Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot schilderboek (1712)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot schilderboek
Afbeelding van Groot schilderboekToon afbeelding van titelpagina van Groot schilderboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.00 MB)

XML (2.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot schilderboek

(1712)–Gérard de Lairesse–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
bron

Gérard de Lairesse, Groot schilderboek. Henri Desbordes, Amsterdam 1712 

codering

DBNL-TEI 1
dbnl-nr lair001groo01_01
logboek

- 2009-01-26 CB colofon toegevoegd

verantwoording

gebruikt exemplaar

exemplaar collectie I.N.L.

 

algemene opmerkingen

Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Groot schilderboek van Gérard de Lairesse in twee delen uit 1712. De eerste druk is uit 1707.

 

redactionele ingrepen

deel 1, p. III: kop ‘Eerste deel’ is tussen vierkante haken toegevoegd.

deel 2, p. 3: kop ‘Tweede deel’ is tussen vierkante haken toegevoegd.

p. 136: het foutieve paginanummer 336 is gecorrigeerd tot 136.

p. 137: kop ‘VIII’ →‘IX’: ‘Van de Zolderwerken, of het schilderen der Plafonds. IX. boek’.

 

Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (deel 1: p. II; deel 2: p. 2) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.

 

[deel 1]

[pagina I]

GROOT SCHILDERBOEK, Waar in de SCHILDERKONST IN AL HAAR DEELEN Grondig werd onderweezen, ook door Redeneeringen en Printverbeeldingen verklaard; Met Voorbeelden uyt de beste Konst-stukken der OUDE en NIEUWE PUYK-SCHILDEREN, bevestigd: En derzelver Wel- en Misstand aangeweezen. door GERARD de LAIRESSE, Konst-Schilder. eerste deel.

Tot AMSTERDAM,

By HENDRICK DESBORDES. 1712.

 

[pagina 435]

BLADWYZER

Van de voornaamste zaaken, die in ieder Boek en Hoofdstuk vervat zyn.


Inleiding tot dit Werk aan de Konstoeffenaars. Fol. 1
Tafereel van de Schilderkonst. 3
Uitlegginge der zelve. 4
   
Eerste Hoofdstuk.  
Van de handeling des Penceels. 7
   
Hoe veelerley handeling van 't Penceel 'er is; en welke die zyn. ibid.
Voordeel van het net Penceel. ibid.
Belagchelyke roem der Leerlingen. ibid.
Wat de beste handeling zy. ibid.
De welke verandert na de natuur der voorwerpen. 8
Wat een handeling zy, en waar in die bestaat. ibid.
Wat tot een Schilder en een goede handeling behoort. ibid.
Manier, om de zelve te bekomen, aangeweezen. 9
   
Twede Hoofdstuk.  
Het Schilderen der leevensgroote Beelden. ibid.
   
Raad voor die zich tot het Ordineeren begeeven. ibid.
De Coloriet moet men alleen in 't leeven zoeken. 10
Dat men zich voor een byzondere neiging dient te wagten. ibid.
Waar op men in het Ordineeren acht moet geeven. ibid.
Verklaaring door een Voorbeeld, wat het verdryven en een malsse penceelvoering zy. 11
Waarom men groote Penceelen in 't groot schilderen moet gebruiken. ibid.
Verdeeling van losse en vaste Schilderyen. ibid.
Tegenwerping, opgelost. ibid.
Voorbeeld daar van. ibid.
Hoe men nette by ruuwe Schilderyen moet schilderen. ibid.
   
Derde Hoofdstuk.  
Van het Doodverwen, om vast en vaardig zulks te doen. 12
   
Hoe men het moet beginnen. ibid.
In Landschap van achteren af. ibid.

 

 

[pagina 436]


In Beelden anders. ibid.
Wat men daar in waar moet neemen. ibid.
Dwaaling van veele Schilders aangeweezen. 13
Hunne reden van halsterrigheid. ibid.
   
Vierde Hoofdstuk.  
Het Opschilderen, en wat daar in waar te neemen is. ibid.
   
Wat voordeel een goede doodverw geeft. ibid.
Opschilderen moet van achter begonnen worden, en waarom. ibid.
Zwaarigheden die men anders ontmoet. 14
   
Vyfde Hoofdstuk.  
Van het retocqueeren of nazien. ibid.
   
Wat hier door verstaan word. ibid.
Op wat wyze best te doen. ibid.
   
Zesde Hoofdstuk.  
Van de Rondigheid of twede Tint. 15
   
Groote zwaarigheid van veele Schilders, die hen in 't schilderen onlustig maakt. ibid.
Middelen om zulks voor te komen. ibid.
Voorbeeld van zulk een Schilder, en zyne redeneering. ibid.
Des Schryvers antwoord. 16
Wat door de twede Tint verstaan word. ibid.
Die hem zyn misslag en verbeetering aantoont. ibid.
Waar in de twede Tint bestaat. ibid.
Verdere waarneemingen hier omtrent. ibid.
Ander voorbeeld in een Schilder. 17
Kwaade gevoelens van zommige Schilders hier omtrent. ibid.
De ronding door een Voorbeeld, in een nevensgaande Figuur, aangetoond. ibid.
Verkeerd oordeel van zommige Schilders. ibid.
Voorbeeld van de ronding eens Koloms. 18
Voorbeeld met een ronde Bol. ibid.
Derde waarneeming omtrent de koleur door de ronding. ibid.
Dwaaling van veele Schilders aangeweezen. ibid.
Dat in een Stuk de ronde voorwerpen, minder of meerder dan andere ronde, moeten geschaduwd zyn. 19

 

 

[pagina 437]


Zevende Hoofdstuk.  
Van de Schoonheid. 20
   
Gevoelens der oude Wysgeeren daar van. ibid.
Onmogelyk is het die in een gestalte te beschryven. ibid.
Hoe veelerley die is. ibid.
Voorbeelden van schoone. ibid.
Verschil in de keur der Volkeren omtrent het schoon der byzondere Menschen. ibid.
Waar in de schoonheid der Menschen bestaat. 21
Eerste deel der zelve. ibid.
Het twede. ibid.
En derde. ibid.
Van de leest der Menschen, en haare verdeeling in grofdeelen. ibid.
Hoofddeelen en proportiedeelen. 22
Lengte van het Mansbeeld. ibid.
Breedte van het zelve ter zyde. ibid.
Breedte der Beelden van vooren en van achteren. 23
Lengte van het Vrouwenbeeld. ibid.
Breedte van het Vrouwenbeeld ter zyde. 24
Breedte der Beelden van vooren en van achteren. 25
Verdeeling van de bevalligheid der beweeging, en de nuttigheid der zelve. ibid.
De gestalte, beweeging, en koleur eens Dooden. 26
Tegenwerping wat de schoonste ouderdom zy, benevens de oplossing der zelve. ibid.
Verschil in de verkiezing des lichts. 27
Gelegentheden waar omtrent aangewezen. ibid.
Toepassing van het licht tot de voorwerpen. ibid.
   
Achtste Hoofdstuk.  
Van de beweeging der Leeden. 28
   
Van het twede deel der schoonheid. ibid.
Waar in een fraaije beweeging bestaat. ibid.
Eerste Voorbeeld. ibid.
Twede Voorbeeld. ibid.
Derde Voorbeeld. ibid.
Verdubbeld Voorbeeld. ibid.
Van het Hoofd. ibid.
Van de Handen. 29
Van de Beenen. ibid.

 

 

[pagina 438]


De drie voornaame beweegingen eens Ligchaams. ibid.
Voornaame buigingen des Hoofdts. ibid.
Der Armen en Beenen, als mede die des Lyfs. ibid.
De eenvoudige beweeging. ibid.
De werkelyke. ibid.
Driftige en geweldige. ibid.
Wat de eenvoudige beweeging zy. ibid.
De werkelyke. 30
De driftige. ibid.
De geweldige. ibid.
Nuttigheid dezer schikking. ibid.
Geen Modél is bekwaam om die te verbeelden na hunnen aart. ibid.
   
Negende Hoofdstuk.  
Van de driftige en geweldige Beweegingen. 31
   
Deze beweegingen kan men niet duidelyk genoeg vertoonen, dan met hunne oorzaake daar by. ibid.
Voorbeelden daar af. ibid.
Tafereel van de dood van Hisperia, tot verdere verklaaring. 32
Wederkeering tot het voorgaande. 33
Van draagende Beelden. ibid.
Van gaande. ibid.
Loopende. ibid.
Klimmende. ibid.
Stootende, trekkende en draagende. ibid.
Van biddende en slaapende. 34
Slaapende Jongeling, Vrouw, en oud Man. ibid.
Van de biddende. ibid.
Des Schryvers nabericht over het voorgaande. ibid.
   
Tiende Hoofdstuk.  
Van de Koleur der Naakten. 35
   
Rykelykheid dezer stoffe. ibid.
De koleur der Naakten is veelderley. ibid.
En waar in die hier bepaald word. ibid.
De koleur van Kinderen, Mannen, en Vrouwen. 36
Als mede van Zieken, en Dooden. ibid.
Waar uit de verschillendheid dezer staaten spruit. ibid.
Verschil der halfschaduwen, en der zelver oorspronk. ibid.
Ook in de verwen zelf aangetoond. ibid.
Verwen en koloreering tot het Naakt. ibid.

 

 

[pagina 439]


Middel om de tederheden te bekomen. ibid.
Dwaasheid van veele Schilders in hunne oordeeling over de koleur. ibid.
Middelen om uit hunne dooling te geraaken aangetoond. 37
De natuur is het schoonste modél voor de koleur; en wat daar buiten is, is valsch. ibid.
Andere misslag der Schilders. ibid.
Misslag in veele jonge Leerlingen. ibid.
Schadelykheid in het tekenen na een Avondmodél. 38
   
Elfde Hoofdstuk.  
Van de Verwen, gebruik der zelve, en Coloriet der verschillende geslachten. ibid.
   
Van de coloriet eener Vrouw, en deszelfs behandeling. ibid.
Van de coloriet eens Jongmans, eens Soldaats, eens Landmans, en eens Zieken. ibid.
Manier om wel op te schilderen. 39
Zeer aan merkelyke en noodige waarneeming in het opschilderen der tederheden en reflexien. ibid.
Hoe veelerley tinten 'er zyn in een ligchaam, en in de bloozenheid deszelfs. ibid.
Hoe men een Dooden zal schilderen. ibid.
Tegenwerping wegens de verwen hier gebruikelyk. ibid.
Oplossing der zelve. 40
Zwaarigheden die men anders schilderende ontmoet. ibid.
Waarom Discipelen van het spoor hunner Meesters wyken, en de oplossing daar af. ibid.
   
Twaalfde Hoofdstuk.  
Van het bevallig en schoon Coloreeren. 41
   
Misslag van veele Schilders in hunne verkiezing. ibid.

 

 

[pagina 440]

BLADWYZER. TWEDE BOEK.


Eerste Hoofdstuk.  
Wat in een Schilder tot het Ordineer en van zyn gedachten vereischt word. 43
   
Wat tot het Ordineeren behoort. ibid.
Geheugen, en een vlugge hand. ibid.
Noodwendigheid van het aanteekenen der gedachten. 44
Omstandigheden die tot het Ordineeren vereischt worden. ibid.
   
Twede Hoofdstuk.  
Van het Ordineeren. 45
   
De armoedige geest veeler Schilders in het verkiezen van voorwerpen, en oorzaaken daar van. ibid.
De aloude Schilders hebben wel de beste geschiedenissen verkoozen. ibid.
En echter genoeg voor de hedendaagsche overgelaaten. 46
Kwaadaardigheid der plunderaars van anderer gedachten. ibid.
Door de edelmoedige geesten onmogelyk te begaan. ibid.
   
Derde Hoofdstuk.  
Het Ordineeren der Geschiedenissen. 47
   
Noodzaakelykheid dezer kennis om een goed Meester te worden. ibid.
Eerst een luchtige Schets maaken. ibid.
De beste Schryver over die zaak nazien. ibid.
Verdere noodwendige waarneemingen omtrent de omstandigheden. ibid.
Nuttigheid die men door deze behandeling in het Ordineeren vind. 48
Vervolg der waarneemingen. ibid.
Verdeeling der gronden. 49
Verdere wyfe van schetsen. ibid.
Middel om de hertstogtige beweegingen natuurlyk te vertoonen. ibid.
   
Vierde Hoofdstuk.  
Hoe men fraaye Printen, Academiebeelden en Modellen in het schilderen gebruiken zal. 50
   
Dwaasheid der Schilders in het misbruik der Printen. ibid.
Gelykenis op hen toegepast. ibid.
Waar in het regt gebruik bestaat. 51
Wat men meermaalen in zyne Ordinantien mag te pas brengen. ibid.
Oogmerk in het nazien der Printen. ibid.
Nuttigheid deszelfs. ibid.

 

 

[pagina 441]


Vyfde Hoofdstuk.  
Van de Waarschynlykheid en Schilderachtigheid in een Ordinantie van veele of weinige Beelden. 52
   
De waarschynlykheid is het voornaamste punt in het Ordineeren om waar te neemen. ibid.
Daar na de onderscheiding van de byzondere waardigheden der Persoonen. ibid.
Onderscheid der wezens en gestaltens in de zelve. ibid.
Tegenwerping, opgelost. 53
Gevoelen des Schryvers omtrent de misstallen te vertoonen. ibid.
Andere waarneemingen in het vertoonen der Zinnebeelden, en die der Goden. ibid.
Voorbeeld van verschillende wyzen van aanvatten in Persoonen van een onderscheidenen staat. ibid.
Voorbeeld van het zelve verschil in wyzen van eeten. 54
Wie in zulks te verbeelden uitgemunt heeft. ibid.
Derde voorbeeld van hoorende Menschen en hunne gestalte. 55
Noodzaakelykheid in het onderzoeken en naspeuren der natuurlyke uitwerkselen. ibid.
Dwaaling van veele Konstenaars aangeweezen en wederlegt. 56
Tegenwerping uit een Print van Rafaël. 57
Beantwoord en opgelost. 58
Besluit van dit Hoofdstuk. ibid.
   
Zesde Hoofdstuk.  
Van het onderscheid der Wezens zo wel van oude als jonge Persoonen, in het Man-en Vrouwelyk Geslacht. 59
   
Onderscheid van Jongetjes en Meisjes. ibid.
Beschryving der Hoofdleeden, van jonge Kinderen, jonge Meisjens, jonge Maagden, en oude Vrouwen. 60
Als mede in Lieden van aanzien. ibid.
Van de greepen der handen, in jonge Kinderen, jonge Meisjens, Maagden en Vrouwen, als ook oude Lieden. 61
De driften veroorzaaken de meeste verandering der Wezens. ibid.
Vrucht dezer aanmerking. ibid.
Middel om gemakkelyk allerhande Wezens door het boetseeren uit te voeren. 63
Waarneeming omtrent het schikken der Kunnen by malkander. 64
Van Kinderen onder gewoel. ibid.
Van Vrouwen in Rechtsgedingen. ibid.

 

 

[pagina 442]


Zevende Hoofdstuk.  
Van de eigenschap en verkiezelykheid de beweging der Ledemaaten, tot uitdrukking der Hertstochten. 65
   
Oorzaaken van de traage vordering eens Schilders aangeweezen. ibid.
Door eigene ondervinding des Schryvers beweezen. 66
Voorbeeld van wedermin. 67
Voorbeeld van vrywillige onderdaanigheid. ibid.
Voorbeeld van milddaadigheid. 68
Voorbeeld van goedgunstigheid. ibid.
Twede Voorbeeld van goedgunstighheid. 69
Voorbeeld van getrouwigheid. ibid.
   
Achtste Hoofdstuk.  
Van de werking der gedachten omtrent het Ordineeren der Geschiedenissen. 71
   
De grondregelen moeten altoos waargenomen worden, en wel opgelet. ibid.
De gedachten streeven de vlugheid der handen verre voorby. ibid.
Waarschouwing hier omtrent, en een voorbeeld daar toe dienende. 72
Regelen die men waar moet neemen. ibid.
Schynstrydend verschil, weggenoomen. ibid.
Wat een Konstenaar doen moet in het Ordineeren. 73
Wat in de omstandigheden waar te neemen is. ibid.
Verdere aanwyzingen van eigenschappen. ibid.
Verdere noodzaakelyke opmerkingen. 74
Aanwyzingen van gevallen waar in zy noodzaakelyk zyn. ibid.
Voorbeeld daar af. ibid.
Nette bepaaling van 't aangeroerde Voorbeeld. 75
Ander Voorbeeld van Juda en Thamar. 76
Voorstel van verandering in het begrip. ibid.
Oplossing van 't zelve. 77
Waarschouwing wegens het laatste geval. ibid.
   
Negende Hoofdstuk.  
Aanmerkingen over eenige misverstanden in het verbeelden van Geschiedenissen. 79
   
Schadelykheid, welke in het opvolgen van den letterlyken zin steekt, aangetoond. ibid.
Grove misslag in Rafaël. ibid.
Misslag in Karel Vermander. 80

 

 

[pagina 443]


Een andere misslag in Roeland Savry aangetoond. ibid.
Aanmerking daar over. 81
Byzondere aanmerkingen op ieder Voorbeeld. ibid.
Tafereel van Adam en Eva in 't Paradys. 82
De vlugt van Adam en Eva. 83
Zwaarigheden in het verbeelden dezer Geschiedenis den Schryver voorgekomen. ibid.
Tafereel van Orfeus dood. 84
Redenen over de vooraangeroerde zaak. 85
Dooling des Schryvers omtrent het verbeelden der H: Geschiedenissen aangetoond. ibid.
Wederkeering tot de voorgaande misslagen. 86
Gevoelen des Schryvers over de uitbeeldingen. ibid.
   
Tiende Hoofdstuk.  
Van de rykelykheid en natuurlykheid in 't Ordineeren eener Geschiedenis. ibid.
   
Onderzoek van 't nieuw baart voordeel in de Konst. ibid.
Rykelykheid der stof voor een Konstenaar. ibid.
Fabel van Deucalion tot een voorbeeld gesteld. 87
Tafereel van Deucalion en Pyrrha na de algemeene Zondvloed. 88
Zwaarigheid omtrent de byvoeging van Cupido in deze, weggenomen. 89
Vryheid om by te voegen als het niet tegen de natuur stryd, of de zaak, in steede van op te helderen, verduistert. ibid.
Andere en strydige verbeelding van 't voorgaande. 90
Onderzoek der twee Voorbeelden, tegens die van Rafaël. 92
   
Elfde Hoofdstuk.  
Van de schikking der Zinbetekenende Beelden. 93
   
Lof van Cesare Ripas Boek. ibid.
Hoedanigheden in de Zinnebeelden vereischelyk. ibid.
Welke en wat men moet volgen en vermyden. ibid.
Voorbeeld des Schryvers in zyne wyze van oeffenen. 94
Wederkeering tot de verhandeling der zaak. ibid.
Eerste voorbeeld in Didoos dood. ibid.
Twede voorbeeld. 95
Eene Hertstogt te gelyk kan maar eenen Mensch doen werken. ibid.
Redenen waarom men zo weinig de Zinnebeelden verstaat. 96
Redenvoering over een zinnebeeldend Tafereel. ibid.
Noodige regelen om misbruik voor te komen. 97
Misgreep van veele jonge Beeldhouwers. ibid.

 

 

[pagina 444]


Twaalfde Hoofdstuk.  
Ordentelykheid der beweegingen die uit de Hertstochten na malkanderen vloeijen. 97
   
Voorbeeld der zelve in het Vrouwtjen in overspel bevonden. 98
Lof van Poussyn in deze zaak. ibid.
Tafereel van Progne. ibid.
Aanmerking daar over. ibid.
Des Schryvers misgreep. ibid.
Tafereel van Apollo en Python. 99
Twede Tafereel, verbeeldende Apollo en Daphne. 100
Tegenwerping van 't voorgaande Tafereel opgelost. 101
Derde Tafereel, van Apollo en Daphne. 102
Vervolg van Apollo en Daphne. 103
Het slot van Apollo en Daphne. 105
   
Dartiende Hoofdstuk.  
Van het gebruik en misbruik der Schilderkonst. 106
   
Achting, die de Schilderkonst toekomt. ibid.
Goed gebruik en misbruik der zelve. ibid.
Men moet zich wagten voor ongeschikte Verbeeldingen. ibid.
Grove misslagen hier omtrent door groote Meesters begaan. 107
Wat men in het volkomen verbeelden moet waarneemen. 108
De volkomene kentekenen moet men aan de Persoonen gewaar worden. ibid.
Oorzaak van slegte welstandigheid in veele hunne werken. ibid.
   
Veertiende Hoofdstuk.  
Van de byzondere neiginge tot deze of geene verkiezinge, als Beelden, Landschap, Gebouwen, Zee, Bloemen, enz. 110
   
Wat tot een verstandig Schilder behoort. ibid.
Oogmerk des Schryvers in dit Hoofdstuk. 111
Rykdom der voorwerpen in byzondere verkiezinge, als in de Historien, Landschappen, ibid.
Zeen, Gebouwen, &c. 112
Tegenwerping en oplossing der zelve. 114
Wat in eens Schilders Medehelper vereischt werd, het zy om te stoffeeren, als anders. ibid.

 

 

[pagina 445]


Vyftiende Hoofdstuk.  
Wat door een Tafereel verstaan moet worden, en hoeveelerley die zijn. 115
   
Verdeediging des Schryvers over de stoffe dezes Hoofdstuks. ibid.
Wat tot een goed Tafereelschryver vereischt word. ibid.
Hoe verre de Dichtkonst daar in te pas komt. 116
Hoe veelerley hoedanigheden in een Tafereel vereischt worden. ibid.
Wat in de Historische werd vereischt. ibid.
Misverstand by zommigen. 117
Wat tot de Poëtische behoort. ibid.
Van de Moraale Tafereelen. ibid.
En de Hieroglifische. 118
Voorbeeld van een Tafereel in 't afbeelden van AEschylus dood. 119
Redenvoering over dit Tafereel. 120
Gebrek in veele Landschapschilders. 121
Aanmoediging voor hen. ibid.
   
Zestiende Hoofdstuk.  
Hoe men de Fabelen van Ovidius, of de Herscheppingen, met voordeel zal gebruiken; en wat meer vereischt word tot het opstellen en uitvoeren van een konstig Tafereel. 122
   
Noodige les om de waarheid der Geschiedenissen in alle haare omstandigheden na te speuren. ibid.
Wat men doen moet om hier toe te geraaken. ibid.
Slegte gevoelens van veele Schilders hier omtrent. 123
Wederlegging der zelve. ibid.
Fabel van Apollo en Hyacinthus, tot een voorbeeld verhandeld. 124
Tafereel dezer Fabel, en de schikking in 't zelve waargenomen. 125
Uitlegginge over de Fabel zelve. 126
Nader uitlegginge. 127
Uitlegginge over het Tafereel, de verbeelding des Schilders betreffende. 128
Verborgene zin door den Schilder verbeeld. ibid.
Verandering van voorwerp om des Schryvers zin volkomen te bevatten. ibid.
Verschillende gevoelens der Schryvers over de liefde van Diana en Endymion. ibid.
Tafereel van Diana en Endymion. 129
Uitlegginge over de verborgene zin dezer Verziering. 130

 

 

[pagina 446]


Zeventiende Hoofdstuk.  
Grondregelen om kleine Figuuren in een groote ruimte, en groote Figuuren in een klein begrip, te ordineeren. 132
   
Onderscheid der geesten in Schilders en Tekenaars. ibid.
Voorbeeld van het verschil. ibid.
Wederkeering tot de hoofdstoffe. ibid.
By kleene Beelden moet goot Bywerk zyn. 133
Misslag van veele. ibid.
Beschryving der Verbeelding. ibid.
Verschil in twee Verbeeldingen aangeweezen. 134
   
Actiende Hoofdstuk.  
Van het Ordineeren der Historien, Conterfeitsels, Stillevens, enz. in een kort begrip. 135
   
Dat het ordineeren in een kort begrip prysselyker dan in een groote ruimte is, word door de voorbeelden van groote Meesters beweezen. ibid.
Waar in het kloek boven het klein schilderen te achten zy. ibid.
Voorbeelden daar van, en de reden waarom. 136
Niewsgierigheid oorzaak van veele hertstogten, benevens een voorbeeld daar af. ibid.
Kwaad begrip des Schryvers over deze zaak in zyne jonge jaaren, door ondervindinge geholpen. 137
Zwaarigheid welke uit deze grondregel te verachten spruit. ibid.
Verschil der oude en hedendaagsche Meesters omtrent deze zaak. 138
Onderscheid en lof van 't kloek boven het kleen schilderen. ibid.
Voorbeelden van 't gezegde in twee doorluchtige Schilders. ibid.
Voorbeeld van een kwaad gebruik in 't na 't leeven tekenen. 139
   
Negentiende Hoofdstuk.  
Wegens de Verdeeling der Geschiedenissen. ibid.
   
Dat in alle dingen een ordentelykheid is, en moet waargenomen worden. ibid.
En niemand bevoorregt is om het tegendeel te doen. 140
Welke schande voor den overtreeder te verwachten zy. ibid.
Wat men in de beginselen waar te neemen heeft in het verdeelen Geschiedenissen. ibid.
Hoofdregelen die men moet waarneemen. 141
Wat men omtrent ryke Geschiedenissen moet waar neemen. ibid.
Oorspronk en uiteindens aller Geschiedenissen aangetoond. ibid.

 

 

[pagina 447]


Hunne verdeeling, begin, midden en einde. 142
Vryheid der Schilders boven de Historieschryvers, benevens de reden daar van. ibid.
Verschil hier in tusschen den Schilder en Dichter. ibid.
Korte en zekere middelen om de Geschiedenissen wel te ordineeren. 143
Eerst, in het waarneemen der tyden; ten tweden, in de plaats; ten derden, in de persoonen; en ten vierden, op de gewoontens, zeden, en kleedingen. ibid.
Natuurlyke en onnatuurlyke Schilderyen. 144
   
Twintigste Hoofdstuk.  
Van het waarneemen der schikking in een Tytelplaat. ibid.
   
Schikking der Beelden. ibid.
Van het Verschiet, en de Gebouwen in een Tytelprint. 145
Waar men het Opschrift plaatsen moet, en met welke letters. ibid.
Verdere waarneeming in de Beelden, en het minder Bywerk. ibid.
Voorbeeld van een Tytelplaat. 146
Aanmerking op eenige Beelden, en het Verschiet. ibid.
Wat in een Tytelplaat vereischt word. ibid.
Van het licht en de daaging der Voorwerpen. 147
Eerste Voorbeld. ibid.
Twede Voorbeeld in een Landschap. 148
Tegenwerping, en opgelost. 149
   
Een-en-twintigste Hoofdstuk.  
Van het verbeelden der Droomen, Herssenspookselen, vreemde Gedachten, en verdichte Geschiedenissen in tyd van ontlasting, verlustiging of overige uuren. ibid.
   
Nutheid in verdichte dingen te verbeelden. ibid.
Wederlegging der geenen, die deze stelling betwisten. 150
Voorbeelden in groote Meesters. ibid.
Waarschouwing aan jonge Konstenaars. ibid.
Kwaade gevolgen van sommige uitspanningen. ibid.
Redenen waarom braave Meesters weinig Barbaarsche en Indiaansche Geschiedenissen verbeelden. 151
Wat in Indiaansche Verbeeldingen prysselyk en verkiezelyk is. 152
Tegenwerping tegens de voorige stelling, en wederlegging der zelve. ibid.
Twede tegenwerping, en oplossing der zelve. ibid.
Tafereel van de knaaginge der Conscientie door een Spook veroorzaakt. 153
Aanmerkinge des Schryvers over het zelve. ibid.

 

 

[pagina 448]


Tweede Tafereel, zynde een verbeelding van Ydelheid, op de Spreuk, het Menschenleeven is een Droom. 154
Aanmerkinge over het zelve. 155
Belagchelyke Fabel. 156
Tafereel dezer Fabel. 157
Tafereel, Zinnebeeldsgewys, van de Onbedagtheid. ibid.
   
Twee-en-twintigste Hoofdstuk.  
Noodzaakelyks Waarneemingen in het beschilderen der Zaalen, Gaanderyen, en andere plaatsen, alwaar men gezind is een Geschiedenis in verscheidene Stukken te vervolgen. 159
   
Dat de waarschynlykheid in de Verbeeldingen vooral moet waargenomen worden. ibid.
Regelen, om de zelve te bekomen, aangeweezen. ibid.
Aanmerking over de Zwarten. 160
De tyd eener Geschiedenis waar te neemen. ibid.
Verandering der Menschen, door toevallen veroorzaakt. ibid.
De leevensloop in voornaame Persoonen na te speuren. ibid.
Dat de vaste Ligchaamen altyd hunne eigene stand en gestalte moeten behouden. 161
Als mede de Vertrekken met eenderley stoffagie. ibid.
Groote misslag in 't verkiezen van verscheidene Meesters, door een Voorbeeld beweezen. ibid.
Middel om de gelykenissen der Persoonen in een Geschiedenis uit te vinden. 162
Verbeeldinge van een Mensch in den Zomertyd. ibid.
Verbeeldinge van een Mensch in den Wintertyd. 163
Zinnebeeld. 164

 

DERDE BOEK.


Eerste Hoofdstuk.  
Onderscheid tusschen 't Antiek en 't Modern. 167
   
De tegenstrydigheid van 't Antiek en Modern. ibid.
Het Modern roont de veranderingen der Modens. ibid.
De welvoegelykheid in 't Ordineeren word noodzaakelyk vereischt. ibid.
De waarheid en eigenschappen der Geschiedenissen onvervalscht op te volgen, met vootbeelden aangetoond. 168
Ieder Landaard is rykelyk van alles voorzien. ibid.
Waar toe het leezen der Boeken, om tot die kennis te geraaken, ons ten hoogsten nut is. ibid.

 

 

[pagina 449]


De Schilderkonst is eene der grootste weetenschappen. 169
Dat de Landaart wel dient onderscheiden te worden. ibid.
't Spoor der deftigste Meesters na te volgen. 170
De Schilderkonst by de Romeinen in waarde gehouden. ibid.
De Schilderkonst bedurven door slegte verbeeldingen. 171
Verscheidene neigingen der Menschen. ibid.
De Antieksche Schilderkonst is onbepaald, en kan alles verbeelden. 172
Waar tegen de Moderne niet dan 't tegenwoordige machtig is. ibid.
De Moderne Konst word als een handwerk gerekend. ibid.
Gelykenis der Ouden over het Antiek en Modern. ibid.
De gebreken der Konst kwalyk te veranderen. 173
Misbruik in 't na 't leven schilderen. ibid.
De schoone Wezens maaken een Schildery aangenaam. ibid.
Twee tegenstrydige beweegingen, veroorzaakt door droefheid en blydschap. 174
't Schoon verwaarloost door Moderne Meesters. ibid.
   
Twede Hoofdstuk.  
Aanwyzinge om het burgelyke of cierlyke Modern wel uit te beelden. 175
   
Het ontbreekt den Modernschilders aan geen stof. ibid
Vergelyking van Gerard Douw en Mieris, Modernschilders: desgelyks van Rafaël en Poussyn, Antiekschilders. ibid.
Een Antieksche verbeelding, door een Modernschilder uitgevoerd, is iets ongemeens. ibid.
Tafereel van een Badstove, en aanmerkingen over het zelve. 176
Waar uit men de schoonheid moet haalen. 177
De bevalligheid moet noodzaakelyk in Moderne verbeeldingen waargenomen worden. ibid.
De Konst met de Natuur gepaard, geeft een volmaakt Schildery. 178
Van Dyk gepreezen, om dat hy in 't Modern de bevalligheid heeft waargenomen. ibid.
   
Die zich in 't gebrekkelyk Modern oeffenen, konnen nooit den naam van Konstschilders verdienen. 179
Het zelve door een Voorbeeld aangetoond. ibid.
Twede Voorbeeld, het tegendeel van het eerste. 180
Derde Voorbeeld, zynde een verdubbeling van de twee voorgaande. ibid.
Het zelfde Voorbeeld slaande op de Liefhebbers van 't Antiek en 't Modern. ibid.
De werken van de Konst zyn zo kostelyk, dat de natuur en opvoeding daar voor moeten wyken. 181
Gelyk in Demades, Heraclides, en Socrates blykt. ibid.
Groote Mannen uit een nederige geboorte. ibid.

 

 

[pagina 450]


Derde Hoofdstuk.  
De eigenschappen van het Burgelyke, het welk dagelyks stof in overvloed voor Modernschilders verschaft. 182
   
Driederley betrachtingen der Schilders. ibid.
Geringe verkiezingen hebben zo wel hunne opmerkingen noodig, als de verheevene. ibid.
Burgelyke voorvallen, bekwaam voor Schilders van byzondere verkiezingen. 183
Voorbeeld van Verzoek en Weigering, aangetoond in een Gezelschap van Juffers. ibid.
Verandering, om den zin van dit Voorbeeld noch duidelyker en natuurlyker te doen voorkomen, aangeweezen. ibid.
Het zelfde Concept kan mede door Heeren uitgebeeld worden. ibid.
Twede voorwerp, zynde een voorval ten huize van een Schilder geschied. 184
Dit voorwerp is bekwaam om drie Doeken te stoffeeren, zo wel voor een Antiek- als Modernschilder. ibid.
In diergelyke gevallen is men aan de byzonderheden zo wel bepaald, als in een Historie. 185
De waereldsche veranderingen zyn voor alle menschen aangenaam. ibid.
Rubbens en van Dyk hebben hunne neigingen in het verheevene getoond; Jordaans en Rembrant in het burgelyke; Bamboats en Brouwer in het geringe. ibid.
   
Derde Tafereel. 186
Aanmerkingen des Schryvers over het zelve. 187
Vierde Tafereel van de Deugd. 188
Waar in een welgestelde en goede Huishouding bestaat. ibid.
Huishouding met een kwade aeconomie. ibid.
Een kwaade en goede verdeeling. 189
Deze aanmerkingen zyn noodzaakelyk voor alle Konstenaars, zo wel in 't Antiek als Modern. ibid.
   
Vierde Hoofdstuk.  
Vervolg van 't voorgaande. ibid.
   
Verbeeldinge van een Vanitas. ibid.
Aanwyzinge van de Koleuren der voorwerpen in het zelve. 190
De Schryver toont aan, dat hy door eenige onkundige betigt word van dingen boven zyn vermogen voor te stellen. ibid.
Redenen des Schryvers over het schikken der voorwerpen in dit Tafereel. 191
Dit Voorbeeld is bekwaam tot verscheidene Concepten. ibid.
Tegenwerping, opgelost. 192

 

 

[pagina 451]


Klaarder uitlegginge der voorwerpen in 't generaal. ibid.
Uit dit Voorbeeld konnen verscheidene zinnen getrokken worden 193
Ydele neigingen der Menschen. ibid.
Al te groote zindelykheid der Hollandsche Vrouwen in het verschoonen van hunne huizen. ibid.
   
Vyfde Hoofdstuk.  
Van de Kleeding en Brachten. 194
   
Dat ieder Natie haare byzondere Mode volgt. ibid.
De Modeschilderyen verslimmeren van tyd tot tyd. 195
Mode en Antiek waar in overeenkomende. ibid.
Geen Antiek onder het Modesche te mengen. ibid.
De ouwerwetsche Dracht in deze tyden verworpen. ibid.
Een koddige voorstellinge in het verbeelden der Kleedingen in een Geschiedenis. 196
Wat zaaken, met Mode uitgebeeld, in hunne volle kracht zyn. ibid
Belagchelyke Modeschilderyen. ibid.
Verwytingen tusschen Antiko en Modo. 197
Tafereel hier vooren verhaald. 198
Te veel Boeken, Printen, en andere dingen schadelyk. 199
Tafereel op een verwarden Schilder. 200
Het Antiek vereischt een schoone Proportie, fraay beloop van Kleedinge, schoone Daaging, Landschap, Architectuur, en andere stoffagien meer. 201
Tafereel Antiek, over het verdryven van 't Moderne of Mode uit de zelve. ibid.

 

VIERDE BOEK.


Eerste Hoofdstuk.  
Van de Koleuren, en derzelver schikking. 205
   
Gebrek van grondregelen in dit deel der Konst, tot heden. ibid.
Door de koleur munt de Schilder boven alle Konstenaars uit. ibid.
Oorzaak van hunne verschillendheid in de koleuren ibid.
Hoe veel Koleuren 'er zyn. 206
En welke. ibid.
Van de zinbetekeningen der zelve. ibid.
Wat Koleur is. ibid.
Hunne kracht en werking. 207
Hunne aangenaamheid. ibid.

 

 

[pagina 452]


Wat tot derzelver schikking vereischt word. ibid.
Zy hebben wel hunne byzondere kracht, maar geen rang. 208
Waarneemingen in het schikken der koleuren. ibid.
Gronden op welke de koleuren zich wel vertoonen, en eerst van ligte op donkere. 209
Van donkere koleuren op ligte gronden. ibid.
Van harde en wreede koleuren. ibid.
Van de wederschynende koleuren. ibid.
Noodige aanmerking daar omtrent. 210
Koleuren die op Gras en in Landschap goede kracht hebben. ibid.
Op rosse Gronden, op blaauwe Steen, en op Hartsteen. ibid.
Welke koleuren men moet vermyden. ibid.
Van Schildery binnens kamers. ibid.
Aanmerkingen hier over. 211
Welke koleuren by Kaarslicht en Vuur de grootste kracht doen. ibid.
Middelen om alle deze koleuren te doen vereenigen. ibid.
De schoonste koleur moet de voornaamste zyn. 212
Aanmerkingen over eenige voornaame zaaken dezes Hoofdstuks. ibid.
Een gemakkelyk middel, om zich in de houding der koleuren te oeffenen, aangetoond. 231
Aanmerkingen over de Achtergronden. ibid.
De koleuren verminderen zo wel in een verre distantie, als de voorwerpen verkleenen. 214
   
Twede Hoofdstuk.  
Van de eigenschappen, aart en koleuren der Kleedingen. ibid.
   
In de Kleedingen zyn vierderley stoffen aan te merken. ibid.
De Kleedingen en der zelver koleuren in de trappen des Ouderdoms gebruikelyk. 215
Als mede in de vier Hoofdstoffen, en de Tyden des Jaars. ibid.
Eenige Goden behouden altyd hunne eigene koleuren en kleedingen ibid
Een Schilder dient noodzaakelyk goede kennis te hebben van den aart en hoedanigheden der Stoffen. 216
Goed voorbeeld van Mieris. ibid.
Waarschouwing aan eenige Schilders. ibid.
Schikking der Kleedingen na den stand en ouderdom der Sexen. ibid.
Een Oud man, een Jongman, Vrouwen en jonge Dochters en Kinderen. 217
De Schryver verhaalt een Schildery, op deze zaak passende, gezien te hebben. ibid.
En vergelykt de trappen des Ouderdoms by de stonden van den Dag. 218
Waarom men den Ouden zomydts wit, en den Jongen zwart toevoegt. ibid.

 

 

[pagina 453I]


Derde Hoofdstuk.  
Van de koleurde Kleedingen, en der zelver toepassende vermenging by en op malkanderen. ibid.
   
Van de Voering of Monstering die ieder koleurig Kleed vereischt. ibid.
Wat door het woord Monstering verstaan word. 219
Welke Stoffen best met goud willen vercierd zyn. ibid.
By een heele koleur moet een weêrschyn, en by een weêrschyn een heele koleur gevoegd worden. 220
Aanmerkinge over de koleur der Kleedingen in een gezelschap van bedaarde Menschen. ibid.
Als mede over een gezelschsp van jonge Luiden. ibid.
Aanmerkingen over de weêrschynende Stoffen. 221
Middel om zich in de kleedingen en toepassende koleuren te oeffenen, aangetoond. 222
Aanmerkinge op verscheidene voorvallen, ten opzichte van de koleur. ibid.
In Raadtspleegingen, Triomfen, Bagchanaalen, Boerekermissen, of Herderspelen, openbaare Vertooningen, als Rechtspleegingen, Kwakzalvers, Googchelaars, enz. 223
In wat deelen de gekoleurde Stoffen zich op het schoonst vertoonen. ibid.
   
Vierde Hoofdstuk.  
Van het schikken der donkere voorwerpen tegen een ligte grond, van verre en naby de zelve. 224
   
Van donkere Beelden tegen een ligte grond. ibid.
En het tegendeel. ibid.
Voorbeeld van donkere kleedingen tegen een ligte grond. 225
Aanmerkinge over het zelve. ibid.
Schikking der Beelden tegens bekwaame gronden. 226
Koleuren der kleedingen van de Beelden in het Voorbeeld aangeweezen. ibid.
   
Vyfde Hoofdstuk.  
Van de Harmonie of houdinge der Koleuren 227
   
Dat men in deze wel acht geeve op de natuur. ibid.
Waar in de Harmonie en houding bestaat. 228
Het vermogen der koleuren tegen bekwaame gronden, met een Voorbeeld aangetoond. 229
Aanmerkingen over dit Voorbeeld. ibid.

 

 

[pagina 454]


Zesde Hoofdstuk.  
Van het schikken der ongelyke Voorwerpen, benevens ligt tegen donker, en donker tegen licht. 231
   
Voorbeeld der ongelyke voorwerpen. ibid.
Aanmerkinge over de voornaamste omstandigheden van het Voorbeeld. ibid.
Voorbeeld van Dag en Schaduwe, als mede de reddering en welstand. 232
Dat de oorzaaken der Slagschaduwen altyd aangeweezen moeten worden. ibid.
Als mede hun verschil in de koleuren. ibid.
Het licht en donker in dit Voorbeeld, anders om geschikt, veroorzaakt de zelfde uitwerkinge. 233
Doch één licht, uit het zelve weggenomen, vervalt de welstand t' eenemaal. ibid.
De verschillendheid der koleuren van het groen der Boomen; als mede de Gronden, Steenwerken, en de Menschen. ibid.
Dat in een Ordinantie de eene zyde heel contrarie van de andere is ibid.
Algemeene aanmerkinge over de beide Voorbeelden. ibid.
Derde Voorbeeld. 234
Aanmerking over de schikking der Voorwerpen; als mede in licht en donker. 235
Deze opmerkingen zyn in alle gelegentheden noodzaakelyk. ibid.
   
Zevende Hoofdstuk.  
Van de welstand in de ongelyke en tegenstrydende Voorwerpen. ibid.
   
Wat door de ongelyke voorwerpen word verstaan. 236
Middel om de zelve in een Ordinantie te leeren by een schikken. ibid.
Als ook in Landschappen, en binnenshuis. ibid.
Wat in de daaging waar te neemen zy. ibid.
Wat het voornaamste in de Landschappen, en in Ordinantien met Beelden, gerekend word. 237
Welstand in de ongelykheid der Vruchten, Gebouwen, en meer diergelyke voorwerpen. ibid.
Eerste Voorbeeld. ibid.
Twede Voorbeeld. ibid.
Derde Voorbeeld. 238
Vierde Voorbeeld. ibid.
Vyfde Voorbeeld. ibid.
En meer andere ongelyke voorwerpen by malkanderen best voegelykst. ibid.

 

 

[pagina 455]


Achtste Hoofdstuk.  
Van krachtige Voorwerpen tegen zwakke Gronden, en het tegendeel, of donker tegen licht, en licht tegen donker. ibid.
   
Voorbeeld. 239
Tegenwerping voorgesteld, en opgelost. ibid.
Aanmerking over een verandering in de Achtergronden. ibid.
Donker tegen zwak steekt wel af; als ook het tegendeel. 240
Twede Voorbeeld. ibid.
   
Negende Hoofdstuk.  
Van het bestuiven der Voorwerpen. 241
   
Naauwkeurige opmerkingen der Gronden, om de welstand en waarschynlykheid in de zelve te verkrygen. ibid.
Het welk door zommige veeltydts kwaalyk verstaan word. ibid.
Deze opmerking betreft de Landschappen wel 'c voornaamst. 242
Tegenwerping over deze zaak, en dezelve beantwoord. ibid.
De maatigheid moet noodzaakelyk in deze gelegentheid waargenomen worden. 243

 

VYFDEBOEK.


Eerste Hoofdstuk.  
Wegens het Licht en de Daaging. 247
   
Aanmerkingen over het algemeene Licht. ibid.
Over de daaging in een betrokkene lucht. 428
Over het Zonnelicht. ibid.
Van de daaging in Zaalen, Kamers, en andere Vertrekken. 249
Kort begrip der Daagingen. ibid.
In het wel verbeelden dezer vier Lichten zal men een goed Meester kennen. 250
Dezelve in vier Stukken onderscheiden met hunne toepassende Stoffagien. ibid.
   
Twede Hoofdstuk.  
Van de gesteltenis der Lucht, of des Hemels. 251
   
De Lucht is nooit zonder dampen. ibid.

 

 

[pagina 456]


In wat gewest de Zonne staat daar vertoont zich den horizont het lichtste. ibid.
Middel aangeweezen waar door men zien kan dat, hoe verder de dampen van ons wyken, hoe de zelve lichter worden. ibid.
De zelve proef om de onderscheidenheid van kracht in de Starren te bespeuren. ibid.
Wat onderscheidtusschen de Lucht en 't Water is. 252
De Grond en de Lucht zyn tegenstrydig, en waarom. ibid.
Van de voorwerpen die men in een opene lucht verbeeld, hunne natuur en koleur van daaging. ibid.
Voorbeeld van de reflexie der lucht. 253
Van de uiterste hoogsels os glanssen. 254
   
Derde Hoofdstuk.  
Van de weêrschyn in het Water. 255
   
De weêrschyn word veeltydts door de Landschapschilders versloft. 256
Byzonder middel om weêrschyn na het leeven te modelleeren. ibid.
Wanneer de weêrschyn zich flaauw en twysffelachtig vertoont. 257
Hoe men de weêrschyn in een loopend water zal verbeelden. ibid.
Van de weêrkaatsing der lucht uit het water tegen de voorwerpen. 158
Voorbeeld van het zelve. ibid.
De verandering der uiterste hoogsels van de voorwerpen en hun schynsel in 't water. 259
Voorbeeld. 260
   
Vierde Hoofdstuk.  
Van de Slagschaduwen volgens de verscheidene Lichten. ibid.
   
Zonder de Perspectief is het voor een Schilder onmogelyk in de Konst te voorderen. ibid.
Waarom een jong Schilder zich al vroeg tydts daar aan begeeven moet. ibid.
Een zydelicht is het gemakkelykste om de slagschaduwen te vinden. ibid.
Gelyk het eerste Voorbeeld aanwyst. 261
Maar de zelve in een licht, wat meer van vooren konnen, zonder de Perspectief met in 't werk gesteld worden. ibid.
Twede Voorbeeld. ibid.
Derde Voorbeeld. ibid.
Waar door men, buiten de voornoemde opmerkingen, de regtestaanplaats der voorwerpen kan vinden. 262

 

 

[pagina 457]


Vyfde Hoofdstuk.  
Van de Weêrkaatsingen of Reflexien. 262
   
Voorbeeld. ibid.
Twede Voorbeeld, en algemeene aanmerkingen daar over. 263
Dat 'er weinige Meesters geweest zyn die de reflexien verstaan hebben. 264
Voomaamentlyk Lastman en Rottenhamer. ibid.
Uit oorzaak dat het licht tegen licht, en donker tegen donker, toen noch niet bekend was. ibid.
Dat gropte partyen van daagingen en schaduwen een byondere welstand in een Schildery veroorzaaken. ibid.
Maar dat de overtollige reflexien walgelyk zyn. ibid.
   
Zesde Hoofdstuk.  
Dat het Zonnelicht geen meerder kracht heeft, ten opzichte van de Schaduwe, als een gemeen Licht. 265
   
Eerste Voorbeeld. ibid.
Even eens is het met het licht van een Kaars in een donkere Kamer. ibid.
Het geen met dit twede Voorbeeld werd beweezen. ibid.
Van doorschynende voorwerpen en hunne schaduwen. 266
Derde Voorbeeld. ibid.
Byzondere aanmerkingen daar over in de Naaktens. ibid.
Als mede van de doorschynende Kleedingen in de Zonneschyn. ibid.
Van de kracht der Zon op de voorwerpen. 267
Twee Voorbeelden. ibid.
Tafereel van Narcissus, en des Schryvers aanmerkingen daar over. ibid.
De voorwerpen in de Zonneschyn konnen zich niet natuurlyk vertoonen, wanneer de zelve donker en sterk van schaduwe verbeeld zyn, en de reden waarom. 270
   
Zevende Hoofdstuk.  
Van de Slagschaduwen in de Zonneschyn. ibid.
   
De Slagschaduwen der Beelden, en andere Voorwerpen, moeten in de Zonneschyn duidelyk aangeweezen worden. ibid.
Een misslag door een voornaam Meester in de Slagschaduwe begaan. ibid.
Hoe men Beelden, Statuaas, of andere Figuuren in een Stuk kan vertoonen die 'er in der daad niet in zyn. 271
Voordeel in 't Zonnelicht, dar de gemeene Lichten niet en hebben. ibid.
Aanmerking op de koleur van Zonnelicht en Schaduwen. ibid.
Dat de wanschapene schaduwen de voorwerpen onkenbaar maaken. 272

 

 

[pagina 458]


Dat een, Landschapschilder zich niet moet vergaapen om altoos Zonnelichten te verbeelden. 273
Als mede dat alle Konstenaars zich aan geene by zondere dingen moeten ophouden. ibid.
't Gebruik der Schilders in 't oordeelen van't Zonnelicht buiten hunne studie. ibid.
Dat het Zonnelicht zo eigen niet is in Geschiedenissen, als in Landschappen en Architectuur. ibid.
Maar voornaamentlyk tegenstrydig in de Conterfeitsels. 274
Gelykenis over zommige Schilders die alles verachten wat buiten het Zonnelicht verbeeld word. ibid.
De hoedanigheden van driederley Lichten, en waar in de zelve verschillen. ibid
Verder oordeel van de voorgemelde Zonschilders. 275
Belagchelyke Schildery. ibid.
Geringe gedachten van een anderen Schilder in een zyner Tafereelen aangetoond. 276
Het woord vlak word by veele misbruikt. ibid.
   
Achtste Hoofdstuk.  
Hoe men het Zonnelicht in een Stuk, van een algemeen Licht gedaagd, zal verbeelden. ibid.
   
Aanwyzinge hoe men het Zonnelicht met eene en de zelve kracht van verwen als het gemeene Licht zal verbeelden. 277
Gemakkelyk middel om het zelve werkstellig te maaken. ibid.
Tempering der verwen, om de eigene tinten der voorwerpen, door 't Zonnelicht bescheenen, uit te vinden. 278
   
Negende Hoofdstuk.  
Dat de schaduwen der voorwerpen in een Zonnelicht niet gloeijender zyn, dan in een gemeen Licht. ibid.
   
Slegt begrip van veele over de koleur der Schaduwen in het Zonnelicht. 279
De Winterverbeeldingen werden doorgaans, ten opzichte van de koleur, onnatuurlyk vertoond. ibid.
Het is noodzaakelyk, dat een Schilder het Zonnelicht zo wel verstaat als het gemeen Licht. 280
Een misslag, die somtydts begaan word in het verbeelden van twee Schilderyen welke nevens malkanderen moeten hangen. 281
Waarom in een Zonneschyn de reflexien sterker en zichtbaarder zyn, dan in een gemeen Licht. ibid.

 

 

[pagina 459]


Tiende Hoofdstuk.  
Van het onderscheid der Slagschaduwen, voortkomende uit de Zon, of uit het Zichtpunt. 282
   
Eerste Voorbeeld. ibid.
Twede Voorbeeld. ibid.
Derde Voorbeeld. ibid.
Vierde Voorbeeld. 283
Vyfde Voorbeeld. ibid.
Dat de grond altyd voor het lichtste moet zyn. ibid.
   
Elfde Hoofdstuk.  
Van het verbeelden der verscheidene Lichten in een Stuk. 284
   
Tegen werping van zommige, en hunne reden waarom. ibid.
Antwoord tot wederlegging. ibid.
Dat men zich aan geene partydige oordeelaars moet stooren. 285
Voorbeeld, en eenige naauwkeurige aanmerkingen daar over. ibid.
Twede Voorbeeld, en de aanmerkingen daar over. 286
Hoe voordeelig en noodzaakelyk deze waarneemingen zyn. ibid.
   
Twaalfde Hoofdstuk.  
Naauwkeurigè opmerkingen, die in het Zonnelicht waar te neemen zyn. 287
   
Verschil russchen drie jonge Schilders, wegens het verbeelden van de Zonneschyn. ibid.
Voorbeeld. ibid.
Twede Voorbeeld. ibid.
Derde Voorbeeld 288
Algemeene aanmerkingen over het zelve. ibid.
   
Dartiende Hoofdstuk.  
De drie hoedanigheden van de Zon. 289
   
Een bekwaam Schilder moet noodzaakelyk de drie Hoedanigheden der Zon verstaan. ibid.
Haare Klaarheid. ibid.
Hitte, en Koleur. 290
Grove misgevoelens van een voornaam Meester hier omtrent. ibid.
En zyne verdere misslagen. 291

 

 

[pagina 460]


Waarneemingen om veele byzondere dingen wel te vertoonen. 292
De toepassende Kleedingen der Menschen, zo in koude als warme, en tusschen beiden gelegene Landen. ibid.
Noodzaakelykheid in het nazien van Dichters omtrent die Hoofdlicht. 293
   
Veertiende Hoofdstuk.  
Van de natuur der Zon ten opzichte der Landen die men verbeeld. 294
   
Nutheid die men uit het leezen der Landbescbryvingen haalt. ibid.
Byzondere en strydige aart van 't een met het ander Gewest. ibid.
Lust des Schryvers om zulks te verbeelden. ibid.
Geval hem tot zyne leeringe wedervaaren. 295
Misslag veeler lieden als men hun oordeel in eenig deel involgt. ibid.
   
Vyftiende Hoofdstuk.  
Van de daaging der Zon in haaren ondergang en opgang. 296
   
Groove dwaaling van veele Meesters in deze zaak. ibid.
Daar de natuur hun zelf het tegendeel geduurig aantoont. ibid.
Wydloopig. en klaar in een Voorbeeld aangeweezen. 297
Tegenwerping, weder opgelost. ibid.
   
Zestiende Hoofdstuk.  
Van de toepassing der Zon, en andere Lichten 298
   
Schadelyke gevoelens brengen kwaade gebruiken voort. ibid.
Aanwyzing daar van. ibid.
Voorbeelden om goede Lichten in byzondere voorvallen te verkiezen. 299
In Jesus Kruissing. ibid.
Voordeelen die uit een naauwkeurige opmerking ontstaan. ibid.
Twede Voorbeeld van de plaatsing des lichts in Christus Graflegging. ibid.
Het opmerkelykste, dat hier in waargenomen is, aangetoond. 301
Derde Voorbeeld in de Verbeelding van Christus Verryzenis. ibid.
   
Zeventiende Hoofdstuk.  
Van de eigenschappen der Zon, en andere Lichten, in hunne weezendlyke Verbeeldingen, en de onderscheidene tyden des Dags. 302
   
De Zon mag in geen Schildery vertoond worden, noch ook de Kaarssen of Fakkels. ibid.
Aanmerking wegens de natuurlyke en onnatuurlyke plaatsing van Zonlichten. 303

 

 

[pagina 461]


Van 't Wolklicht, en minder Licht. 303
Waar het Zonlicht wel past. ibid.
Hoofdmiddelen om tegens deze misslagen te gebruiken. ibid.
Verbeelding van de verschillende Tyden des Dags. ibid.
De Dageraad. 304.
De Morgenstond. ibid.
Van het Licht tusschen Morgen en Middag. 305
Van den Middag. ibid.
Van den Namiddag. ibid.
En den Avondstond. 306
   
Achtiende Hoofdstuk.  
Verhandeling der Maan, aangemerkt ten opzichte van haare verbeelding in Schildery. ibid.
   
Groote dwaaling by de Maaneschynschilders. 307
Hoe men die behoort te verbeelden. ibid.
Wat verandering de Maaneschyn aan de koleuren toebrengt. ibid.
Aanwyzing van 't verloop der Maanstand. 308
De Maan en Zon zyn in veele haarer uitwerkselen gelyk- ibid.
Voorbeelden in de figuuren aangetoond. 309
Redeneering daar over. ibid.
Voordeel dat deze manier aanbrengt. ibid.
Zeer nutte aanmerking. ibid.
Stoffagie in een Maaneschyn. ibid.
Voorbeeld tot bewys dat men de Hemellichten niet kan verkleenen. 310
Besluit des Schryvers omtrent deze stelling. ibid.
   
Negentiende Hoofdstuk.  
Verhandeling van de Nacht-en gemaakte Lichten, van Fakkel, Lamp, Kaars, en Vuur. 311
   
Overgang tot de verhandeling van andere Lichten. ibid.
Kracht en eigenschap van het Fakkellicht, en Lamplicht. ibid.
Deszelfs eigenschap, kracht, en werking, zo in daaging als schaduwe. ibid.
Door een Voorbeeld wiskonstig aangetoond. 312
Handeling des Schrijvers in zulke voorvallen. ibid.
Van de reflexien der Nachtlichten. ibid.
Verschillende koleur in de Lichten. 313
Noodige aanmerkingen voor Lichtschilders. ibid.
Als mede op de vermindering van licht en schaduwe. ibid.
Benevens op die der koleuren, schaduwen, reflexien. ibid.

 

 

[pagina 462I]


Hulpmiddelen om de vermindering der tinten te vinden. 314
Nader en korter middel door den Schryver uitgevonden. ibid.
Voordeel van dit laatste middel. 315
En de stoffe daar toe best en bekwaam. ibid.
   
Twintigste Hoofdstuk.  
Nutte overweeging omtrent het gebruik der Perspective of Doorzichtkunde. ibid.
   
Tusschenverhandeling tot beter begrip van de voorstelling. 316
Voorstel van verkiezing en verschil. ibid.
Twede voorstel en redeneering daar over. 317
Zwaarigheid die zich hier in opdoet. ibid.
Oorzaak van veeler blindheid in de Konst aangeweezen. ibid.
Des Schryvers bevatting en oordeel hier omtrent, in de Prentverbeelding aangeweezen. ibid.
Nader bewys om tot een volkomen begrip te geraaken. 318
En door andere voorbeelden byzonder verligt. 319
Besluit des Schryvers hier over. ibid.
   
Een-en-twintigste Hoofdstuk.  
Wegens het onderscheid in 't coloreeren van groote en kleene Stukken, of groote en kleene Beelden. ibid.
   
Voorbeeld van groote aangelegenheid in 't schilderen. ibid.
Zwaarigheden die zich hier omtrent opdoen. 320
Andere zwaarigheid in het copieeren van verschillende groottens, in het verminderen en vermeerderen. ibid.
Reden van oplossing. ibid.
   
Twee-en-twintigste Hoofdstuk.  
Onderscheid der kracht in groot en kleen schilderen, en der Vergroot-en Verkleenglazen. 321
   
Van de werking des Daglichts op de voorwerpen. ibid.
Vraage en beantwoording daar omtrent. ibid.
Onderscheid tusschen de verscheidenheid der Luchten. ibid.
Gelykenis tot beter begrip der zaak. 322
Strydigheden tusschen 't groot en 't kleen. 323
Welk licht best tot leevensgroote voorwerpen dient. ibid.
Gevoelen des Schryvers hier omtrent. 324.
Verscheidene gevoelens over de Gezichtglazen. 325

 

 

[pagina 463]


Veschillende kracht van 't Verkleen- en 't Vergrootglas. ibid.
Besluit daar over. 326
   
Drie-en-twintigste Hoofdstuk.  
Onderzoek na 't verschil dat 'er tusschen een ruim Landschap met kleene stoffagie, en een strydig met kloeke beelden is, ten opzichte van de lucht beide in een helderen dag aangemerkt zynde. ibid.
   
Wat het voornaamste in een Landschap zy. ibid.
Deszelfs veranderingen door de lucht. ibid.
Wat'er in vereicht word. 327
Tegenwerping van de voorgaande stelling, en oplossing. ibid.
Redeneering over de luchten in een Landschap. ibid.
Bewys van de stelling door de Prentverbeelding. 328
Misslag der Landschap-en Beeldschilders. ibid.
Gedachten des Schryvers over 't gloeijend en zwak schilderen. ibid.
Middelen daar toe. 329
Wedervaaring des Schryvers hier omtrent. ibid.
En verdere voordeelen van 't voorens aangeweezen hulpmiddel, 't welk nutter is dan veele onkundigen waanen. 330
De wyze hoe men zich daar van moet bedienen 331
   
Vier-en-twintigste Hoofdstuk.  
Van de Lichten binnens Kamers. 332
   
Hoe veelerley Kamerlichten 'er zyn. ibid.
Onderscheid dier Lichten. ibid.
Dat van de Lucht. ibid.
Van de weêrkaatsing, en het Kaarslicht. ibid.
Dwaaling van veele Konstenaars in deze Lichten. 333
Wat in het verbeelden van een Kamer moet waargenomen zyn. ibid.
Door de nevensstaande Voorbeelden in Prent klaar aangetoond, omtrent licht en schaduwe. ibid.
Verklaaring van het eerste Voorbeeld. ibid.
Van het twede, derde, en vierde. 334
Misslag van veele Konstenaars aangetoond. ibid.
Braave Print N: Poussyn. ibid.

 

 

[pagina 464]


Vyf-en-twintigste Hoofdstuk.  
Van de toeëigening der Lichten na den byzonderen aart der Geschiedenissen, nevens een Tafereel van de verschillende Lichten. 334
   
Een krachtig licht moet op krachtige en geweldige Geschiedenissen toegepast zyn. 335
Vertoond in verschillende voorwerpen. ibid.
Gevolgen daar van. ibid.
Middel om het in een gemengde Geschiedenis wel te plaatsen. ibid.
En voornaamentlyk in die van Esther en Haman. ibid.
Tafereel van de Lichten. 336

 

ZESDE BOEK.


Eerste Hoofdstuk.  
Verhandeling van de Landschappen. 343
   
Inleiding. ibid.
Ligt veranderlyk te zyn is den Schilders schadelyk. ibid.
Nuttig gedrag van een Landschapschilder. 344
Dat een Landschap het vermaakelyste van de Konst is ibid.
Een goed Landschap bestaat in ligt en donker. ibid.
Wat de schikking, koloriet, en de verkiezing zy. 345
Wat een Landschap wil verbeelden, en deszelfs Lyst te kennen geeft ibid.
Voorstel van zwaarigheden. ibid.
Opgelost. 346
Onvermogen van een Stuk waar van het oogpunt met onze oogen niet overeen komt. ibid.
Middelen om het wel te vinden. ibid.
De dikte van de Lyst aangeweezen is noodzaakelyk, en waarom. ibid.
Tegenwerping van deze stelling, en opgelost. ibid.
Voorbeeld den Schryver wedervaaren. 347
Wat men overweegen moet eer men een Landschap begint. 348
Dan bekwaame stof daar toe gezocht. ibid.
Plaatsing van 't oogpunt. ibid.
Daar na het licht. ibid.
Het voornaamste voorwerp moet de beste plaats hebben. ibid.
Waarneeming der hertstogten. ibid.
Gedachten op 't Bywerk en Cieraad; als mede hoe men een Bosch en vordere Schildery moet stoffeeren. ibid.
Onderscheid tusschen het Modern en Antiek in de zelve. 349

 

 

[pagina 465]


Twede Hoofdstuk.  
Van het Licht, de Gestalten, en Koppeling in de Landschappen. 350
   
Waar in een goed Landschap bestaat. ibid.
Van de roering in het zelve. ibid.
De getallen en hunne koppeling. ibid.
Voorbeeld van de ongelyke voorwerpen en stoffen. ibid.
Van het licht. ibid.
Donker tegens ligt, en ook anders om geplaatst. ibid.
Geen twee lichten mogen boven malkander zyn. 351
Het doorzicht hoe verbroken. ibid.
Koppeling der Beelden door oneevene getallen. ibid.
Van de voornaamste koleur. ibid.
   
Derde Hoofdstuk.  
Van het Stoffeeren der Landschappen. 352
   
Byzondere verkiezing der Landschapschilders. ibid.
Gebrek eens Landschapschilders, en de tegenwerping daar over. ibid.
Zyn eigen Landschap te stoffeeren is 't beste. ibid.
Daar zyn weinige Schilders bekwaam om alle Landschappen te stoffeeren. 353
Dat 'er twederley soort van Stoffagien zyn, te weeten noodzaakelyke en onnoodzaakelyke. ibid.
Noodwendige waarneemingen in het stoffeeren. ibid.
Aanmerking op de plaatsing en eigenschappen van stoffeeren. 354
Oorzaak van dit gebrek in Gebouwschilders. 355
   
Vierde Hoofdstuk.  
Van de onroerende Stoffagie, zo van Graven tn Tombes, als Huizen, Tuinen, en diergelyke. ibid.
   
Noodzaakelykheid van dit wel op te merken. ibid.
Zo wegens de staat, als plaatsing. 356
Voorzorg der Ouden omtrent hunne Begraafplaatsen gebruikt. ibid.
Voornaamentlyk omtrent de verbrande Assche. ibid.
Van de Land-en Boerenhuizen. 357
Van de Fonteinen, Pedestalen en Pylaaren. ibid.
Gebrokene en oude Beelden, nevenshun gebruik in de Aaloudheid ibid.

 

 

[pagina 466]


Vyfde Hoofdstuk.  
Van de schoone Koloreering in Landschappen. 358
   
Vermoogende kracht der Lente, en het schoone Groen. ibid.
Deugden en gebreken van het Spaanschgroen. 359
Verschillendheid der koleur in de groene Planten. ibid.
Redeneering over de schoone koleur. ibid.
Voorbeeld van een grove misslag. 360
   
Zesde Hoofdstuk.  
Van het slaan en Modellen der Boomen na het leven. ibid.
   
Kwaade manier van veele Konstenaars hier in. ibid.
Middelen om dit gebrek voor te komen. ibid.
Middelen tot de ronding van het Loof. 361
Opmerking wegens het plaatsen van het Loof op hunne eigene Stammen. ibid.
   
Zevende Hoofdstuk.  
Van de plaatsing der Landschappen, en der geene die men Weêrgaâs noemt. 362
   
Redenen om een Schilder tot verandering van verkiezing te beweegen. ibid.
Gemeen licht 't voordeeligste in Kamers. 363
Opmerking wegens de plaatsing, benevens de verkiezing en verandering van licht. ibid.
Van de Wedergaâs, en wat zy zyn na veeler gevoelens. ibid.
Des Schryvers bepaaling daar omtrent, en zyn gevoelen. 364
   
Achtste Hoofdstuk.  
Van de Lichten in een Landschap. ibid.
   
Voorinschietende Lichten zwaar om te verbeelden. ibid.
Redenen daar van. ibid.
Middelen om het wel uit te voeren. ibid.
Door de koleuren en byzondere gronden. 365
En omtrent de Beelden. ibid.
Andere hulpmiddelen in 't Landschap. ibid.
Voorbeeld. 366
Voorbeeld met een licht van vooren. 367
Noodzaakelyke aanmerking op het licht van boven invallende. 368

 

 

[pagina 467]


Negende Hoofdstuk.  
Van de Landschappen in een kort begrip. 369
   
Gelykvormigheid der Landschappen met de Geschiedenissen in dit deel. ibid.
De zelve rykdom in 't verkiezen der voorwerpen. ibid.
Gelykenissen tot bewys van de verkiezelykheid van het groot by het kleen. 370
Verschillen tusschen het groot en kleen Landschap, en waar in zulks bestaat. ibid.
Zwaarighèid die in een laagen horizont is. 371
Opgelost. ibid.
   
Tiende Hoofdstuk.  
Van het beschilderen der Vertrekken. 372
   
Gewicht dezer zaak, en zwaarigheid die veele daar in vinden. 373
Verschillende voorstellingen opgelost. ibid.
Wat'er in het Kamerschilderen moet waargenomen werden. ibid.
Omtrent de Deuren, zelf als zy niet regelmaa tig zyn. 374
En omtrent het plaatsen van veranderingen. 375
Schikking des Schryvers omtrent de schildering van een Kamer. ibid.
   
Elfde Hoofdstuk.  
Van de Schilderagie buitenshuis, als in Prieelen, opene Gaanderyen, Portaalen, en andere verschillende plaatsen toepasselijk, 376
   
Nutheid dezer stoffe. ibid.
En gebruik in Prieelen, Gaanderyen en Portaalen. ibid.
Aanmerking der daagingen op 't schilderwerk. ibid.
Nevens de koleur. 377
Gedaante of forme der schilderagie. 378
En verkiezing van voorwerpen, na hunne eigenschappen. ibid.
Door Voorbeelden verklaard. ibid.
Het eerste van Zefirus en Flora. ibid.
Het twede van Apollo, Flora, en Pomona. ibid.
Eigenschap en plaatsing der zelve. 379
Als ook in Bloemtuinen, Laanen, en opene plaatsen. ibid.
Derde Voorbeeld van 't voorgestelde in een Tafereel. ibid.
Voorbeeld en Ordinantie in een Kruidtuin, en derzelver Uitlegging. 380
Beweegreden des Schryvers om ditzo wyd uit te strekken, en met voorbeelden op te helderen. ibid.

 

 

[pagina 468]


Voorbeeld in Figuur, en verklaaring van de eerste. 381
Twede Prentverbeelding. 382
Derde Prentverbeelding, en redeneering daar over. ibid.
   
Twaalfde Hoofdstuk.  
Tafereelen van Venus en Adonis, tot stoffagie en ordinantie der Landschappen strekkende. 383
   
Des Schryvers oogmerk met deze Tafereelen. ibid.
Den inhoud van Venus en Adonis. 384
Nevens de Verbeelding. ibid.
Duistere verbeelding van dit Voorwerp door een Italiaan. 385
Tegenwerping, opgelost. ibid.
Twede tegenwerping en haare oplossing. 386
Derde zwaarigheid, opgelost en beantwoord. ibid.
Vierde en vyfde tegenwerping. ibid.
Van de Koleuren. 387
Van de verschillende beweegingen der Beelden. ibid.
Aanmerking over 't voorgaande. 388
En de verscheidene Persoonen die Venus genaamd zyn. 389
Beschryving van het twede Tafereel, zynde 't vervolg van het voorgaande Verdichtsel. ibid.
Bericht daar omtrent. ibid.
Verdeeling en plaatsing van voorwerpen. 390
Persoonen daar in begreepen. 391
Hunne schikking en beweeging. ibid.
Zwaarigheden en der zelver oplossing. 393
Van Mercurius en Aglaura. ibid.
Lincus en Triptolemus. ibid.
   
Van Juno en Calisto. ibid.
Verbeelding van den Koning Lincus, door Tempeest. ibid.
Een Printverbeelding van Poussyn, en eenige aanmerkingen daar over. 394
Aanmerking over de zelve Verbeelding door Testa. ibid.
Des Schryvers redenen wegens het voorgaande. ibid.
Door een gelykenis verklaard. 395
Beschryving van het derde Verdichtsel. 396
En deszelfs Verbeelding. ibid.
Als mede de Koleuren. 398
Beschryving van de drie Gratien of Bevalligheden ibid.
En haare verborgene zinbetekening verklaard. 399

 

 

[pagina 469]


Dertiende Hoofdstuk.  
Het Verdichtsel van Dryope, tot stoffeering der Landschappen. 399
   
Oorzaak tot dit Hoofdstuk. ibid.
't Geval van Dryope. 400
Verbeelding van 't zelve in de Vertoogschets van No 1, aangeweezen. ibid.
Van de onroerende Stoffagie, en het Licht. 401
Als mede de Koleuren, Daagingen en Schaduwen. 402
Aanmerkingen over het Licht. ibid.
Zwaarigheid wegens Priapus opgelost. 404
Gebrek in Ovidius, en middel tot voorkoming. ibid.
Naauwkeurige beschryving van den Boom Lothos volgens andere Schryvers. ibid.
Benevens haar aart en vrucht. 405
Twede Tafereel van Dryope. ibid.
En de verbeelding daar af. 406
Plaatsing der Beelden, en hunne beweeging. ibid.
Van het Licht, 407
Derde Tafereel van Dryope, en deszelfs verbeelding. 409
Besluit des Schryvers. 411
   
Veertiende Hoofdstuk.  
Tafereel van Erisichtonius, en het Zinnebeeld van een Satyrs Straf, beide tot stoffeering der Landschappen. 412
   
Inhoud der Verziering. ibid.
Verbeelding der zelve. ibid.
En schikking der Kleedingen en Koleuren. ibid.
Nevens het Bywerk. 413
Aanmerkingen daar over. 414
Voorbeeld in een uitvinding of vrye gedachten. 415
Besluit dezer Verziering. 417
En de ernstige zin aangeweezen. 418
   
Vyftiende Hoofdstuk.  
Van het woord Schilderachtig. ibid.
   
Verschii der verkiezingen in dit deel der Konst. ibid.
't Schilderachtige in Landschappen, Gebouwen, Beelden, en Beesten. 419
Wat niet Schilderachtig zy. ibid.
Overeenstelling van verschillende verkiezingen in verscheidene Meesters. ibid.

 

 

[pagina 470]


Besluit van deze zaak. 420
   
Zestiende Hoofdstuk.  
Van het Schilderachtig Schoon in de opene Lucht. 421
   
Beschryving van een schilderachtig Gezicht. ibid.
Schoone Fontein. ibid.
Cierlyke Weg. 422
Konstige Vaazen. ibid.
Borstweering. ibid.
Weg en Rivier. ibid.
Gronden. ibid.
Term of Wegwyzer. 423
   
Grafplaats of Tombe. ibid.
Naauwkeurige opmerkingen des Schryvers van de voornaamste zaaken in een Landschap. 424
Brug, Boerenhuizen, nevens Herderswooningen. 425
Een fraay Gebouw of Tempel. 426
Fonteinen, of Waterbakken. 427
Besluit en Nareden des Schryvers. ibid.
   
Zeventiende Hoofdstuk.  
Van het Onschoone en Verbrokene, te onregt Schilderachtig genoemd. 428
   
Beschryving van een vreemd Gezicht. 429
Kolom. ibid.
Rivier. 430
Rots en steile Grond. ibid.
Vervallen Gebouw. ibid.
Gebroken Graf en Term. 431
Een Eikenboom. ibid.
Vervallene en gebrokene Fontein. 432

 

 

[deel 2]

[pagina 1]

GROOT SCHILDERBOEK, Waar in de SCHILDERKONST IN AL HAAR DEELEN Grondig werd onderweezen, ook door Redeneeringen en Printverbeeldingen verklaard; Met Voorbeelden uyt de beste Konst-stukken der OUDE en NIEUWE PUYK-SCHILDEREN, bevestigd: En derzelver Wel-en Misstand aangeweezen. DOOR GERARD de LAIRESSE, Konst-Schilder. TWEEDE DEEL.

Tot AMSTERDAM,

By HENDRICK DESBORDES. 1712.

 

[pagina 401]

BLADWYZER
Van de voornaamste zaaken, in het twede Deel, die in ieder Boek en Hoofdstuk vervat zyn.


Eerste Hoofdstuk.  
   
Afbeeldsels of Conterfeitsels Pag. 5
INleiding tot dit twede Deel. ibid.
Vergelyking van deze verkiezing tegen anderen. ibid.
Voorrechten der Conterfeiters boven andere Schilders. ibid.
Wat in deze oeffening der Konst vereischt word. 6
Nette Tekening. ibid.
En opschik der kleeding. ibid.
Bevallige verkiezing van licht. ibid.
En de Coloriet. ibid.
Van het onderscheid der daagingen op Man of Vrouw. ibid.
Oorspronk der Conterfeitsels. 7
Misbruik der zelve. ibid.
In welke zulks pryslyk en toegelaaten is. ibid.
Waarschouwing voor de Schilders. 8
En wat het woord Romeinsch beduid. ibid.
Verscheidene zwaarigheden in deze Konst. ibid.
   
Twede Hoofdstuk.  
   
Van de Gebreken des Aangezichts, en der andere Ledemaaten. 10
Natuurlyke gebreken in de Tronien aangetoond. ibid.
Ook toevallige. ibid.
En gewoonlyke. ibid.
Nevens die van het ligchaam. ibid.
Van de onvermydelyke en de noodzaakelyke gebreken. 11
En die men kan vermyden. ibid.
Van de mode en haare eigenschap. ibid.
En middel om dit gebrek voor te komen. ibid.
Noodzaakelykheid om den aart der menschen te leeren kennen. ibid.
En redenvoeringen met de menschen. ibid.
Dwaling veeler Schilders tegens de voorgaande stellingen. 12
En hunne misgreep tegen de eerste grondregelen der Konst. 13
Besluit door een noodzaakelyke overdenking. 14

 

 

[pagina 402]


Derde Hoofdstuk.  
   
Van het geene in een Afbeeldsel of Conterfeitsel, en wel voornaamentlyk in die van Vrouwen, is waar te neemen. 15
Inbeelding en waan van veele menschen. ibid.
En wat daar omtrent waar te neemen is. ibid.
Zo in de daaging als koleur. ibid.
Voorbeeld van Barotius. 16
Des Schryvers gevoelen en opmerking wegens 't licht. ibid.
Zwaarigheidingeworpen. ibid.
En opgelost. ibid.
En reden wegens deze verkiezing van licht. ibid.
Ook uitzondering van voorwerpen aangeweezen. 17
Byzondere verkiezingen der Meesters. ibid.
Vergelyking en tegenstelling van Titiaan en van Dyk. ibid.
Gevoelen des Schryvers hier omtrent. 18
Door een gelykenis bevestigd. ibid.
Kwaad gebruik veeler Schilders. 19
Tegenwerping. ibid.
En oplossing. ibid.
Wat het regt gebruik der Printen is, om die na te volgen. 20
   
Vierde Hoofdstuk.  
   
Van de Verkiezing der Daagingen, Kleedingen, en Gronden, in en by de Afbeeldsels, nevens een Verhandeling des Oogpunts. ibid.
Van de daaging eens Conterfeitsels van vooren. ibid.
En ter zyden. 21
Benevens de redenen waarom. ibid.
Misbruik by zommigen. ibid.
Voorbeeld in de Conterfeitsels van den ouden Netscher. ibid.
Vier noodzaakelyke waarneemingen in de Conterfeitsels. 22
Voorstel van een strydige verkiezing. ibid.
Tegens een goede. ibid.
Slegte manier van zommigen. ibid.
Kracht der Achtergronden. ibid.
Oorzaak der verschillende veranderingen tusschen de koleur des levens en 't schildery. 22
Middel om dit voor te komen. ibid.
Van de wykende Achtergronden. 24
En houding der koleuren in kleederen. ibid.
Waarneeming in de actien of beweegingen. ibid.

 

 

[pagina 403]


Verklaaring door voorbeelden in de bystaande Prent. ibid.
Van de plaatsing en het oogpunt der Conterfeitsels. 26
De laage oogpunten zyn de beste. ibid.
Dwaaling der Schilders hier omtrent. ibid.
   
Vyfde Hoofdstuk.  
   
Van de Conterfeitsels in het kleen. 27
Redeneering over de kleene Conterfeitsels of Afbeeldingen, in tegenoverstelling der verkleende Bloemen. ibid.
Tegenwerping. ibid.
Doch opgelost. ibid.
Wat men in een kleen Conterfeitsel waar moet neemen. 28
Tegenwerping. ibid.
Opgelost en door Prentverbeelding aangeweezen. ibid.
Middel om deze natuurlykheid te bekomen. ibid.
Voorbeeld van een goede verkiezinge. ibid.
Hardnekkigheid in oude misbruiken te willen opvolgen. 29
Andere tegenwerping weder opgelost. ibid.
   
Zesde Hoofdstuk.  
   
Van de toepassing der Voorwerpen by de Afbeeldingen der Persoonen van verschillende staaten. 30
Voordeelen van een Conterfeit-schilder. ibid.
En eigenschap der voorwerpen met hun bywerk. 31
Redenen waarom de zelve noodzaakelyk zyn. ibid.
Voorbeeld in Lucretia, voor de kuisheid. 32
En van ondeugd in Nero. ibid.
Bywerk en Pronkbeelden van een Burgermeester. 33
Raadtsheer. ibid.
Geheimschryver. ibid.
Bewindhebber. ibid.
Zee-Overste- 34
Godtsgeleerde. ibid.
Wysgeer. ibid.
Veld-Oversten. ibid.
Koopluiden en verzeekeraars ter Zee. ibid.
Stuurman. ibid.
Vestingbouwer. ibid.
Redenaar. ibid.
Jongman. ibid.
Bywerken voor Vrouwen. ibid.

 

 

[pagina 404]


Voor een Weduwe. 35
En jonge Dochter. ibid.
   
Zevende Hoofdstuk.  
   
Van de best voegende koleuren der Kleedingen by de Conterfeitsels. ibid.
Opmerking omtrent de byzondere koleuren der kleedingen. ibid.
En wat omtrent de verschillendheden der Menschen waar te neemen is ibid.
Gevoelen des Schryvers. 36
   
Achste Hoofdstuk,  
   
Van het navolgen der groote Meesters in het schilderen van Afbeeldingen, en van het namaaken hunner Schilderwerken in 't algemeen. 37
Verkiezing veeler Schilders in het navolgen der koloriet van byzondere Meesters. ibid.
En wisselvallige uitslag daar af. ibid.
Voorbeeld van kwaade opvolging. 38
En reden daar af. ibid.
Noodzaakelykheid in Modellen te gebruiken. ibid.
En voordeelen die in het navolgen steeken. ibid.
Middelen om met voordeel zulks uit te voeren. 39
Misslagen en gebreeken die men in 't copieeren begaat. 40
Door een voorbeeld aangetoond. ibid.
En de oorsaak aangeweezen. ibid.
Gebrek dat zich by veele opdoet in 't navolgen der groote Meesters. ibid.
Van de Copyen en Origineelen, en der zelver verschillendheid. 41
En waarom veele Origineelen voor Copy aangezien worden. ibid.

 

Achtste boek.


Eerste Hoofdstuk.  
   
Architectuur of Bouwkunde. 47
Oogmerk des Schryvers in deze verhandeling. ibid.
Dat een Schilder de Bouwkunde en Beeldhouwery noodzaakelyk moet verstaan. ibid.
Wie de eerste Vinders der Bouwkunde geweest zyn. ibid.
Wat men door het woord Architectuur verstaat, en daar onder begrypt. 48

 

 

[pagina 405]


Wat het woord Order, en Ornamenten betekent, benevens der zelver waarneemingen. ibid.
Vercieringen der Dorische Fries, na de hoedanigheden der Gebouwen. 49
Als mede in de Jonische, Romeinsche, en Corintische. ibid.
Misstand in zommige hunne Werken door de overtolligheid van Cieraaden veroorzaakt. 50
Wat voor cieraaden in de Frontespiessen, en Seraglies best voegen, of meest eigen zyn. ibid.
   
Twede Hoofdstuk.  
   
Van de hoogtens der Ornamenten, Kolommen, en hunne Pedestallen. 51
Van de hoogte en gestaltens der Ornamenten, Kolommen, en Pedestalen. ibid.
Toscana. Dorica. Jonica. Romana. ibid.
En Corinthica. 52
Als ook de breedtens der Pedestallen. ibid.
Van de hoogtens der Statuaas by Kolommen geplaatst. ibid.
   
Derde Hoofdstuk.  
   
Van de eigenschap en waarneemingen in een Gebouw. 53
Oorsprong der fraaije Gebouwen in deze landen. ibid.
De voornaamste welke van de Bouwkonst geschreeven hebben. 54
Waar in een goed Gebouw bestaat. ibid.
Welstandigheid der schikking. 55
Door een Voorbeeld bevestigd. 56
Verdere aanwyzing van de schikking der vensters. ibid.
En plaatsen der basreléves van buiten. 57
Tegenwerping omtrent de Bloemperken. ibid.
En oplossing daar van. ibid.
   
Vierde Hoofdstuk.  
   
Van de schikking der gekoleurde Steenen by en op malkanderen, zo binnen als buitenshuis; mitsgaders Tombes, Vaazen, en Termen in de Bagchanaalen gebruikelyk. 58
De Konst en Natuur te samen gepaard, veroorzaaken een goede uitwerkinge. ibid.
Schikking der drie voornaamste Marmersteenen. 59
Rang der gekoleurde steenen. ibid.

 

 

[pagina 406]


Tegenwerping, en de zelve opgelost. ibid.
Schikking der gekoleurde Steenen vervolgd. ibid.
Wat voor aanmerkingen een Marmerschilder waar te neemen heeft. ibid.
De verdeelinge der aderige Steenen en hunne koleuren door een Voorbeeld aangeweezen. 60
Wanneer men tweederhande Orders in een kamer mag brengen. ibid.
Waarneemingen in de Vloersteenen. 61
Marmere Tombes. ibid.
Vaazen. Priapus termen. ibid.
En Hermes. 62
   
Vyfde Hoofdstuk.  
   
Van het schilderen der Aaderen en Vlakken in Metsel- en Timmerwerken, zo binnen als buitens huis; en wat ordentelykheid daar in waar te neemen valt. ibid.
Onderscheid der steenen, zo in verdeeling als koleuren aangeweezen, noodzaakelyk. ibid.
Wat de opgemetzelde steenen, in de opene lucht, door den tyd onderworpen zyn. ibid.
Van het bemorssen en bedruipen der Steenwerken. 63
Dat de aaderen en vlakken, met oordeel en maat, in de steenen, aangeweezen moeten worden. ibid.
Misslagen door onkundige Schilders begaan. 64
Daar en tegen de regte manier aangetoond. ibid.
Het wel verkiezen der steenen prysselyk. ibid.
Hoe men de vlakaaderen in de Kolommen, ten opzichte van ligt en donker, ibid.
Als mede, hun beloop schikken moet. 65
   
Zesde Hoofdstuk.  
   
Van de Ruïnen of vervallene Gebouwen. ibid.
Veele zyn'er die de vervallene Gebouwen kwalyk begrypen. ibid.
   
Zevende Hoofdstuk.  
   
De voornaamste waarneemingen over de Stoffagie in het schilderen van Zaalen, Kamers en andere Vertrekken. 66
Hoofdpunten die een Schilder waar moet neemen omtrent deze zaak. ibid.

 

 

[pagina 407]


Als mede iemand die een Huis laat bouwen. 67
Misslag veeler Konstenaars. ibid.
In het opschikken der Kamers. ibid.
Verschil in de pracht door verloop der eeuwen. 68
Ook onder ryken en armen. ibid.
Voorbeeld van misslag in den Schryver. ibid.
Natuurlyke gevolgen om die misslag te verhelpen. ibid.
Voorbeeld van een misslag omtrent deze zaak. ibid.
Twede kwaad Voorbeeld. 69
Derde Voorbeeld in den Schryver. ibid.
Oorzaaken waar uit de zelve ontstaan. ibid.
Hoe verre een Schilder gaan mag. ibid.
Belagchelyk voorbeeld van opmerking. 70
Wat men omtrent de natuurlykheid van een verbeelding moet waar neemen. ibid.
Desgelyks omtrent de roerende Beelden. ibid.
Voorbeeld tot waarschouwing. ibid.
   
Achtste Hoofdstuk.  
   
Wat soort van Schilderyen in ieder Vertrek van een Huis gevoegelyk zyn. 71
De natuur, eigenschap, en 't gebruik der Schilderyen, moeten noodzaakelyk in alle Vertrekken waargenomen worden. ibid.
Drie zaaken waar op men noodzaakelyk acht moet geeven in het schilderen der vertrekken. 72
Verscheide verbeeldingen in de Vertrekken eigen. ibid.
Verbeeldingen op Schoorsteenen en Deuren. 73
Van Schilderyen die men onder Schoorsteenen zet. 74
Hoe den horizont derzelver genomen moet warden. 75
Het eerste concept, verbeeldende de Lente. ibid.
Twede concept, verbeeldende de Zomer. ibid.
Derde concept tot den Herfst. ibid.
De vierde verbeeldende de liefde tot de studie. 76
Vyfde. En zefde. ibid.
Waarneemingen in deze verbeelde openingen. ibid.
Verbeeldingen in Schoorsteenen die toe zyn. 77
Twede. Derde. Vierde. ibid.
Vyfde. Zesde. Zevende. 78

 

 

[pagina 408]


Negende Hoofdstuk.  
   
Beschryving van verscheidene Tafereelen, volgens den aart, hoogte, en andere toeëigeningen der Orders in de Bouwkunde behoorende. 78
Tafereel van Poliphemus en Galathea. 79
Zin van het verdichtsel. ibid.
Gedaante en beweeging van Poliphemus. ibid.
Cupido. Galathea. 80
Gedaante der Tritons. 81
En die der Nereiden. 82
Twede Tafereel. ibid.
Zin van het twede Tafereel. ibid.
Zynde een vervolg van het voorgaande. ibid.
Verbeelding van de stand der Persoonen, als mede hun beweeging, enz. ibid.
Aanmerkinge des Schryvers over dit Tafereel. 84
Uitlegginge op de Persoonen in beide de Tafereelen verbeeld. 85
Waarom Poliphemus met een oog uitgebeeld word. ibid.
De betekenis van Galathea. ibid.
Acis. Natuurlyke uitlegging over de Tritons. 86
Wat de dubbele gedaante der Tritons betekent. ibid.
Als mede die der Nereiden. ibid.
Algemeene en natuurlyke uitlegginge over het laatste Tafereel. 87
Derde Tafereel. ibid.
Zin van een derde Tafereel. ibid.
Stand en beweeging van Simson. ibid.
Delila, en verdere persoonen aan de regter zyde des Stuks. 88
Stand en beweeging van de Persoonen aan de linker zyde, en verdere omstandigheden. 89
Koleur der Kleedinge van Delila. ibid.
Simson, en verdere Personaadjen. 90
Twede Tafereel. ibid.
Zin van het twede Tafereel. ibid.
Stand en beweegingen der voornaamste Personaadjen, en andere omstandigheden in dit Tafereel begreepen. 91
Verwondering en aanmerkingen des Schryvers over deze beide Tafereelen. 92
Natuurlyke Uitlegginge over beide de Tafereelen van Simson. 93

 

 

[pagina 409]


Tiende Hoofdstuk.  
   
Gezicht der Tafereelen in een twede Kamer, na de Order Dorica gebouwd. 95
Zin van dit Verdichtsel. ibid.
Beschryving van het Tafereel, en de Persoonen in het zelve. ibid.
Als mede het licht, koloriet, en koleur der kleedingen. 97
Aanmerkingen des Schryvers over dit Tafereel. 98
Korte en leerlyke uitlegginge op Nessus, Dianira, en Lychas. 99
Twede Tafereel. 100
Zin van het zelve. ibid.
Beschryving van het Tafereel in 't geheel. ibid.
De betekenis der slangedooding door Hercules. 102
Zin van een derde Tafereel van Hercules. ibid.
Verbeelding van het Zolderstuk. ibid.
Eigene betekenissen der Goden en Godinnen. 103
Als mede hunne koleuren van kleedingen. ibid.
Beschryving van de Architectuur der Kamer. ibid.
Uitlegginge over Hercules, daar hy onder 't getal der Goden geplaatst word. 104
Verwaandheid in Empedocles. ibid.
En de verbeeldingen in de vloer. 105
   
Elfde Hoofdstuk.  
   
Gezicht der Tafereelen in de derde Kamer, na de Order Jonica gebouwd. ibid.
Verhaal der Geschiedenis. ibid.
Beschryving van het Tafereel. ibid.
En de koleuren der kleedingen van de Persoonen. 106
Als mede het licht, en de gelegenheid van de Kamer. 107
Twede Tafereel. 108
Inhoud van dit twede Tafereel. ibid.
Grondslag en schikking van al het vaste werk. 109
Stand en beweeging der Beelden. 110
De koleuren der voornaamste kleedingen. 112
De voornaamste zaaken in dit Tafereel begreepen. 113
Beschryving van twee Basreléves, benevens een Pronkbeeld in het midden. ibid.
Verbeelding van 't verwulfsel. 114
Vloer. En boven de deur. ibid.

 

 

[pagina 410]


Twaalfde Hoofdstuk.  
   
Verdeeling en verbeelding der Tafereelen in de vierde Kamer, na de Order Romana gebouwd. 115
Inhoud dezer Geschiedenis. ibid.
Tafereel. Verbeelding en plaatsbeschryving. ibid.
Nevens die der persoonen, en hunne bysondere beweegingen. ibid.
Dag en schaduwing. 118
En koleur der Kleedingen. 119
Zinnebeeld op het zelve in marmer. ibid.
Inleiding of korte inhoud van het volgende Stuk. 121
Twede Tafereel. ibid.
Beschryving van het Tafereel. ibid.
Inhoud van het volgende Stuk. 122
Derde Tafereel. ibid.
Verbeelding van het Tafereel. ibid.
Aanmerkingen des Schryvers over deze drie Tafereelen van Horace. 123
Verbeelding van het Zolderstuk. 124
Aanmerkingen des Schryvers over het zelve. ibid.
   
Dertiende Hoofdstuk.  
   
De Fabel van Calisto, gepast tot de verciering van het Vyfde Vertrek, gebouwd na de Order Corinthica. 126
Verdeeling. En inhoud van 't Verdichtsel. 127
Tafereel van het zelve. ibid.
Twede Tafereel. En der zelver inhoud. ibid.
Inhoud van het derde Stuk. 128
Derde Tafereel, en des zelfs beschryving. 129
Inhoud van het Zolderstuk. ibid.
Vierde Tafereel. 130
Uitlegging. En zinbetekening der Fabel. 131
Christelyke aanmerking over de Fabel. ibid.
Waare Geschiedenis, daar zy uitgetrokken is. 132
   
Veertiende Hoofdstuk.  
   
Beschryving van Apolloos Tempel, te zien van binnen. ibid.
Beschryving van het Portaal. ibid.
En het Beeld des Godts, met zyn bywerk. ibid.
De Vloer. Verwulfsel. 133

 

 

[pagina 411]


Aart van het Gebouw, en Borstweeringen. ibid.
Pilasters van Termen. ibid.
Maat en schikking der Beelden. ibid.
Aanmerking des Schryvers. ibid.

 

NEGENDE BOEK.


Eerste Hoofdstuk.  
   
Van de Zolderwerken, of het schilderen der Plafonds. 137
   
Moeijelykheid welke deze Konstoeffening verzelt. ibid.
Oud gebruik in deze Studie. ibid.
Oorspronk van den naam. 138
En waar in een Zolderstuk bestaat. ibid.
Wat in een Konstenaar dezer Konstoeffening vereischt word. ibid.
   
Twede Hoofdstuk.  
   
Zwaarigheden die men ontmoet in het schilderen der Plafonds. 139
   
Oorspronk veeler gebreeken opgezocht. ibid.
   
Derde Hoofdstuk.  
   
Van de verkorting der voorwerpen in de Plafonds. 140
   
Wat het verschiet in een Schildery, ibid.
En Zolderstuk verschilt. ibid.
Vordere aanmerkingen in de nevensgaande figuur letter A vertoond. ibid.
Overbrenging van dit voorbeeld tot de beelden. ibid.
Grond egel omtrent de verkorting in Gebouwen en Pilaaren. 141
Als ook in de Beelden. ibid.
   
Vierde Hoofdstuk.  
   
Van de gestalte der Beelden in de Zolderwerken. ibid.
   
Maat der Beelden in de zelve. ibid.
Verkiezing en eigenschap van 't licht. ibid.
Waarneeming omtrent de vliegende Beelden, en de wind. 142
Behulp door de stoffen daar in. ibid.

 

 

[pagina 412]


Vyfde Hoofdstuk.  
   
Middelen om zyn Stuk op den Ezel te zien even of het zelve in de Zolder op zyne plaats gesteld ware. 143
   
Middel by den Schryver gebruikt om den stand zyns werks te beschouwen. ibid.
   
Zesde Hoofdstuk.  
   
Van het tekenen na 't leven, om in de Plafonds te gebruiken. 144
   
Middel des Schryvers om de voorwerpen na het leven te tekenen. ibid.
Middelen tot bereiding en bekwaammaaking der Doeken, door het verdeelen van lynen om standplaats en daaging te vinden. 145
In de figuur aangeweezen. ibid.
Byzondere vinding en manier des Schryvers. 146
Nuttigheid en aanmerking van het gebruik. ibid.
   
Zevende Hoofdstuk.  
   
Van de koleur der vliegende Beelden in de lucht. 147
   
Manier van behandeling in 't Zolderschilderen. ibid.
De lucht is de oorzaak der wyking. ibid.
Achtgeeving op het licht. 148.
En de schaduwe der voorwerpen. ibid.
   
Achtste Hoofdstuk.  
   
Algemeene waarneeminge in het beschilderen der Plafonds of Zolderingen in Zaalen, Kamers, Gaanderyen, en andere Vertrekken. ibid.
   
Waarneeming in de Gebouwen. ibid.
Om hunne deftigheid te bewaaren, en op te helpen. ibid.
Breeder aangetoond. 149
Waar men open lucht of panneel moet verbeelden 150
En aanwyzing waar door de Bouwkonst veeltydts te niet gedaan word. ibid.
Wat eens Schilders plicht in de verdeeling des werks is. ibid.
Oorzaaken van de wanschiklykheid. 151
En waar in de welstandigheid bestaat. ibid.
Door een gelykenis uit Ovidius bevestigd. 152
Hoofdregels aangeweezen. ibid.
En breeder aangetoond. ibid.
Door een voorbeeld aangetoond. 153
Tegenwerping en oplossing van zwaarigheid. ibid.
Oeffening des Schryvers omtrent deze Konsthandeling. 154

 

 

[pagina 413]


Negende Hoofdstuk.  
   
Middelen om alle zwaare Bouwgevaarten, Beelden, Boomen, als anders, na het leven, in hunne volkomene en natuurlyke verkorting, te tekenen. 155
   
Oorzaak van veele vindingen ontstaan uit gebrek. ibid.
Middel, om volkomen na het leven te tekenen, ontdekt en aangeweezen. ibid.
Twede middel om alles na de Perspectief te doen verkorten. 156
En door Prentverbeelding aangetoond en bevestigd. ibid.
   
Tiende Hoofdstuk.  
   
Van de houding en smelting der koleuren in de Zolderstukken. ibid.
   
Verkiezing van koleuren. 157
Voorbeeld van schikking. ibid.
Hoe men zyne koleuren plaatsen moet. 158
Tegenwerping. En opgelost. ibid.
   
Elfde Hoofdstuk.  
   
Van de GODEN in de Heilige, Heidensche, en Waereldlyke Geschiedenissen, en Verdichtselen. En eerstelyk van het onderscheid tusschen Geestelyke en Heidensche Verbeeldingen. 159
Inleiding tot deze verhandeling. ibid.
En redenen waarom de zelve hier geplaatst word. ibid.
Wat in een Konstenaar omtrent deze Konstoeffening vereischt werd. ibid.
Daar mogen in de waare geestelyke Verbeeldingen geene heidensche gemengd worden. 160
Voorbeelden tot verklaaring. ibid.
Wat daar in moet waargenomen worden. ibid.
Door een voorbeeld aangetoond. ibid.
Nevens andere om de zinverbeeldingen te leeren kennen. 161
Wat men omtrent de verkiezing der voorwerpen moet waarneemen. ibid.
Tegenwerping. En opgelost. 162
En voorbeelden in de H. Schrift. ibid.
   
Twaalfde Hoofdstuk.  
   
Onderzoek wegens het verbeelden van de Persoonen der H: Drieeenheid. ibid.
Verschil der Christenen over dit Hoofdstuk. ibid.
Verhandeling der schepping tot een voorbeeld gesteld. 163

 

 

[pagina 414]


Redeneering over de verbeelding der H. Drieëenheid ibid.
Waarom men aan den eersten Persoon een menschelyke gedaante geeft. ibid.
Gevolgen uit de H. Schrift getrokken, tot bewys dat men dezelve verbeelden mag. 164.
Door het Concilium van Nicëen den Konstenaars toegelaaten. 165
Hoe verre een Schilder hier in bevoorregt is, door voorbeelden, uit de H. Schrift aangetoond. ibid.
Voorbeelden van groote Konstenaars. 166
In Raphael. Poussyn. ibid.
Schynstrydigheid voorgeworpen en opgelost. ibid.
Nader onderzoek over het vermengen van de waare en onwaare zaaken. ibid.
Voorbeeld in Rubbens, hoe deze zich daar van bediend heeft. 167
Verdeediging van Rubbens. 168
Waarom men God den Vader wit en gryshairig verbeeld. 169
En de plicht eens Schilders. ibid.
   
Dertiende Hoofdstuk.  
   
Van de glans der Engelen en Heidensche Godheden. 170
Hoe de Engelen, in menschelyke gedaantens verschynende, verbeeld moeten worden. ibid.
Voorbeeldingen der zelve by Abraham en Loth. ibid.
Omstandig voorbeeld aan de Engelen in Sodom. ibid.
Oordeel des Schryvers wegens den Persoon van Jesus in zyne menschheid. ibid.
Verdichtsel van Jupiter en Semele tot een bewys bygebragt. 171
Hoe de Heidensche Godheden zich aan de menschen vertoond hebben, en hoe zy moeten verbeeld worden. ibid.
Doch als zy zich onder de menschen vermengen, werden ze onbekend vertoond. ibid.
Van het gaan der Goden. ibid.
Gevoelen van Heliodorus hier omtrent. ibid.
   
Veertiende Hoofdstuk.  
   
Van de verbeelding der Engelen en Geniën der Heidenen. ibid.
Van het onderscheid der Engelen, en hunne diensten. ibid.
Van de listigheid der booze geesten, en hunne kentekenen. 173
Waarom de Engelen met vleugelen verbeeld worden. 174.
Vaa de gedaantens der Geniën, of Heidensche Geboorts-goden. ibid.
Waarom de zelve met hondevellen bekleed verbeeld worden. ibid.

 

 

[pagina 415]


Uit wat oorzaak zy Goden der voortteelingen genoemd wierden. 175
Toeëigening der dieren aan de goede en kwaade Geniën. ibid.
Verbeelding der kwaade Geniën. 176
   
Vyftiende Hoofdstuk.  
   
Van de Heilige Zinnebeelden. ibid.
Redenen waarom de geestelyke Zinnebeelden tweederley zyn. ibid.
Byzondere stoffe der kleedingen, na de hoedanigheden der Deugden. 177
Zinnebeeld en Praaltombe van haare Koninglyke Majesteit Maria Stuart, Koninginne van Groot Brittannien, &c. &c. 178
Twede voorbeeld. 179
Derde voorbeeld, van de vermoorde onnozelheid 180
Aanmerking des Schryvers over deze Voorbeelden. 181
   
Zestiende Hoofdstuk.  
   
Van de Penates, Lares, en Cupidoos. ibid.
De verbeeldinge der Penates. 182
Verschillende gevoelens over de afbeeldsels der groote Goden. ibid.
Oorspronk der Penates in 't breede verhandeld. 183
En hunne uitlegginge. ibid.
Van de verbeeldinge der Lares. 184
Honden tot wachters der Huisgoden. ibid.
Onderscheid der gestaltens tusschen de hemelsche en aardsche Kinderen. ibid.
Waarneeminge hunner vleugelen. 185
Verschillendheid tusschen Cupido en Anteros. ibid.
Minder slag van Cupidootjens. ibid.
Uitlegginge over de verscheidene Liefdens. ibid.
En de gestalten van dien. ibid.
Zyne vleugels. En pylen. 186
   
Zeventiende Hoofdstuk.  
   
Maniere van gestaltens in de aanbiddingen en godvruchtigheid der Volkeren gebruikkelyk. ibid.
De Godtsdienst is de allervoornaamste deugd in den mensch. ibid.
Gestaltens en beweegingen der Ouden in hunne aanbiddingen en smeekingen gebruikelyk. 187
Belagchelyke beweeging eens onervarenen Toneelspeelders. 189
Manier van aanbiddinge volgens Pythagoras. ibid.
En Numa Pompilius. 190
Altaar, zinbetekenis van Godvruchtigheid. ibid.
Als mede een plaats van vryheid en behoudenis. 192
Altaar, zinbetekening van ontfermhertigheid en medelyden. ibid.

 

 

[pagina 416]


Achtiende Hoofdstuk.  
   
Van de verscheidene Offerhanden der volkeren, benevens de byzondere plechtigheden en dienstpleegingen omtrent de zelve gebruikelyk. 193
Hoofdzaaken daar een Schilder op moet letten. ibid.
Maniere der Jooden omtrent de H. plaatsen. 194
Der Heidenen. ibid.
Janus, de Italiaansche God, wierd in alle Offerhanden eerst aangeroepen. ibid.
Waar de allereerste Offerhanden in bestonden. ibid.
De Egyptenaaren offerden Menschen aan Juno, en de Romeinen aan Jupiter en Mars. 195
De Troyaanen aan Pluto en Saturnus. ibid.
De Carthaginensers. ibid.
De Pheniciers. 196
En de oude Gaulen offerden hunne eigene Kinderen aan Saturnus. ibid.
Wat men in de Saturnalia of feestdagen van Saturnus offerde. 197
Diana door de Lacedemoniers aangebeden. 198
Wreede Offerhanden der Lacedemoniers, om van de Pest bevryd te zyn. ibid.
Brandoffer tot God. ibid.
Aanmerkelyke Offerhande van het Scytische volk aan Mars ibid.
Aan welke Goden de Paarden geofferd wierden. 199
Wat de oude Hebrëen door een Stier en Kalfofsering betekenden. 201
Zwarte Stieren door de Beotiensers aan Neptunus geofferd. ibid.
Stierspelen te Roomen den Helschen Goden toegewyd. ibid.
Offerhande van de Roomsche Censores. ibid.
Offerhanden der Romeinen en Lacedemoniers na de verkreegene overwinningen. ibid.
De Atheniensers offerden alle jaaren een Os. 202
Offerhande der Thessaliensers op het graf van Achilles. ibid.
Offerhande van die van Rhodus aan Hercules. ibid.
Beorische offerhande aan Hercules. 203
Plechtigheden welke de Scythen gebruikten om de Goden tot hulp tegens hunne vyanden te verbidden. 204.
Wat men door het woord Hecatombe verstaat. ibid.
Ezeloffering der Hyperboriensers aan Apollo. ibid.
Den Ezel by de Egyptenaaren, als een onrein dier, gehaat. ibid.
Die van Candien eerden het Varken als een God. 205
Offeringe eener Zwyn, gebruikelyk in de huwelyksfeesten der Prinsen. ibid.
Als mede in het Hysterische feest ter eere van Venus. ibid.
Offerhande aan de Godinne Maja. ibid.

 

 

[pagina 417]


En aan Ceres, na de begraavinge der overleedenen. ibid.
Offerhande voor de zonde door een Bok. 206
En welke plechtigheden men daar by gebruikte. ibid.
Offerhande van Hercules aan Juno. 207
Waarom de Bok aan Bacchus geofferd wierd. ibid.
Dankoffer der kraamvrouwen aan Juno. ibid.
Verscheidene offerhanden der Honden. 208
Een belagchelyke jaarlyksche offerhande van een Haan door die van Methone, en hunne plechtigheden, tot voorspoed van den Wynstok. 209
Offerhande der oude Romeinen aan Esculapius. ibid.
Den Eendvogel door de Beotiensers aan Hercules geofferd. ibid.
En door de Pheniciers een Kwakkel. ibid.
Offerhande der Cyreniensers aan Saturnus. ibid.
Der Egyptenaaren aan Mercurius. ibid.
Der oude Gaulen aan Hercules. ibid.
Der oude Romeinen aan de Godinne Carna. 210
Der zelven aan Vulkanus. ibid.
Een andere Romeinsche Offerhande aan den zelven God. ibid.
Offerhanden der Egyptenaaren en oude Siciliaanen aan Isis en Ceres. ibid.
Lelien de Nymphen toegewyd. 211
Wat het korfken op het hoofd van Serapis betekent. ibid.
Plechtelyke offerhande der Egyptenaaren aan Osiris. ibid.
De Cyreniensers aan Achor. ibid.
De Egyptische Priesters offerden met wyn tot een zoenoffer der Goden. ibid.
Offerhande der Romeinen aan Mercurius. 212
Volmaaktheid der Offerhande by de Ouden door een ronde kring betekent. ibid.
   
Negentiende Hoofdstuk.  
   
Van de Priesterlyke Gewaaden of Kleedingen, als mede van de gewyde Vaten, en andere zaaken tot de Offerhanden behoorende. 212
Wanneer de Egyptische Priesters in 't zwart Gewaad verscheenen. 213
De zelve koleur eigen aan de Boetvaardigen. ibid.
En Rouwdraagenden. ibid.
Als mede aan Ceres. En Pluto. ibid.
Waarom de Priesters van Isis en Osiris linne kleederen droegen. ibid.
Priesterlyke Rok. 214
Linnen Onderbroek. En Gordel. ibid.
Wat voor schoenen by de oude Egyptenaaren gebruikelyk waren. ibid.
Waarom de Egyptische Priesters pluimen droegen. 215

 

 

[pagina 418]


Waarom de Egyptische Priesters hun hair dagelyks scheerden. ibid.
Numa Pompilius eerste aanstelder der Romeinsche Priesteren, als mede hunne kleedingen en gewyde vaten tot de Offerhanden behoorende. 216

 

TIENDE BOEK.


Eerste Hoofdstuk.  
   
Verhandeling van de Beeldhouwery. 223
Inleiding. Oudheid der Beeldhouwery. ibid.
In de tyden van Alexander hebben de Schilderkonst en Beeldhouwery haare volmaaktste gronden gehad. 224
   
Twede Hoofdstuk.  
   
Wat de Beeldhouwery is, en waar in zy bestaat. ibid.
Hoe veele Stoffen zy bewerkt. ibid.
En welke die zyn. ibid.
Haare werktuigen. ibid.
Hoe zy een Beeld bewerkt. ibid.
Waar in zy bestaat. ibid.
En wat tot de zelve vereischt word. 226
Haar vermogen. ibid.
En welke Boeken een Beeldhouwer noodzaakelyk zyn. ibid.
   
Derde Hoofdstuk.  
   
Van de Basreléves. 227
Driederley soort der zelve. ibid.
En welke die zyn, benevens hun gebruik. ibid.
Vyf waarneemingen in 't ordineeren der zelve. ibid.
En aanmerking van de nuttigheid dezer verhandeling. ibid.
Wat de Beeldhouwer van den Schilder ontleent. ibid.
Aanmerking op de daaging van deze driederley Basreléves. 218
Licht van d'eerste. ibid.
Der twede. En van de laatste. ibid.
Misslag in het plaatsen der Basreléves. 229
Manier des Schryvers in 't schilderen van Basreléves. 230
En de manier om het uit te voeren. ibid.
Beschryving van de derde soort 231.
Men moet vooral de Perspectief verstaan. ibid.

 

 

[pagina 419]


Van de schaduwen der Basreléves, Beeldwerk, en andere Cieraaden op muuren en vaste plaatsen geschilderd na de daaging der zelve. ibid.
Hoe men op Vaazen, Potten &c. van hout, of vlakke voorwerpen moet schilderen. 232
En der zelver koleuren. ibid.
Kleenachting voor de Beeldhouwery in deze landen. ibid.
   
Vierde Hoofdstuk.  
   
Van de kracht, eigenschap, en schikking der Basreléves. 233
Stoffe en voorwerpen om Basreléves af te maaken. ibid.
Voorbeeld in Juda en Thamar. ibid.
Verkeerd oordeel van de Basreléves. 234
Kennis en gebruik der Alouden van de zelve. ibid.
Voorbeeld in een bekende Basreléve van Meleager door Perrier geëtst. ibid.
Oud Schildergebruik. 235
   
Vyfde Hoofdstuk.  
   
Van de Kleeding der Statuaas en Basreléves. 236
Op de Kleeding der Statuaas moet men zich niet vertrouwen. ibid.
En hoe zich daar in te gedraagen. ibid.
De vliegende Kleêren zyn niet als op de twede of derde grond eigen. ibid.
Hoe veel sedert eenige eeuwen in deze Konst gevorderd is. 237
Voorbeeld in den Ridder Bernin. ibid.
Keizer. En Quenooy. ibid.
Verkiezinge des Schryvers omtrent de Beeldhouwkunde. 238
En redeneering over zyn gevoelen. ibid.
Misslag van veele Beeldhouwers. ibid.
Vergelijking tusschen Bernin en de Ouden. 239
Oorzaak der verachtering in de Konsten. ibid.
Onderscheid der Grieken en Romeinen in hunne Statuaas. ibid.
Wat in het schilderen der Statuaas en Basreléves waargenomen dient te worden. 240
De verschillende soorten van wit Marmer. ibid.
De Ouden hebben het wit Marmer, om gedenkwaardige zaaken uit te beelden, boven het gekoleurde gesteld. ibid.
De verbeelding van de graauwe Stukken. ibid.
Welke tegen bekwaame gronden moeten gevoegd zyn. 241
En waar in die bestaan. ibid.

 

 

[pagina 420]


Zesde Hoofdstuk.  
   
Van de beweegingen die men de Pronkbeelden doet vertoonen. 241
Voornaame opmerkingen in de beweegingen der Pronkbeelden. ibid.
Waar in een Pronkbeeld bestaat. 242
Zo uit de H. Geschiedenissen, als in waereldlyke. ibid.
Verschil in de Pronkbeelden. 243
Oogmerk en behandeling der Ouden in de zelve te verbeelden. 244
Voorbeeld in drie opmerkelyke Pronkbeelden. ibid.
Ingeworpene zwaarigheid opgelost. 245
Noodzaakelyke waarneeming omtrent de byvoegsels der Pronkbeelden, door voorbeelden te kennen gegeeven. ibid.
In Lucretia. Dido. ibid.
En Thisbe. 246
   
Zevende Hoofdstuk.  
   
Van de plaatsing der Beelden op Pedestallen, Frontespiessen, in Nissen, en andere plaatsen. 246
Bepaaling der Beeldhouwkonst. ibid.
En waar aan de Beeldhouwer verbonden is. ibid.
Gebrek van opmerking in het plaatsen der Beelden. 247
Het goed oordeel is hier in het voornaamste. ibid.
Bewys der stelling door Voorbeelden. ibid.
Twede Voorbeeld, voor de Schilders. 248
Derde Voorbeeld. ibid.
Breeder verklaaring van de eerste Print. 249
Van de kleeding der Beelden en plaatsing der Naakten. ibid.
Breeder verklaaring van het twede. ibid.
En van het derde Voorbeeld. ibid.
Oplossing van een schynstrydigheid. 250
Verantwoording des Schryvers op een twede tegenwerping. ibid.
Kwaade opvolging van veele Beeldhouwers. ibid.
Wichtige opmerking omtrent handen en voeten. 251
Voorbeeld in de Print wegens de voeten. ibid.
En redeneering over handen en 't gebruik der modellen, nevens het onderscheid. ibid.
   
Achtste Hoofdstuk.  
   
De nutheid van het Boetseeren der Modellen. 251
Nut- en noodzaakelykheid van het Boetseeren. 252
Manier des Schryvers in het boetseeren der Bareléves. 253

 

 

[pagina 421]


Negende Hoofdstuk.  
Waar in de welstandigheid van een steene beeld of Statua met zyn Pedestal is geleegen, zo wel binnen als buiten; nevens het toepassen der Pronkvaazen en Borstbeelden. 253
Onderscheid der Pedestallen onder mannen en vrouwen-beelden. ibid.
Vraag voorgesteld. En opgelost. 254
Aanmerkingen en regelen die de Schilders zo wel als de Beeldhouwers noodzaakelyk in acht behooren te neemen. ibid.
   
Tiende Hoofdstuk.  
   
Hoe de Frontespiessen der Tempelen, Huizen, en Schouwplaatsen vercierd behooren te worden. 255
Verbeeldingen in frontespiessen van eenige Tempelen. ibid.
Byzondere. ibid.
En Stadtshuizen. 256

 

ELFDE BOEK.


Eerste Hoofdstuk.  
   
Verhandeling van de Stillevens. 259
Wat het woord Stilleven te zeggen is. ibid.
Vier der voornaamste soorten van voorwerpen, in de Stillevens gebruikkelyk. ibid.
De natuur en eigenschap der plaatsen in de Stillevens. 261
Geen gekoleurde verbeeldingen, noch doorzicht, mogen tot achtergrond in deze verkiezing te pas gebragt worden. ibid.
Maar wel Basreléves, of toeëigenende Borstbeelden. ibid.
Eenige Bloemen, Vruchten, en Instrumenten aan verscheide Goden en Godinnen toegeëigend. 262
   
Twede Hoofdstuk.  
   
Concepten voor Basrelêves, dienende tot stoffeeringe der Stillevens. 262
Basreléves tot de Bloemen. En Vruchten. ibid.
En Instrumenten. 263
Tot de Lente, Zomer, en Herfst in een Tafereel. ibid.
Formaaten der Basreléves. ibid.
De welstandigste gronden voor de Vruchten dienende. ibid.

 

 

[pagina 422]


Tafereel. Lente, Zomer en Herfst in dit Tafereel te pas gebragt. 264
De schikking en koleuren der zelve. ibid.
Vermaaning aan de Stillevenschilders. 265
Twede Tafereel. Zynde het tegendeel van het voorgaande. ibid.
De schikking. ibid.
En koleuren in deze aangetoond. 266
Derde Tafereel. ibid.
En schikking der zelve. ibid.
Wysheid, Rykdom, en Eer in het vierde Tafereel te pas gebragt. 267
   
Derde Hoofdstuk.  
   
Eenige verbeeldingen op byzondere Persoonen toegepast, bekwaam om met Stillevens uitgevoerd te worden. 268
Dat de Stillevens gemeenlyk zonder zin verbeeld worden. ibid.
Tafereel op een zegenpraalenden Oorlogsheld. ibid.
Uitlegginge van de genoemde voorwerpen. 269
Van het Borstharnas. ibid.
Den Helm. Het Schild. De Spies. ibid.
Het Zwaard. De Boog en Pylen. 270
De Krans van Laurier. ibid.
Palm. En Olyf. ibid.
De goude Halssnoer, en het daar aanhangende Hert met edele gesteentens bezet. 271
De goude Kroon, Armbanden. ibid.
En Ringen. Den Hoed. De Diamant. 272
De Pluim. De Trompet. 273
De geborduurde Rok. ibid.
En Basreléve. ibid.
Twede Tafereel, op een Rechter. ibid.
Uitlegginge van de genoemde Voorwerpen. ibid.
Van de Waagschaal. ibid.
Het Zwaard. De Spiegel. 274
De Scepter. De Driehoek. ibid.
De Wigchelroede en Heyrbyl. De Seissen. ibid.
De Roede. De Byl. ibid.
De goude Keren. ibid.
De Staf met klimop. 275
Het Foliantboek. De Palmboom. ibid.
Tafereel op een Rechtsgeleerden. ibid.
Uitlegginge van de Voorwerpen. 276
Van Mercurius op de vierkante steen staande. ibid.
De Roede of Caduceus. ibid.

 

 

[pagina 423]


Als mede de Slangen om de zelve. De Olyftak. ibid.
De Vleugels aan hoofd en voeten. De Sphinx. ibid.
Het Zwaard en Schild. De Lier of Harp. ibid.
De Lamp. 277
De Inktkoker, Pennen, en een rol Papier. 278
De Zeef. De Boeken. ibid.
De bloem Irias. De Krans van laurier en klimop. 279
De Ceder en Mirthus. En Eikenkrans. ibid.
Het Basreléve. 280
Tafereel op een Godtsgeleerden. ibid.
En van de Voorwerpen. 281
Van het Autaar. En Lamp. ibid.
Het Borstharnas. Het Zwaard. En Pylen. 282
De Trommel. De Klok. En Harp. 283
Koel- en Rookvat. De Zeef. En het Koorn. 284
De Brooden. En het Deeg. 285
Het Zout. En de Linnen Gordel. 286
Het Vlas. 287
Het Rad. En de Saphiersteen. 288
De Olyftak. En de vier Cirkels. 289
De Driehoek. 292
De Vierhoek. En de Steenrots. 293
Palmboom. En Cederboom. 294
Als mede den Berg in het Tafereel verbeeld. 295
Den Elephant. En Oyevaar. ibid.
En Haan in het Basreléve vertoond. 296
Het Mostaartzaad. ibid.
Aanmerking over de menigte voorwerpen in dit laatste Tafereel begreepen. 298
   
Vierde Hoofdstuk.  
   
Van den oorspronk, aart, en eigenschap der Romeinsche Zegenkroonen, en andere belooningen van Eertekenen. ibid.
De edelmoedigheid der Romeinen jegens hunne Veldoversten en Soldaaten. ibid.
Hunne gewoonte en manier in het naauwkeurig onderzoeken van kloekmoedige Persoonen. 299
En hunne heerlyke Geschenken en Belooningen. ibid.
Dat de oude Romeinen zo in dapperheid als krygstucht boven alle Volkeren vermaard zyn geweest. 300
De verscheidenheid der Eerkroonen. 301
De Belegeringskroon. De Burgerkroon. ibid.
De Zegenkroon. 302

 

 

[pagina 424]


De kleene Zegenkroon. De Muurkroon. 303
De Scheepskroon. Die der Atheeners. 304
De Legerkroon. 305
Verdere voorrechten en eerbewyzingen der Romeinen aan hunne braave Veldoverstens, Capiteinen en Soldaaten betoond. ibid.
Als mede hunne straffe tegens de lafhertigen. 306
   
Vyfde Hoofdstuk.  
   
Van de plechtigheden der Romeinsche Triomfen en Zegenpraalingen. 306
De maniere der inkomste. 307
De Zegenpraaling van Paulus AEmilius. 309
Verscheidene Praal- of Zegenwagens der Romeinsche Veldoversten. 311
En derzelver betekenissen. ibid.
Verdere omstandigheden in de Triomfen gebruikelyk. 312
Maniere en oorspronk van de Eerepoorten, en opgerechte Zegetekens. ibid.
En haare oudheid. 't Getal der Romeinsche Zegenpraalenden. 313
Grieksche Triomf of heerlyke vertooning van Antigonus. ibid.
De kleene zegenpraaling der Romeinen, Ovatio genaamd, en haare oorzaake. 315
   
Zesde Hoofdstuk.  
   
Van de wyze der vier voornaamste en openbaare Grieksche Spelen, en ter eere van wie de zelve ingesteld waren. 317
Eerste vinders van de Olympische Spelen. ibid.
Vyf oeffeningen in de bovengemelde Spelen gebruikelyk. ibid.
Verklaaringe der vyf oeffeningen. 318
De Loop. De Worsteling. ibid.
Het vegten met vuisten en slinger. De Worp. 319
De Sprong. Kroon van de overwinnaars. ibid.
Invoeringe der Pythische Spelen. 320
En oeffening der zelve ibid.
Waar in d'overwinningskroon bestond. ibid.
Instellinge der Nemeesche Spelen. 321
En 't oorspronkelyke geval der zelve. ibid.
Gevoelen van andere Schryvers wegens het voorval. 323
De Zegekroon In deze aan de Overwinnaars uitgedeeld. 324
Invoeringe der Isthmische Spelen en de instelders daar van. 325
De geschiedenisse waar uit deze Spelen gesprooten zyn. ibid.
Uitlegginge van Leucothea en Paloemon. 326
Waar in de Zegekroon der Overwinnaars bestond. 327
En de maniere hunner inhaalinge. ibid.

 

 

[pagina 425]


Wie de allereersten gekroond zyn geweest. ibid.
De Eikenboom. ibid.
Pynboom. De Laurier. En Vygeboom. 328
De Granaatappelen, en witte Lelien. ibid.
Den Olyf. Lingras. Mirthus. 329
Koornairen. Veil of Klimop. ibid.
De Wynstok. De Cypres. De Pynboom. 330
De Populier. 331
   
Zevende Hoofdstuk.  
   
Van de Krygskleederen en Wapenrustingen der byzondere Volkeren, doch voornaamentlyk van die der Grieken en Romeinen. 331
De Schryver toont eenige misslagen aan, begaan in deze stoffe door Testa, Pousyn. Hem zelven, en zyn Vader. 332
Waarschouwinge aan de Schildergeesten dienaangaande. ibid.
Krygskleederen en wapenen der Grieken. 333
Krygsordening der Romeinen. ibid.
Wapenen der Velites, Hastati, Principii. ibid.
Triarii. En Herculeaanen. 334
De Romeinsche Ruiters. 335
Numidiaanen en Cretensers. ibid.
Liguriensen. Scythen. Amazoonen. ibid.
Gotthen. Konstig krygsgebruik der zelve. 336
Persiaanen en Spartaanen. ibid.
Kleedinge van Darius ibid.
Daciers, Parthen, Meden, en Syriers. 337
Phrygiaanen, Armeniers, en Carthaginensers. ibid.
Macedoniers, Troyaanen, en Lacedemoniers. ibid.
Cariers, Thraciers, en AEthiopiers. ibid.
Indiaanen, Arabiers, Lybiaanen, en Egyptenaaren. 338
Major-en Minorkynen, Aetholiers, en Zwitsers. ibid.
Gallen, Samniten, en Ager Picenus. ibid.
Byzondere aanmerking op eenige zwaarigheden in zommige verhaalde dingen, en het gevoelen des Schryvers dien aangaande. 339
   
Achtste Hoofdstuk.  
   
Van den oorspronk der verschillende Veldtekenen en Wapenschilden, tot onderscheiding der Volkeren en Gedachten. 340
Nutheid dezer kennis voor Schilders en Beeldhouwers. ibid.
Oorlogsteken der oude Romeinen. ibid.
Persiaanen. 342

 

 

[pagina 426]


Cretensen, Candiotten, en Latynen. 343
De Batavieren voor de waardigste gekend tot het draagen van de groote Arendstandaard. 344
Vaandels der oude, en jonge Herculeaanen. ibid.
De nieuwe Joviaanen. De Quartodecimani. De Divitenses. ibid.
De Thebaanen. Van den Keizer Theodosius. ibid.
Traciers. Die van Smirna, Corinthers. 345
Oude Archiers van 't Oosten. Het twede van Theodosius. ibid.
Van den Keizer Constans. ibid.
Atheniensers, Cephaliensers, Syracusers, en Thessaliers. ibid.
Gallen en Saxen. Cimbren. Armeniers. Cifiniaanen. Asiaanen. ibid.
Gotthen. Saliers. Bende van den Keizer Diocletianus. ibid.
En Honorius. Troyaanen. Phrygiaanen. Tertiodecimani. 346
Menapiers. Cynopolitaanen. Cortonaciers. Lacedemoniers. ibid.
Indiaanen. Nerviers. Sagunniers. Bianniers. ibid.
Marcomannen. Curiaciers. Zesde Parthische. Anglevariers. 347
Valentiani. Libiers. Legioen Augusta genaamd. Alpini. ibid.
Alaanen, Bourgondiers, en Swaaben, Egyptenaaren. Cornuti. ibid.
Peloponnesers. Boeotiers. Locreënsen. ibid.
Assyriers. Arcadiers. Parthers. Grieken. Meden. Macedoniers. 348
Cappadociers. Scythen. Phoeniciers. Traezeniensers. ibid.
Antiochus tegens de Galaters oorlogende. ibid.
Argonauten. Messineesen. Jooden. 349
Het oorspronkelyke woord der gegraveerde Schilden. ibid.
Schilden der eerste Armenische Order. De twede. Vesontiers. ibid.
Menapiers. Mantineërs. Romeinen. Spartaanen. Grieken. 350
Troyaanen. Lacedemoniers. Messeniers. Atheniensers. ibid.
Kentekens van Adel onder de Jooden, en andere Oostersche Volkeren. Romeinen. Atheniensers. ibid.
Wapenschilden en Veldtekens der Helden. 351

 

TWAALFDE BOEK.


Eerste Hoofdstuk.  
   
Verhandeling van de Bloemen. 355
Inleiding. ibid.
Het Bloemschilderen maar een kleen gedeelte van de Schilderkonst zynde, is echter volmaakt. ibid.
De Schryver houd Verelst voor den vermaardsten Bloemschilder die 'er ooit geweest is. 356
Waar in de deugd van een Bloemstuk bestaat. ibid.

 

 

[pagina 427]


Regelen die een Bloemschilder heeft waar te neemen. 357
Dat het onmogelyk is zonder het leven te gebruiken te regt te geraaken. ibid.
   
Twede Hoofdstuk.  
   
Van geschilderde Bloemen in Zaalen, Kamers, Gaanderyen, en voornaamentlyk tegen Plafonds tot cieraad dienende. ibid.
Een regt Bloemschilder moet zich niet ophouden aan gemeene dingen die den meesten tyd verbeeld worden. ibid.
De Zolder. Boven een Bachanaal. Boven de Alcove. 358
   
Derde Hoofdstuk.  
   
Dat een regt Bloemschilder de Perspectief moet verstaan: als mede het misverstand in 't verbeelden van zommige oneigene dingen. 359
Reden waarom de Bloemschilders de Perspectief voor zich niet noodig oordeelen. ibid.
En de gebreken daar van. ibid.
Misslag by veele heel gemeen. 360
   
Vierde Hoofdstuk.  
   
Van Bloemen op allerhande gronden. 361
Bekwaame gronden voor de bloemen. ibid.
Witte, Zwarte, Donkere, Graauwe. ibid.
Gloeijende, Goude, zilvere, kopere, en metaale gronden. 362
   
Vyfde Hoofdstuk.  
   
Van de schikking der Bloemen en der zelver koleuren in Festons en Bouquetten. ibid.
Zes Bouquets opgesteld met hunne byzondere zinbetekende koleuren. ib.
En verscheidene koleuren by malkander passende. ibid.
Schikking der bloemen en koleuren in drie Festons aangeweezen. 363
Waar in de schakeering bestaat. ibid.
Nader en volkomener schikking in een Feston. ibid.
Rang der bloemen. Om de Harmonie in een Feston te brengen. 364
Wyze hoe men een Feston aanleggen, en opmaaken zal. ibid.
   
Zesde Hoofdstuk.  
   
Vervolg van de schikking en plaatsing der bloemen. 365
Waar op de kleene bloemen by malkander geschikt zich het best vertoonen. Als mede de groote. ibid.

 

 

[pagina 428]


Lieffelyke in een smelting van koleuren in een Bouquet aangetoond. 366
Schielyker ronding in een twede Bouquet. ibid.
De schikking der koleuren in noch vyf Festonnen aangemerkt. ibid.
En hunne schakeering. 367
Middelen van den Schryver aangetoond om de bloemen en koleuren der zelve in alle gelegentheden met gemak te leeren schikken. ibid.

 

DERTIENDE BOEK.


Eerste Hoofdstuk.  
   
Tafereel van de Graveerkonst in haare bezigheid, strekkende tot een Inleiding van dit Boek. 371
Inleiding tot de verhandeling der Graveerkonst. ibid.
   
Twede Hoofdstuk.  
   
Van de Graveerkonst in 't algemeen. 372
Vergelyking van de Graveerkonst met de Schilderkonst. ibid.
Haare uitwerking. ibid.
En plicht. 373
   
Derde Hoofdstuk.  
   
Van de algemeene welstand die in een schoone Prent vereischt word, benevens het onderscheid van Konst-en Boekprenten. ibid.
Wat in een goede Prent vereischt word. ibid.
Onderscheid tusschen een Boekprent en een Konstprent. 374
   
Vierde Hoofdstuk.  
   
Van het onderscheid der Plaatsny- en Etskunde. ibid.
Voordeelen van de Ets-boven de Snykunde. ibid.
Bewys dat de Etskonst tekenachtiger is, en overeenstelling van ieders arbeid. 375
Reden waarom het een veel eêr dan het ander verkoozen word. ibid.
Tegenwerping van de voorgaande stellinge. En beantwoord. 376
Voorbeeld in driederley afbeeldingen van een zelve Prent. ibid.
Des Schryvers moeite tot het etsen aangewend. ibid.
Voordeel uit dit voorbeeld te trekken. 378
En wat tot de Konst vereischt word. ibid.
Nevens de middelen tot voorkoming. ibid.
En redenen van hun gebrek. ibid.

 

 

[pagina 429]


Groote misslag in 't leggen der achtergronden veroorzaakt. 379
En middel tot leering. ibid.
Nevens voorbeelden van goed en kwaad in de nevenstaande Plaat. 380
Noodzaakelykheid in 't eerst aanleggen van de achtergrond. ibid.
En aanwyzing wat het stoppen eener Plaat zy. ibid.
Middel om veel moeite weg te neemen. ibid.
Slegte Copyen door Schoonebeek gemaakt. 381
   
Vyfde Hoofdstuk.  
   
Aanmerkingen over de Arceeringen. 381
Wat omtrent de Arceering moet waargenomen zyn. ibid.
Dwaaling veeler Liefhebbers in het verkiezen van Prentkonst. 382
Redenen van de moeijelykheden eens Plaatsnyders. ibid.
Zwaarigheden die den Plaatsnyders veelmaal ontmoeten. ibid.
Middelen om die voor te komen. 383
Wat een Plaatsnyder behoorde voor en in het snyden te doen. ibid.
Voorbeeld van Goltsius in zyne manieren van tekenen voor het Plaatsnyden. ibid.
Voorbeeld in de nevenstaande Print. 384
   
Zesde Hoofdstuk.  
   
Naauwkeurige aanmerkingen over het stippelen van veele Plaatsnyders in hunne werken. 384
Misbruik in het stippelen begaan. ibid.
Middel om dit voor te komen. ibid.
Hoe men het stippelen gebruiken moet. 385
En misslag daar ontrent. ibid.
Middel om iets wel uit te kloppen in de Plaat. 386
Ander middel tot het zelve. ibid.
   
Zevende Hoofdstuk.  
   
Van het etsen der Basreléves. 386
Opmerkingen en vergelykingen over het etsen van Perier en P. Santi in de Basreléves. ibid.
Nevens eenige aanmerkingen daar over. 388
Des Schryvers manier in het behandelen der Basreléves. ibid.
En zyne opmerkingen wegens het licht in de zelve. ibid.
   
Achtste Hoofdstuk.  
   
Van de Plaatsnykunde en het leggen der Arceeringen. 389
Gebrek aan schristen deze Konst betreffende. ibid.

 

 

[pagina 430]


En onderzoek na redenen daar van. ibid.
Wat in deze Konst zo wel als in de Schilderkonst te gelyk waar te neemen is. ibid.
Waarom de Plaatsnyders meer tot de Schilderkonst overgaan, als deze tot de andere. ibid.
Van het leggen der arceeringen na 't beloop der Perspectief. 390
Verschil in de arceeringen na maate en verandering der voorwerpen. ibid.
Verklaaring van de Stok in Prentbeelding. 391
Verklaaring der twede Plaat. ibid.
Redenen van veeler misslag en de oorzaak aangetoond. ibid.
En verdere aanwyzing der Plaat. 392
Nevens het verschil in de witte of licht gekoleurde voorwerpen en der gronden. ibid.
Van de verschillendheid der voorwerpen. 393
Moeijelyke gevolgen die de Schryver wegens het leggen dezer gronden te verwagten heeft. ibid.
Breeder bewys van zyne stelling, en aanwyzing hunner misgreep. 394
En voorbeeld van misslag in Berry. ibid.
En in noch een ander. 395
Gebrek in de oude Plaatsnyders. ibid.
Manier hoe men gladde en blinkende ligchaamen behandelen moet. ibid.
Zwaarigheid omtrent het springen der gronden weggenomen. ibid.
Middel om de grond te beproeven. 396
Desgelyks om de harde ommetrekken, in het etsen begaan, uit te doen. ibid.
   
Negende Hoofdstuk.  
   
Van de Zwartekonst. 397
Afbeelding van 't Pronkbeeld der Zwartekonst. ibid.
Verklaaring des zelfs. ibid.
Onderzoek na den oorspronk van dien naam. 398
Lof der Zwartekonst, benevens haare voordeelen. ibid.
Prins Robbert de eerste vinder dezer Konst. ibid.
En van een zeker Metaal. ibid.
Gemakkelykheid om de Zwartekonst te leeren. 399
Zwarigheden in deze Konst. ibid.
Middelen om die voor te komen. ibid.
Verschil tusschen het graveeren van een Schilder, en dat van een Plaatsnyder. ibid.
Hoe gemakkelyk het schraapen den Schryver gevallen zy. 400
Voorwerpen of stoffen die in de Zwartekonst meest eigen zyn. ibid.
Oneige naam aan deze fraaije konst gegeeven. ibid.

 

 


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken