Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In excelsis (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van In excelsis
Afbeelding van In excelsisToon afbeelding van titelpagina van In excelsis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

Scans (10.96 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Illustrator

Cuno van den Steene



Genre

proza

Subgenre

verhalen
heiligenleven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In excelsis

(1947)–Albert Kuyle–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 183]
[p. 183]


illustratie

Alle H. Engelbewaarders

HET WAS TOT ZELFS IN DE KERK TOE BROEIERIG EN HET SALVO VAN VRAAG EN ANTwoord werd, o schande, een enkele maal door een geeuw onderbroken, die niet tijdig achter een holle hand werd gesmoord. De pastoor hield van prompt en grondig en precies en liet ons een ‘Gulden Wierookvat’ verdienen, wanneer we de katechismus zo in onze memorie hadden ingezogen dat we, bij wijze van spreken, in staat waren evenzeer van voren naar achteren als omgekeerd te antwoorden.

Gek, dat me uit dat kruisvuur van vraag en antwoord, uit de hitte van dat scherp verhoor, zo helder en blij die vraag uit de zevende les is bijgebleven: Zijn er ook engelen, die ons bijzonder bewaren? En dat geruststellende, triomfantelijke antwoord: Er zijn ook engelen die ons bijzonder bewaren van het begin tot

[pagina 184]
[p. 184]

het einde onzes levens, en ieder mens heeft zulk een engel.

Ja, ieder mens heeft zulk een engel. Een engel, die dus nimmer thuis is in het hosannah-ruisende Hemelhuis, maar altijd op zwerftocht in de mensenwereld, gekluisterd door de Goddelijke wil aan onze schreden, en zo misschien de eenzaamste van alle verheven en onsterfelijke geesten geworden.

Is het niet zo? Zeg eens héél eerlijk: na die kindertijd, waarin we met ontroering op de prentjes zagen hoe de engelbewaarder altijd weer het kind aan haar jurkje weggriste voor de waterkant, en hoe die goede geest zelfs de snelle auto te vlug af was, bezig met het mensenkind naar ziel en lichaam te beschermen, hebt u toen nog wel vaak aan die onzichtbare begeleider gedacht?

Ik was eens in een auto gezeten die, zonder dat de stuurmanskunst van de goede vriend naast me er ook maar iets aan had kunnen doen, op het nippertje aan de meest verschrikkelijke botsing ontkwam die men zich denken kan. De chauffeur stak zijn rechterhand uit over zijn linkerschouder en schudde daar iemand die er niet was, de hand.

En toen ik hem vroeg wat hij toch deed, zei hij me zonder enige aarzeling: ‘Ik geef Simon, mijn engelbewaarder, een hand om hem te bedanken’. De man is een gelovig protestant, ik was op dat ogenblik een beschaamd katholiek...

Van het begin tot het einde des levens. Dat is

[pagina 185]
[p. 185]

vanaf het ogenblik dat we in ons eerste hemdje worden gestoken, tot het ogenblik waarop een goede hand ons de ogen dichtdrukt.

Terwijl we ons zelf zo vaak zouden willen ontvluchten, omdat we weten hoe ver we op drift zijn, hoe we bezig zijn langs de modderweg te ploeteren die alleen maar naar het moeras voert, voeren wij onze engel met ons. Hij staat geboeid aan onze pols en doet zelfs geen moeite zich los te rukken. Hij gaat met ons in de schande, met ons in de duisternis die we zelf zoeken en waarin ons hart zelfs geen enkel veilig licht meer straalt, hij ziet en hoort en weet hoe we onze geheimen behoeden: de zwarte beesten van de nijd, de haat, de gemene onwil en het worstelend dier van de zondige genegenheid. Hoe vaak kan hij rechtop naast ons staan, het lichtend gelaat naar zijn paradijselijk vaderland, de grote lichtende vlerken als een koepel over ons gevouwen, omdat alles in ons helder is en hij de geur van onze goede wil en de wierook van ons belangeloos gebed ziet stijgen door alle vaalheid van de aardse dag heen? Hoe vaak zijn wij ons zijn bestendige aanwezigheid bewust, zijn vriendschap en het onbegrijpelijk geheim dat God zelf hem zond alléén voor ons, met een opdracht die alleen uit liefde, alleen uit hartelijke bezorgdheid stamt? O, die heerlijke tijd waarin wij ze als het ware zagen, die twee aan het hoofdeneind, de twee aan het voeteneind, de twee die ons dekken en die twee die ons weer zouden wekken, als een nieuwe dag van blijdschap en spel begon! Nu

[pagina 186]
[p. 186]

weten wij dat er één is en hoe die de lange nacht door over ons ontspannen gezicht gebogen staat, over die broze schedel waaronder het wondere vuurwerk van de dromen ontstoken is. Hoe die ene aan de zijde van ons hart gaat, altijd geschaduwd door het beest dat onze linkerpols omklemmen wil en wiens onheilige hardnekkigheid en volharding hij kent vanaf het ogenblik, waarop de kolken van de onderwereld zich sloten over de blinkende kroon van Lucifer.

Hij is een ongenoemde. Wij kennen de legeroversten van het eindeloos heir. Wij kennen de stralende maarschalken: Michaël, Rafaël, Gabriël, wij weten hoe de prinsen des lichts rond de troon van hun Majesteit staan en iedere dag opnieuw horen we hoe de Heerschappijen aanbidden, de Machten van eerbiedige vrees zijn vervuld, de Hemelen en de Krachten en de Serafijnen losbreken in eenparig gejubel.

Maar hij is een soldaat zonder naam, een verheven koerier van zijn Heer.

Geven wij hem dan een plaats in onze genegenheid. Laat hij ons een bekende worden en langzaam-aan een vriend, de getrouwste die we bezitten, de ene die geen afscheid neemt en die niet trouweloos kan zijn.

En als wij des avonds biddend vragen dat God zijn heilige engelen met ons moge laten wonen om ons in vrede te bewaren, zorgen wij dan dat zij ons wezenlijk gasten zijn en dat wij hun verblijf onder en met ons waardig zijn.

Er komt een dag waarop wij hen zullen zien,

[pagina 187]
[p. 187]

van aangezicht tot aangezicht. Heer Jezus, maak dat wij dan zullen durven opzien naar dat zuiver gelaat dat zo lang onzichtbaar naast ons was, maak dat wij door de lichtende haag van uw engelen haastig mogen snellen naar uw Paradijs.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken