139 148 95
Praktische godgeleerdheid en preeken 148 247 384 280
Rechtsgeleerdheid en wetgeving 83 66 66 94
Staatkunde en staathuishoudkunde 95 141 114 62
Genees-, heel- en verloskunde, hygiène 75 37 48 32
Schei- en artsenijbereidkunde 20 15    
Wijsbegeerte   13 17 23
Taal- en letterkunde 113 78 124 169
Fraaie letteren en kunsten   244    
Opvoeding en onderwijs 143 157 189 170
Kinderwerkjes 53 73 158 180
Geschiedenis enz. 137 105 119 116
Aardrijkskunde enz. 56 88   57
Natuurkunde 33 102    
Wis- en rekenkunde 22 28   40
Krijgskunde 23 36 58 51
Handel en scheepvaart 46 127 104 147
Bouw- en werktuigkunde 60 39 48 41
Landhuishoudkunde enz.   84 32 36
Gedichten 42 91 68 52
Tooneelspelen 12 30 61 82
Romans 39 68    
Teekenkunst, plaatwerken enz. 28 13 27  
Mengelwerken 67      
Overbrengen 1412 2021 1765 1727

[pagina 733]
[p. 733]

1848. 1857. 1868 1876.
Overgebracht 1412 2021 1765 1727
Werken van algemeenen inhoud       32
Natuur- en scheikunde, pharmacie, natuurl. historie     58 66
Fraaie letteren, letterkundige studiën, romans, verhalen, belletr. tijdschriften en jaarboekjes     258 236
Aardrijks-, land- en volkenkunde, atlassen, kaarten     130  
Te zamen 1412 2021 2211 2061

De aanvulling der ledige vakken is onder andere groepen ingedeeld.

 

Volgens de Algemeene Statistiek van Nederland staan door elkander genomen, over een zeker aantal jaren, de uitgegeven boeken en geschriften hier te lande in de volgende

verhouding:

Godgeleerdheid en stichtelijke lektuur ongev. 21%
Rechtsgeleerdheid ongev. 5%
Staat- en staathuishoudkunde ongev. 5%
Genees- en heelkunde ongev. 3%
Natuurkunde ongev. 5%
Taal- en letterkunde ongev. 4%
Geschiedenis ongev. 5%
Aardrijks-, land- en volkenkunde ongev. 5%
Wis-, werktuig- en bouwkunde ongev. 7%

[pagina 734]
[p. 734]

Landhuishoudkunde ongev. 3%
Fraaie letteren, dicht- en tooneelkunst ongev. 19%
Opvoeding en onderwijs ongev. 9%
Kinderboekjes ongev. 4%
Het overige wordt ingenomen door geschriften van den dag.

De Nederlandsche Spectator van 18 April 1863 bevat de volgende bijzonderheden, door J.L. Beijers medegedeeld, aangaande de uitgegeven boekwerken in Nederland in het jaar 1862:

Het Adresboek voor den boekhandel, van dat jaar, gaf een lijst van 169 plaatsen in ons land, waar de boekhandel werd uitgeoefend. Het getal boekverkoopers bedroeg 893. Van dit getal traden er in 1862 304 als uitgevers op. Ziehier een opgaaf naar het getal hunner uitgaven:

Get. d. werken 1 2 3 4 5
Aant. uitgevers 95 45 30 28 18

Get. d. werken 6 7 8 9 10
Aant. uitgevers 12 9 13 12 4

Get. d. werken 11 12 13 14 15
Aant. uitgevers 6 3 4 3 4

Get. d. werken 17 18 19 20 22 24 25
Aant. uitgevers 2 1 2 2 2 1 1

Get. d. werken 26 27 30 31 32 36 42
Aant. uitgevers 1 1 1 1 1 1 1

Over het algemeen was het verschil in het aantal boeken over 1860 en 1862 zeer gering. De Ned. Bibliographie van 1862 gaf de titels van 1648 boeken en brochuren, waarbij 87 herdrukken, 17 nieuwe titel-uitgaven, 32 overdrukken uit tijdschriften of andere werken. Van die 1648 werken waren er 347 vertaald, en wel:

Uit het Fransch 55
Uit het Engelsch 89
Uit het Duitsch 190
Uit het Zweedsch 4
Uit het Deensch 2
Uit het Spaansch 1
Uit het Italiaansch 2
Uit de oude talen 4

[pagina 735]
[p. 735]

Van de oorspronkelijke werken verschenen er:

In het Hollandsch 1212
In het Fransch 36
In het Engelsch 8
In het Duitsch 11
In het Friesch 12
In het Neger Engelsch 1
In het Latijn 11
In het Grieksch 3
In het Hebreenwsch 3
In het Javaansch 2
In het Japansch 1
In het Syrisch 1

Ten opzichte der prijzen kunnen deze uitgaven op de volgende wijs verdeeld worden. Ter vergelijking ga hierbij vóór de opgaaf over 1860, uit het Nieuwsblad van den Boekhandel:

1880. 1862.
Niet in den handel   9 stuks.
Uitgaven beneden en tot f 0.25 378 329 stuks.
boven f 0.25 tot f 0.50 310 335 stuks.
boven f 0.50 tot f 1.- 333 284 stuks.
boven f 1. - tot f 2.- 203 323 stuks.
boven f 2. - tot f 3.- 135 130 stuks.
boven f 3. - tot f 4.- 73 68 stuks.
boven f 4. - tot f 5 - 50 35 stuks.
boven f 5. - tot f 6.- 38 37 stuks.
boven f 6 - tot f 7.- 17 22 stuks.
boven f 7. - tot f 8.- 21 19 stuks.
boven f 8. - tot f 9.- 21 9 stuks.
boven f 9. - tot f 10.- 13 11 stuks.
boven f 10. - tot f 11 - 5 5 stuks.
boven f 11. - tot f 12.- 6 6 stuks.
boven f 12. - tot f 13.- 1 1 stuks.
boven f 13. - tot f 14.- 4 3 stuks.
boven f 14. - tot f 15.- 2 3 stuks.

Een vergelijkingstafel als deze bezitten wij maar in deze eenige.

[pagina 736]
[p. 736]

Zij kan - de cijfers zullen niet zoo heel veel verschillen - bij benadering tot maatstaf strekken ook voor andere jaren.

Ter vertaling werden vertoond:

In het jaar werken. In het jaar werken.
1835 391 1858 523
1836 368 1859 687
1837 404 1860 577
1838 433 1861 632
1839 364 1862 648
1840 306 1863 680
1841 336 1864 503
1842 470 1865 473
1843 383 1866 416
1844 428 1867 382
1845 394 1868 424
1846 411 1869 362
1847 518 1870 360
1848 526 1871 476
1849 438 1872 445
1850 587 1873 422
1851 755 1874 402
1852 726 1875 421
1853 880 1876 358
1854 758 1877 353
1855 697 1878 369
1856 635 1879 344
1857 680.  

Men houde in het oog, dat niet alles wat ter vertaling aangegeven wordt ook werkelijk vertaald wordt. Ongeveer de helft blijft doorgaans onuitgegeven.

[pagina 737]
[p. 737]

J.F. Schleijer gaf op het congres te Brussel een berekening, dat er in den loop van het jaar 1850 hier te lande ongeveer 20000 bladzijden van vertaalde werken, met uitzondering van die in tijdschriften, het licht zagen, waarvan ongeveer 15000 onder de namen der vertalers. Onder die vertalers waren 22 of 23 personen, die het hooger onderwijs genoten hadden en den titel van Dr. of Mr. voor hun naam voerden. Zes anderen, die hun naam op den titel plaatsten, waren Mensing, Lion, van Os, Gunning, van Delden, Bosdijk. - Hij wenschte hiermeê te beweren, dat het klagen omtrent slechte vertalingen overdreven en in den regel van de uitgevers, die zich door bekende pennen trachtten te waarborgen, onafhankelijk was.

Al valt op de betrouwbaarheid van deze opgaaf door een nauwgezet man als Schleijer niets af te dingen, zouden wij haar toch niet durven doen gelden als doorgaanden regel.

In- en uitvoer van boeken.

Als inleiding tot de volgende statistieke opgaaf diene hier een korte meêdeeling, die wij gedeeltelijk reeds in het tijdvak van 1850-59 (deel I bladzij 557 en 844) hebben gedaan, maar die wij iets uitvoeriger tot deze plaats hebben achtergehouden, omdat zij met de te noemen cijfers in onmiddellijk verband staat.

Bij het sluiten van het traktaat met België was de overeenkomst met dat land bijna geheel eensluidend met die tusschen Frankrijk en Nederland, met uitzondering alleen van zeer enkele wijzigingen. Onder deze was ook een nieuw artikel 11, bepalende, dat gedurende het tegenwoordige verdrag de invoer, in de Nederlanden en in België, van de boeken die in het eene of in het andere der beide landen werden uitgegeven, geoorloofd, dat wil zeggen niet meer onderworpen aan eenig inkomend recht zou zijn. Ook deze weldaad, evenals die van de zegelontheffing, had de boekhandel aan den minister van Bosse

[pagina 738]
[p. 738]

te danken. Van het Belgische traktaat was die bepaling waarlijk geen onbeteekenend aanhangsel, vooral ook omdat Nederland in dat opzicht de baanbreker was voor alle andere natiën.

De daarover uitgevaardigde stukken pleiten te loffelijk voor de breede bedoeling onzer regeering, dan dat wij het niet als een plicht van erkentelijkheid zouden achten, om die, wat de hoofdzaken betreft, zelfs in haar eigen woorden hier in gedachtenis te bewaren.

Bij het traktaat-zelf werd in de memorie van toelichting omtrent dit nieuwe artikel 11 gezegd:

‘Brengt het hooge standpunt, dat de beschaving thans bereikt heeft, mede, dat hare verspreiding, die zich in de allereerste plaats in de voortbrengselen des geestes openbaart, van alle banden worde ontheven die haar in een of ander opzigt in den weg staan, dan moeten ook die voortbrengselen van de betaling van alle regten worden vrijgesteld. Heeft de erkenning van het copijregt der schrijvers ten doel, in het belang van den meest verheven vorm van toepassing van het menschelijk geestvermogen, een voorregt daar te stellen, dat de voortbrengselen van het verstand verheft boven de zaken die, slechts van materiëelen aard, een gewoon voorwerp van ruilhandel uitmaken, zoo heeft ook de ontheffing dier voortbrengselen van de betaling van alle regten geen andere reden van zijn. De verspreiding van de gewrochten des vernufts, dat is de verspreiding der beschaving zelve, moet geheel vrij zijn. Het ligt in de bedoelingen der Regering, den vrijen invoer van boeken, die bij de overeenkomst uit den aard der zake beperkt is tot de werken welke in Nederland of in België zijn uitgegeven, van algemeene toepassing te maken. De Regering verheugt zich niettemin het beginsel voor de eerste maal te hebben nedergeschreven in het onderwerpelijk verdrag, en zij brengt hulde toe aan de bereidvaardige medewerking en eenstemmigheid van zienswijze,

[pagina 739]
[p. 739]

welke zij bij de Belgische Regering ontmoet heeft, en die het haar gemakkelijk hebben gemaakt daartoe te geraken. Nederland, de bakermat der boekdrukkunst, weleer het toevlugtsoord der vrijheid voor geheel Europa, ten allen tijde het land der openbaarmaking van gedachten en geschriften - Nederland mag zich, naar het oordeel der Regering, verheugen, het groot beginsel van de vrije verspreiding der voortbrengselen des geestes voor het eerst te hebben gesteld boven de materiëele belangen der schatkist, voor het eerst te hebben ingevoerd in het Europeesch positief volkenregt.’ -

En dat haar deze algemeene toepassing geen groot woord, maar inderdaad ernst was, bleek uit een ministerieel schrijven, den 26en Maart 1859 gericht tot de daarbij betrokken hooge ambtenaren en van dezen inhoud:

‘Uw Ed. Gestr. ontvangt hiernevens het Staatsblad no 11, waarin het Koninklijk besluit van den 4den Maart 1859 is geplaatst. Het bevat de overeenkomst tusschen Nederland en België gesloten tot waarborg van den eigendom van wetenschappelijke en letterkundige werken. Deze overeenkomst moet, krachtens het bepaalde bij Koninklijk besluit van den 19den Maart ll. (Staatsblad no 14) op den 1en April aanstaande in werking treden.

Uw Ed. Gestr. wordt in de eerste plaats opmerkzaam gemaakt op art. 5 dier overeenkomst, houdende verbod van invoer van nadruk van Belgische werken. Bijzondere toelichting is daarbij niet noodig, want dat artikel is geheel gelijkluidend aan art. 5 van de overeenkomst met Frankrijk, en daaromtrent zijn ook de nu toepasselijke voorschriften gegeven bij resolutie van den 18en September 1855 no 94.

In de tweede plaats vestig ik Uwe aandacht op art. 11 der Nederlandsch-Belgische overeenkomst, ten gevolge waarvan, te beginnen met den 1en April, met vrijdom van regten hier te

[pagina 740]
[p. 740]

lande moeten worden toegelaten de boeken, welke, in België uitgegeven, geen nadruk zijn.

Maar niet alleen deze boeken worden op den 1en April vrijgesteld van invoerregten, maar, uit kracht van art. 1 der wet van den 1en September 1854 (Staatsblad no 126) moet, in verband met de meergenoemde overeenkomst, de vrijstelling eveneens worden toegepast op alle gelijksoortige boeken, welke uit de andere Staten worden ingevoerd, zoodat niet alleen de in België, maar ook de in Engeland, Frankrijk, Duitschland, en in alle andere landen uitgegeven boeken, welke geen nadruk zijn, met vrijdom van regten belmoren te worden toegelaten.

De post boeken wordt in het tarief van regten op den in-, uiten doorvoer, van den 1en April aanstaande af, mitsdien aldus toegepast, dat alle boeken in bladen, ingenaaid of ingebonden, geen nadruk zijnde, vrij van regten in Nederland worden ingevoerd.

Ik heb de eer Uw Ed. Gestr. uit te noodigen aan de daarbij betrokken ambtenaren te bevelen dienovereenkomstig te handelen.’

De Minister van Financiën, (get.) van BOSSE.

Voor deze uitspraken past het niet alleen ons, maar het gansche vaderland, eerbied te hebben. Als wij nagaan, hoe gedurende langer dan 60 jaar de boekhandel te vergeefs bij de regeering heeft moeten aanhouden op het verkrijgen van een betere wet; hoe alle aanvragen daaromtrent de bitterste teleurstellingen ondervonden, nu eens door een onverschillig ter zijde schuiven, dan weêr door een paaien met beloften, aan welker vervulling nooit gedacht zou worden zoolang er, naar het oordeel der machthebbenden, voor betere dingen te zorgen viel dan voor de bescherming van de vruchten des geestes, die in den vorm van boeken maar een zeer ondergeschikte plaats innamen in den goederenhandel; - waarlijk dan moest het het hart van iederen man van beschaving goed doen, zulke woorden te hooren uit den mond

[pagina 741]
[p. 741]

van een staatsman, die uit eigen vrije beweging de rechten van een onbelemmerd geestelijk verkeer begeerde te handhaven.

Was het geldelijk voordeel, dat ongeveer slechts 2%bedroeg, op zich zelf niet van zoo overwegend belang dat daardoor de boekhandel als het ware van eenig knellend juk ontslagen werd, toch was deze vrijstelling van zeer beduidenden invloed, 1o wel zeer zeker ook om de stoffelijke waarde van den vrijdom, 2o om de versnelling in het handelsverkeer, maar bovenal 3o om het zoo vrijgevig en koninklijk beginsel. Het was alsof de ontheffing der fiscale belemmering het publiek des te gretiger naar het gebruik der vrijheid maakte, en al was ieders persoonlijk voordeel, daaruit voortspruitend, schier niet noemenswaardig, toch werd het ontbieden van boeken uit het buitenland, nu dit zelfs van regeeringswege alzoo aangemoedigd werd, van jaar tot jaar telkens aanzienlijker. In elk geval, de Nederlandsche regeering mag er roem op dragen, dat zij in deze hulde aan de beschaving het voorbeeld gegeven heeft aan alle andere rijken.

 

De toenemende uitbreiding van onzen boekhandel met dien van het buitenland kan worden aangewezen uit de Jaarlijksche Verslagen van den Handel en de Scheepvaart van het Koningrijk der Nederlanden, sedert 1847 door het departement van financiën uitgegeven. Uit een vergelijkenden staat over de jaren 1847 tot en met 1870, dus over 24 jaar, blijkt, dat sedert eerstgenoemd jaar de algemeene invoer van boeken is toegenomen van f 424.105 f tot 1.247.330. De algemeene uitvoer klom van f 320.916 tot f 1.012.625. De toeneming van dien in- en uitvoer was verreweg het grootst in de laatste jaren. De waarde van den invoer van boeken bedroeg gemiddeld jaarlijks, voor de eerste 12 jaren, van 1847 tot 1858, f 500.821; voor de tweede 12 jaren, van 1859 tot 1870 (dus dadelijk na het verleenen van vrijen invoer) f 802.320; een verschil van 60%. Die van den uitvoer voor de eerste 12 jaren f 394.484, voor de tweede 12 jaren f 578,659, een verschil van 46%.

[pagina 742]
[p. 742]

Wanneer men deze beide uiterste jaren 1847 en 1870 onderling vergelijkt, dan verkrijgt men, volgens deze zelfde officieele opgaaf, een vermeerdering voor den algemeenen invoer van boeken: uit de staten van het Tolverbond met 381%, uit België met 120%, uit Frankrijk met 82%, uit Engeland met 149%, uit de overige landen met 9%. Voor den algemeenen uitvoer een vermeerdering naar de staten van het Tolverbond met 116%, naar België en Frankrijk met 276%, naar Engeland en de Kaap met 528%, naar de Ned. O. Ind. bezittingen met 71%, naar de overige landen met 11%. De uitvoer naar de W. Ind. bezittingen en naar Frankrijk is afgenomen.

De invoer uit Duitschland, die in den boekhandel de voornaamste plaats beslaat, vertegenwoordigt niet alleen de werken in de Hoogduitsche taal, maar een groot deel wetenschappelijke werken in de oude, vooral Grieksche en Latijnsche talen; voorts zijn hieronder begrepen die werken uit andere landen, die uit het middelpunt van den Europeeschen boekhandel, Leipzig, betrokken zijn. De invoer uit België en Frankrijk bestaat voor verreweg het grootste gedeelte uit werken in het Fransch. In- en uitvoer van beide landen moeten bij de vergelijking eigenlijk als één geheel beschouwd worden. Daar vooral in de laatste jaren de meeste werken als invoer uit België opgegeven, in doorvoer door België hier te lande uit Frankrijk zijn ingevoerd, laat zich hieruit verklaren de groote vermindering van den invoer uit Frankrijk zelf.

De groote toeneming van den invoer van boeken uit Engeland geeft, gedeeltelijk, een ruimere verspreiding van Engelsche boeken en van de beoefening dier taal bij ons aan.

De uitvoer naar de Oost Indische bezittingen over de aangegeven 24 jaren vertegenwoordigt in de eerstgenoemde 12 jaren, van 1847 tot 1858, een waarde van f 1.135.804; in de laatste 12 jaren, van 1859 tot 1870, van f 1.134.551, en bleef in de

[pagina 743]
[p. 743]

vijf jaren 1866-1870 steeds beneden het gemiddeld jaarlijksche bedrag f 90.431 van dit geheele tijdperk. Tegenwoordig is dat jaarlijksch cijfer tot over de ton gouds geklommen en klimt door de toenemende Europesche bevolking steeds hooger, terwijl dat naar onze West-lndische bezittingen jaarlijks op een bedrag van ongeveer f 10.000 gelijk blijft.

Wij mogen aan deze officieele mededeelingen omtrent onze koloniën niet twijfelen, al wekt het verwondering, dat de uitvoer van Hollandsche boeken naar de Oost niet evenredig geklommen schijnt bij de meerdere vestiging van boekverkoopers aldaar, terwijl de uitvoer naar de West standvastig blijkt, niettegenstaande den achteruitgang dier kolonie. In aanmerking worde evenwel genomen, dat de steeds toenemende uitzendingen naar Indië per post niet in deze cijfers begrepen zijn.

Uit de jaarlijks verschijnende Statistiek van In-, Uit- en Doorvoer vindt men de cijfers daarop betrekking hebbende ten aanzien van verschillende landen. Om te wijzen op de vermeerdering, geven wij de volgende staten in geldswaarde, berekend naar f 250.- voor de 100 kil.:

Invoer:

tot verbruik. in doorvoer. totaal.
1850 f 341,449 f 95,783 f 437,232
1860 f 452,045 f 64,477 f 516,522
1870 f 1239,742 f 7,588 f 1247,330
1879 f 1509,732 (niet opgegeven).

Uitvoer:

uit het vrije verkeer. in doorvoer. totaal.
1850 f 248,391 f 97,969 f 346,330
1860 f 448,984 f 64,820 f 513,804
1870 f 1004,645 f 7,980 f 1012,625
1879 f 576,836 (niet opgegeven).

Ommestaande staat wijst de voornaamste landen aan:

[pagina 744]
[p. 744]

Invoer.

Tot verbruik.
Jaren. Tolverbond. België. Groot-Brittannië. Frankrijk. Overige landen.
1850. f 119,583 f 137,430 f 21,085 f 52,165 f 11,186
1860. 179,348 115,595 61,108 76,275 19,719
1870. 802,755 276,150 127,282 10,118 23,437
1879. 834,713 475,195 161,925 1,560 36,659

In doorvoer.
Jaren. Tolverbond. België. Groot-Brittannië. Frankrijk. Overige landen.
1850. f 62,719 f 1,777 f 27,059 f 1,522 f 2,706
1860. 46,328 1,805 11,175 1,025 4,144
1870. 2,623 4,422 275 50 218
1879. (niet opgegeven).

Uitvoer.

Jaren. Uit het vrije verkeer.
  Tolverbond. België. Groot-Brittannië. Frankrijk. Java enz. West-Indië. Overige landen.
1850. 53,022 17,740 9,832 11,468 135,648 8,065 12,586
1860. 106,041 52,288 70,670 4,140 114,233 11,713 89,899
1870. 191,108 148,085 558,035 5,042 79,445 6,190 16,740
1879. 115,455 254,692 106,020 1,755 61,158 6,743 31,031

In doorvoer.
Jaren. Tolverbond. België. Groot-Brittannië. Frankrijk. Java enz. West-Indië. Overige landen.
1850. 31,277 1,607 43,288 3 842 6,162 1,382 10,411
1860. 16,420 3,625 33,025 1,500 2,667 502 7,081
1870. 3,782 2,168 - 76 1,445 153 356
1879. (niet opgegeven.

[pagina 745]
[p. 745]

Het ligt voor de hand, dat door buitengewone bestellingen of omstandigheden deze cijfers, het eene jaar bij het andere vergeleken, soms aanmerkelijk kunnen verschillen. Alleen door overzichten van tijdperken, zooals de regeering gaf over de jaren van 1847 tot 1870, kan men tot een gemiddelde berekening van voor- of achteruitgang besluiten. Maar dat men ook hierbij niet altoos met betrouwbare gegevens te doen heeft en voorzichtig dient te zijn met gevolgtrekkingen, blijkt uit een waarschuwing, door Frederik Muller in het Nieuwsblad van 29 Nov. 1872 geplaatst. Zij luidt aldus:

‘Velen hebben zeker met belangstelling de lijsten der in- en uitvoer van boeken gezien, uit de Algemeene Statistiek, afl. 10. Daarbij heeft het zeer mijn aandacht getrokken dat er uit Nederland in 1870 voor f 558.000 aan boeken naar Engeland zoude zijn uitgevoerd, terwijl dit cijfer voor Frankrijk slechts f 5000, voor Java ongeveer f 80.000 bedroeg. Men zoude hieruit besluiten tot een reusachtigen aftrek onzer letterkundige producten in Engeland, en indien dit in verhouding met vorige jaren zoo voortging, zich in de schoonste vooruitzichten verblijden. In 1848 werd daarheen slechts uitgevoerd voor een waarde van f 26.000, in 1865 voor f 117.000, een bedrag in 1869 reeds gestegen tot f 253.000. Welk eene appreciatie onzer letterkunde zou men meenen! Ongelukkig evenwel is dit niet het geval. Wel wordt ook in Engeland van onze Hollandsche boeken en uitgaven meer notitie genomen dan voorheen, maar volstrekt niet in die mate, als de opgave der statistiek ons zoude doen gelooven. De oplossing van dit raadsel is deze:

Vooreerst en voornamelijk worden er derwaarts kolossale hoeveelheden scheurpapier als boekwerk uitgevoerd, in plaats van als lompen, waarvoor dit papier eigenlijk moest worden aangegeven, om in Engeland en Amerika als zoodanig in de papierfabrieken te worden verwerkt.

Ten tweede wordt er voor iedere 100 pond boeken bij in- of

[pagina 746]
[p. 746]

uitvoer eene vaststaande waarde berekend, die natuurlijk in volstrekt geen verhouding staat tot de werkelijke waarde van bovenvermeld scheurpapier.

Dit is den handelaars in oud papier genoegzaam bekend; ook dat deze ontduiking der wet door verkeerde aangifte een enkele maal ontdekt is. Ik meen den handel hierop opmerkzaam te moeten maken, wijl misschien anderen evenals ik de geleerden, steunende op de statistiek, hebben hooren roemen over den grooten afzet van onze boeken in Engeland en elders, ja zelfs reeds daarop een aanspraak gronden tot ruimer honorarium!’ -

Bij de invoering der sparte als nieuwe grondstof hield die uitzending van scheurpapier grootelijks op.

Zoowel om het onvolledige als om het onzuivere herhalen wij den wensch, dat de statistieke beschouwing van onzen boekhandel een nauwkeuriger waarneming verdient, dan haar tot heden toe te beurt mocht vallen.

 

Na de boeken vestigen wij de aandacht op de

Boekhandelaren.

In dit opzicht kunnen onze opgaven iets meer bevredigend zijn.

Uit een opgaaf van het jaar 1828 blijkt, dat er toen bestonden als boekverkoopers in

Amsterdam 78 firma's.
Rotterdam 29 firma's.
's Gravenhage 25 firma's.
Utrecht 10 firma's.
Groningen 16 firma's.
Leiden 23 firma's.
Haarlem 10 firma's.
Leeuwarden 8 firma's.

In de Algemeene Statistiek van Nederland, opgemaakt door Mr. von Baumhauer, komt voor deze:

[pagina 747]
[p. 747]

Vergelijkende staat van het getal boekverkoopers in 1850/1851 en 1860/1861.

Provinciën. 1850/51 1860/61
Noord brabant 88 98
Gelderland 71 90
Zuidholland 191 228
Noordholland 285 310
Zeeland 36 51
Utrecht 53 56
Overbrengen 724 833
Provinciën. 1850/51 1860/61
Overgebracht 724 833
Friesland 67 74
Overijssel 44 67
Groningen 55 65
Drenthe 21 21
Limburg 25 35
Totaal 936 1095Ga naar voetnoot1

Van later jaren is deze staat niet voortgezet.

Voor de samenstelling van de volgende opgaaf van het getal boekhandelaren in de grootere steden is gebruik gemaakt van het Jaarboekje van den Boekhandel 1839-42, Koopman's Naamlijsten 1848-54, en Brinkman's Naamlijsten 1855 en vervolgen.

Behalve de op de vorige bladzij meêgedeelde opgaaf over 1828 zijn ons geen vroeger lijsten onder de oogen gekomen. - Niettemin is het veertigjarig tijdvak van 1839 tot 1879, wat de uitbreiding van het personeel in den boekhandel betreft, van gewichtige beteekenis in sommige plaatsen, tegenover den meer blijvenden stand in andere.

Volgens de genoemde Naamlijsten bestond de handel

in 1839 in 87 gemeenten, met 599 boekhandelaren.
in 1849 in 138 gemeenten, met 861 boekhandelaren.
in 1859 in 166 gemeenten, met 902 boekhandelaren.
in 1869 in 179 gemeenten, met 920 boekhandelaren.
in 1879 in 225 gemeenten, met 1153 boekhandelaren.

Om evenwel meer de plaatselijke wijzigingen na te gaan, en wel voornamelijk die in de grootere steden vaii ons land, moge de volgende staat dienen, waaraan wij de vermeerdering der bevolking, tot beter inzicht, hebben toegevoegd.

[pagina 748]
[p. 748]

Bevolking In:Ga naar voetnoot1
1843 1853 1859 1869 1879
Amsterdam 217.349 222.616 260.000 267.627 302.266
Rotterdam 78.098 89.892 102.600 117.104 142.585
's Gravenhage 63.556 72.115 79.200 89.068 104.095
Utrecht 48.491 47.830 53.600 59.763 67.338
Groningen 33.484 33.695 35.920 37.292 41.153
Leiden 37.464 35.864 36.740 38.605 40.977
Arnhem 16.758 18.000 21.600 30 896 38.017
Haarlem 24.012 25.852 28.800 30.755 35.690
Maastricht 25.483 25.140 27.930 28.573 29.072
Leeuwarden 23.400 24.451 24.000 25.113 27.547
Dordrecht 20.991 20.900 22.660 24.420 26.962
Delft 17.037 18.449 19.400 22.280 24.959
's Hertogenbosch 21.961 21.703 22.320 24.579 24.298
Middelburg 15.858 15.884 15.950 16.180 16.064
Nijmegen 21.182 20.245 22.240 22.712 23.859
Zwolle 16.950 18.168 19.230 20.438 21.886
Deventer 14.379 15.000 17.200 18.218 19.069
Breda 15.399 14.743 15.330 15.210 16.497

Getal firma's In:
1839 1849 1859 1869 1879
Amsterdam 180 210 191 180 181
Rotterdam 39 42 48 66 68
's Gravenhage 40 55 51 51 52
Utrecht 31 43 48 46 61
Groningen 30 41 33 34 38
Leiden 31 33 28 27 34
Arnhem 9 15 18 16 26
Haarlem 12 18 20 20 30
Maastricht 4 11 11 12 13
Leeuwarden 15 22 18 16 20
Dordrecht 9 19 17 15 15
Delft 6 10 13 10 11
's Hertogenbosch 11 14 13 18 19
Middelburg 12 15 17 18 17
Nijmegen 9 14 14 11 13
Zwolle 10 15 14 8 12
Deventer 9 13 13 15 18
Breda 7 6 9 8 9

[pagina 749]
[p. 749]

Het verschil tusschen de bevolking der genoemde gemeenten en de verhouding der daar gevestigde firma's ligt voor een groot deel in het eigenaardig karakter der steden zelve, hetzij dat ze universiteiten hadden, of meer of min handelssteden of plaatsen van gewoon burgerleven waren. Opmerkelijk is, dat Amsterdam, niettegenstaande het in die 40 jaren met bijna 100.000 inwoners vooruitgegaan is, op hetzelfde cijfer van boekhandelsfirma's gebleven is. Enkele steden, als Rotterdam, 's Gravenhage, Utrecht, Arnhem, Haarlem, Deventer, zijn in firma's in het oog loopend toegenomen. Maar al deze groote steden, bij elkaâr geteld, hadden in 1839 464, en in 1879 637 firma's, een vermeerdering van slechts 173, die niet in verhouding staat tot het totaal-cijfer van 599 in 1839, en 1153 in 1879 over het geheele land.

Het verdient alleszins aandacht, dat er in 1839 slechts 87, en in 1879 225 plaatselijke gemeenten in ons boekverkoopers Adresboek vermeld worden. In niet minder dan 138 plaatsen heeft, zich alzoo de boekhandel, met de vestiging van 554 nieuwe firma's in den lande, uitgebreid. Dat verschijnsel, hetwelk het gansche tijdvak geldt van de halve eeuw door ons behandeld, is ten slotte nog wel eenige nadere toelichting waard.

Aanleidende oorzaak daartoe was zeker allereerst in niet geringe maat de aanwas der rijksbevolking. Maar deze was toch niet zoo overwegend, dat zij alléén die vermeerdering van boekhandelaren voor haar rekening zou kunnen nemen. Onderscheiden veranderde toestanden in het maatschappelijk leven hebben daarmeê samen moeten gaan; en deze hebben recht op, zij het ook oppervlakkige, naspeuring. Wij meenen ze, gelijk wij in vorige bladen hebben aangetoond en hier nog even herhalen, voornamelijk te kunnen vinden: in de uitbreiding van het onderwijs; in de bewegingen op kerkelijk en godsdienstig gebied; in de opkomst der natuurwetenschappen met haar toepassingen op landbouw en nijverheid; in den vooruitgang van het politiek leven;

[pagina 750]
[p. 750]

in den invloed van tijdschriften en dagbladen; in de ontwikkeling van een racer algemeene belangstelling in letteren en kunst.

Elk dezer onderwerpen zou inderdaad een breede navorsching doen wenschen. Hier ter plaatse van onzen kant slechts eenige losse opmerkingen.

De uitbreiding van het lager onderwijs sedert de wet van 1857, maar vooral de invoering van die op het middelbaar in 1863, heeft, wij hebben het reeds meermalen aangetoond, een groot aandeel gehad in de verstandelijke gisting van het groote publiek en de daaraan gepaarde behoefte aan geestelijke voeding. De vestiging van een aantal scholen, na 1863 gaandeweg aangegroeid tot 20 rijks hoogere burgerscholen en 51 van wege gemeentebesturen; de vermeerdering van leervakken; de nooddwang om in die kundigheden meê te gaan, ten einde later niet bij anderen achter te staan: dat alles deed natuurlijk ook de behoefte aan boeken aanmerkelijk toenemen. Voor uitgevers en debitanten ontsloot zich daardoor een nieuw en vruchtbaar veld. In elke richting verschenen verbeterde of oorspronkelijke leerboeken, voor het meerendeel met groote oplagen en spoedige herdrukken. De kostbare fondsen van de firma's J.B. Wolters en Noordhoff & Smit te Groningen, P.N. van Kampen & Zn. te Amsterdam, de Erven Bohn te Haarlem en in meer of minder maat zooveel andere, strekken daarvan ten blijke. Boeken en boekjes voor onderwijs zochten hun debiet ook op de kleinere plaatsen van ons land en maakten dien ten gevolge personen noodig om ze te verspreiden. En niet alleen vonden ze op bestaande instituten en scholen toegang, maar de verbeterde opleiding had ook zijn terugwerking op menschen van rijper leeftijd. Door het jonger geslacht werden tal van onderwerpen in den huiselijken kring besproken, die daar voorheen niet aan het woord kwamen. Ouderen van jaren wilden en konden zich door het jonge geslacht niet laten overschaduwen, en zoo werd de behoefte aan lektuur ook in het

[pagina 751]
[p. 751]

huisgezin al grooter en grooter. - Bovenal had dit plaats in betrekking tot de natuurwetenschappen. De verbazende hervorming, die omstreeks het midden dezer eeuw in deze richting zich een weg baande, sleepte weldra het geheele denkende publiek meê. Wat vroeger meestal alleen in de studeerkamer beoefend werd, trad thans in de volle maatschappij. De wetenschap werd zoogenoemd gepopulariseerdGa naar voetnoot1. Tal van volksboeken, tijdschriften, gidsen en handleidingen waren er het gevolg van. Zij deden niet alleen een beroep op de behoefte aan kennis en begrip, zij grepen met onafwijsbare hand in het praktische leven. Zij waren van niet te verzuimen belang voor handel, landbouw, werktuigkunde, fabriekswezen en nijverheid, en ze eischten hun recht voor het werken, ook daar waar de zucht voor het weten achterlijk was.

Niet geringer was de invloed van de in ons land bij uitstek inheemsche ziekte van prikkelbaarheid op kerkelijk en godsdienstig terrein. Toen omstreeks 1850 bij het denkend protestantsche publiek een twijfelzucht vat kreeg omtrent begrippen, die tot dusver voor onaantastbare waarheid hadden gegolden; toen de natuurwetenschap en de tekstkritiek zich gingen moeien met de godgeleerdheid en deze machten in hevige botsing kwamen, bleef die strijd niet lang in de binnenkamers der geleerden, maar zocht al spoedig een uitweg naar buiten, bekeerlingen zoekend waar hij die vinden mocht. Neêrlands protestantendom - tot hoeveel kampen versplinterd! - trok het zwaard voor en tegen leerstuk en geloof. Het optreden der moderne richting, met heel haar gewijzigde leer- en levensbeschouwing, stuwde haar

[pagina 752]
[p. 752]

gisting door de gansche maatschappij. Zelfs zij, die onwankelbaar vaststonden op de fondementen van het oud, eerwaardig gezag, konden er toch niet buiten om althans iets te willen weten van die overmoedige nieuwerwetsche denkbeelden. De kerk zette zich schrap tegenover de wetenschap; de gemeenten staken banieren in de hoogte. Werd van den kant der vrije gedachte al het mogelijke beproefd ter overtuiging, de geestelijkheid van haar zijde betwistte elke duimbreedte bedreigden gronds en bezwoer haar leeken geen tittel of jota van de geijkte grondstellingen te laten glippen. De papieren oorlogsprojectielen zochten, ten bate van den boekhandel, hun wit tot in het geringste dorp.

De drukpers zwoegde. Aan allen gaf zij in vollen overvloed spijs naar begeerte. Stichtelijke en onstichtelijke lektuur werd den gretige opgedischt in velerlei schotelen. Voor den moedwillig-ongeloovige spot- en hekelschrift; voor den gemoedelijk-vrijzinnige geschriften voor het verstand, waarmee ook het gemoed vrede kon hebben; voor den behoudende gulden woorden, met nieuwe kracht van oude belijdenis getuigend: aan allen een overdaad van telkens aangroeienden voorraad. Wat vooraf te berekenen viel, gebeurde. De kerk behield niet alleen het veld, maar veroverde terrein. De wetenschap, haar tijd in weemoedig geduld verbeidende, trok zich in beperkter kring terug. Het overgeërfde geloofsgezag, in al zijn partijen en groepen, stond machtiger en getalssterker dan ooit. Van den kant der behoudende en orthodoxe richting werd de beweging al sterker en ruimer: door den pas onderdrukten tegenstand omgewoeld, stonden de vorens des te vatbaarder open om al het uitgestrooide zaad te ontvangen. Onder al die woelingen en wisselingen beleefde de kerkelijke en stichtelijke lektuur haar gouden tijd. Godsdienstige boeken, al was het dan ook niet zoo zeer in den vorm van preeken gelijk in vroeger dagen, vonden een onbetwijfelbaar debiet. In de kleine gemeente Nijkerk bloeide een fabriek van ouderwetsche stichte-

[pagina 753]
[p. 753]

lijke geschriften, met onvervalschte spelling en Duitsche letter gedrukt. Op de jaarlijksche lijsten van nieuw uitgekomen boeken besloegen de godsdienstige ongeveer 21%. Meest buiten den boekhandel om verspreidde het Nederl. bijbelgenootschap, dat van 1814 dagteekent, maar eerst veel later tot zijn kracht kwam, behalve zijn overige boeken en geschriften, bijna anderhalf millioen bijbels en testamenten, naast het Engelsche, dat hier te lande sinds 1848 nog 900.000 exemplaren in omloop brachtGa naar voetnoot1.

Ook de R. Katholieke pers deed zich gelden, op wetenschappelijk en historisch gebied niet alleen, maar niet minder in gemengde lektuur voor de leeken, spreke o.a. het debiet van 35.000 exemplaren, dat aan de Katholieke Illustratie te beurt viel, en dat van andere volksgeschriften bij Henri Bogaerts uitgegeven.

Den boekhandel was deze neiging van het publiek zeer ten profijte. Hij plaatste zijn koopwaar overal, niet het minst ook op het platte land, waar vroeger schier geen boek werd verkocht, maar waar nu zelfs de eenvoudigste winkelier of landbouwer er een eer in stelde, stichtelijke boeken op zijn tafel te hebben en daarin zijn kerkelijke vlag te vertoonen. Soms gebeurde die verkoop door middel van colportage van de zijde des uitgevers. Ook zocht nu en dan een boekverkooper in deze of gene stad op de dorpen in zijn nabuurschap den een of ander aan, om hem tegen een gedeelte van het rabat in de verspreiding van boeken of tijdschriften behulpzaam te zijn. In Brinkman's naamlijsten is het der aandacht waard na te gaan, hoe langzamerhand het getal vermeerdert van kleine debitanten, achter wier naam eerst vermeld staat ‘G(een) C(ommissiegoed)’, later: ‘alleen’ of

[pagina 754]
[p. 754]

‘voornamelijk godsdienstige werken’, en die besluiten met zich meer volledig als boekverkooper in te spannen en zich een hoofd-correspondent te kiezen in Amsterdam.

Aan deze kerkelijke beweging sloot als van zelf de bemoeiing met staatkundige belangen zich aan. De kamp tusschen kerk en staat, de splitsing in partijen, de schakeering van afdeelingen, allen in strijd om macht of overmacht, deed een politiek leven ontstaan, waarin de burgerman allengs even groot aandeel ging nemen, of er onwillekeurig toe opgezweept werd, als zulks vroeger alleen bij meervermogende standen het geval was. Daarin had de uitbreiding der dagbladen geen geringe beteekenis. Om eenigermate op de hoogte van zijn tijd te blijven en geen vreemdeling in Jeruzalem te wezen, was men wel verplicht de eene of andere courant in te zien, waaruit de ingenomenheid of tegenzin omtrent deze of gene kerk- en staatspartij voedsel kreeg, maar waardoor men te gelijk kennis nam ook van andere aangelegenheden, die de zucht om er meer van te weten gaandeweg wakker riep. De behoefte aan algemeene kennis werd ieder als het ware met elk jaar meer opgedrongen, en de boekhandel was bij de hand genoeg om daarvan partij te trekken.

Daar kwam nog iets van gansch anderen aard bij. Het mag der opmerking niet ontgaan, hoe een volk, zelfs bij tijdvakken van groote en spoedige wisselingen, in de onderste lagen zijner samenleving soms een schier onbegrijpelijk traag en langzaam leven leeft. Tusschen de grootere en kleinere maatschappijen bestaat een hemelsbreed onderscheid wat den gang van ontwikkeling en vooruitgang betreft. Dat geheimzinnige nevelbeeld, dat men gewoon is den geest des tijds te noemen en dat zich schier op hetzelfde oogenblik verrassend opdoet in verschillende voorname middelpunten der menschelijke samenleving, heeft soms heel wat noodig om zijn reis te maken van een groote stad naar de daar vlak naast liggende dorpen. In de kleine huishouding

[pagina 755]
[p. 755]

der kleine gemeenten is men doorgaans met eerbiedwaardige vasthoudendheid gehecht aan oude gewoonten. Het nieuwe heeft er geen vat, of wordt er althans met een schuchterheid bejegend, die tijd en geduld verlangt om zich gewonnen te geven. Even als de modes in de uiterlijke kleeding in den regel op het platte land eerst worden gevolgd lang nadat ze in de steden reeds door andere vervangen zijn, evenzoo gaat het met veel verschijnselen in het maatschappelijk en verstandelijk verkeer. Wat in toongevende kringen soms lang verwelkt is, bloeit na in den achterhoek, den man van zijn tijd verbazende, dat men dáár nog in volle kracht terugvindt wat bij hem reeds lang naar den achtergrond van zijn herinnering geweken is.

Een merkwaardig blijk van de trage waardeering, maar het zich toch gaandeweg baan breken van onze letterkunde, vinden wij o.a. in de rederijkerskamers. Toen omstreeks 1840 eenige jongelieden van goeden huize in onderscheiden kring zich vereenigden tot de beoefening van uiterlijke welsprekendheid door het voordragen van Hollandsche dichtstukken, vond die poging een ongedachten bijval. Al heel spoedig werd dat voorbeeld in de meeste voorname steden nagevolgd. Prijskampen werden uitgeschreven tusschen de onderscheiden kamers; door dames werden prachtige vaandels geborduurd; onze dichters schreven er dramatische tafereelen voor - de rederijkers maakten eensklaps opgang. Maar na verloop van een jaar of tien was die drift afgekoeld; het geheele bruikbare program onzer letterkunde was verschillende malen doorgeloopen; het beschaafde publiek was overvoldaan, en de kamers verloren haar leden. Allengs verdwenen ze, de eene na de andere, evenwel onder dezen onmiskenbaren invloed, dat zij de werken onzer dichters hadden leeren kennen en waardeeren, en dat ook een degelijker beoefening en belangstelling onzer tooneelkunst van haar was uitgegaan. Daar kwam bij, dat het opkomende jonge Holland een heel anderen weg opwilde dan zijn

[pagina 756]
[p. 756]

voorgangers. De toongevende kritiek had aan het vroeger tijdvak onzer literatuur allengs vrijwat afbreuk gedaan; de veldwinnende hartstocht voor waarheid en werkelijkheid verklaarde oorlog aan verbeelding en gemoedelijkheid; alleen het ontleedbare, het vastbestaande, het dagelijks voorkomende, ontdaan van versiering of kleed, werd het eenig noodige; ja zelfs, op voorgang der Franschen, liever het naakte en vieze, dan het zoogenoemde ziekelijk onware en ideale. Gelijk pas geleden Tollens, Bogaers, ter Haar en hun kunst- en tijdgenooten met geestdrift waren ten gehoore gebracht, met even groote kleinachting of een glimlachend schouderophalen werden ze door het jongere geslacht voor versleten verklaard en aan de vergetelheid prijsgegeven. Het oude was voorbijgegaan en een nieuw tijdvak met gansch andere behoeften en neigingen begon zich naar voren te dringen.

Wat evenwel in de bovenste lagen der maatschappij sinds lang vergeten was, leefde in de mindere klassen na. Lang niet zoo openbaar, maar bijna onopgemerkt bleven daar, als naklank van vroegere toongevers, declameer-gezelschappen aan de orde, bij wijze van zondags-uitspanning, totdat ook deze somwijlen opgingen in meer woelige tooneelvoorstellingen, zonder leiding of kunstbegrip, en zeker niet ten voordeele van goeden smaak en eenvoudige, gezellige huiselijkheid. Maar in kleinere gemeenten en op het platte land hadden de rederijkers een beteren nagalm. Te midden der realistische omwenteling bleek men daar nog voor een groot deel ongerept. Daar was nog nieuw en in volle kracht, wat elders volkomen verouderd was. Na verloop van niet minder dan veertig jaren worden in Brinkman's Adresboek van 1879 - wij noemen alleen kleinere gemeenten - de volgende plaatsen ‘met rederijkerskamers’ aangeteekend: Aardenburg, Appingadam, Assendelft 2, Baarn, Beverwijk, Bodegraven, Borculo, Dirksland, Dragten, Ede 2, Epe, Goor 2, Gorredijk, Heerenveen 3, den Helder 2. Hillegom, Holwerd, Hoofddorp 2, Hoogezand 5,

[pagina 757]
[p. 757]

Joure, Koevorden 2, Kollum, Koog aan de Zaan, Leerdam, Lemmer, Loghem, Loppersum, St. Maarten, Maurik, Naaldwijk, Nijkerk, Noordbroek, Noord-Scharwoude, Oostburg, Oosterhout, Oudewater, de Rijp, Rijssen, Rinsumageest, Sappemeer 2, Schagen, Schagerbrug, Sluis, Sommelsdijk, Stadskanaal 2, Steenwijk 3, Terborg, Uitgeest, Uithoorn, Uithuizen, Velp, Vianen, Vriezenveen, Wijk bij Duurstede, Winsum, Wolvega, Zeist, Zevenbergen, Zwartsluis. - Weinigen uit onze dagen zullen dezen nabloei vermoed hebben.

Ook dit verschijnsel was natuurlijk niet zonder invloed op den boekhandel, en waar gaandeweg de bevolking van Nederland medeleefde in de belangen van kerk en staat, van wetenschap en kunst, van onderwijs en beschaving, werd het terrein voor den boekhandel van zelf hoe langer hoe grooter.

Niets natuurlijker, dan dat het getal boekverkoopers van jaar tot jaar toenam. Niets gemakkelijker tevens. Ter uitoefening van dit vak was in den regel al heel weinig kennis en kapitaal van noode. Vooral in landelijke gemeenten. Men nam ze waar als bijzaak, men kon er ten minste licht een proef van nemen. Men liet zich prospectussen en inteekenlijsten zenden, men schafte zich eenige kinderwerkjes aan, verkocht de in commissie ontvangen boeken, zette een leesinrichting op van de meest gezochte tijdschriften, breidde die, geholpen door de goedkoopheid der tweede hand, tot een leesbibliotheek uit en werd op die wijs langzamerhand in het gild opgenomen. In navolging van anderen werd het waagstuk ondernomen van het oprichten eener kleine drukkerij en de daarbij behoorende uitgaaf van een eenmaal 's weeks verschijnend plaatselijk nieuws- en advertentieblaadje, en de boekhandel van iemand, die nooit gedroomd had boekverkooper te zullen worden, was in volle werking. Ten blijke daarvan strekke de toeneming van het getal drukkerijen, dat

[pagina 758]
[p. 758]

in 1843 186 bedroeg
in 1853 282 bedroeg
in 1859 287 bedroeg
in 1869 319 bedroeg
in 1879 399 bedroeg

en van dat der couranten, dat

in 1842 52 bedroeg
in 1848 75 bedroeg
in 1853 115 bedroeg
in 1859 117 bedroeg
in 1869 177 bedroeg
in 1879 382 telde. Waarvan 41

dagelijks, tegenover 14 in 1859.

In het laatstgenoemde jaar 1879 hadden o.a. hun Weekbladen Alphen, Amerongen, Apeldoorn, Barneveld, Beverwijk, Bergum, de Bildt, Boxmeer, Breukelen, Delfshaven, Delfzijl, Doetichem, Dragten, Ede, Elburg, Epe, Gennep, het Gooi, Grave, Gulpen, Haarlemmermeer, Hengeloo, Heusden, Hoogezand, Hulst, Hunsingoo, Joure, Kollum, Lemmer, Loghem, Meerssen, Nijkerk, Noordwijk, Oostburg, Oosterhout, Oss, Rozendaal, Schagen, Scheveningen, Schouwen, Sliedrecht, Steenwijk, Terneuzen, Venloo, Vianen, Voorne en Putten, Weert, het Westland, IJmuiden, IJsselmonde, Zeist, Zevenbergen.

Al deze kleinere vruchten der journalistiek geleken als druppelen waters op elkander. Een hoofdartikel van schraal allooi over zaken van algemeen of plaatselijk belang, eenige uitknipsels uit grootere dagbladen, aangevuld met aankondigingen, zoo was de inhoud van elk wekelijksch blad, dat door de goê gemeente, niet het minst om alledaagsche nieuwtjes en anekdoten, steeds met verlangen verbeid werd. Bij al hun laag-bij-den-grondheid schatte men niettemin die organen niet gering. Integendeel. Niets strooide de zaden voor toekomstige kennis overvloediger onder

[pagina 759]
[p. 759]

de menigte. Kleine mededeelingen omtrent zaken waarvan men nooit vernomen had, snippers van allerlei wetenschap, vonken van allerlei licht, naklanken van allerlei slemmen, ze prikkeldende begeerte naar meer, ze baanden een pad, tot in de keukens toe, dat zich van lieverleê zou verlengen en verbreeden, en dat allengs plaats zou bereiden voor het boek.

In 1842 worden 118 tijdschriften genoemd; in 1879 worden er 256 opgegeven, daargelaten de menigte, die in dien tusschentijd verrezen en verdwenen waren. Hoe zou zulk een aantal kunnen bestaan zonder een nieuwe lezende bevolking? Niet onder de hoogere kringen der grootere steden zult gij ze vinden; zoek ze in de woning van den nederigen burger, die er zijn spaarpenningen voor overheeft; zoek ze bij den bewoner van een landelijken achterhoek, waar ze den winteravond van het gezellig huiselijk gezin vervroolijken, terwijl de aanzienlijken, een nieuweren smaak huldigende, van hun kant weder bezig zijn zich te vermeien in de prachtwerken van oude en nieuwe kunst en de pioniers worden van een op dat gebied pas aangebroken tijdvak.

Daarheen, naar den pas lezende, stroomen ook voor een groot deel die vrachten van tweedehandsboeken, die, door middel van het zoo hervormd postverkeer, bij honderden en duizenden dagelijks weggedragen worden uit de magazijnen van Bolle, Koster en Cohen. Meêgetroond door den geest des tijds, voorbereid door courant en tijdschrift, niet te vergeten: vatbaar gemaakt door een uitgebreid onderwijs, verlokt door goedkoope prijzen, stichten tallooze handen zich bescheiden boekerijtjes, zij het ook bloot boekenrekjes, in de plaats van die vroegere groote bibliotheken van vermogende liefhebbers, waar de boeken als het ware gevangen gehouden werden ten bate van den gelukkigen bezitter alleen. Verouderd, zoo ge wilt, en afgeleefd, gaan ze uit van de opgestapelde zolders, maar niettemin ontginnen zij een nieuw

[pagina 760]
[p. 760]

publiek, dat er vroeger niet aan dacht ze te koopen, omdat zijn beurs het verbood zich gelijk te stellen met den man van weelde, of omdat zijn ontwikkeling nog van zooveel later dagteekent. Zeker, de grenzen van ons land worden voor den boekhandel niet ruimer, maar de lezende menigte daarbinnen wint dag aan dag met groote scharen aan. Schudde deze of gene uitgever of debitant over den steeds klimmenden opgang van den tweedehandshandel zwaartillend het hoofd, hij beseffe toch, hoe ook de gewone boekhandel bloeien zal naarmate de palen ervoor worden uitgezet. Reeds nu zijn de gevolgen daarvan te zien voor ieder, die zijn oogen openzet. Oplagen waaraan vroeger niet te denken viel vallen aan herdrukken en volksboeken ten deel. Tijdschriften als De Aarde en haar Volken, Eigen. Haard, Voor 't jonge volkje. vinden hun duizendtallen inteekenaren in huizen, waar vroeger zelden of nooit een boek ter tafel kwam. Goedkoope uitgaven van Hofdijk's Ons Voorgeslacht, Hildebrand's Camera Obscura, van Beets' en van da Costa's Dichtwerken, van van Lennep's, Toussaint's, Schimmel's, de Bull's, Multatuli's, Busken Huet's, Potgieter's en zooveel anderer proza dringen door tot kringen, nog niet zoo lang geleden voor bijna alle lektuur gesloten; en de moedige ondernemingen der Elzevier-maatschappij zouden met haar verbazende oplagen van de Génestet, van Zeggelen, den Schoolmeester, Aimard, de Geïllustreerde Encyclopedie enz. geen weg weten, indien niet een vertienvoudigd publiek haar de handen toestak.

Dat publiek had zich in den loop dezer halve eeuw voor een niet te veronachtzamen deel geplant op een veld, dat tot hiertoe zoo goed als braak gelegen had en voor de weldaden en rechten der maatschappelijke beschaving al meer en meer vatbaar is geworden. Weldaden en rechten. Niet ons voegt een betoog, hoe het zich uitbreiden van een lezende bevolking van invloed is op de staatkundige en huishoudelijke hervorming eener

[pagina 761]
[p. 761]

natie; hoe de vooruitgaande geslachten dienen gemeten te worden met veranderde maatstaven, en hoe de eischen en de plichten van den eenen tot den anderen staatsburger zich wijzigen met de jaren. Maar wel mag het pas geven, ook hier weder te wijzen op den boekhandel als op een kracht, waarmeê rekening dient gehouden te worden onder de invloeden waarvan ten deele de bewegingen der tijden uitgaan, en een handel waarin wederkeerig die teekenen zich openbaren.

Boekhandel in de koloniën.

Niet evenwel binnenslands alleen was het handelsterrein aanmerkelijk uitgezet. Evenzoo daarbuiten. Hoe het getracht had zich allengs kanalen te openen naar den vreemde, is in de vorige bladen aangetoond. Ook op onze koloniën, waarop wij nu nog ten slotte terugkomen, is hier en daar reeds met een enkel woord gewezen. In onze boekenlijst van 1840 - '49 werd o.a. in de noot bij de vermelding van het Tijdschrift voor Ned. Indië (dl. I, bl. 170) voorloopig een kleiue bijdrage gegeven omtrent den toestand der drukpers aldaar in nog niet zoo lang geleden tijd.

Maar onder al de studiën, waartoe onze vluchtige schetsen aanleiding zouden kunnen geven, zou een bewerking van de ontwikkeling en den vooruitgang van het geestelijk leven in en over onze overzeesche gewesten een dankbare daad zijn. Hij, die haar zou willen ondernemen, zou in elk geval dit boven zooveel ander historisch onderzoek vooruit hebben, dat liet begin van zijn tijdperk niet zoo heel ver in het verledene ligt. Het Repertorium van Hooykaas en du Rieu is een voortreffelijke bibliographische handleiding daartoe, en de werken betreffende Indië zouden alleen naar tijdsorde te schikken zijn, om reeds daaruit tot de overtuiging te geraken, hoe verbazend de belangstelling omtrent onze koloniale bezittingen in de laatste jaren is toegenomen. Een halve

[pagina 762]
[p. 762]

eeuw geleden lag dat gansche veld als het ware nog onontgonnen. De vrees voor de uitingen der drukpers sloot een muur om de bevolking heen. Nog altijd hield de regeering die pers in eigen handen, niet gedoogende, dat zij iets anders te lezen zou geven, dan dorre staatsstukken en officiëele bescheiden. Alles stond onder het striktste toezicht van het censorschap der ‘Edele Compagnie’, en al bleek nu gaandeweg ook al meer en meer, dat het voorschrift: ‘om op de van buiten af in te voeren catalogi van boeken dermate te letten, dat die, indien zij ergerlijke schrifturen bevatten, door beulshanden zouden verbrand worden’, op den duur niet houdbaar was, toch werd er wel degelijk tegen gewaakt, dat noch van binnen noch van buiten zich stemmen openbaarden, die volgens het ‘Publiek Gezag’ in het geringste onoorbaar waren. De landsdrukkerij, en later die van het Bataviaasch genootschap voor kunsten en wetenschappenGa naar voetnoot1, waren nog de eenige drukpersen in het koloniale gebied; de Bataviaasche Courant was de eenige wreg tot het bekend maken van hetgeen de regeering dienstig oordeelde. Eerst in 1820 nam het gouvernement den schijn aan van eenige meerdere vrijgevigheid, door een uitnood iging: ‘om de Bataviaasche Courant door inzending van berigten een middel te doen worden tot uitbreiding van kennis onder de ingezetenen van Ned. Indië’, maar het bleef niettemin met zijn censuur daarbij zóó op wacht, dat schier de onschuldigste inzendingen tot den snipperbak gedoemd werden, uit vrees dat er eenige adder in het gras zich had kunnen verschuilen. Eerst in 1837 kreeg de regeerings-courant een mededinger in het blaadje de Soerabayasche Courant, een blad trouwens, om de censuur waar-

[pagina 763]
[p. 763]

onder het stond, van al heel weinig beteekenis, uit zijn bijnaam ‘het lorretje’ blijkbaar. In het zelfde jaar zag het eerste nommer het licht van Dr. van Hoëvell's Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, en sinds dien tijd trad de hervorming de koloniën binnen. Toch bleef zij slechts voortsluipen met zeer langzamen gang. In 1839 werd de eerste partikuliere boekhandel in Ned. Indië opgericht door Cyfveer, die dezen handel als een bijzaakje opzette naast zijn apotheek en daarmeê den verkoop van boeken uit de handen wilde halen van gewone tokohouders, bij wie men hier en daar alleen een boek te koop vond tusschen levensmiddelen en galanteriën in. Cyfveer deed zijn handel weldra over aan den apotheker Lange, den grondvester van het later zoo uitgebreide haudelshuis Lange & Co. In 1847 kwam W. Braining, vroeger als zendeling naar Java uitgezonden, op de gedachte een kleine drukkerij op te richten te Batavia, om zich zoo mogelijk meester te maken van een gedeelte van het partikuliere smoutwerk, dat tot heden toe tegen grof geld door de landsdrukkerij geleverd werd Zijn plannen waren nochtans laag bij den grond. Hij liet eerst één, daarna een tweede handpers uit Europa komen met een kleinen voorraad letters, en hanteerde zelf den zethaak, met een paar inlanders en een Chinees tot leerlingen. Met deze geringe hulpmiddelen begon hij zijn nieuw vak van nijverheid, evenwel niet dan nadat hij een grooten strijd gestreden had met het Indische gouvernement, dat eerst hem de uitoefening van zijn voornemen verboden, zijn gereedschappen ter inklaring geweigerd had en schoorvoetend eindelijk zijn vestiging toestond ouder beding en bedreiging, dat hij zich met zijn arbeid geheel zou onderwerpen aan het toezicht van de regeering. Opdat evenwel dit gevaarlijke voorbeeld niet een bres zou openen in de staatsheerschappij, vaardigde het gouvernement te gelijk, en wel in het bijzonder aan het Bataviaasch genootschap, het besluit uit: ‘dat in Nederl. Indië niet aan elk geoorloofd

[pagina 764]
[p. 764]

was, zijne gedachten en gevoelens door de drukpers, als een doelmatig middel tot uitbreiding van kennis en voortgang van verlichting, te openbaren, zonder eenig voorafgaand verlof daartoe noodig te hebben.’ Als een verzet tegen deze eigendunkelijke dwangbepaling werd in de bekende vergadering van Bataviasche ingezetenen op 21 Mei 1848 bij de regeering manmoedig aangedrongen op vrijheid van drukpers.

Deze beweging in Indië viel samen met een andere in Holland, die, al was zij van geheel anderen aard, de eerste krachtig in de hand zou werken.

In het bekroonde antwoord van K. Fuhri op de prijsvraag, in hoe ver er verval en kwijning bestonden in den Hollandschen boekhandel, ten jare 1846, had de schrijver er met nadruk op gewezen, welk een uitgestrekt gebied aan gene zijde der zee voor het debiet onzer boeken nog zoo goed als ongebruikt lag. Hij had zelfs een uitgewerkt plan aangegeven om, door vereeniging van kapitaal, op verschillende hoofdplaatsen correspondentiekantoren op te richten en vandaar uit het vruchtbare, maar verwaarloosde terrein te ontginnen. Toen twee jaren daarna zijn ontwerp geen ingang bleek te vinden en er zich niemand had opgedaan om in eenig opzicht de gegeven wenken in praktijk te brengen, begreep Fuhri, ondernemend als altoos, zelf de hand ook aan dezen ploeg te moeten slaan. Hij zond zijn broeder E.J.L. Fuhri op verkenning uit, en weldra, in April 1848, verscheen aan den vaderlandschen boekhandel een gedrukt schrijven, waarin den uitgevers bekend gemaakt werd dat laatstgenoemde zich te Batavia gevestigd had, en met den aandrang om aller medewerking, onder eenigszins vrijgevige voorwaarden. In dien brief werd op den voorgrond gesteld, dat een eigenlijk gezegde boekhandel, zooals die in Nederland bestond, in Indië ten eenenmale ontbrak. Wel hadden hoofdopzieners of directeuren van de landsdrukkerij en postdirecteuren zich met het debiet van boeken willen belasten,

[pagina 765]
[p. 765]

maar de aard hunner betrekking verbood dien heeren aan dat debiet een genoegzame uitbreiding te geven, zoo zij er al niet geheel meê hadden opgehouden. Alleen zonden enkele boekverkoopers in Holland op bestelling boeken naar enkele partikulieren, maar overigens was er van bekendheid met het nieuw uitkomende geen spraak. Om Indië voor den handel te winnen dienden de uitgevers dus ook van hun zijde voor een eerste proef wat over te hebben, evenals Fuhri zijn best zou doen van zijn kant. Zij moesten hem in commissie zenden 12 ex. van romans van bekende schrijvers, 6 van minder bekende, 6 van rechtsgeleerde, 4 van godgeleerde werken, 50 van schoolboeken, 12 van vlugschriften enz., zooveel mogelijk tegen het klimaat goed gekartonneerd, en alles tegen een ruimer korting dan gewoonlijk. Het ongeplaatste zou men binnen twree jaren terugkrijgen. - Tegen deze voorwaarden kwam men van verschillende zijden in opstand. Tot zulke opoffering was men niet bereid. Wilde E. Fuhri zich te Batavia vestigen, dan kon hij een behoorlijken inslag doen voor rekening, zijn boeken laten inbinden gelijk hij verkoos en daarentegen er zooveel geld voor vragen als hij er maar voor krijgen kon. In Indië was men aan grof geld gewoon.

Wat deze laatste bedenking betreft, zij hier ter loops aangeteekend, hoe de Hollandsche zucht om aan Indië veel geld te verdienen den handel, ook den boekhandel, daar langen tijd heeft, tegengewerkt. Terwijl de uitgevers in het moederland hun boeken thuis hielden, en de tokohouders op Java voor de weinige boeken, jaarboekjes, kinderwerkjes enz. die zij lieten uitkomen een dubbelen prijs rekenden, werd van Engelschen, Franschen, en van Belgischen kant vooral, een vloed van allerlei lektuur naar Batavia uitgezonden, in vendulokalen bij opbod geveild en voor aanzienlijke bedragen verkocht. Men liet daarvoor de dure Hollandsche lektuur natuurlijk op haar plaats. Evenzoo ging het met andere artikelen, zooals kantoorbehoeften. Allerlei soort van

[pagina 766]
[p. 766]

koopmansboeken, op een koopje gemaakt, van middelmatig papier, slecht ingebonden, werden tegen hooge fakturen van hier uit naar Java verscheept, terwijl veel beter werk, stevig gebonden en met koper beslagen, door Fransche huizen werd uitgezonden en gretig van de hand ging. Het was alsof van Hollandsche zijde, klaagde de Economist in 1850, al het mogelijke gedaan werd om de markt op Java voor onze eigen producten te sluiten en voor die van andere staten den weg te banen.

Terwijl de gebroeders Fuhri alles deden om de vooroordeelen weg te nemen, die hun plan bij den boekhandel had opgewekt, kregen zij gelijktijdig een scherpe mededinging in de firma Joh. Noman & Zoon te Zalt-Bommel. Het ondernemend hoofd van dat huis had door zijn kloeke daad van een goedkoope uitgaaf der Indische Staatsbladen de kracht van het debiet aldaar leeren kennen. Gesteund door eigen kapitaal kon deze firma haar voornemen breeder opzetten en krachtiger aanvatten, In het zelfde jaar als Ed. Fuhri uitging en zich met H.M. van Dorp te Batavia verbond, vertrok ook W.J. van Haren Noman, broeder van D. van Haren Noman, naar Indië en vestigde zich daar evenzeer als boekverkooper en drukkerGa naar voetnoot1. In laatstgemeld beroep had deze bij zijn komst nog wel evenzeer te kampen met gouvernements-belemmeringen, als waarmede iets vroeger Bruining in de vrije uitoefening van zijn bedrijf verhinderd werd, maar als boekhandelaar gelukte zijn zaak aanvankelijk beter. Noman wist zich al spoedig de levering van het noodige aan de gouvernementsscholen over geheel Java te bemachtigen, kreeg door zijn naam invloed bij de ambtenaarswereld, en had door zijn betrekking met de Zalt-Bommelsche firma een ruggesteun te meer, die hem op Fuhri's onderneming een belangrijk overwicht gaf. Daarbij had hij de handigheid,

[pagina 767]
[p. 767]

zich niet bij uitsluiting bij den verkoop van boeken te bepalen, maar zich toe te leggen op het debiet van allerlei andere artikelen, waarvoor Java plaats had. En zoo werd het kleine stedeke Zalt-Bommel weldra een soort van stapelplaats voor een zeer aanzienlijken uitvoer naar de buitenbezittingen, te ijveriger en te uitgebreider, toen in Maart 1850 Gualth. Kolff als hulp voor Noman naar Batavia uittoog en in zijn talenten en persoonlijkheid aan de jonge firma een kracht bijzette, die haar zelve grootelijks ten goede kwam, maar te gelijk voor den geheelen boekhandel van beteekenis was.

Ook de firma Lange & Co. liet zich ten zelfden tijde niet onbetuigd. Door de dreigende mededinging geprikkeld, nam zij almede in het jaar 1848 maatregelen tot uitbreiding en koos tot haar correspondent in Holland H. Nijgh, te Rotterdam, die haar op de hoogte zou houden van alles wat voor de Indische bevolking van nut zou kunnen zijn. Dezelfde taak vervulde J. Noordendorp te Amsterdam ten behoeve van de firma van Dorp, later van E. Fuhri afgescheiden, die zich te Soerabaya vestigde.

Door al deze als het ware op eenmaal in het leven gebrachte krachten kwam er vrijwat beweging. Tot heden toe was de behoefte aan boeken in Indië niet groot geweest. Leesgezelschappen, ambtenaren en enkele personen, die van tijd tot tijd boeken noodig hadden, plachten die meestal te ontvangen door tusschenkomst van bloedverwanten of boekverkoopers in Holland, voor den gewonen prijs, of, voor zoo ver zij in militairen dienst waren, door middel van het departement van oorlog met 10% verhooging, daardoor gewaarborgd dat zij van andere zijden niet veel erger gesneden werden. Dat laatste bleef toch maar al te veel gebeuren met boeken van weelde, huishoudelijke boeken, woordenboeken en wetenschappelijke werken, voor zooveel die door de Indische hand bezorgd en dan ongeveer voor den dubbelen prijs of nog duurder geleverd werden. Alsof Indië op eens een ondekte goudmijn ge-

[pagina 768]
[p. 768]

worden ware, zoo maakten de uitgevers gebruik van de gelegenheid om door middel van het Zalt-Bommelsche huis boeken in commissie te zenden aan het Bataviasche. Gansche balen werden verscheept, maar kwamen evenzeer een jaar daarna onverkocht terug, om de eenvoudige reden dat ze onverkoopbaar waren. W.J. van Haren Noman achtte het dan ook, om dien stortvloed te keer te gaan, noodig, zijn beroepsgenooten in te lichten wat hij gebruiken kon en wat niet. ‘Sommige uitgevers’, berichtte hij in 1851, ‘uit het oog verliezende, dat, al mag Indië misschien wat kwistiger zijn in het gebruik van enkele zaken, het groote publiek alhier niet minder gezet is op deugdelijkheid, vooral in ons vak, zonden, zoo al niet de minst courante, dan toch even weinig de jongst uitgekomene en meest belangrijke artikelen uit hun fonds. Anderen bedachten slechts weinig het groote onderscheid dat er in den socialen en morelen toestand van ons vaderland en deze kolonie gelegen is, 't geen evenzeer op de behoeften des geestes terugwerkt, en hunne boekwerken, hoezeer misschien in Europa eenigen opgang makende, bleven, als voor hier alle belangrijkheid missende, onverkocht. Nog anderen eindelijk overstelpten mij in de meest onevenredige hoeveelheid met hunne fondswerken, 't geen slechts een aanzienlijken retour moest ten gevolge hebben. Soliede werken van wetenschappelijken aard vinden altoos aftrek, vooral wanneer zij daarbij een eenigszins populairen inhoud voegen. Inzonderheid goeden regtsgeleerden en geneeskundigen boeken ontbreekt het zelden aan koopers. Geschriften over Indië, of koloniale belangen rakende, zijn natuurlijk hier op hun eigenaardig terrein. Belletristische werken, en daaronder met name romans, vinden dan slechts hunne plaats, als uitstekende of geruchtmakende namen op de titels voorkomen. Aan godsdienstige, vooral preekmatige boeken, zoo niet van beroemde auteurs, valt immer hier een karig debiet te beurt. - Mijn contract met het gouvernement tot de levering van alle schoolbe-

[pagina 769]
[p. 769]

hoeften aan de lagere scholen in Indië, thans in volle werking zijnde, kan zulks misschien door den tijd een belangrijk debouché opleveren. - Het debiet van tijdschriften en andere periodieke of vervolgwerken levert zoo oneindig veel moeijelijkheden bij verzending en betaling op in dezen uitgestrekten Archipel, met een publiek aan de onophoudelijkste mutaties onderworpen, dat het werkelijk slechts tot schade en verlies voor den verkooper leidt, de aflevering te bevorderen of bewerkstelligen vóór hij de werken compleet aan zijne principalen kan aanbieden. - Prospectussen en inteekenlijsten van nieuwe ondernemingen hebben geen ander nut, dan mij er meê bekend te maken; overigens gaan zij dadelijk in de snippermand. Zijn zij het waard en heb ik mijne persen disponibel, dan druk ik ze soms over, en wel ingevuld met Indische voorwaarden. De vroeger aangekleefde stelling is toch te dwaas, alsof de Indische boekhandelaar de ongelooflijk vele kosten van transport, assurantie en commissie vóór het goed nog zijne bestemming heeft bereikt, daarna de hooge Indische praauw-, koelie- en knechtsgelden, en eindelijk de uiterst kostbare Indische levenswijze, hoe eenvoudig ook ingerigt, zou kunnen bestrijden met een Hollandsch boekverkoopersrabat!’

Alzoo werd omstreeks 1850 onze kolonie in verschillende richting door de genoemde mededingende firma's voor den boekhandel wijder opengezet.

Ook werd daar te lande omstreeks dien tijd een nieuwe geest van vooruitgang wakker. In 1851 ondernam W. Bruining het eerste partikuliere dagblad te Batavia, Het Advertentieblad, maar nog altoos onder deze beperking, dat hem van gouvernementswege die uitgaaf werd toegestaan uitsluitend voor annonces, ‘met uitdrukkelijk verbod om daaraan nieuwsberigten van welken aard ook, veel minder kritiek van zaken en personen toe te voegen’. Eindelijk, onder den gouvernenr-generaal Duymaer van Twist, werd een eenigszins milder bestuur ingevoerd. In 1853 werd de grondslag

[pagina 770]
[p. 770]

gelegd van het eerste eigenlijk vrije dagblad in Indië, de Javabode. Maar de hulpmiddelen voor zulk een onderneming waren destijds nog zoo gering, dat zij niet tot stand kon komen zonder samensmelting van twee drukkerijen en broederlijke handreiking der onderscheiden boekhandelaars-firma's. Van Haren Noman & Kolff deden daartoe hun pas opgerichte drukkerij aan Bruining over, onder voorwaarde dat het nieuwe blad voor gezamenlijke rekening, in vereeniging ook met H.M. van Dorp, zou verschijnen. De letterkundigen W.L. Ritter en Mr. L.J.A. Tollens traden als eerste redacteuren op, met ijverige medewerking van een der uitgevers, Gualth. Kolff, die zelf in de redactie een zeer belangrijk aandeel nam.

Sinds 1853 wordt de maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling in Indië met ieder jaar grooter. In het regeeringsverslag van den toestand der koloniën over 1854 lezen wij het volgende:

‘Toenemend was de belangrijkheid der in Indië verschijnende tijdschriften, en wel hoofdzakelijk van het Tijdschrift voor de Indische taal-, land- en volkenkunde, uitgegeven door het Bataafsch genootschap van kunsten en wetenschappen; het Natuurkundig Tijdschrift, met ondersteuning van hetzelfde genootschap uitgegeven door de natuurkundige Vereeniging in N -Indië; het Geneeskundig Tijdschrift, uitgegeven door de Vereeniging tot bevordering van geneeskundige wetenschappen in N.-Indië; en het Tijdschrift voor Nijverheid, uitgegeven door de in 1854 tot stand gekomen maatschappij van nijverheid. - Meer dan vroeger werd in dit jaar van deze tijdschriften gebruik gemaakt door de regering tot openbaarmaking van verschillende belangrijke rapporten betreffende de wetenschappelijke werkzaamheden van vele ambtenaren der regering. Ofschoon deze stukken niet weinig bijdroegen tot verhooging van de waarde dier tijdschriften, en het afstaan alzoo als een gunstbetoon kan worden aangemerkt, is het evenwel billijk vóórgekomen, in het bijzonder aan de natuurkun-

[pagina 771]
[p. 771]

dige vereeniging, even als in het vorige jaar, eene geldelijke schadeloosstelling toe te kennen voor de groote kosten, aan de uitgave der aan haar afgestane rapporten verbonden.’

In gelijke verhouding breidt zich het debiet van boeken uit. De verschillende firma's, telkens met nieuwe aangevuld, wedijveren in krachtsinspanning, en onderwijl neemt de uitzending door boekverkoopers uit Holland naar Indische partikulieren, vooral door het gebruik maken van de landmail, dermate toe, dat de minister van financiën maatregelen nemen moet, de inzending van pakketten met bladen en boeken niet uit te stellen tot den laatsten dag vóór het vertrek der mail, ‘aangezien de wagenvrachten met boeken, aankomend op het uiterst oogenblik, voor den goeden gang van den postdienst hoogst belemmerend zijn’.

Merkwaardig is het bericht omtrent boekhandel en drukkerijen, voorkomend in het algemeene verslag van de kamer van koophandel en nijverheid te Batavia over het jaar 1865, al luidde het over dat jaar dan ook minder voordeelig. ‘De boekhandel’, zoo lezen wij daar, ‘die in Indië een meer zelfstandig bestaan van ongeveer twintig jaren telt, kon zich gedurende 1865 niet beroemen op bijzonderen bloei of groote uitbreiding. Het Indisch klimaat lokt niet uit tot het aanhouden, veel minder tot het aanloggen van uitgebreide boekverzamelingen. De groote bewegelijkheid en ongestadigheid eener blijvende woonplaats ontnemen het beschaafd gedeelte der Europeesche. bevolking daartoe alle aantrekkelijkheidGa naar voetnoot1.

[pagina 772]
[p. 772]

‘Ongedierte, vocht en stof zijn de vijanden, die hier meer dan elders de boeken verslinden, en er behooren buitengewone zorg en ijver toe, om deze op den duur te bekampen.

‘Toch wordt er veel in Nederlandsch Indië gelezen.

‘Maar die lektuur bepaalt zich voornamelijk tot de geschriften van den dag en van periodieken aard, die in de leesgezelschappen en sociëteiten, over den geheelen archipel verspreid, in omwandeling zijn.

‘De geregelde mail-aanvoeren bevorderen die zucht naar periodieke lektuur, en deze geven dan ook wel het meest leven aan den Indischen boekhandel, benevens een tamelijken omzet in werken van praktisch wetenschappelijken aard en van handboeken, die bij de uitoefening van ambts-bezigheden nuttig of noodzakelijk zijn.

‘De eigenlijke winkel-handel, die in Europa zooveel dagelijksch vertier in den boekhandel geeft, bestaat hier bijna niet.

‘De boekhandel, die in het moederland tot op de kleinste plaatsen zijn vertegenwoordiger telt, kan hier slechts op de hoofdplaatsen een bestaan aanbieden.

‘De vroeger vooral kostbare en trage wijze van verzending en inkasseering, vooral in de binnenlanden, schrikten hier de koopers af, maar het moet erkend worden, dat in de laatste jaren de verminderde port op drukwerken per post en de invoering van postwissels dabrin eene gunstige verandering heeft gebragt.

‘De kommissie-handel in boeken, die in Europa, vooral in Duitschland en in ons vaderland, een zoo belangrijke rol speelt, is

[pagina 773]
[p. 773]

hier op den duur niet bestaanbaar. De kostbaarheid van Indischen tijd en hoog arbeidsloon laten een zoo minutieusen en omslagtigen handel niet toe, waaraan nog het bezwaar van de terugzending der door het klimaat beschadigde artikelen verbonden is. Uit den aard der zaak kan een zoodanige handel zich slechts tot den verkoop van ettelijke uitgevers-fondsen bepalen, en sluit hij alzoo het denkbeeld van algemeenen boekhandel uit. Achtereenvolgens hebben dan ook de meeste boekhandelaren dien tak losgelaten en bepalen zij zich voornamelijk tot het ontbieden van boeken voor vaste rekening en eigen risiko.

‘De Indische boekhandelaar vindt ongetwijfeld zijn grootsten concurrent in den exporteur, zijn kollega in Europa. Ofschoon in den regel de europesche kostprijs van boeken volstrekt niet meer bezwaard is dan die van alle andere artikelen die hier in den kleinhandel worden aangeboden, schijnt het publiek steeds afkeerig, die verhooging op boeken toe te staan, waarvan de primitive kostprijzen toevallig meer algemeen onder ieders oog vallen. De meeste aanvragen worden derhalve tot den boekhandelaar in Europa gerigt, die noch de kansen van kvediet-verleening, noch de zware lasten en uitgaven, die den Indischen boekhandelaar drukken, in rekening behoeft te brengen.

‘Van dáár dat de laatste een voornaam middel van zijn bestaan moet zoeken in den verkoop van artikelen, die soms, maar ook niet altijd, tot de aanverwante vakken van den boekhandel behooren.

‘Publieke boek-vendutiën, gewoonlijk des avonds gehouden wordende, zijn vooral hier op de hoofdplaats doorgaans wel bezocht en geanimeerd. Maar de vele kosten aan het vendu-departement, huur en verlichting van het lokaal als anderzins verschuldigd, veroorzaken, dat ook bij eene voldoende bruto-opbrengst de verkoopers meestal onvoordeelige rekening maken.

‘De boekdrukkerijen verkeeren in Indië in vrij bloeijenden

[pagina 774]
[p. 774]

staat. De meesten werken met een of meer snelpersen en hare produkten kunnen wedijveren met die der beste typografische inrigtingen in Nederland.

‘De persen worden meestal gebezigd tot het leveren van zoogenaamd smoutwerk en imprimés voor den handel, en het drukken van tijdschriften en dagbladen.

‘Het drukken van boekwerken van eenigen omvang levert slechte resultaten, van wege het altijd zeer beperkt getal koopers. Alleen enkele handboeken van algemeen nut maken hierop weder uitzondering.

‘De arbeidsloonen van europesche werklieden in drukkerijen, met name van bekwame zetters, overtreffen die in Europa van tien- tot twintigvoud. Sommige drukkerijen voorzien in die behoefte door inlanders en Chinezen, maar waar smaak en kunstzin vereischt worden, schieten deze veelal tekort.

‘De journalistiek heeft in Indië zich in korten tijd op zeldzame wijze ontwikkeld. Terwijl een twaalftal jaren geleden slechts een paar bladen op Java bestonden, is dit getal thans in Indië tot op 16 geklommen, waarvan twee in de Maleische en een in de Javaansche taal het licht zien.’ -

 

Tot aanvulling van deze laatste regels en ten blijke, hoe, in vergelijking met de toestanden vóór 1851, de dagbladpers en de handelaren in Hollandsche boeken zich overal in onze overzeesche bezittingen hebben uitgebreid, volgt hier een opgaaf van boekhandelaars-firma's in de koloniën, zooals die voorkomt in Brinkman's Adresboek voor 1879.

Java.

Batavia. W. Bruining & Co. (G.J. Bruining en A. Waardenburg). Boekdr. uitg. van De Opwekker. - Werken van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. - Bin-

[pagina 775]
[p. 775]

tang-Barat, red. Wiggers. - Bintang Djohar, red. Martens. - H.M. van Dorp & Co. (C.H. en A. v. Dorp). Boekdr. uitg. van Java-bode, red. H.B. v. Daalen en L. Brunner. - Tijdschrift van het Regt in N.-I. - Hindia Nederland, red. L. Wolfe. - Ernst & Co. (Cd. Busken Huët). Boekdr. uitg. van Algem. Dagblad van Ned. Indië, red. Cd. Busken Huët en L'Ange Huët. - Werken van de Kon. natuurk. Vereeniging en van de Geneesk. Vereeniging in Ned. Indië. - Reisbibliotheek. - G. Kolff & & Co. (D.A. Hooijer). Boekdr. uitg. van Indisch Milit. Tijdschrift. - F.H. Kroon. Antiquar. boekh. - Ogilvie & Co. (H. Prange en C. Schreutelkamp). Boekdr. uitg. van Bataviaansch Handelsblad, tijdel. red. Mr. J.A. Haakman. - Insulinde. - Indisch Weekblad van het Regt. - Werken van de Indische Maatsch. voor Nijverheid en Landbouw. - Geneesk. Tijdschrift v. Ned. Indië. - Visser & Co. (F.J. Visser). - Djocdjokarta. H. Buning. Boekdr. uitg. van Mataran. - Pasoeroean. Van der Dungen & Co. Boekdr. uitg. van Handelsblad van Pasoeroean. - H.G. Klunder. Boekdr. uitg. van De Oostpost. - Samarang. A. Bisschop. Boekdr. - G.C.T. van Dorp & Co. (A.P.H. Ravenswaaij en J.A. v.d. Loeff). Boekdr. uitg. van Samarangsche Courant, red. Mr. P. Brooshooft. - Maleische Courant: Slompret Malayoe, red. W. Hoezoo. - H.F. Grivel & Co. Boekdr. uitg. van Samarangsch Advertentieblad. - De Groot, Kolff & Co. (C.L. Baier). Boekdr. uitg. van De Locomotief: Nieuws-, Handels- en AdvertentiebladGa naar voetnoot1, red. Mr. J.W.T. Cohen Stuart en P.A. Daum. - Soerabaia. Gebr. Gimberg & Co. (Kruseman à Keller). Boekdr uitg. van Maleische Courant: Bintan Timor, red. J.C. Fleur. - Soerabaiasch Advertentieblad. - Ch. Kocken & Co. Boekdr. uitg. van Soerabaia-Courant, red. J. van Krieken. - Thieme & Co. (D v. Heel). Boekdr. uitg. van

[pagina 776]
[p. 776]

Soerabaisch Handelsblad, red. J.A. Uilkens. - Onze Getuigenis. - Soerakarta. Jonas Portier & Co. Javaansche boekdrukkerij. Uitg. van De Vorstenlanden. - Javaansche Courant: Bromartani.

Buiten-bezittingen.

Sumatra's Westkust. Padang. L.N.H. Chatelin. Boekdr. uitg. van Sumatra-Courant. - H.J. Klitsch & Co. Boekdr. uitg. van Padangs Handelsblad. - Celebes. Makassar. Dungen van de Bille. Boekdr. uitg. van Makassaarsche Courant.

Paramaribo (Suriname. - Zuid-Amerika). Van Borgharen & Weytingh. - J. Morpurgo. Boekdr. uitg. van Suriname. - Suriname. J.J.F. Wessels. Schoolboekhandel.

Aanverwante vakken.

Heeft de schrijver tot het in het licht brengen van zijn arbeid de tusschenkomst van den uitgever noodig, ook deze heeft daarbij weder de hulp in te roepen van veler handen. Allen te zamen maken het boek. Als stoffelijk voorwerp van nijverheid draagt het de kenteekenen van zijn tijd. Zijn uiterlijke vorm hangt af van de meer of mindere bekwaamheid van allen die er hun aandeel aan toebrachten. Daartegenover, de bloei van den boekhandel is tevens het leven van zijn aanverwante vakken. Zij hangen aaneen.

Wij kunnen er niet buiten, al is het slechts in enkele bladzijden, in deze Bouwstoffen nog een zeer vluchtig oog te slaan op deze onmisbare meêwerkers aan het boek.

 

A.J. Servaas van Rooyen deelde in het Nieuwsblad de volgende aanteekening meê omtrent de verkooping van een drukkerij te 's Oravenhage nog geen eeuw geleden:

[pagina 777]
[p. 777]

‘Maandag 19 October 1789.

‘Is door het Gilde, op last van de Heer Procr. van der Cock, verkogt, ten huize van de Heer G. Bakhuysen, in de Papestraat; de Drukkerij van de Heer H.H. van Drecht: zijnde alvoorens de Conditie bepaald; namelijk, dat alles eerst apart zoude verkoopen: de Letters per pond, en voorts dan alles in eene koop zoude worden opgevijld en aan de meestbiedende zoude worden gegund. - En is dezelve gedaan als volgt:

Rosmulder 7 Paar Raamen de Hoop f 18-,,-,,-
Vos 1997 Ponden letters à 3 Str. 2 pn. het pond, de Kasten daaronder begreepen, mits betaalende voor het Paar 25 Str. buiten en behalven de koop der Letters, verdere Specie en de vignetten -,,-,,-
Bakhuysen Eenige vignet. en opgeslagen Letters 4-4-
Milon 1 Corrigeersteen en toebehooren No. 1 2-12-
Kräefft 1 Dito 1-2-
Bakhuysen 14 Galeijen met en zonder schuiven 4-4-
Denzelve 2 Bakken met formaathouten en Spaanen 1-16-
Rosmulder 1 Bak met blikke Linien etc 1-4-
Milon 1 Tafel met 4 Borden 1-12-
Bakhuysen De Bokken en het verdere 5-5-
Vos 1 Loog-Bak 3-10-
Kräefft 1 Pers No. 1 90-,,-
Vos 1 - - dito No. 2 45-,,-
  178-9-

welke uitgetrokken posten bij den anderen zijn gebragt tot eene koop, blijvende de Letters ten bepaalde prijze, en is alstoen kooper geworden de Heer Poolman te Schiedam voor de Somma van f 250.-’

[pagina 778]
[p. 778]

Zonder te willen uitmaken, of deze drukkerij niet behoorde tot de zeer kleinere toen bestaanden, meenen wij haar echter te mogen gebruiken tot een punt van vergelijking bij de reusachtige verschijnselen, die de tegenwoordige drukkerijen te zien geven ten gevolge van de uitvinding der snelpers.

Het eerste ontwerp tot zulk een werktuig, de snelpers, is de wereld verplicht aan de twee Duitschers Joh. König, drukkersgezel, en Bauer, mechanicus, beide verbonden aan de drukkerij van Bentley te Londen. De vraag of het niet mogelijk zou zijn, in korter tijd dan tot toen toe een grooter aantal bedrukte vellen voort te brengen, had hen na lang peinzen en rekenen op den weg gebracht van het nieuwe middel, dat zij in 1813 aan het dagblad the Times aanboden. De ontvangst beantwoordde alles behalve aan de verwachting. De proef was geslaagd, maar de werklieden, angstig voor hun dagelijksch brood, verzetten zich als één man en zoo vastbesloten tegen het invoeren van werktuigen, dat er tien jaren zouden verloopen eer the Times van een snelpers gebruik durfde maken. Onderwijl was König, een man zonder eenig fortuin, naar Duitschland teruggekeerd in de hoop daar gelukkiger te zullen slagen. Maar ook in eigen land wachtte hem teleurstelling. Met geldelijke hulp van eenige goedgezinden had hij te Oberzell bij Würtzburg zich tot werkplaats ingericht een gedeelte van een vervallen klooster, ten einde daar op kleine schaal een fabriek te beginnen van ijzeren persen. Allereerst stuitte hij evenwel al heel spoedig op de volkomen onhandigheid zijner Duitsche landgenooten om met ijzer, zoo nauwkeurig als het behoefde, om te gaan. Gedwongen tot het laten overkomen van enkele Engelsche werklieden, kon hij zijn eerste pers, toen zelfs reeds tot het drijven met stoomkracht ingericht, eerst in 1822 ter proef geven aan Cotta te Berlijn ten behoeve van diens Allgemeine Zeitung. Maar wat in Engeland gebeurd was, had eveneens plaats in Duitschland. De redactie van de Zeitung weigerde te arbeiden in de

[pagina 779]
[p. 779]

nabijheid van zulk een helsch gevaarte, en de zetters en drukkers liepen weg van schrik. Een afgebeden koninklijk bezoek van Maximilian Jozef van Beijeren, den hoogen beschermer van nijverheid en kunst, was noodig om in 1823 de stemming voor de nieuwe vinding een gunstiger wending te geven. König had nu zijn pleit gewonnen; hij kon althans zijn fabriek voortzetten. Maar toch bleef het vooroordeel hem nog zoo tegenwerken, dat hij op het einde van 1830 over heel Europa nog slechts 30 persen had afgeleverd, waaronder een der eersten, reeds in 1827, naar Nederland aan Joh. Enschedé & Zonen. Het verzet der werklieden was daarbij, behalve in ons goede vaderland, bijna overal hetzelfde. Het oude door het nieuwe te vervangen ging zoo gemakkelijk niet. De staatsdrukkerij te Parijs werkte nog in 1830 met 114 gewone houten handpersen, 6 Stanhope-persen van gegoten ijzer en slechts 5 snelpersen, welke laatsten bij den opstand in datzelfde jaar in de allereerste plaats door het volk werden vernield. König's fabriek te Oberzell, die het thans reeds tot een getal van 80 arbeiders gebracht had, zag dat cijfer in 1831 tot 14 ingekrompen. Men durfde de snelpers niet meer aan.

Intusschen liet König zich niet ontmoedigen. In weerwil van alle tegenkanting bleef hij zinnen op allerlei verbetering, vertrouwend wachtend op de tijden dat men aan zijn vinding recht zou doen. In 1832 maakte hij bekend, dat hij nu een pers gereed had, die wel 4000 bladen in een uur kon afwerpen; ‘al zou zulk een behoefte wel nooit ergens voorkomen,’ voegde hij erbij. Toch werd nu al meer en meer de aandacht voor zijn streven wakker. Het gebruik begon te herleven. Hij kreeg zelfs mededingers voor zijn fabrikaat in de firma Klein, Forst & Bohn, te Johannisberg aan den Rijn, in Marinoni te Parijs, en bovenal in den Amerikaan Hoe te New-York. De laatstgenoemde bouwde reeds in 1846, - zoo spoedig veranderden de tijden - ten behoeve van couranten een cylinderpers, die in staat

[pagina 780]
[p. 780]

was 20.000 bladen in het uur af te werpen en daardoor den naam van ‘bliksemsnelpers’ droeg. Sinds kreeg de snelpers overal burgerrecht. Het vooroordeel had moeten wijken voor de noodzakelijkheid. Door de stoompers bloeide het dagblad; omgekeerd, door de verbazende oplaag der couranten werd het werktuig al sneller en sneller. Elk jaar was getuige van nieuwe verbetering, van nieuwe wonderkracht. Op iedere internationale tentoonstelling trad ‘de koningin der aarde’ te voorschijn met vorstelijke,r machtsbetoon. In 1873 was te Weenen, meende men, de volmaaktheid bereikt, toen men het zoogenoemde ‘papier sans fin’ door raderen zag grijpen, aan beide zijden bedrukken, tot bladen afsnijden, en als gevouwen couranten afleveren, 20.000 in het uur, aan de postboden, die ze den volgenden dag zouden verkrijgbaar stellen in de meeste plaatsen van ons werelddeel.

Wat met het dagblad gebeurde, vertoonde zich in gelijke toepassing op tijdschriften boek, in klimmende evenredigheid. Naarmate van de voortbrenging vermeerderde het aantal lezers; naar gelang het cijfer der laatsten klom stond de pers gereed om aan elke behoefte te voldoen. De fabriek van König leverde in 1865 haar 1000e snelpers af; acht jaar later, in 1873, haar 2000e. Altoos nog een van de voornaamsten, wordt König's werkplaats thans niettemin door mededingers nog overtroffen. Duitschland bezat in 1879 niet minder dan 10 dergelijke fabrieken, Engeland 5, Frankrijk 4. Oostenrijk 2, Amerika meer dan eenig ander land.

In ons land is het gebruik der snelpers, bij zooveel beperkter oplagen, betrekkelijk veel langzamer ingevoerd dan elders. Alleen de voortreffelijke inrichting van Joh. Enschedé & Zonen, op typographisch gebied de roem van Nederland en met de besten in Europa wedijverende, bleef met die invoering, gelijk wij aantoonden, niet achter. Overigens stonden en staan wij, als

[pagina 781]
[p. 781]

klein land, met andere, kleine landen, in de achterhoede. De ouderwetsche houten handpers was tot tusschen 1840 en 1850 nog op de meeste mindere drukkerijen in gebruik. In 1836 gaf het Nieuwsblad, als iets heel bijzonders, een afbeelding van een gewone ijzeren Stanhope-handpers. In 1838 berichtte de Amsterdamsche boekdrukker Zweesaardt, dat hij, evenals zijn vakgenoot de volijverige C.A. Spin, thans in het bezit was van een ‘machine of snelpers’. Eerst in 1855 meldt G.J. Thieme te Arnhem, dat hij zich als agent voor de fabriek van Klein, Forst & Bohn, en A.W. Sijthoff te Leiden, dat hij, naar aanleiding van eigen proefondervindelijk gebruik sinds 1853, als agent voor die van Reichenberg met de levering van snelpersen zich belast. Omstreeks dienzelfden tijd komen zulke persen op de drukkerijen van P.D. van Es te Amsterdam, Arrenberg & van Reyn te Rotterdam, G.T.N. Suringar te Leeuwarden, H.L. Smits te 's Gravenhage, Kemink & Zu te Utrecht, C.A. Campagne te Tiel, Rutering & Vermandel te Deventer, G.B. van Goor te Gouda, van Druten & Bleeker te Sneek, M. Wijt & Zonen te Rotterdam. Bij gelegenheid der Costersfeesten te Haarlem in 1856 verdringt het publiek zich rondom het wonder der snelpers, daar in werking gesteld uit A.C. Kruseman's drukkerij en voor de oogen van het algemeen toen nog iets geheel nieuws. Thans is er geen werkplaats van eenige beteekenis, of de raderen der snelpers snorren er, door stoom gedreven.

Naast de verbetering der persen mag die van de lettertypen niet voorbijgezien worden. Vóór 1830 behielp men zich nog altijd met de thans in ons oog lompe vormen van jaren her. Sinds kwamen de smaakvoller soorten van Bauer te Frankfort, Schelter & Giesecke te Leipzig, Brandler en de staatsdrukkerij te Weenen, Flinsch te Frankfort, Didot en de staatsdrukkerij te Parijs, Thorowgood te Londen, niet te vergeten Joh. Enschedé & Zn. te Haarlem, wier matrijzen-voorraad de bewondering van

[pagina 782]
[p. 782]

heel Europa wegdraagt. De lettertypen in de jongste halve eeuw in zwang gebracht zijn vertwintigvoudigd, daargelaten nog die der oostersche talen en de versieringen van randen, bloemen, strikken enz., die de bevalligheid onzer hedendaagsche drukwerken verhoogen en het zetten van een hand- tot een kunstwerk verheffen.

 

Nog in het begin van ons tijdvak heerschte bij onze uitgevers een vooroordeel tegen het zoogenoemde machinale papier. Oude firma's gebruikten bij voorkeur het gewettigde handpapier en wilden van dat goedkooper namaaksel niets weten, al beweerde de pers, dat het even goed, zoo niet beter te bedrukken was dan het ouderwetsche. Men wist niet waar het van gemaakt werd; het barstte in de vouwen; het deugde niet voor een blijvend boek. Dij firma's als Luchtmans, Bohn, van Boekeren, zou het niet in huis komen.

Beijerinck, Frijlink, Fuhri en eenige anderen, dachten er anders over. En hun uitgaven bleken er inderdaad keuriger uit te zien en getrokken te worden, al waren ze niet voor de eeuwigheid bestemd. De een volgde den ander, en weldra raakte het handpapier voor boeken geheel uit den smaak, zeer ten nadeele van de Hollandsche fabrieken, die, al gingen zij met den tijd meê, in de Belgische en Fransche scherpe mededingers kregen.

Het Tijdschrift van de Maatschappij van Nijverheid deelt daaromtrent in 1870 het volgende meê van de hand van P. Smidt van Gelder, op het gebied van den papierhandel hier te lande als fabrikant bij uitnemendheid een man van gezag: ‘Het Hollandsche papier,’ schrijft hij, ‘heeft langer dan twee eeuwen zoowel buitenals binnenslands zijn roem staande weten te houden. Er is gevaar geweest dat het daarmeê gedaan zou raken. De uitvinding van werktuigen en de toepassing van den stoom is van overwegenden

[pagina 783]
[p. 783]

invloed geweest op vele takken van nijverheid, maar zeker wel bovenal op de papierfabrikage, die daardoor een gebeden ommekeer kreeg. De handenarbeid werd door werktuigen vervangen, de prijs van het papier verminderde aanzienlijk en dreigde de bestaande oude industrie hier te lande met vernietiging. - In plaats van op betrekkelijk kleine schaal het vak te beoefenen verrezen groote etablissementen, die belangrijke hoeveelheden in korten tijd konden voortbrengen, waardoor een strijd scheen te zullen ontstaan op leven en dood tusschen de oude en de nieuwe papier-industrie. Aanvankelijk worstelde het handpapier tegen het uit het buitenland aangevoerde machinale, en het valt niet te ontkennen, dat die strijd had moeten eindigen met het vernietigen van het eerste. Doch allengs verrezen ook hier fabrieken, hetzij oude die vervormd werden, hetzij geheel nieuwe die den buitenlander het hoofd gingen bieden niet alleen, maar die ook weldra in het buitenland een afzet voor hare voortbrengselen gingen zoeken. - Onvermijdelijk heeft menige fabriek van handpapier hierbij den tol moeten betalen; doch ook zeer velen hielden zich staande, zoo zelfs, dat men kan aannemen dat in geen land ter wereld zoo vele fabrieken van handpapier bestaan als in Nederland; en het is juist deze omstandigheid, die op den duur haar instandhouding zal bevestigen. Immers het handpapier, dat nog steeds tot vele doeleinden de voorkeur erlangt, begint hoe langer hoe meer een afzet naar het buitenland te vinden, waardoor men mag aannemen, dat de handfabrieken in Nederland een specialiteit zullen blijven, die haar een voortdurend bestaan zal doen behouden.

‘Nauwkeurige gegevens omtrent het aantal en de belangrijkheid der Nederlandsche papier-fabrieken in haren bloeitijd ontbreken. Men bezit echter een nauwkeurige statistiek, die in het jaar 1854 is opgemaakt. Het was in dien tijd, dat de papierfabrikage zich weder begon op te heffen, en het kan dan

[pagina 784]
[p. 784]

ook niet onbelangrijk geacht worden, den tegenwoordigen toestand (1870) met dien van dat jaar te vergelijken.

‘In 1854 bestonden er 167 fabrieken, die jaarlijks 10.146.000 kg. lompen verwerkten, waardoor kan worden aangenomen, dat omstreeks 8.000.000 kilogr. papier geleverd werden. Onder deze waren er slechts 6, die te zamen met 11 papiermachines werkten.

Bij den aanvang van 1870 bestonden er 128 fabrieken, waaronder 14 met 26 papiermachines, voortbrengende ruim 14.800.000 kilogr. papier, waarvan ongeveer 10.000.000 kilogr. machinaal werden vervaardigd. Het blijkt dus, dat, hoewel het aantal fabrieken sedert 1854 met 39 is verminderd, de productie sedert dien tijd bijna verdubbeld is.

De gemiddelde waarde van het hier te lande vervaardigde papier bedraagt f 4.500.000, waarvan in 1869 voor een waarde van f 1.387.000 werd uitgevoerd. Daarentege werd van het buitenland ingevoerd voor een waarde van f 1.112.000, zoodat de waarde van den invoer f 275.000 miuder bedroeg dan die van uitvoer. - De consumptie van papier in Nederland bedraagt omstreeks f 4.200.000.

Uit de vergelijking met 1854 blijkt overtuigend, dat de papier-industrie vooruitgaande is. Mogen dan ook in sommige streken enkele fabrieken in min of meer kwijnenden staat verkeeren, in het algemeen mag gezegd worden, dat deze tak van nijverheid met haar 128 fabrieken, waarin omstreeks 3000 werklieden gebezigd worden, nog steeds een waardige plaats in de Nederlandsche nijverheid inneemt.’ -

Bij deze mededeeling is gevoegd de volgende opgaaf van bestaande fabrieken in 1870:

[pagina 785]
[p. 785]

Fabrieken. Kuipen. Machines. Werklieden. Water. Water en stoom. Produc. jaarl. Kilogr.
Gelderland 94 97 7 1146 81 8 4.820.500
Overijssel 3 1 3 52 1 - 1.056.500
Noord-Brabant 1 - 1 30 - - 300.000
Zuid-Holland 10 17 - 130 - - 460.000
Noord-Holland 13 32 1 501 - - 1.900.000
Friesland 2 2 2 90 - - 1.260.000
Groningen 1 - 4 45 - - 1.200.000
Limburg 4 - 8 994 - 3 3.880.000

Water, stoom en wind. Stoom. Wind. Wind en stoom. Produc. jaarl. Kilogr.
Gelderland 1 1 2 1 4.820.500
Overijssel - 1 1 - 1.056.500
Noord-Brabant - 1 - - 300.000
Zuid-Holland - - 10 - 460.000
Noord-Holland - - 12 - 1.900.000
Friesland - 1 1 - 1.260.000
Groningen - 1 - - 1.200.000
Limburg - 1 - - 3.880.000

[pagina 786]
[p. 786]

In 1873 kwam er over heel Europa een algcmeene papiernood door het gebrek aan lompen en het stijgen van de prijzen van steenkolen, ijzer, werktuigen, weekloonen enz. Vooral de sparte, een plantsoort die voornamelijk in Algiers en andere zuidelijke landen groeit, werd een plaatsvervangster voor lompen. Sinds 1873 maakt Algiers een belangrijken tak van handel uit de sparte. De Economist van 1875 geeft op, dat dit land toen reeds meer dan vier en een half millioen hektaren met sparte beplant had.

Daargelaten, dat het papier voor zooveel andere maatschappelijke behoeften gebruikt wordt behalve voor die der drukpers, mag toch wel aangenomen worden, dat het voor laatstgenoemd oogmerk het meest gebezigd wordt. Met het oog daarop is het van eenige beteekenis, te herinneren, dat de jury van de internationale tentoonstelling te Parijs in 1878 de jaarlijksche voortbrenging van papier schatte:

In Frankrijk op fr. 180 mill.
In Engeland op fr. 225 mill.
In de Vereenigde Staten op fr. 285 mill.
In Nederland en België op fr. 45 mill.
In Duitschland, Oostenrijk, Hongarije, Denemarken, Zweden, Noorwegen en Rusland op fr. 340 mill.
In Spanje, Italië, Griekenland, Portugal en Zwitserland op fr. 45 mill.
  _____
  fr. 1120 mill.

Voor de pers begrootte die jury het verbruik op 565 millioen.

De Belgische fabrikant de Naeyer heeft op die zelfde tentoonstelling 50 plantaardige grondstoffen vertoond, die ter vervanging van of vermenging met lompen tegenwoordig dienst doen. De jury vestigt er te gelijk de aandacht op, hoe dankbaar men dezen hulpstoffen zijn mag, omdat ze zoo hoogelijk meedoen tot

[pagina 787]
[p. 787]

het goedkoop maken van het papier en daardoor bijdragen tot de verspreiding van meer algemeene beschaving.

Volgens een andere opgaaf leverde Duitschland in 1878 het meeste papier, en wel in verhouding met de volgende landen:

Duitschland (1878) 3.600.000 centenaars.
Engeland (1877) 3.400.000 centenaars.
Ver. Staten (1876) 3.000.000 centenaars.
Frankrijk (1876) 2.960.000 centenaars.
Oostenrijk (1878) 1.596.000 centenaars.
Italië (1877) 960.000 centenaars.
Rusland (1875) 670.000 centenaars.
België (1877) 450.000 centenaars.
Zweden en Noorwegen (1876) 270.000 centenaars.
Hongarije (1878) 265.000 centenaars.
Spanje (1877) 260.000 centenaars.
Nederland (1876) 144.000 centenaars.
Portugal (1876) 120 000 centenaars.
Denemarken (1875) 72.000 centenaars.
Zwitserland (1877) 20.000 centenaars.
Canada (1876) 10.000 centenaars.
Brazilië (1876) 8.000 centenaars.
Afrika (1876) 5.000 centenaars.

in ongeveer 3000 papierfabrieken over de aarde verspreid, welke 250.000 menschen direct en 100.000 bij de voorbereidende werkzaamheden bezig hielden. De bevolking verbruikte jaarlijks per hoofd ongeveer, in Noord-Amerika 8 K.G. papier, in Engeland 6, Duitschland 5, Oostenrijk 4, Frankrijk 3½, Italië 1½, Spanje ½ en Rusland ¼.

In de laatste jaren is Holland zijn alouden roem voor het ouderwetsche handpapier op nieuw gestand gaan doen. De vinding der photogravure heeft haar toepassing gezocht allereerst in den namaak van prenten van vroegere meesters en maakte, om

[pagina 788]
[p. 788]

dien des te bedriegelijker te doen zijn, daarbij gebruik van oorspronkelijk papier. Weldra sloeg dat gebruik ook op boeken over, en meer dan ooit hebben onze fabrieken daaraan een tegenwoordigen bloei te danken.

 

Een gansche hervorming heeft in onzen handel plaats gegrepen door de toepassing der houtgraveerkunst. Een heel nieuw tijdperk is voor haar opengegaan, en de weldaden die zij daarmeê over de gansche maatschappelijke samenleving heeft uitgestort, zijn niet hoog genoeg te loven. In het begin dezer eeuw was het graveeren in hout, vroeger in de Duitsche school van Wolgemuth, Pleydenwurf, Albrecht Dürer, Holbein e.a. zoo heerlijk bloeiend, als uitgestorven. Alleen in Berlijn, aan de akademie van beeldende kunsten, werd die kunst nog in een schaduw van eer gehouden en beoefend door de beide Unger's, vader en zoon. Meestal bestond hun arbeid in versierde letters, randen, vignetten, nu en dan slechts in eenige grootere plaat. Door den welbekenden Franschen drukker Didot in hun verdiensten opgemerkt, deed deze den jongeren Unger, omstreeks 1810, naar Parijs overkomen om daar voor zijn drukkerij werkzaam te zijn, terwijl in diens plaats aan de Berlijnsche akademie de later zoo beroemde graveur Gubitz aangesteld werd, die ten zelfden tijd in Duitschland trachtte de kunst van haar ondergang te bewaren niet alleen, maar als van ouds te doen herleven. Didot's goede voornemens gelukten niet. Voor versierings-werk kon hij de houtgravure gebruiken, voor plaatwerk wenschte het publiek geen afstand te doen van zijn smaak voor kopergravure en steendruk. In 1830 was er, bij den terugkeer van Unger naar zijn vaderland, in Parijs slechts één firma, die zich met kunsthoutgravure bezighield. - Intusschen begonnen uitgevers, bijna te gelijk in Frankrijk, Duitschland en Engeland, het voor-

[pagina 789]
[p. 789]

deel in te zien van het aanwenden der houtgravure op de gewone boekdrukpers, tegenover den veel kostbaarder afzonderlijken plaatdruk. De gedachte tot het uitgeven van geïllustreerde volksgeschriften openbaarde zich in de drie genoemde landen schier te gelijkertijd. In het begin van 1833 vatte Ed. Charton te Parijs het voornemen op tot het ondernemen van zijn Magasin pittoresque. ‘Om te zien, in hoever ik daarin zou kunnen slagen’ - zoo verhaalt hij in l'Illustration van 1879 - ‘wendde ik mij tot de éénige graveursfirma Andrew, Best & Leloir, die in een vrij armelijk vertrek in een achterhoek van Parijs haar bedrijf uitoefende. Deze eerzame burgers werkten met hun drieën, zonder een enkelen leerling. Toen ik hun mijn plan voorlegde en hun hulp inriep om mij elke week drie of vier platen te leveren, lachten zij mij in het aangezicht uit, verweten mij dat ik van hun werk geen verstand had, en verklaarden dat zij er misschien over zouden kunnen denken, indien ik mijn woord week in maand wilde veranderen. Zij van hunnentwege hadden er geen begrip van, dat ik van mijn kant hun een toekomst van goud en eer kwam aanbieden! Ik hield aan, verzekerde hun dat ik zooveel mogelijk geduld zou hebben, dat ik in den beginne met gemakkelijk werk tevreden zou zijn, en dat ik desnoods naar bijstand zou omzien ook in het buitenland. Vooral het laatste werkte: het prikkelde het eergevoel. Mijn Magasin pittoresque kwam tot stand, slaagde boven verwachting, werd nagevolgd, en binnen twee jaren, in 1835, bezat Parijs niet minder dan 70 kunstenaars, die zich op de houtgravure toelegden. In 1843 richtte ik l'Illustration op. Monsieur Best sprak niet meer van bezwaren. Hij omringde zich van een aantal jeugdige artisten, die soms nacht en dag doorwerkten, elk groot blok onder elkander verdeelden, wonderen deden van handigheid en spoed en, ik moet het helaas zeggen, nu en dan zich blind of dood werkten. ‘Mais, toute profession a ses martyrs.’ Messieurs Best en Leloir werden

[pagina 790]
[p. 790]

voorname heeren, woonden weelderig, werden met gouden medailles en eerekruisen overladen en, wat meer zegt, hadden op hun kunstgebied Frankrijks roem hooggehouden.’

Wat in Frankrijk gebeurde, vertoonde zich met gelijke drift in Engeland, in Duitschland, en kort daarna in alle landen van Europa. De uitgaven van het Penny-magazine in 1832 en van het Pfennig-magasin in 1833 vielen bijna samen met het Magasin pittoresque. De houtsnede overvleugelde weldra elke andere plaatkunst. De geïllustreerde weekbladen vermenigvuldigden zich, jaar aan jaar, over de gansche beschaafde wereld. Het graveeren kostte geen tijd meer; opzien tegen geldelijke offers kwam evenmin te pas. Alleen de Ill. London News leverde 40.000 platen binnen 30 jaren. De kunst van afbeelding veroverde zich een onmisbare plaats op elk gebied van wetenschap en fraaie letteren. De geleerde ontving haar hulp met open armen; de eenvoudige genoot haar met gretig genot. Het gedrukte boek, van prenten voorzien, vond toegang tot millioenen gezinnen, waarvoor het vroeger gesloten was. De deftigste klassiek en het goedkoopste schoolboek sierden zich op met illustratie. Het aanschouwelijke werd het voertuig voor het afgetrokkene; het onderwijs zocht door den weg van het oog zijn plaats naar het verstand. De teekenpen vertolkte de taal in lijnen; schrijvers en dichters zagen hun gedachten en aandoeningen teruggegeven in vorm en beeld. Kennis, door kunst voortgeholpen, trad de woonkamer binnen van den hoogstgeplaatste tot den nederigste en strooide er haar zaden voor de toekomst, tienvoud, honderdvoud. De kunstschatten uit alle museums, afgeschaduwd op het houtblok, werden publiek eigendom; de prachtwerken der hedendaagsche meesters bleven niet langer in handen van de bevoorrechte eigenaars, maar openbaarden zich aan honderdduizenden oogen, door den lichtdruk in hun fijnste bedoelingen nagebootst op hout. De beschaving langs den weg van het schoone wrerd over de gansche menschelijke maat-

[pagina 791]
[p. 791]

schappij der 19e eeuw een zedelijke kracht, wier invloed voor den blik des tegenwoordigen tijds nog niet te berekenen valt.

Wees daarbij gedachtig aan de toepassing der galvanoplastiek, der clichés, der stereotypie, der photographie en de menigte dergelijke vindingen der jongste jaren. - Wie telt de wonderen op het gebied der drukpers van het jaar 1830 af tot op den huidigen oogenblik! - De verbetering der drukkunst, met haar dagelijks aanwinnende wijzigingen, gaf leven aan niet minder dan 100 vaktijdschriften, in 1879 alléén ten behoeve van boekdrukkers bestaande. Daarvan zien het licht 12 in Duitschland, 9 in Oostenrijk en Hongarije, 3 in Zwitserland, 2 in Denemarken, 8 in Frankrijk, 4 in België, 4 in Spanje, 5 in Italië, 1 in Rusland, 1 in Roumenië, 8 in Engeland, 32 in Noord-Amerika, 1 in Mexico, 2 in Australie, behalve die, welke in Faulmann's Geschichte der Buchdruckerkunst niet vermeld worden.

Van ons eigen klein landje, al mag het in zeker opzicht zich beroemen de geboorteplaats te zijn der houtsneekunst in de uitgaaf van het Speculum humanae salvationis en de Biblia pauperum, was het wel niet te verwachten, dat het zou meêdoen in de eerste of in de grootste verschijnselen dezer nieuwe toepassing. Het Nederlandsch Magazijn bij Gebr. Diederichs in 1834, meestal gevoed met geleende prenten, en de Aardbol, bij J.H. Laarman in 1837, met oorspronkelijke gravuren, behoorden bij ons tot de eerste geïllustreerde volks-uitgaven. De uitnoodiging om de eerste deelen dezer werken eens op te slaan, is niet te onpas voor hem, die het onderscheid wil kennen tusschen toen en thans. Zij zijn letterlijk niet aan te zien die gehakte groeven, dat broddelwerk van eerste proeven, bovendien afgedrukt zonder de geringste zorg. Lomp van lijn, woest van werk, slordig en slecht van sneê, drabbig van druk, zijn ze als nacht en dag tegenover die vaste, volvaardige vormen, die teêre tinten, dat meesterwerk van onzen tegenwoordigen tijd, als met graveernaald

[pagina 792]
[p. 792]

en drukpers gepenseeld. - Ten aanzien van verbetering in onze smaak en uitvoering zijn wij grooten dank schuldig aan de oprichting van de maatschappij van schoone kunsten in 1840, die onder leiding van den kunstenaar Brown hier vrijwat beter werk aan de markt bracht dan waaraan wij tot dien tijd gewend waren. Hoe men die maatschappij bij haar optreden ook mocht veroordeelen, onmiskenbaar staat het vast, dat zij bij onze uitgevers de oogen geopend heeft voor hetgeen er met houtgravure te doen viel, en bij onze kunstenaars den lust heeft opgewekt hun teekenstift dienstbaar te maken tot de versiering van drukwerk. Daaraan hebben wij in de allerhoogste plaats te danken dien overvloed van juweeltjes door onzen eenigen Ch. Rochussen tusschen onze boeken gestrooid, en met en na hem door al zijn kunstbroeders, die glans geven aan onze hedendaagsche schilderschool.

Beijerinck, Frijlink, Fuhri behoorden weder tot de eerste uitgevers, die, met meer of minder verdienste, de houtgravure als illustratie tusschen den tekst in zwang brachten; laatste genoemde vooral, nadat hij de werkplaatsen van de maatschappij van schoone kunsten had overgenomen, en daarin gevolgd door A.W. Sijthoff, die zelfs in 1853 als erkenning van zijn streven op dat gebied de gouden medaille van de Nederlandsche maatschappij van nijverheid mocht behalen.

Kunsthoutgraveurs heeft ons land, behalve enkelen als Weissenbruch, Verveer, Kachel e.a., niet veel opgeleverd. Ons terrein en onze handel waren daartoe te beperkt. Waar onze schilders hun talent van teekening ten beste gaven, moest meestentijds de hulp van het buitenland voor de gravure worden ingeroepen. Op groote schaal nochtans werd door onze uitgevers gebruik gemaakt van clichés, die vooral na 1860 overvloedig uit Frankrijk, Engeland en Duitschland getrokken werden en die aan een aantal kostbare en bloeiende ondernemingen het leven gaven. -

[pagina 793]
[p. 793]

Buiten de Haarlemsche drukkerijen, onderscheidden zich die van A.W. Sijthoff te Leiden, en G.J. Thieme te Arnhem, in het zich toeleggen op de op zich zelv' staande kunst van den toestel voor den plaatdruk.Ga naar voetnoot1

 

Is de houtgravure in de laatste halve eeuw al meer en meer van onberekenbaar gewicht geworden voor de plannen en ondernemingen van de uitgevers, de vooruitgang in andere vakken van bijkomstigen aard mag daarbij niet worden achtergesteld.

Dit geldt allereerst van de steendrukkunst. Op het gebied van kunstnijverheid is er zelden een vinding geweest van spoediger en uitgebreider toepassing dan de lithographie. In den aanvang alleen bestemd voor letterdruk, spoedig daarna ook voor muzieknoten, kwam men er als van zelf toe om te beproeven, in hoe ver ook een teekening met zacht krijt op den geslepen, later eenigszins gekorrelden steen geschikt zou zijn tot het vermenigvuldigen van afdrukken. Het welgelukken van die pogingen gaf op eenmaal aan deze gelukkige gedachte een hooge vlucht. Binnen weinig jaren werd de lithographie aan allerlei doel dienstbaar. Zoowel met de graveernaald als met krijt werd de steendruk gebezigd voor de afbeelding van werktuig- en natuurkundige voorwerpen, weldra voor vignetten, eindelijk voor kunstplaten, ten slotte, door middel van onderscheiden steenen, tot den kleurdruk, waaraan wij eerst de groote verveelvoudiging van landkaarten, en later de chromolithographiën te danken hebben, die op allerlei wijs voor handel en nijverheid haar toepassing

[pagina 794]
[p. 794]

vinden. De uitvinder Aloys Senefelder, in 1834 overleden, mocht het nog beleven, dat zijn kunst bezig was haar weldaden over heel de wereld te verspreiden. Jaren daarna, in 1871, werd 's mans honderdjarige geboortedag in alle landen met dankbare herinneringsfeesten gevierd.

Omstreeks het jaar 1818 werd de jonge, gebrekkige lithographie, en wel door een broeder van Senefelder, hier te lande voor het eerst in werking gebracht op de boekdrukkerij van C.A. Spin te Amsterdam, tot het snel afleveren van beursberichten. Korten tijd daarna gebruikten Gebr. Diederichs den steendruk voor een uitgaaf van zwarte schaduwbeelden. Eerst omstreeks 1830 trad de lithographie hier op het gebied der kunst. In 1834 leverde de uitmuntende inrichting van J.D. Steuerwald te 's Gravenhage, aan wiens talent wij ook de zoo schoone nabootsing van medailles verschuldigd zijn, de keurige verzameling van kunstplaten naar beroemde vaderlandsche oudere en nieuwere meesterstukken. Een jaar daarna maakten de Erven Doorman van die inrichting gebruik tot het ondernemen van een bijbeluitgaaf met zestig steendrukplaten. Kort daarop vestigden zich andere steendrukkerijen, waaronder die van Gebr. van Lier te 's Hage en die van H.J. Backer te Dordrecht, ook om de vervaardiging van keurige vignetten en platen voor boeken, bijzondere vermelding verdienen. Na Backer's dood in 1846, ging de levering van die soort van werk vooral over aan C.W. Mieling te 's Hage, die zich in 1839, en aan Desguerrois & Comp, die zich reeds vroeger daartoe te Amsterdam hadden ingericht. Beide firma's legden zich tevens toe op de uitgaaf van kunstplaten, vooral Mieling, wiens album van meesterwerken uit 's konings kabinet en verschillende prachtwerken over Java tot de besten in hun soort behooren. De vestiging van de Kunstkronyk, van het Allum voor schoone Kunsten en dergelijke verzamelingen meer gaven aan onze vaderlandsche schilders, zooals o.a. de beide Weissenbruch's, Allebé, Ch. Rochussen,

[pagina 795]
[p. 795]

ruime gelegenheid om zich ook in het steenteekenen te onderscheiden, en aan ons publiek om met de voortbrengselen onzer nieuwere school meer bekend te worden. De werkplaatsen van E. Spanier te 's Hage, P.W.M. Trap te Leiden, J. Oomkens te Groningen, P.W. van de Weyer te Utrecht, O.D. Emrik te Haarlem, behoorden tot de eersten en besten hier te lande. Vooral niet te vergeten de rijksinstelling: het topographisch bureau, dat met de beroemdste Europeesche lithographische werkplaatsen wedijvert.

Op laatstgenoemde voortreffelijke inrichting heeft de lithographie, geholpen door de toepassing van verschillende wetenschappelijke kunstmiddelen, vooral in het vervaardigen van kaarten een toppunt van glorie bereikt. Reeds van oudsher stond ons land op het gebied der cartographie of het vervaardigen van landkaarten, toen in koper gesneden, hoog aangeschreven. Zelfs hebben wij daarin een van de oudste brieven. Ons vaderland heeft zich te beroemen op Jacob van Deventer, die reeds in de eerste helft der 16e eeuw een aantal keurige kaarten in hout graveerde en wiens verdienstelijk leven door onzen W. Eekhoff beschreven werd in de Handelingen der Maatschappij van Letterkunde 1879. Eerst na van Deventer kwam het graveeren in koper uit Italië tot ons over. Verbazend is de vooruitgang, dien deze kunst vooral in de laatste jaren gemaakt heeft. Kolonel W.F. Versteeg heeft daaromtrent een allermerkwaardigste studie aan het aardrijkskundig genootschap, dat onder zijn leiding staat, aangeboden. Onder de toepassingen tegenwoordig in gebruik noemt hij allereerst de scheikundige reliefgraveerkunst, de zincographie van Gillot, de verbeteringen daarin van Dulos, de chromolithographie, de heliographie van Daguerre, het galvanoplastisch verkoperen van gelatine-platen van Poitevin en Pretsch, de photolithographie, waarin zooveel te danken is aan onzen landgenoot Mr. Asser, de photoglyptiek van Woodbury, de vergrooting en verkleining van teekeningen langs photographischen weg en van matrijzen

[pagina 796]
[p. 796]

door verschillende kunstmiddelen. Voor het opnemen en cartographieeren van terreinen worden daarin wonderen gedaan in Oostenrijk, Rusland, Britsch-Indië, ook in onze koloniën. Als een voorbeeld vermeldt hij o.a. het vermenigvuldigen van projectieteekeningen in Engelsch-Indië door middel der zincographie. Alleen in 1877 werden van 2725 afdeelingskaarten niet minder dan 244.593 afdrukken genomen in de werkplaats te Calcutta, behalve die op nog vier andere inrichtingen van de Engelsche regeering. In Oostenrijk voelde men zich in 1868 ongerust over de grove onvolledigheid, die er bestond in de officieele carteering van dat rijk. De bestuurder van het topographisch bureau, generaal Kuhn, nam toen op zich binnen een tiental jaren niet minder dan 715 bladen te leveren, die een geheele nieuwe kaart van Oostenrijk in al zijn onderdeelen zou vormen ter grootte van 133 vierkante meter. Daartoe werden over het geheele land verspreid kleine brigaden tot het doen van terrein-opnemingen. Dat men naga: een bekwaam kopergraveur kon gerekend worden vroeger voor elk dier bladen ongeveer 3½ jaar tijds noodig te hebben; voor de 715 bladen zouden dus voor een enkel graveur 2500 jaren noodig geweest zijn, of, men behoefde, om het werk in 10 jaren te verrichten, 250 graveurs. Is thans het voorbereidende terrein-teekenwerk afgeloopen, dan kan door heliographische middelen deze kolossale steendruk binnen één enkel jaar voltooid zijn en Oostenrijk de grootste kaart bezitten, die ooit gemaakt werd.

In alle landen der wereld zijn topographische rijksinstellingen al meer en meer tot de meest vaardige technische hoogte opgevoerd. Ook ontbreekt het nergens aan groote inrichtingen van partikuliere onderneming. Getuige, om maar één voorbeeld te noemen, de beroemde werkplaatsen van den Duitschen Petermann. Terwijl de aardrijkskunde onder de wetenschappen een der voornaamste plaatsen is gaan innemen, heeft zij tegelijk als vak van nijverheid en handel haar ijverigste beoefenaars gekregen.

[pagina 797]
[p. 797]

In ons land had de firma G. Hulst van Keulen, later met den geleerden Jacob Swart aan haar hoofd, niet alleen op het gebied van zeevaartkundige boeken, maar ook op dat van kaarten een welverdienden grooten naam. Naar gelang de geographie door de uitbreiding van het onderwijs een ruimer werkkring erlangde, werd ook van zelf de behoefte aan kaarten en atlassen meer algemeen en legden verschillende uitgevers op dezen tak van handel zich toe. De beide Oomkens', vader en zoon, daarin geholpen door bekende cartografen als Jaeger, Hillebrands, Puls en vooral den beroemden onderwijzer J. van Wijk Rz. (die het bij al zijn verdiensten nooit verder dan broeder van den Nederlandschen leeuw kon brengen) maakten het vervaardigen en uitgeven van kaarten sinds 1840 tot een hoofdzaak en bewezen daarmede aan de aardrijkskunde grooten dienst. Zij waren onder de eersten hier te lande, die door fabriekmatigen steendruk kaarten voor een veel goedkooper prijs ten behoeve van het lager onderwijs afleverden en dat al meer en meer in het groot wenschten te doen. Maar daarin hadden zij grootelijks te strijden met buitenlandsch, vooral Duitsch fabrikaat, dat tot nog toe hier het rijk inhad. Dien ten gevolge richtten zij in 1845 een adres aan de tweede kamer der staten generaal, waarin zij, op hun welgelukte pogingen wijzende, zich beklaagden over het voortdurend gebruik in de volksschool van Duitsche en Fransche kaarten, die de hunnen in den weg stonden en bovendien door de plaatsnamen in vreemde talen bij het onderwijs hoogst gebrekkig en belemmerend waren: redenen, waarom zij verzochten, dat de invoerrechten voor vreemde kaarten van 1 pct. tot 15 pct. mochten worden verhoogd. De Oomkens' hadden, evenals zoo menig ander, in den beginne met menige teleurstelling te strijden. Maar de degelijkheid van hun poging, en bijkomende omstandigheden van buitenaf, verzekerden hun van lieverleê een gunstiger uitslag en brachten hun Hollandsche kaarten gaandeweg op een aantal scholen. Naar mate dat gebruik

[pagina 798]
[p. 798]

vermeerderde vertoonden zich natuurlijk kapers op de kust. Hun debiet werd door andere uitgevers besprongen, en de buitenlandsche kaarten raakten nu allengs geheel van de baan. Onder meer anderen beijverden Frijlink, Noothoven van Goor, J. Smulders & Co., Hugo Suringar zich in dit vak. Van Goor voorzag mede in de behoefte van goede wandkaarten; hij gaf daarvan een 14tal, die te samen f 167.47 kostten. Hugo Suringar maakte zich hoogst verdienstelijk o.a. door zijn Gemeente-atlas van Nederland, naar officieele bronnen ontworpen en bewerkt door J. Kuyper, niet minder dan ruim 1200 kaartjes bevattende, verdeeld in Noord-brabant 188, Gelderland 156, Zuid-Holland 202, Noord-Holland 138, Utrecht 74, Zeeland 115, Friesland 46, Overijssel 66, Groningen 59, Drenthe 35, Limburg 126; te zamen ten bedrage van f 67.10; een moedige onderneming. Ook de kaarten van de firma Smulders wedijverden met de besten. Maar bovenal waren die, door het rijk uitgegeven en op het topographisch bureau onder het bestuur van den directeur Ch. Eckstein bewerkt, meesterstukken van uitvoering, niets onderdoende voor die van andere buitenlandsche rijksinstellingen. - Bij de vervaardiging van kaarten, in allerlei manier, was de lithographie van onwaardeerbaar belang.

Sinds de opkomst der houtgravure is de steendrukkunst, wat kunstplaten betreft, merkelijk in verbruik gedaald. Daarentegen heeft zij een veel ruimer omvang bemachtigd op het gebied van kleurdruk. De verbetering harer werktuigen heeft met die der typographie gelijken tred gehouden. Het verbazend debiet van gekleurde, smaakvolle kinderprenten, van boekomslagen, van chromoplaten, van vignetten, prospectussen, etiquetten en wat niet al meer ten behoeve van allerlei voorwerpen van handel en nijverheid, heeft de steendrukkerij tot een der voornaamste industriën gemaakt. De groote fabrieken van Emrik & Binger en van van Leer & Comp. te Haarlem, die van Amand en van

[pagina 799]
[p. 799]

Tresling & Co, te Amsterdam, houden de eer van ons land te dien opzichte glansrijk staande en hebben zelfs in den verren vreemde haar welverdiende vermaardheid.

Brinkman's Adresboek van 1879 geeft niet minder dan 116 firma's op, die, meer of minder, steendrukkers zijn, tegenover slechts 39 in 1859.

 

Gelijk de steendruk voor een deel door de houtsnede vervangen werd, zoo werd vroeger de koper- en staalgravure ondermijnd door de goedkooper lithographie. Het graveeren in metaal is lang een der gloriën van het oude Nederland geweest. De 16e en 17e eeuwen hebben naast onze groote schildersschool evenzeer haar wereldbekende graveurs aan te wijzen. Mr. N. de Hoever geeft in Obreen's Archief meêdeelingen uit de 17e eeuw omtrent 38 Amsterdamsche plaatsnijders, 4 houtsnijders, 7 medailleurs en 7 plaatdrukkers, en verhaalt, dat toen Romeijn de Hooghe in 1680 Amsterdam verliet om zich metterwoon te Haarlem te vestigen, er in de hoofdstad niet minder dan 110 graveurs, meest allen door hem gevormd, in het gildeboek van St. Lucas waren ingeschreven. Romeijn, Lukas van Leyden, Vorsterman, Goltzius, de beide Bolswert's, Blooteling, Corn. Visscher, Jan Luiken, en meer anderen, zijn namen, die op het veld der kunst overal met eerbied genoemd worden. Hun graveernaald heeft ook de boeken uit hun tijd tot prachtwerken gemaakt. In kostbaarheid van uitgaaf zouden wij zelfs kunnen meenen dat onze eeuw ver te kort schiet, indien wij niet in aanmerking namen, dat de kunstenaars dier dagen, de graveurs zoowel als de schilders, zich met schraler bezoldiging tevreden stelden en er niet van droomden dat hun werk later honderdvoud in waardeering zou toenemen. Vandaar dat de folio's en kwarto's der 17e eeuw, vol van de zorgvuldigst gesneden koperplaten, met een paar honderd exem-

[pagina 800]
[p. 800]

plaren hun kosten konden dekken, en dit debiet overvloedig vonden, zelfs in het schatrijke Amsterdam schier alleen.Ga naar voetnoot1

In de 18e eeuw, toen het gansche Nederlandsche karakter van de degelijkste, deftigste zelfstandigheid ontaardde tot de lauwste en lafste navolgingszucht van het vreemde, was ook deze nationale kunst, behoudens de uitzondering van enkelen als Houbraken, Tanjé e.a., haar ondergang nabij. Zij zou op nieuw moeten geboren worden. En dat gebeurde. Maar zij bleef een kind van verslapte ouders. Zij kreeg haar opvoeding bij buitenlandsche meesters en verzaakte haar eigen onafhankelijken geest. Eerst na de herleving van ons volksbestaan stond zij uit haar verdooving op. Vooreerst echter zwak en kinderachtig. Op zich zelv'

[pagina 801]
[p. 801]

staande prentwerken waren zeldzame verschijningen. De gravure trad in dienst bij de almanak- en roman-literatuur voor platen en vignetten, ten zelfden tijde dat dergelijke ‘scrapbooks’ in grooter landen de mode van den dag waren. Nu en dan slechts kon ze zich in kunstiger kunstwerk vermeien. Marcus, Velijn, van Senus, Vinkeles waren slachtoffers van hun beroep, omdat hun de handen aan kleinigheden gebonden werden. In dien zelfden druk eenigermate deelden later ook mannen als Lange, Sluyter, Kaiser, Couwenberg, Wehmeijer, Steelink, Rennefeldt, de jongere Sluyter, van Kesteren. Alleen de eerwaardige kunsthandel van Fr. Buffa & Zn. te Amsterdam hield bij wijle de milde hand open tot het aanmoedigen der graveernaald door kloeke ondernemingen, gelijk het genootschap Arti et Amicitiae dat van

[pagina 802]
[p. 802]

haar kant deed met haar jaarlijksche premieplaten. Daarin ten minste vonden bovengenoemde meesters, even als de beide Taurel's, eenigen troost voor hun talent. A.B.B. Taurel, sinds 1826 directeur der graveerklasse aan de kon. akademie van beeldende kunsten, deed al het mogelijke om de klassieke behandeling onzer oude meesters weêr in haar waarde te doen erkennen. Hij en zijn leerlingen, waaronder de jonggestorven Couwenberg een eereplaats verdient, beijverden zich met volle liefde elke hun opgedragen taak uit te voeren naar hun beste kracht. Mannen van verdiensten zijn uit die school opgestaan, maar hebben getobd met den schralen bijval van het zoogenoemde, maar met een vraagteeken te merken, kunstbeschermende Nederland. Dat Nederland, en de boekhandel daaronder begrepen, behielp zich liever met de invoering van buitenlandsch, voor het oog bevallig fabriekwerk, dan getrouw te zijn aan de leus van Oud-Holland: ‘Ik zal handhaven!’ Prof. Kaiser, opvolger van Taurel, had schier geen leerlingen meer.

Op het eind van ons tijdvak komt er zonniger licht aan den horizont. Ons publiek wordt zich met klimmende warmte zijn aloude afkomst bewust en opent het oog voor het streven der nieuwere graveernaald. Onze uitgevers treden voor zoo veel als zij vermogen in de bres voor vaderlandsche kunst, en de graveur-etser Arendzen zet zich aan het hoofd van een meer gewaardeerd jong-Holland.

Onder de moedige martelaren van een te lang verzuimden kunstzin komt een woord van hulde toe aan den schier vergeten plaatdrukker J.F. Brugman, die gedurende de laatste halve eeuw onverdroten voortging zijn taak niet als een handwerk, maar wel degelijk als een kunstwerk in eer te houden.

 

Blijft over het bindwerk. In het jaar 1812 werd in het Nieuwsblad

[pagina 803]
[p. 803]

een oproeping geplaatst van den volgenden inhoud: ‘Wanneer een bekwaam en geschikt jongman zich te Leeuwarden als boekbinder wil nederzetten, mag hij verzekerd zijn duurzaam goed werk te zullen hebben, dewijl te dier stede in dat opzigt eene behoefte bestaat’. En Leeuwarden was de eenige stad niet, waar dat bedrijf niet uitgeoefend werd. In den regel konden alleen de hoofd- en akademie-steden zich beroemen op het bezit van een boekbinderij. Nieuwuitkomende boeken verschenen òf ingenaaid, òf, indien ze, gelijk dichtbundels en almanakken, het toppunt van weelde wilden bereiken, gekartonneerd. Vermogende liefhebbers, die er een bibliotheek op nahielden, zonden hun kostbare boeken nu en dan naar eenig voornaam binder, ten einde dezen naar opgegeven voorbeelden het omkleedsel hunner broederen te geven. Eigenlijke banden, naar den kunstsmaak van den binder ontworpen, bestonden er haast niet. Men dacht er niet aan. De kunst was te niet gegaan.

Lang geleden, toen boeken nog tot de zeldzaamheden behoorden, wist men schier niet, hoe hoog men een boek wel verheerlijken zou. Juwelier en goudsmid kwamen er soms bij te pas; de houten, lederen of zijden banden waren een werk van hooge eischen. Later werden die omkleedsels minder rijk, maar als kunststukken des te merkwaardiger. Een band had zijn eigen rechten. De blinde en vergulde stempels, die in het leder werden geperst, werden smaakvol samengebracht uit een menigte afzonderlijke werktuigjes en hadden vrijwat tijd en overleg noodig, eer ze tot een geheel gebracht waren. Dat geheel moest in overeenstemming zijn met den inhoud of de bedoeling van het boek en op het uiterlijke als het ware een vertolking van het inwendige leggen. De grootste schilders vonden het niet beneden hun waardigheid, den band voor een boek te ontwerpen. Raphael, Leonard da Vinci, Alb. Dürer, Cranach, om enkelen te noemen, droegen zelfs roem op dien arbeid. Nog onder de gilden was

[pagina 804]
[p. 804]

de proef voor een band geen kleinigheid. De oude Hollandsche banden der 17e en 18e eeuwen waren bekend en beroemd, en hadden een bepaalde nationale eigenaardigheid. Onder de proefstukken onzer gilden beslaan zij een hooge plaats.

De algemeene kunstsmaak verviel; de boeken werden menigvuldiger; de zucht naar weelde en vertoon verplaatste zich op andere voorwerpen van verbruik. Het boek vond zijn weg, zijn leven en zijn dood, in denzelfden vorm waarin het ter wereld gekomen was.

Later gingen de banden voor boeken uit de handen der kunst over in die van den fabrikant. Toen de schrijvers in alle landen vermeerderden, en dientengevolge ook de uitgevers, greep de mededinging naar allerhande middelen om haar waar aan den man te brengen. Hoe minder aanlokkelijk de inhoud was, des te meer moest het uiterlijk vertoon doen. Zoo kwam eerst het karton aan de markt, toen het glimmend karton, daarna het gesteendrukte karton; nu en dan beteekend met de meest onwijze, grillige, zinnelooze opsiersels. Eerst tusschen 1840 en '50 woei uit Engeland naar andere landen een vinding over, die den boekhandel overal uitstekend te pas kwam. Sinds een jaar of wat was men daar begonnen voor de prachtwerken en de ‘scrapbooks’ het dure leder te vervangen door een veel goedkooper gekleurde linnen of katoenen stof, die tevens geschikt was zich met stempels en letters te laten vergulden. Weldra werd dit fabrikaat zoo gezocht, dat de meeste Engelsche boeken, zelfs schoolboeken, ermeê overtrokken werden. De navolging van dat gebruik vond overal elders bijval. Het binden werd, in plaats van een kunstarbeid van weinigen, een nijverheidszaak van velen. Verbeterde werktuigen kwamen het fabrikaat te gemoet. Als op eenmaal werd het publiek overstroomd met schitterend gele, groene, blauwe, helroode linnen omslagen, waar jaarboekjes, dichtbundeltjes, kinderboekjes zich als pluk-mijns meê oppronk-

[pagina 805]
[p. 805]

ten. Ons tijdperk bracht het bijna zoo ver, dat er ten laatste, behalve de streng wetenschappelijke, bijna geen boeken meer uitkwamen dan voorzien van een linnen kleed.

Het mag niet ontkend worden, dat ook daarin soms een meer gekuischte smaak zich van lieverleê ging openbaren. Terwijl in den regel de goedkoopheid een grooter woord had in te brengen dan het besef van welstand, mochten sommige bindersfirma's, vroeger die van den jonggestorven Mondt te 's Gravenhage, later die van Gebroeders van den Heuvel, J.H. Bouscholte, F.W. Rinck te 's Gravenhage, D.G. van Bommel, F.A.L. Japin, te Amsterdam, J. Giltay & Zn. te Dordrecht, Wed. F. Herfkens & Zn. te Utrecht, G. Oostenbroek & Zn. te Haarlem, H.J. Regeer te Rotterdam, J.A. Loeber te Leiden, zich in een goeden naam verheugen; terwijl de firma's J. Brandt & Zn. en A. van Rossum Jr., te Amsterdam, als bijbelbinders haar alouden roem gestand deden.

Volgens het meermalen aangehaald Adreshoek bestonden in 1879 122 boekbinderijen, tegenover 30 twintig jaar vroeger.

Strekt deze aanzienlijke vermeerdering van werkplaatsen tot blijk van het vermeerderd verbruik, daarmeê is niet gezegd dat de eigenlijke kunst van boekbinderij in evenredigheid is toegenomen. Nog altoos laat dat werk hier veel te wenschen over. Nog altoos wordt het veel te veel als fabrieksnijverheid beschouwd, terwijl het wrel degelijk binnen de perken der kunstnijverheid te huis behoort. De verdienste van een band zit waarlijk niet in het stevig en spoedig in elkaâr zetten van een aantal bladen, omsloten door een ietwat opzichtigen omslag. Die omslag dient zich fatsoenlijk te onderscheiden, hetzij door deftigen eenvoud, hetzij door smaakvolle versiering, in overeenstemming met het boek zelf. De stempels tot opluistering bestemd moeten met zorg en geweten worden gekozen, moeten voldoen aan de eigenaardige eischen van het vak als kunstvak, moeten getuigen

[pagina 806]
[p. 806]

van de zelfstandige vinding des kunstenaars. Zelfs onze prachtuitgaven laten daarin vaak veel te wenschen over, ook dan wanneer men zich daarvoor naar het buitenland wendt, in de zoo dikwijls bedrogen meaning dat dáár zeker goud is wat blinkt. - Toch ook daar, en dus ook hier, in deze onze dagen spoor van verbetering en vooruitgang. De bindkunst als kunst gaat op het voorbeeld des ouderen tijds een gelukkige hervorming te gemoet. De gewetens zijn wakker geworden. Enkele mannen van gezag hebben de hoofden bij elkaâr gestoken en geweeklaagd, dat het langer zoo niet gaan kou. Zij waren verontwaardigd, dat op de onderscheiden internationale tentoonstellingen door een jury van desonkundigen uitspraken waren gedaan over en belooningen toegekend aan bindwerk, dat geen andere waarde had dan overschittering van figuur en verguldsel. Toen hebben eenigen, uit verschillende landen, zich vereenigd tot een vakjury, afgescheiden van alle officieële tentoonstellings-commissiën. Voor eigen rekening, maar uit voorliefde voor hun bedrijf, hebben zij de laatste gelegenheid te Parijs in 1878 aangegrepen om een lang, vergelijkend, kritisch overzicht te houden over al het daarheen gezondene. Het gevolg daarvan is geweest de uitgaaf van een werk in twee deel en, getiteld Délégation des ouvriers Rélieurs, waarin een beredeneerde monstering gehouden wordt over het bindwerk van alle natiën. Ons vaderland komt daarin niet voordeelig voor. ‘La Hollande’, heet het aan het slot, ‘a beaucoup à apprendre pour reprendre relativement le niveau qu'elle pouvait avoir il y a deux siècles.’ - Onze binders, maar ook onze uitgevers, mogen deze uitspraak ter harte nemen. De gelegenheid bestaat, indien zij slechts ter school willen gaan bij de vele buitenlandsche tijdschriften over kunstnijverheid, waarin beschrijvingen en afbeeldingen van oud en nieuw keurig bindwerk meer dan ooit een ruime plaats beslaan

[pagina 807]
[p. 807]

Bij het vluchtig langsgaan van al deze bijzaken bekruipt ons een pijnlijk besef van onvoldaanheid. Al deze onderwerpen zijn een gezette historische nasporing overwaard. Wij hebben ze als ter loops slechts even kunnen aanroeren, omdat ze bij onze hoofdzaak behooren maar er toch slechts naast staan. Wie, onder de jongeren van jaren, bevlijtigt zich, zijn vrijen tijd daaraan ten beste te geven en daardoor der kunst- en handelsgeschiedenis van ons vaderland dienst te doen? Boeken gelijk de zoo voorbeeldig ijverige R. van der Meulen onlangs gaf in zijn uitgebreide studie betreffende de Courant, zijn niet genoeg te prijzen. Voor den man van de historische wetenschap zijn ze kostelijke bijdragen, voor den jeugdigen handelsman onwaardeerbare gidsen in zijn toekomstige praktijk. Evenzoo zullen werken zijn over de onderscheiden vakken van kunstnijverheid in betrekking tot den boekhandel, die wij met een enkel woord bespraken. ‘Stoffelijk toch’, wij schreven het niet lang geleden elders, ‘is een boek een voorwerp van nijverheid en kunst samen. Zijn geheel uiterlijk samenstel, papier, druk, platen, band, komt uit handenarbeid voort. In vroeger eeuw liet men zich aan dergelijk werk vrijwat meer gelegen zijn dan later; vooral hier te lande bij uitnemendheid had men hart voor het kunstvaardige, smaak, zin voor het schoone. Kunstliefde openbaarde zich in alle richtingen van het nijvere leven, en evenzoo ten opzichte van het boek. De arbeid, de opofferingen van zorg en geld, die in onzen gouden tijd te kosten gelegd werden aan onze woningen, aan ons huisraad, aan onze kleeding, vielen evenzeer onzen boeken ten deel. - In de eerste helft van de eeuw, waarin wij leven, was het, alsof men voor die eigenschap onzer vaderen alle oog verloren had. De opkomst en bloei der fabriekmatige industrie schenen over de heele wereld alleen te trachten naar het bruikbare en goedkoope; het jacht maken op spoed en minkostbaarheid overvleugelde elke andere zorg en maakte de nijverheid soms als het ware stekeblind

[pagina 808]
[p. 808]

voor schoonheid en degelijkheid. Eerst in de laatste vijf en twintig jaren is men begonnen te gevoelen, dat er onderscheid is in het ernstige van voorheen en het vluchtige van thans, en zijn eindelijk bij het groote publiek de oogen opengegaan voor het artistieke geweten, dat onze vaderen op ons geslacht vooruit hadden. Het vroeger verworpen oud aardewerk, oud timmer- en draaiwerk, het snij- en smeedwerk, oude weefsels en wat dies meer zij, heeft men van vlieringen en uitdragerijen uit den hoek gehaald, bekeken, van verf- en stoflagen bevrijd, en leeren opmerken dat dit oude goed toch nog waarlijk zoo verwerpelijk niet was; men heeft het op nieuw gaan ontcijferen, trachten te begrijpen, en het eindelijk inderdaad mooi gaan vinden. Zooals het meer gaat bij het ontdekken van een nieuwe waarde, zoo gebeurde het ook hiermeê: de liefhebberij van enkelen werd tot hartstocht bij velen; en zoo is men van bijna volkomen onverschilligheid overgeslagen tot iets koortsachtigs voor het oprakelen van het oude, eerst omdat het oud was, naderhand, bij helderder oog, omdat veel ervan ook werkelijk kunstig en fraai bleek te wezen. Uit al wat men bijeenbracht kwam het allengs zonneklaar aan den dag, welk een hemelsbreed onderscheid er bestond in de opvatting van den arbeid bij het voorgeslacht en bij ons. Veel maken en vlug maken, en daardoor geld maken; schijn verkoopen voor wezen, nabootsen, vervalschen; omspringen met opgeplakte en aangehangen sieraden, die kant noch wal raakten en reden noch bedoeling hadden; wansmaak en wanstaltigheid, grilligheid en algeheel gemis van kunstbegrip en kritiek, hadden den nobelen geest van vroeger eeuw verbannen, toen de stof waarmeê men werkte in de hand des kunstenaars haar eigenaardige eischen had, toen men zich rekenschap gaf van hetgeen men vervaardigen of versieren wilde, toen men hoofd en hart had bij zijn werk en de lof van iete schoons geleverd te hebben even hoog gesteld werd als het geldelijk loon, dat men ervoor ont-

[pagina 809]
[p. 809]

ving. Waarlijk, bij onze vroede vaderen werd het dagelijksch werk niet opgenomen als een last en een straf; niet bij het uitsteken van iederen vinger allereerst gevraagd: hoeveel geeft het. Zonder op die oude dagen met al te hoogen dunk terug te zien, toch blijkt het uit hun voortbrengsels, dat men in elken stand en op ieder gebied zijn taak deed met vrij wat meer lust en liefde, met toewijding en welbehagen, zich zelv' innig en warm bewust, dat werken een zegen en dat kunst de poëzy van den arbeid is. - Ook het uiterlijke boek is de vereeniging òf van het knoei- òf van het kunstwerk van papiermaker, zetter, drukker, plaatsnijder en binder, waarvan de uitgever de verantwoordelijkheid draagt.’

Ligt in deze woorden een half verwijt opgesloten omtrent een verzuim, een zonde zouden wij durven zeggen, van den boekhandel tegenover zijn papieren pleegkinderen, de jongste tijden hebben zich over dat kwaad veel minder te beklagen gehad, dan eenige jaren her. De algemeene ontwikkeling op het gebied van kunstnijverheid, allerwege merkbaar, heeft haar invloed niet gemist op de vruchten der pers ook te onzent. De keurige, smaakvolle prachtwerken uit den vreemde, verleidelijk van papier, druk, illustratie en band, zoo de begeerlijkheid opwekkend dat honderden de verzoeking niet kunnen weêrstaan er hun pronkkamers meê op te luisteren, hebben den wedijver gewekt bij menigeen onzer. Ook op het gebied van onzen eigen boekhandel zijn daarin groote stappen vooruit gedaan. Den goeden geest des tijds treedt hij wakker te gemoet. Hij werkt met hem mede; hij begrijpt zijn plicht. Enkelen onder onze tegenwoordige uitgevers geven blijken, dat zij zich niet willen vergenoegen, een hun aangeboden kopij in een pak te steken het eerste het beste, maar dat zij wel degelijk zich eerst rekenschap geven van een vorm, die met den geest overeenstemt, dien uitdrukt, dien verhoogt, opdat alles, àlles zoogenoemd een harmonisch geheel worde, òf ernstig, òf

[pagina 810]
[p. 810]

deftig, òf weelderig, òf luimig, maar in elk geval den schrijver en het geschrevene waardig. De voortgaande richting van onzen tijd eischt zulk een toeleg. Want de heilige Kunst is dag aan dag bezig bekeerlingen te maken en haar vroeger rijk te heroveren. Het schoone krijgt weêr zijn aandeel in het goede; de mensch wordt zich bewust dat hij bij brood alleen niet leven kan; de hoogere wijding van het edele wint gaandeweg voet boven het nuchtere en alledaagsche. De kunst is op veel minder afstand geplaatst, dan zij een halve eeuw geleden stond. Voor de minder opgevoede menigte moge zij nog altoos de priesterlijke hoogheid hebben, die aan enkele uitverkorenen toekomt en die een zondagseerbied eischt, bij menigeen wordt ze al meer en gretiger ingehaald als een vriendelijke weldoenster, die meer geeft dan eischt. Voor de meesten onzer is de kunst niet langer gebleven het voorrecht van kunstenaars of kunstkenners bij uitsluiting, want wij hebben haar met haar overvolle bloemenkorf zien treden op het vlakke veld der maatschappij, waar zij met milde hand zelfs de kleinste vormen der nijverheid weet te omslingeren en te tooien.

Meer dan eenig ander voorwerp is daartoe het boek vatbaar; meer dan eenig ander verdient het dat. Een schoone gedachte in een schoonen vorm wordt dubbel aantrekkelijk; de reine, fijne geest zoekt een voertuig zijner waardig. Waar de boekhandel zich bewust is in dienst der beschaving te staan, beijvere hij zich tevens, waardige koorknapen te vormen bij het altaar van het schoone.

voetnoot1
Wellicht door den invloed van den Fransch-Duitschen oorlog.

voetnoot1
Iets meer dan in de Naamlijsten opgegeven wordt.
voetnoot1
Aangezien de bevolkings-opgaaf van 1839 en 1849 ontbreken, zijn die van 1843 en 1853 genomen, die wèl in de Naamlijsten voorkwamen. Ze zijn van gelijke beteekenis ten opzichte van het toenemen der ingezetenen.
voetnoot1
Niet alleen van den boekhandel ging deze beweging uit. De Maatschappij tot nut van 't algemeen o.a. werkte omstreeks dien zelfden tijd krachtig meê tot het verspreiden van volksliteratuur, envooral door de oprichting harer volksbibliotheken in de departementen.
voetnoot1
Uit het verslag van 1877 blijkt de verbazende werkzaamheid der onderscheiden bijbelgenootschappen In den loop dezer eeuw zijn er niet minder dan 250 bijbelvertalingen door hen uitgegeven, waarvan 200 in talen of taaldialekten, die te voren onbekend waren.

voetnoot1
Het Bataviaasch genootschap vierde in 1878 zijn 100jarig bestaan. In de Economist van 1874 gaf Jhr. Mr. J.K.W. Quarles van Ufford een geschiedkundig overzicht van het weldadig leven en streven van deze wetenschappelijke instelling.
voetnoot1
Ook op aanmeediging van D. van Haren Neman vertrok in 1853 J.C. Juta naar Je Kaapstad, om zich daar als boekverkooper te vestigen.
voetnoot1
Het is zeker wel niet overtollig, hier even op te merken, dat de Hollandsche boekhandel zich vroeger veel te hooge gouden bergen voorstelde van de behoefte der Indische bevolking. Volgens een statistieke opgaaf bestond de bevolking van Nederlanders in Indië in het jaar 1861 in haar geheel uit 25000 personen, waaronder 5000 man van het leger. Men schatte het aantal lezende personen op p.m. 5000, die natuurlijk in de verste verte niet allen koopers van boeken, en bovendien over alle streken van den archipel verspreid waren. Er was dus lang zooveel debiet niet te wachten als men zich hier te lande wel droomen wilde. Een Indische courant, die 500 koopers had, mocht in die dagen van geluk spreken.

voetnoot1
Sinds 1875 geeft de redacteur van ons Nieuwsblad, C. Zwaardemaker, in dit blad maandelijksche brieven over letterkunde en boekhandel.

voetnoot1
Inzonderheid maakte de boekdrukker W.A. Ruigrok, toen werkzaam bij Gebr. van Asperen van de Velde, te Haarlem, zich verdienstelijk door het drukken van houtsneden. Op de internationale tentoonstelling van 1870, te Londen, behaalde hij de gouden medaille voor Doré's platen van Dante's Goddelijlie Komedie, vertaald door Dr. J.C. Hacke van Mijnden.
voetnoot1
Bij het zien van oude prachtwerken, kolossale deelen in groot folio formaat, versierd met menigte koperen platen en in kostbaar leder gebonden, verbazen wij er ons over, hoe dergelijke aanzienlijke ondernemingen door eenig uitgever op het touw konden worden gezet. Maar veelal waren niet één, maar verschillende uitgevers met zulk een zaak gemoeid, of gingen dergelijke veel geld kostende uitgaven ook wel van een vennootschap uit. Of dit regel was, zouden wij niet durven verzekeren, maar dat het gebeurde, blijkt uit het volgende prospectus van een boek uit het jaar 1685:
‘Conditien voor de genen die genegen zyn om te Teekenen wegens het Martelaersboek der Doopsgezinde, door Tileman van Bracht. Alles na d'oude copye.
Dewyle het Martelaersboek der Doopsgezinde, van Tileman van Bracht veele jaren gemanqueert heeft, is by Hieronimus Sweerts, de Wed. van Steven Swart en d'ondergeschrevene Companjons, goet gevonden, hetzelve op nieu, veel heerlicker als voor dezen, met Privilegie, onder de Pers te brengen, gelyk het zelve alreeds voor een groot gedeelte getoont kan worden; Ten einde de Liefhebbers, die genegen mochten zijn voor eenige Exemplaren vooraf te teeckenen, zulks met profyt doen mochten, en dat onder dese Conditien:
I. Dat het voorsz. Boek zal gelevert worden op een fijn, wit en curieus Groot-Mediaan Papier, en de gemeene op groot Bastert, zynde een formaet grooter als ordinair, voorzien met over de hondert curieuse Konstplaten, nieuliks geinventeert en gemaekt door Jan Luycken. Daerenboven verrykt met veele autentyke stucken, die by Tileman van Bracht zaliger en andere zyn opgezamelt en nu hier ingevoegt. En op dat de Liefhebbers contentement zoude mogen geschieden, zal aan haar E. door ider Companjon een gedeelte van 't Werk, dat alreeds gedrukt is, vertoont worden. En zal ider Exemplaer ongebonden aen de Teeckenaers gegeven worden, de Fyne of Groot-Mediaan voor Dertien Guldens; En de Gemeenpapiere voor Agt Guldens en 10 Stuyvers. Waarvan ider Teeckenaer voor af zal gelieven te betalen, de helft der voorzeide somme, en de andere helft als 't Boek zal gelevert worden, 't welk zyn zal ontrent May of Juny 1684.
II. Een ider die voor 25 Exemplaren teeekent, of geteeckent levert, zal het Ses-en-twintigste toe genieten.
III. Alle andere die niet geteeckent hebben, zullen betalen: voor de Fynpapiere Vyftien Guldens en 15 Stuyvers; En voor de Gemeenpapiere Tien Guldens en 10 stuyvers.
Imandt dan tot Teeckenen genegen zijnde, gelieve zich te vervoegen by eene van d'Ondergeteeckende Companjons, welke haer behoorlicke Quitantie ter hand zullen stellen.
(Volgen de namen der elf ‘Companjons’.)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken