Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mannetje windwijs (1953)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mannetje windwijs
Afbeelding van Mannetje windwijsToon afbeelding van titelpagina van Mannetje windwijs

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.80 MB)

Scans (90.42 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

Arie Teeuwisse



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mannetje windwijs

(1953)–Albert Kuyle–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 170]
[p. 170]

De pot vol goud

Nou, zeg, dat moest jullie nu eens gebeuren! Dat je een pot vol goud vindt? Wat zouden jullie er dan mee doen? Zouden jullie net zo verstandig zijn als onze dieren?

Het gebeurt wel eens een heel enkele keer dat iemand die bezig is om de tuin om te spitten, of een boer die aan het ploegen is, in de grond een pot vol goud vindt.

Dat goud is daar niet zó maar gekomen, gegroeid in de grond als een pol aardappels.

Het is een keer door iemand weggestopt.

Als een dief ergens gestolen heeft en de politie zit hem achterna, dan verstopt hij het geld, dat hij gestolen heeft, onder de grond. Of als er oorlog is, en de mensen moeten vluchten voor de soldaten, dan denken ze soms: Laten we het maar in de grond stoppen, àls we dan later nog ooit eens terugkomen, dan hebben we dàt in ieder geval nog.

Stel je eens voor dat je zo'n pot met goud zou vinden als je ergens in jullie tuin of in de duinen of ergens waar je met vacantie bent, een kuil gaat graven!

Dan kon je voor vader en moeder allemaal mooie dingen kopen, en voor je zusjes en broertjes, en dan had je nòg geld genoeg over voor een nieuwe fiets of voor een prachtige autoped. En misschien was het dan nòg wel niet op!

Maar het gebeurt heus niet iedere dag!

Daarom was het zo vreemd, dat het nu juist Ratelkop moest gebeuren.

Of neen, eigenlijk was het niet zo gek!

Om iets in de grond te vinden moet je graven. En wie graaft er altijd graag en veel?

Een konijn, natuurlijk!

Die beginnen al, als ze nog maar héél klein zijn. Dan proberen

[pagina 171]
[p. 171]

ze eens hoe vlug of ze het zand met hun pootjes achteruit kunnen krabben. Als je in het Voorjaar en vroeg in de Zomer wandelt in een buurt waar veel konijnen wonen, dan vindt je die gaatjes in het zachte, witte zand. Dabben noemen de jagers en de jachtopzieners dat graven van konijntjes, die het nog moeten leren. Als die kleintjes dat een poosje hebben gedaan, kunnen ze het goed, en ze kunnen het dan verder heel hun leven niet laten. Knagen en graven, dat is het fijnste dat een konijn bedenken kan!

 

Zo zat Ratelkop een goede dag aan de rand van het bos. Het was nog heel vroeg in de ochtend, en je kon aan de lucht zien, dat het een echte mooie dag zou worden.



illustratie

[pagina 172]
[p. 172]

Ratelkop deed soms wel eens een beetje aan gymnastiek, en deze keer had hij echt zin, om zich eens flink in te spannen door zo vlug mogelijk een pijp te graven in het mulle zand.

Hij begon precies onder een harde rand van mos en varens, en het zand stoof aan weerskanten van hem weg.

Ineens trok hij zijn poten terug. Hij had zijn nagels bezeerd aan iets heel hards.

Dat kon een steen zijn of een stuk blik dat iemand daar ooit eens had neergegooid en dat helemaal onder het zand was geraakt.

Maar Ratelkop was heus wel een beetje nieuwsgierig en hij begon dus voorzichtig verder te graven. Het leek wel een rond ding.

Een oude bus zou het zijn, of een weggegooide pan misschien... Maar toen hij rondom en rondom aan het graven bleef, toen merkte hij toch dat het iets anders was. Er was geen beweging in te krijgen, en het leek wel alsof het van boven en van onderen dicht was...

Was nou Manke Gerrit maar in de buurt dan konden ze samen eens overleggen, maar die was op reis naar zijn tante, en kwam pas tegen de avond terug.

Ratelkop krabde eens even achter zijn oren en hij ratelde eens een paar keer flink om beter te kunnen denken.

Och, hij had eigenlijk toch niets te doen. Hij kon best het gat zó groot maken, dat hij in ieder geval kon zien wat het nu eigenlijk was, dat daar zo vast zat in de grond.

Hemeltje, wat viel dat tegen!

Telkens begon hij te smal en dan werd de kuil niet wijd genoeg, en viel al het zand weer naar binnen. Dan zat Ratelkop weer even moedeloos naast het gat, maar dat duurde niet lang of hij begon weer met nieuwe moed.

En, ja hoor, eindelijk kwam er iets bloot. Het leek wel een ijzeren deksel. Maar geen ijzer dat zo rood ziet van het roesten. Het leek meer groen, en Ratelkop vond dat het de kleur had van de oude pompkraan achter de boerderij.

Zo, nu was het zand rondom weg, en kon Ratelkop het hele ding

[pagina 173]
[p. 173]

goed zien. Het was een soort ronde pot, een tabakspot of een ouderwetse chocoladeketel. Het moest wel heel zwaar zijn, want als Ratelkop er met zijn poot tegen duwde en met zijn kop, ging het nog niet het kleinste stukje op zij. Boven op de deksel stond een kruisje en daar omheen stonden letters, maar alles was wel een beetje onduidelijk geworden.



illustratie

O, Ratelkop had echt wel eens een tabakspot gezien en ook wel eens een chocoladeketel, als hij 's Winters verkleumd tegen de muur van de boerderij even ging zitten om de warmte te voelen, door de muren heen.

Zo'n ding, of het nu een ketel was of een pot, moest open

[pagina 174]
[p. 174]

kunnen, dat wist hij in ieder geval. En daarom begon hij met alle kracht te duwen tegen de rand van de deksel. Duwen, duwen, en dan maar wéér duwen...

En toen opeens, ja, daar begreep Ratelkop nu niets van, tikten er allemaal ronde, gele, harde dingen tegen zijn neus.

Ze vielen op het zand, en sommigen schoven er half onder.

Op de ene stond een mensenhoofd, op de andere een letter en soms waren het cijfers, precies als op de kisten die de voerman op zijn wagen had of waarin de boer zijn fruit pakte als hij het wegstuurde om het te verkopen.

Ratelkop was oud, dat weten jullie, en hij was dus ook wijs en voorzichtig. Hij zag heel in de verte iemand aankomen met een bijl over de schouder. Die moest de pot en die gele plakjes niet zien.

En daarom draaide Ratelkop zich om, en begon, achterstevoren, het zand weer even hard in de kuil te gooien, als hij het er had uitgekrabd.

Neen, het was maar beter te wachten tot Manke Gerrit terug kwam, want die zou wel weten wat er gebeuren moest.

 

Ratelkop at een beetje, liep een beetje, sliep een beetje, maar hij dacht voortdurend dat hij Manke Gerrit hoorde.

En eindelijk hoorde hij ook werkelijk ‘kra-kra-kra’, donker en krassend boven de bomen.

Natuurlijk kwam Manke Gerrit even aangehipt, en Ratelkop leek wel een oude juffrouw in de tram, zó vlug begon hij te praten.

Hij vertelde Gerrit alles, maar hij vertelde het zó vlug, dat hij alles nog eens moest vertellen.

En toen zei Gerrit dat het een pot vol goud moest zijn. Ratelkop moest er met niemand over spreken!

De volgende morgen vroeg, zouden ze samen gaan kijken, en dan zou Gerrit misschien wel weten wat ze er mee moesten doen. ‘Goud’, vroeg Ratelkop. Wat was dat, goud?

Dat wist Manke Gerrit hem wel te vertellen. Goud, dat was net

[pagina 175]
[p. 175]

zoiets als ijzer, waarvan ze spaden en harken en konijnenklemmen maakten, of als koper, waarvan ze kranen en ketels maakten, of zilver waarvan ze lepels en vorken en armbanden maakten. Maar goud was véél duurder dan ijzer en koper en zilver samen. Goud, daar waren de mensen gek op. Daar sloegen ze elkaar dood voor en daar gingen ze voor liegen en bedriegen. Ja, Manke Gerrit had wel eens gehoord dat iemand voor een handvol goud zijn eigen moeder had geslagen, en dat was toch wel het ergste wat er in de wereld kon bestaan.

Er bestond ook een liedje over goud, en Gerrit kon het een beetje na-krassen.

 
Geel-goud, geel-goud, geel-goud
 
Er is niemand, niemand, niemand
 
die van goud niet houdt.
 
Geel-goud, geel-goud, geel-goud
 
Heb je goud dan kun je kopen
 
alle dingen, - grote hopen.
 
Goud, goud, goud,
 
Er is niemand, niemand, niemand
 
die van goud niet houdt.

Nou ja, morgenvroeg zouden ze wel zien.

En toen ze dat hadden afgesproken, gingen ze samen naar het bramenzaaltje waar Windwijs ook kwam. De hele avond ging het maar over goud en nog eens goud.

Het leek wel of ze hun hele leven op dat goud hadden gewacht. Eindelijk zei Windwijs, dat ze, als het goud was, het in ieder geval aan Pikolo moesten geven.

‘Geven, geven’, zei Manke Gerrit. Waarom zouden ze het weggeven?

Toen moest Ratelkop heel erg hard lachen.

‘Zie je wel’, zei hij. ‘Nu gaat dat goud, dat nog ònder de grond zit, al ruzie geven tussen goede vrienden! Nu, ik heb het gevonden, en ik zal er nog wel eens over denken, hoor.’

[pagina 176]
[p. 176]

De volgende morgen hoefde Ratelkop niet lang te graven of hij krabbelde een van de losse gele plakjes naar boven.

En meteen toen Manke Gerrit het zag, met zijn kraal-ogen er vlak boven op, zei hij dat het echt, héél echt en verschrikkelijk duur goud was.

Daar konden ze, als ze mensen waren, wel het hele bos en de boerderij en de boomgaard en al het land tot aan de kikkers toe mee kopen.

Ratelkop dacht meteen dat ze overal bordjes konden laten zetten met er op geschilderd:



illustratie

Maar het beste was toch, om eerst maar Pikolo hier naar toe te krijgen. Dat was een eerlijke, goede jongen en die zou hen vast goede raad geven.

En zó kwam Pikolo, en al ging het een beetje moeilijk allemaal, ze begrepen elkaar toch. En Pikolo mocht het goud allemaal hebben, maar hij moest één ding doen voor de vrienden.

Toen hij naar de stad terug ging, had hij een zware zak met goud over zijn schouder, en dat was nog maar een heel klein beetje van alles wat er in de oude bronzen pot zat. Die pot, die volgens Manke Gerrit, zó oud was, dat je alleen voor de pot óók nog een hoop goud zou krijgen.

Het ging allemaal heel stilletjes, want stel je voor dat de boer er achter gekomen was, en dat hij de hele boel van hen zou stelen!

Maar Pikolo was een verstandige jongen, die niet te veel kletste

[pagina 177]
[p. 177]

en aan niemand iets vertelde, behalve aan zijn moeder en aan een oom die schrijver was bij een notaris.

Een notaris is een man, die alles van het geld van andere mensen afweet, en die dus héél eerlijk moet zijn.

Wel vijf, zes keer moest Pikolo heen en terug, telkens met een zak, en toen moest hij de pot nog halen. De notaris telde alles waar twee schrijvers bij waren en het was zó vreselijk veel geld dat ze allemaal erg schrokken en de notaris vergat om aan zijn sigaar te trekken.

Ja, die Pikolo! Dat was nu ineens een rijke jongen en zijn moeder een rijke dame.

O, wat zouden ze een mooi huis bouwen en wat zou zijn moeder mooie kleren krijgen en wat een mooie winkel zou hij zelf beginnen!

Maar eerst moest er nog iets anders gebeuren, en dat is weer een apart verhaal.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken