Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Letterbak. Moeles van de sjalevaeger (1999)

Informatie terzijde

Titelpagina van Letterbak. Moeles van de sjalevaeger
Afbeelding van Letterbak. Moeles van de sjalevaegerToon afbeelding van titelpagina van Letterbak. Moeles van de sjalevaeger

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.67 MB)

Scans (13.54 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Letterbak. Moeles van de sjalevaeger

(1999)–Wim Kuipers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Knabbe berappe

Een stad met veel al of niet internationale contacten heeft meestal meer welvaart dan een afgelegen stad. Zou zoiets ook voor de taal gelden?

Ja - hoorde ik onlangs. Want het Limburgs is veel rijker aan woorden dan bijvoorbeeld het Fries, vanwege de ligging van Limburg. Friesland heeft geen woorden uit de Waddenzee kunnen halen, en Noorwegen was wat ver.

Een wat lange inleiding om te zeggen dat het vroeger zo arme Limburg wel rijk is aan woorden voor geld en munten. Hier speelt duidelijk de geschiedenis mee. Het grootste deel van Limburg hoorde tot de Napoleontische tijd niet tot de Republiek, en ook toen Limburg definitief bij Nederland hoorde, was er vaak meer handel met het Rijnland dan met Holland.

 

Voor gewone muntstukken als cent, dubbeltje, kwartje en gulden heeft het Limburgs daarom geen eigen woorden, alleen af en toe een eigen uitspraak. Döbbeltje bijvoorbeeld. Overgenomen, denk ik, want anders zou het eerder döbbelke moeten zijn, met de k die de meeste verkleinwoorden van tweelettergrepige woorden krijgen, zoals klummelke, zjwaegelke.

Het ontbreken van eigen namen voor deze munten is nog anders te verklaren. Voor de Eerste Wereldoorlog zag je in grote delen van Limburg nauwelijks Nederlands geld. Betaald werd voornamelijk met Duits geld en frenkskes. Het woordenboek van Echt kent het grosjewèkske, een witbrood (wèk) van zes cent, zegt het woordenboek. Ook in dat van Roermond staat dat een grósj (munt van tien pfennig) zes cent waard was. Een grösjke

[pagina 70]
[p. 70]

was de Duitse stuiver, en een krentje was een halve mark. Dertig cent dus (in de jaren voor WO I), maar in Roermond heeft krentje zich gehandhaafd als aanduiding voor een waarde van dertig cent: een kwartje plus eine knab.

 

Dat is een stuiver, oorspronkelijk overigens een Belgische munt met een gaatje, die de dubbele waarde had: tien cent. Maar wat betekent zulke historische waarde nu nog? Knab heeft volgens mij twee meervouden: kneb, voor munststukken, en knabbe. Dan denk je niet zozeer aan stuivers, nee: als je hoort: dae haet knabbe, dan heeft hij (heel) veel geld.

In Maastricht hoor je vooral: dae haet cent (meervoud), en ook dat moet je begrijpen als: tonnen. Misschien kan een cultureel psycholoog eens nagaan waarom Limburgers grote rijkdom uitdrukken in centen en stuivers.

 

Wie meende veel knabbe te hebben, door de waelj (weelde) geplaog of gesjtaoke woor, kon zich wel eens verhöffe: boven zijn macht tillen (heffen, dat hebben we in het Nederlands vooral bewaard in hefboom en verheven). Hij kocht een wied (veel) te duur huis, en dan zei het dorp: det kint d'r noets berappe. Betalen. Volgens het Venloos Woordenboek komt berappe van het Maleise berapu. Kom nou. Betalen is in het Maleis bajar, maar los daarvan: het lijkt me vrijwel onmogelijk dat die paar Oosgengers die we hadden een woord meebrachten dat meteen in Limburg inburgerde. Bovendien: berappe staat ook in de woordenboeken van Gennep en Het Land van Maas en Waal, van het Drents en Twents, maar desondanks - schande - niet in v. Dale. Het is aannemelijk dus dat berappe uit Duitsland meegekomen is met de munt rappen. Een Zwitserse munt, het honderdste deel van een frank, genoemd naar de raaf die erop afgebeeld stond. Die vogel heet in het Oberdeutsch - zegt het woordenboek van de gebr. Grimm - Rappe. Het nu normale woord is Rabe.

De nederigste Nederlandse munt was het oortje, bij ons äörtje: een halve cent. Vroeger gespeld als oordje, verkleinwoord na-

[pagina 71]
[p. 71]

melijk van oord, en het woordenboek van Echt heeft dan ook äördje, met de d van duit. Uiteraard komt dit woord voor in uitdrukkingen die met zuinigheid te maken hebben. Zoals: dae biet zich ein äörtje nag in vere. Mooier vind ik deze uitdrukking voor iemand die heel gierig is: dae heurt de perelinke in de gróndj neeste. Gierige lui waren geldjduvele of nutte toegenejde (dichtgenaaid: fraai woord), ik hoorde eine hautvas (komt ook als achternaam voor). Ik besluit met de heerlijke uitdrukking: Krek! zag cent en doe sjeet d'r op ein äörtje. Volgens het woordenboek van Roermond gebruikt als een secuur werk gelukt was, oftewel zoals we vroeger tevreden constateerden: det pies persas. Soortgelijk woordspelinkje (ook over geld gaand) van de lagere school: zuinigheid met vlijt bouwt luizen als kamelen. Voor de jongeren: het moet natuurlijk zijn: huizen als kastelen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken