Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen) (1988-1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)
Afbeelding van Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.62 MB)

XML (1.86 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)

(1988-1989)–P. Lammens-Pikhaus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 359]
[p. 359]

V. Versificatie, rijmschema's, rondelen en andere strofische vormen in het tafelspel

Volgens J. Geurts zouden de rederijkers in hun dramatische poëzie ‘vrij algemeen paarsgewijze rijmende regels’ gebruikt hebbenGa naar voetnoot(1), een rijmsoort waarvan Molinet terecht beweerde dat het de gewoonste en gemakkelijkste soort wasGa naar voetnoot(2). Het is inderdaad zo dat in het tafelspel, dat volgens De Castelein toch qua moeilijkheidsgraad niet ver van het zinnespel af stond, deze rijmsoort het meest gebruikelijke grondschema vormdeGa naar voetnoot(3). Toch zou het verkeerd zijn te menen dat de rederijker zich in zijn toneelpoëzie beperkte tot het aaneenschakelen van paarsgewijs rijmende verzen zonder meer. Het ligt dan ook in onze bedoeling in de volgende paragrafen na te gaan of met recht kan worden gezegd dat de rederijker in de XVIde eeuw ‘weinig lette op den letterkundigen vorm’ van de ernstige spelen ‘en nog minder op den vorm der “esbatementen” of andere stukken van vrolijken aard zooals tafelspeelkens, bruiloftspeelkens, enz.’Ga naar voetnoot(4). We zullen nagaan met welke middelen de rederijker afwisseling bracht in de tekst, welke rijmsoorten en -schikkingen hij kon gebruiken en welke rol bepaalde strofische vormen als rondeel en lied speelden in het betekenisgeheel van de tekst. We hebben gemeend het rijm hier afzonderlijk te moeten behandelen en niet hierboven bij de verschillende kenmerken van het tafelspel, omdat het voorkomen van bepaalde rijmsoorten en -schikkingen niet beperkt blijft tot of typisch kan worden genoemd voor het tafelspel, maar ook in an-

[pagina 360]
[p. 360]

dere dramatische rederijkersteksten, zij het misschien met een verschillende frequentie, gevonden wordt.

Kunnen we op grond van het overwicht van paarsgewijs rijmende verzen in de toneelpoëzie der rederijkers beweren dat zij weinig aandacht hadden voor versvorm en rijmtechniek? Uit het onderzoek blijkt dat slechts een minderheid van de tafelspelen, namelijk 10 op de 116 tekstenGa naar voetnoot(5) welke we op rijmtechniek hebben onderzocht, uitsluitend bestaan uit gepaard rijmende verzen. Dit is slechts 8,6% van het totale aantal onderzochte spelen. De andere tafelspelen vertonen dus variaties op dit grondschema en getuigen op die manier van de zorg van de auteurs voor het rijm en de afwisseling die daardoor ontstaat. In sommige spelen zijn de rijmschema's zo afwijkend en vernuftig dat zij niet zonder een bepaalde bedoeling zullen zijn aangewend. Van deze groep tafelspelen kunnen we in elk geval beweren dat hun structuur beïnvloed en ondersteund wordt door de opbouw van de rijmschema's. Wij zullen dan ook pogen na te gaan in welke spelen en op welk ogenblik in het spel dergelijke rijmschema's voorkomen.

In het corpus van 116 teksten konden we twee groepen onderscheiden: I. spelen waarin hoofdzakelijk gepaard rijm voorkomt occasioneel afgewisseld met andere rijmschikkingen of strofische vormen II. spelen met gekruist rijmende verzen of spelen met een overwicht aan strofische vormen als liederen en rondelen. In de eerste groep rijmen de verzen paarsgewijs en worden al dan niet aangevuld met een overspringend rijmGa naar voetnoot(6) in het derde vers. Deze groep kan verder worden ingedeeld in: a. spelen met gepaard rijm occasioneel afgewisseld met andere rijmschikkingen en strofische vormen b. spelen waarin het gepaarde rijm systematisch wordt gecombineerd met een overspringend in het derde vers en al dan niet occasioneel wordt afgewisseld met andere rijmschikkingen en strofische vormen c. spelen waarin het gepaarde rijm afgewisseld wordt met gepaard rijm gecombineerd met een overspringend rijm in het derde vers. De eerste groep staat tegenover de tweede welke bijna geen paarsgewijs rijmende verzen bevat. Deze laatste groep is het minst talrijk. Slechts 7 spelen of 6% van het totale corpus hebben een gekruist grondschema of worden gevormd door een aaneenschakeling van strofische vormen en/of rondelenGa naar voetnoot(7). De eerste groep bevestigt het overwicht van de paarsgewijs rijmende verzen in het tafelspel: in 109 spelen of 94%. Groep Ia met overwegend gepaard rijm bevat 58 ta-

[pagina 361]
[p. 361]

felspelen dit is 50% van het totale aantal spelenGa naar voetnoot(8). Groep Ib, waar het gepaarde rijm systematisch werd gekoppeld aan een overspringend rijm in het derde vers, telt 41 spelenGa naar voetnoot(9) of 35% en tot groep Ic, waarin het gepaarde rijm even vaak voorkomt als het gepaarde rijm gekoppeld aan een overspringend, behoren 10 spelen of 9%Ga naar voetnoot(10). Voor de twee groepen hebben we dezelfde punten onderzocht namelijk het al dan niet voorkomen van strofische vormen en andere rijmschikkingen dan het grondschema, de plaats in het spel waar dit gebeurt en de verschillende soorten rijmschikkingen. De verscheidene groepen vertonen grote overeenkomsten wat betreft de aanwezigheid van liederen, rondelen en bepaalde rijmschikkingen en we zouden ze dan ook samen kunnen behandelen. Toch verdient het de voorkeur de variaties op het grondschema per groep en subgroep te bespteken omdat daardoor verschillen qua frequentie aan het licht zullen komen.

Ia. Spelen met hoofdzakelijk gepaard rijmende verzen

Van de 58 tafelspelen die tot deze groep behoren, zijn er zes die alleen uit gepaard rijmende verzen bestaan. Zowel het tafelspel van De Wijnkanne, de Toeback-rolle, de Pis-pot (116) uit een druk van 1647, maar vermoedelijk veel ouder, als dat van Den Man en 't Sotte Kint (67) en De Man, dat Wyf en den Herinck (68), beide van dezelfde auteur afkomstig, vertonen een uiterst eenvoudig rijmschemaGa naar voetnoot(11) met een minimum aan afwisseling. Dit is ook het geval voor het tafelspel van Een Droncken Man ende zijn Wijf (70) uit Veelderhande geneuchlijcke Dichten (1600), Een Dronckaert die wonder siet (99) van Cornelis Crul en het tafelspel van Jongeling en Wulps leven (55) gesigneerd met ‘Luyckt geen deugd’ uit Haarlem, dat bovendien in gepaard rijmende alexandrijnen werd geschrevenGa naar voetnoot(12). In al deze spelen komen dubbele eindrijmen en overspringend rijm bijna niet voor en er wordt ook niet

[pagina 362]
[p. 362]

gestreefd naar verandering in tempo door het gebruik van gebroken (meestal halve) regelsGa naar voetnoot(13).

De overige 52 tafelspelen brengen variaties op het gepaard rijmende grondschema en wel voornamelijk bij het begin en op het einde en op bepaalde beslissende momenten gedurende het verloop van het spel. Tweeënveertig tafelspelen vertonen andere rijmschikkingen in het begin, 26 op het einde van de tekst en 13 bovendien nog tijdens het verloop van het spel. Het is duidelijk dat de wijzigingen in het grondschema het vaakst voorkomen bij opening van het spel, minder dikwijls op het eind van het minst frequent zijn in het verloop van het spel. Dit is een vaststelling die ook in andere groepen zal worden bevestigd. Zes van de 58 tafelspelen hebben, zoals gezegd, geen andere rijmschikkingen dan het grondschema, 21 spelen bevatten die alleen in het begin en nergens anders in het spel, 8 spelen alleen aan het einde van het stuk en 2 spelen uitsluitend gedurende het verloopGa naar voetnoot(14). Elf spelen vertonen variaties in het begin en op het eindGa naar voetnoot(15) van het spel en slechts zevenGa naar voetnoot(16) spelen hebben zowel bij het begin, het einde als gedurende het verloop van het spel afwijkingen. Drie spelen tenslotte hebben een gewijzigd grondschema in het begin en tijdens het verloop van het spelGa naar voetnoot(17). Uit deze gegevens blijkt dat er bijna evenveel spelen zijn met bijzonder veel (7) als helemaal geen variaties (6) op het grondschema, namelijk resp. 12% en 10%. Ongeveer 14 spelen of 24% hebben die variaties op verschillende plaatsen, maar ruim 54% of 31 spelen uit groep Ia brengen slechts afwisseling op één plaats in de tekst. De manier waarop de afwisseling in het rijmschema tot stand komt, vertoont eveneens verschillen. In de tabellen hebben we een onderscheid gemaakt tussen rondelen, liederen en andere schikkingen. Rondelen hebben een vaste, goed herkenbare vormGa naar voetnoot(18), bij liederen wordt meestal vermeld ‘al zynghende’ of ‘singt op den voijs’Ga naar voetnoot(19), zodat wij als lezer ook hier de zekerheid hebben dat het om een lied gaat. De overige strofische vormen hebben we onder het lemma ‘andere schikkingen’ ondergebracht. In de eerste tabel hebben we onderzocht op welke plaats in het spel variaties op het grondschema voorkomen: in het begin, op

[pagina 363]
[p. 363]

het einde of gedurende het verloop van het spel: het ‘middenstuk’. Tot het begin of het eind hebben we die verzen gerekend welke inderdaad overeenkomen met het reële begin of eind van het spel, maar ook sommige rijmschikkingen welke verder van begin of eind verwijderd zijn doch qua inhoud en functie zoals begroeten en afscheid nemen toch daarbij horen. Na het nummer van het spel namen we voor de liederen en de andere rijmschikkingen ook het betreffende schema op met eventueel de vermelding van de exacte plaats in het spel (vzn.). Rondelen vertonen vrijwel altijd hetzelfde grondschema, zodat wij dit niet telkens hebben herhaald.

Tabel 1 groep Ia

In de eerste groep van 58 spelen troffen we bij het begin 30 rondelen aan, 7 liederen en 19 andere rijmschikkingen. Zes maal vonden we een combinatie van hetzij een beginrondeel + andere schikking (4 × ) of omgekeerd (2 × ), hetzij van een lied + andere schikking (2 × ) of beginrondeel + lied zodat we voor het begin van de tekst in groep Ia overzichtelijk kunnen samenvatten:

Begin: 30 R(ondelen of 23 B(egin)R
  19 A(ndere) S(chikkingen) 11 AS
  7 L(iederen) 4 B(egin)L
  4 BR + AS
  2 AS + BR
  1 BR+BL
  1 BL+AS
  1 AS+1BL
 
MiddenGa naar voetnoot(20): 10 M(idden)R  
  5 AS  
  4 L  
 
Eind: 25 E(ind)R of 24 ER
  7 AS 6 AS
  4 L 4 L
  1 AS+ER

Op alle plaatsen in de tafelspelen van de groep Ia zijn de rondelen het talrijkst. Zij worden gevolgd door de andere rijmschikkingen en tenslotte door de liederen.

De verschillende rijmschikkingen die wij in deze groep konden noteren, zijn niet alle terug te vinden onder Matthijs de Casteleins rijmschema's. Waar dit wel het geval is, volgden we Iansens indeling in

[pagina 364]
[p. 364]

grondschema'sGa naar voetnoot(21). Zij betrekt namelijk op zeer overzichtelijke wijze de meest diverse voorbeelden in haar onderzoek. Zij onderscheidt zes systemen waarvan I tot IV voor ons van belang zijnGa naar voetnoot(22): I aabaab, II abab, III abaab IV aabc aabc waarbij het c-vers vaak uit een halve regel bestaatGa naar voetnoot(23). We dienen erop te wijzen dat Iansen voornamelijk strofische gedichten, liederen, balladen en refreinen in haar onderzoek betrok en bewust de ‘schema's uit de Pyramus en Thisbe’ (behalve de strofische proloog) wegliet omdat die vanwege hun toneel-karakter niet gelijk te stellen zijn met de andere gedichtenGa naar voetnoot(24). Wij daarentegen hebben uitsluitend met toneelpoëzie te maken en zullen dus talrijke variaties op De Casteleins grondschema's kunnen noteren. We treffen in onze tafelspelen afgeronde strofische vormen aan als liederen, balladen, rondelen en refreinen. Op andere plaatsen komen echter afwijkingen voor zonder dat we met zelfstandige entiteiten te doen hebben.

De tweede tabel maakt duidelijk per grondschema welke variaties er in de eerste groep tafelspelen optreden. Eerst vermelden we de schema's welke we bij Matthijs de Castelein terugvonden en vervolgens de afwijkingen of uitbreidingen daarvan. Afzonderlijk vermelden we nog eens de combinaties van verschillende rijmschikkingen.

Tabel 2 groep Ia

Uit tabel 2 blijkt dat we voor 15 rijmschikkingen parallellen vonden met De Casteleins rijmschema's; voor 17 gevallen echter niet. Bekijken we de eerste 15 rijmschikkingen, dan valt een duidelijk overwicht van het tweede grondschema dadelijk op: in 10 gevallen treffen we een gekruiste schikking abab aan met een of andere uitbreiding daarop. Slechts in één tafelspel in deze groep (73) komt het eerste grondschema (aabaab) voor, en dan wel met de uitbreiding bcc erna. In het tafelspel van Gheest van Amoureusheden (50b) vinden we een combinatie van het tweede (abab) en het eerste (aabaab) grondschema: abab/bcbcc/dede/ efeff/gghgghh/iijiijj waarop dan nog een rondeel volgt.

[pagina 365]
[p. 365]

In vijf tafelspelen volgt op het beginrondeel nog een uitbreiding: 3 × gaat het om een gekruiste schikking. In het tafelspel van De zeven bloetsturtynghen (7) en dat van Gouweloos Uutslach (76) bestaat die uitbreiding uit bcbc waarna het gewone gepaarde grondschema inzet. In het tafelspel van een Schipper, Pelgrim en Post (29) is de uitbreiding langer: bcbcc/cdccdd/dedee. De overige twee tafelspelen waarin het beginrondeel gevolgd wordt door een andere schikking dan het grondschema zijn het tafelspel van Blijde Ghelaet (96) met bcb als uitbreiding en het tafelspel van Patrija (58) met na het rondeel bcGa naar voetnoot(25) waarop dan, tot v. 116, een afwisseling volgt van gepaard en gekruist rijmende verzenGa naar voetnoot(26). Vonden we de laatste twee uitbreidingen niet terug onder Matthijs de Casteleins rijmschema's bij Iansen, dan is dit evenmin het geval voor de nog 15 overige tafelspelen uit de eerste groep. Toch hebben we gepoogd de variaties te groeperen volgens de grondschema's van Iansen, hoewel dit vaak een hachelijke onderneming bleek en resulteerde in een talrijke VIde groep (12 op de 15 spelen, tegenover 1 in groep II en 1 in groep II en één Latijns gedicht). De verschillende rijmschikkingen elk afzonderlijk bekijken zou een langdurige en misschien weinig relevante bezigheid zijn. Wel zullen we hier en daar wijzen op de manier waarop de uitbreiding van de grondschema's tot stand komt en op sommige eigenaardigheden van bepaalde rijmschema's.

Tot groep II hebben we de schikking uit Al Hoy (60) gerekend; het eerste deel van de monoloog waarmee Ydel Lustken het spel opent, bestaat namelijk uit een gekruiste schikking abab waarop 2 × bbbc en 2 × cccd volgt. Dit laatste d-rijm doet vervolgens dienst als eerste van de daaropvolgende gekruiste schikking dede en de openingsmonoloog sluit af met gepaard rijm. In het tafelspel van De thien excelentien des houwelycx (74) treffen we een rijmschikking aan die we tot het derde grondschema kunnen rekenen. De laatste 33 verzen van het spel zijn er namelijk een uitbreiding van en vergelijkbaar met een combinatie van III, 120 + 105 bij IansenGa naar voetnoot(27).

In de talrijke VIde groep vinden we enkele schikkingen die als zelfstandige entiteiten fungeren: l. de 7 terzetten waarmee De thien excelentien (74) inzet: aab/ccb/ddb/eeb/ffb/ggb/hhb

2. het refrein in het tafelspel op Die geboorte van vrou Margriete (11). Dit gedicht bestaat uit drie strofen en doet met zijn rijmschema aaab

[pagina 366]
[p. 366]

aaabbccc/dddedddeeccc/fffgfffggccc en telkens herhaalde stokregel aan een refrein denken. In elk van de drie strofen komt telkens één van de drie koningen aan het woord met lof op het door hem meegebrachte geschenk. De prince ontbreekt maar zou kunnen vervangen zijn door het daaropvolgende rondeel dat zich richt tot de ‘priencersse’Ga naar voetnoot(28).

3. de abaaabba-schikking uit het tafelspel van Een Man en een Wachter (66) die veel doet denken aan een rondeel maar waarvan de laatste twee regels werden omgewisseld en waar ook de herhaling van de eerste regel in de vierde en de zevende en van de tweede in de achtste ontbreekt. Ook de openingsverzen van het tafelspel van Boerdelic Pleghen ende Ghenoughelic Voortstel (3) aab/bb/bcbc doen met de herhaling van het derde vers in de vijfde en achtste regel even denken aan de repetities in een rondeel, maar ook hier komen zij niet op de juiste plaats voor. Misschien had de auteur een schikking van het eerste systeem aab/bbc voor ogen, gevolgd door een gekruiste schikking, maar bedacht hij zich en ging vroegtijdig over tot de gekruiste schikking. Hoe de uitbreiding van bepaalde systemen tot stand kwam, lag niet vast aan bepaalde regels, maar toch voelde men wel voor ritmische overeenstemming met het begindeelGa naar voetnoot(29).

In het tafelspel van de Berch (9) is de uitbreiding van het eerste systeem duidelijk. Duechdelic Voortstel onderbreekt zijn gepaard rijmende monoloog met het schema aaabaabb waar het derde a-rijm en het laatste b-rijm toegevoegd werden aan het gebruikelijke schemaGa naar voetnoot(30). Het tafelspel van Een Man en een Wachter (66) zou aanvangen met een perfect aabaab-schema ware het niet dat het laatste b-rijm in ons tafelspel door een c-rijm werd vervangen en gevolgd door cdddGa naar voetnoot(31). Opvallend is ook het rijmschema van Ruijdt Verstant (52) dat tot v. 21 een grillig verloop heeft: na het lied met schema aaabbc volgt cdcdd/ddeeeffggg/g. Tot v. 155 bestaat het rijmschema voornamelijk uit gepaard rijmende verzen met hier en daar een verdubbeling van de rijmklank, wat in dit tafelspel telkens te maken heeft met de clausverbindingGa naar voetnoot(32). Dit procédé komt wel vaker voor, zoals we later zullen zien. De verzen na het lied van de zot, waarmee Rachel haar monoloog inzet, zullen vermoedelijk ook wel een deel van een lied zijn geweest: cdcdd. Daarop

[pagina 367]
[p. 367]

volgt dan in v. 12-21 de toespraak tot de ‘mercuristen van constiger practycken’ met enkele verdubbelingen..Veelvuldige herhaling van dezelfde rijmklanken treffen we aan in het tafelspel op Die geboorte van vrou Margriete (11) waar die ‘cuenync der edelheyt’ zijn gift ‘een appel van gouwe’ van commentaar voorzietGa naar voetnoot(33). Na de inleidende verzen:

ya en die bryngic gedregen a
wt hercules bogaert die verre vermert es b

volgt dan de uitvoerige lof: ‘tes vry eenen appel die seer begeert es’ (b) met het schema: ccccccdddddeeee. Zoals het schema in het tafelspel van Wel Hebben en Wel Meugen (57) ab/baba misschien een verkorte versie kan zijn van de schikking abab/baba (II, 54 bij Iansen), zo kunnen ook de andere schema's uit de VIde groep met enige wijzingen tot één van de grondsystemen worden teruggebracht. Eén uitzondering vormen de Latijnse tijdverzen uit het tafelspel van de Jubile (10)Ga naar voetnoot(34). Zij zijn vanzelfsprekend niet te vatten in de grondsystemen der rederijkers. Zij gehoorzamen aan de wetten der Latijnse metrische poëzie. Cornelis Everaert heeft hier een bewuste poging ondernomen om zijn Latijnse verzen volgens de klassieke voorschriften te componeren. Het gedicht bestaat uit vier strofen van vier verzen. De eerste twee verzen in elke strofe zijn hexameters, het derde een pentameter en het laatste vers brengt een citaat uit de Psalmen. De strofen van het Latijnse gedicht zijn op opmerkelijke wijze in het rederijkersstuk ingeschakeld. Schematisch kan dit als volgt worden voorgesteld:

Vriendscip Siet daer et carnacioen a
  Van zynder gheboorte/ tyt en jaer eerste strofe van het Latijnse gedicht a
 
Minsaemheyt Ende van zyn profes? Siet dat daer tweede strofe van het Latijnse gedicht a
 
Ghejonsteghe Dits tjaer zyns priesterscip/hier de bekende derde strofe van het Latijnse gedicht b
 
Minsaemheyt Dats zyn beghin  
 
Vriendscip Ende dit zyn middele vierde strofe van het Latijnse gedicht  
 
Ghejonsteghe Ende dit voor zyn hende b

[pagina 368]
[p. 368]

Tabel 1 Groep Ia

BEGIN MIDDEN
BR ANDERE SCHIKKINGEN BL MR ANDERE SCHIKKINGEN ML
1  
  2abab/cdcd/dede(1-12)  
  3aabbbbcbc/c(1-9)   3(102-9)  
4   4(217-25)  
5  
7 7bcbc(9-12)  
  8ababccb(1-7)  
  9aaabaabb(54-61) 9abab(36-9)  
10   10(4 × 4 latijnse vzn(127-45)  
11   11abbccccccdddddeeeef(207-22)  
14  
17   17(55-61, 71-78)  
18  
24  
29 29bcbcc/cdccdddedee(9-24)  
50b(33-40) 50babab/bcbcc/dedeefeff/ + gghgghh/iijiijj(1-32)  
  52cdcd/dddeeeffgggg(7-155) 52aaabbc(1-6) 52  
53  
56  
  57abbaba(1-6)  
58 58bc/ + tot 116 afwisselend gep./gekt(uist)  
59  

EIND
BR ANDERE SCHIKKINGEN EL ER
1   1
4  
5  
  6
7   7
  8
10  
11 11aaab/aaab/bccc(438-73) ddde/ddde/eefff gggh/gggh/hiii   11(2)
  13
14  
17  
  17
18  
  20abacac dedefef fhhhii(172-90)   20(±)
24  
29  
50b(33-40)  
  52(2)
53   abcd  
  54 ceeff(416-24)  
56   56
58   58
59  

[pagina 369]
[p. 369]

BEGIN MIDDEN
BR ANDERE SCHIKKINGEN BL MR ANDERE SCHIKKINGEN ML
  60abab/bbbc/bbbc/cccd/cccd/ede(1-23)  
  61abab/bcbc/cdcd/dede/efef/fg/gg(1-25)  
  65abccde(1-6)  
65b  
66(11-18) 66aabaaccddd(1-10)   66abaaabba(27-34)  
  66abcddccefef(176-86)  
71  
  73aabaabbcc(1-9)  
  74aabccbddbeebffb ggbhhb(1-21)  
75  
76 76bcbc(9-12)  
  79(264-71)  
  80(276-83)  
  87ababbcbc(1-8)  
  87dedeefef fgfg(9-20) (2)  
88   88(287-94) en 88abab/bcbc(301-08)  
89(3)   (72-79)  
96   96bcb(9-11)   96abab(99-102)
  96abab(130-133)
  96aabbc(145-149)
106  
109   109(116-23)  
  112abab/bcbc(1-8)  
  1136xabab/bcbc/cdcdd(258-74)  
  117abab/ccddeeffggh(1-15) 117aabcabcc/c(16-23)  
100(1-8)   100(145-64)
  ababb/cdcdd/efeff/ghghh

BEGIN EIND
BR ANDERE SCHIKKINGEN EL ER
  61abab/bc/cdcd(261-70)   61
65b 65bababb(332-36)  
66(11-18)   66
  69
71 71abab/bcbc/cdcd/dede/efef/fgg 3 × (316-84)  
  74abbaab/bcbbc/cdccd/dedde/efeef/fgffgghh(273-304)  
75  
76  
  78ababbcc(151-57)  
88   88(3)
89(3)   89(2)
96   96abab(165-8)  
  96abcb(192-5)  
  96aabb(173-7)  
106  
109   109
100(1-8)   100
  102
  103

[pagina 370]
[p. 370]

Tabel 2 Groep Ia

RIJMSCHIKKINGEN teruggevonden bij Iansen
SYSTEEM I aabaab SYSTEEM II abab SYSTEEM III abaab
73aabaabbcc(II, 46) 117:abab(II, 51) -
  65b:ababb(II, 52)  
  78:abab bcc(II, 56)  
  88, 112:abab/bcbc(II, 62)  
  50b:abab/bcbcc 2x(II, 64) + aabaabb 2x + R(I, 4)  
 
  2:abab/cdcd/dede(II, 69)  
  113:abab/bcbc/cded/d 6x(II, 73)  
  61:abab/bcbc/cdcd/dede/efef/fgfg/g(II, 79 of II, 73)  
  71:abab/bcbc/cdcd/dede/efef/fgg 3x(II, 86)  
  61:abab/bc/cdcd(II, 90) + R  
AFWIJKINGEN  
  60:abab/bbbc/bbbc/cccd/cccd/ede 74aba(b)ab/bcbbc/cdccd/de dde/efeef/fg/fgghh (cfr. III, 120 en III, 105)

SYST. IV aabcaabc SYST. VI: varianten
- -
RONDEEL + UITBREIDING  
58,96 + bc(b) 3aabb/bcbc
7,76 + bcbc 9aaabaabb
29 + bcbcc/cdccd d/dedee 11abbccccccdddddeeee cfr. II 143
  11 3xaaabaaabbccc dddedddeeccc fffgfffggccc(438-73) (cfr. VI, 156 of II, 46)
  20ab/acac/dedefef fhhhii
  52cdcddddeeeffgggg: verdubbeling (5x tussen vzn. 7-155)
  57abbaba (VI. 76)
  65abccde
  66aabaaccddd
  66abaaabba
  66abcddccefef
  74aabccbddbeebffbggbhhb

[pagina 371]
[p. 371]

Ib Spelen met gepaard rijmende verzen met systematisch overspringend rijm in het derde vers.

Twee van de 41 tafelspelen die tot deze groep behoren, bestaan alleen uit gepaard rijmende verzen met overspringend rijm in het derde vers zonder enige andere rijmschikking of strofische vormen. Het gaat hier in beide gevallen om monologen: het tafelspel van sMenschen Vernuftheijt (35) uit de verzameling TMB en het jongere tafelspel van Een Quacksalver (85) van G.H. van Breughel. Negenendertig tafelspelen vertonen andere rijmschikkingen of strofische vormen, waarvan 38 bij het begin van het spel, 25 spelen op het eind en slechts 11 gedurende het verloop van het spel. Deze andere rijmschikkingen komen in 10 gevallen uitsluitend voor bij het begin, in één geval gedurende het verloop van het spel. Geen enkele keer troffen we een andere rijmschikking uitsluitend en alleen aan het einde van de tekst aan. Zeventien maal vonden we zowel bij het begin als aan het eind een variatie op het grondschema en acht keer zowel aan het begin en eind als gedurende het verloop van het spel. Drie spelen tenslotte vertonen variaties op het grondschema aan het begin en tijdens het spel. In percentages omgerekend kunnen we zeggen dat er 2 spelen op 41 geen variaties vertonen of 5%, 19,5% of 8 van de spelen hebben die variaties het gehele spel door, in 20 spelen of 48,5% komen de afwijkingen op meer dan één plaats in het spel voor en in 11 spelen of 27% slechts op één plaats.

Tabel 1 groep Ib

Wanneer we de eerste tabel voor groep Ib raadplegen wat betreft de aard van de verschillende rijmschikkingen en strofische vormen, dan krijgen we het volgende resultaat:

Begin: 38 BR of 30 BR
  15 AS 5 BR + AS
  4 BL 1 BL + AS + 1BR(44)
  6 AS
  1 AS + R + AS(15)
  1 AS + BL
  1 AS + BL + BR(50)
  1 BL
 
Midden: 4 MR of 3 MR
  5 AS 4 AS
  8 ML 1 AS + 1MR(49)
  7 ML
 
Eind: 21 ER of 18 ER
  8 AS 3 ER + AS(31, 43, 46)
  1 EL 1 AS + ER + AS(44)
  3 AS

[pagina 372]
[p. 372]

Vergelijken we de cijfers met die uit groep Ia dan valt het op dat het aantal rondelen, andere rijmschikkingen en liederen globaal genomen vrijwel gelijk is en ook de verdeling over de tekst van deze variaties op het grondschema is dezelfde:

Begin: Ia: 30 R Ib: 38 R Midden: Ia: 10 R Ib: 4 R
  19 AS   15 AS   5 AS   5 AS
  7 L   4 L   4 L   8 L
  _____   _____   _____   _____
  56   57   19   17
 
Eind: Ia: 25 R Ib: 21 R  
  7 AS   8 AS  
  4 L   1 L  
  _____   _____  
  36   30  

Procentueel echter ligt het aantal variaties in deze groep hoger: in groep Ia zijn er in 52 spelen 111 afwijkingen te noteren op het gewone grondschema, in groep Ib gaat het om 104 variaties in 39 spelen.

Tabel 2 groep Ib

Welke soort rijmschikkingen krijgen de voorkeur in de groep tafelspelen met gepaard rijm gekoppeld aan overspringend rijm in het derde vers? Van de in totaal 28 andere schikkingen dan het grondschema (liederen en rondelen buiten beschouwing gelaten) kunnen er 15 teruggevonden worden onder De Casteleins grondsystemen. Dertien schema's echter vertonen geen gelijkenis met de voorbeelden welke door Iansen werden geïnventariseerd. Ook in de gepaard rijmende spelen met overspringend rijm in het derde vers is het overwicht van het abab-schema niet te ontkennen: 9 van de 15 gevallen beantwoorden aan het IIde grondsysteem (abab) met een eventuele uitbreiding daarop en in nog eens vier gevallen wordt een rondeel gevolgd door een gekruiste schikking. In het tafelspel van Goet Onderwys (114) namelijk en dat van Dagelicxs Onderwinden (31) is dit bcbc/c na het rondeel; in het tafelspel van Goet Jonstich Hart (43) volgt op het tweede beginrondeel een nog langere uitbreiding van het gekruiste schema cdcd/dede/efefGa naar voetnoot(35). Dit is ook het geval na het eindrondeel van Goodts Goetheyt (46) waar de uitbreiding bestaat uit 6 × 4 gekruiste verzen + ghhGa naar voetnoot(36). Onder de 13 schikkingen die tot het tweede grondsysteem (abab) behoren kunnen we nog wijzen op het tafelspel van de Vrijers verkocht door een Cramer (95) dat van het 9de tot het 19de vers het schema ababccddede heeft wat volgens Iansens voorbeelden ‘het

[pagina 373]
[p. 373]

meest algemene en gewone rijmschema van de Chant Royal was’Ga naar voetnoot(37). Toch lijkt het ons meer aanvaardbaar de verzen 9-12 en 16-19 als gewone voorbeelden van het gekruiste schema abab te beschouwen aangezien zij voorkomen in de openingsmonoloog van de kramer en omdat niets te kennen geeft dat we met een afzonderlijke entiteit te maken hebbenGa naar voetnoot(38). De twee overige tafelspelen waarin we een bekende variatie op het grondschema terugvonden, zijn het tafelspel van de Aert van Idelheijt (50a) en van Jonstige Minne en boerdelick Weesen (49) beide uit de verzameling Trou Moet Blijcken, boek I. Het eerste tafelspel vangt aan met een perfecte aabaab/b-schikking die we onder het eerste grondsysteem (bij MdC I, 4) kunnen rangschikken; daarop volgt een lied met 3 × 4 gekruiste verzen en een rondeel, een fraai begin van een lange tekst waarin het grondschema niet meer onderbroken wordt tot het eind. De tekst van het tafelspel van Jonstige Minne (49) die opvallend vaak wordt afgewisseld met afwijkende schikkingen, bevat een ‘sot (te) mandaet’ waarin de bruidegom gebannen wordt uit het hof van ‘ongeordineert leven’ en de raad krijgt ‘te blyven by syn bruyt soo lange sy int leuen is’Ga naar voetnoot(39). Dit mandaat dat 56 verzen lang isGa naar voetnoot(40) vangt aan met een aabaab-schikking gevolgd door 9 × 4 gekruist rijmende verzen + enkele verzen (jjk) als overgang tot het rondeel (met uitbreiding bcc) waarmee het mandaat afsluit.

Van de 13 schema's welke we niet onder Matthijs de Casteleins voorbeelden terugvonden, zijn er vier die voorkomen als uitbreiding van een rondeel: bc na het eerste beginrondeel in het tafelspel van Goet Jonstich Hart (43) en bcc na de eindrondelen in het tafelspel van Prijs der Vruechden (44) en van Dagelicxs Onderwinden (31). In het laatst genoemde tafelspel heeft het tweede beginrondeel de uitbreiding bcb en wordt onmiddellijk gevolgd door vier terzetten met als schema bbd/bbd/bbd/ddeGa naar voetnoot(41) en dat toch veel gelijkenis vertoont met het schema I, 29 bij M. de Castelein (aabaabbbcbbccdd). Nog tot het eerste grondsysteem behoort de schikking waarmee het tafelspel van Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15) aanvangt; de monoloog van het eerste personage verloopt als volgt: aabaab/bbcbbc/ccdccd/d en wordt

[pagina 374]
[p. 374]

door een rondeel gescheiden van de beginmonoloog van het tweede personage die een parallel schema vertoont: gghggh/hhihhi/iijiij/jGa naar voetnoot(42). Ook het slot van het tafelspel van Prijs der Vreuchden (44) begint met een schikking van het eerste systeem. Op het ogenblik dat Prijs der Vruechden zich in de discussie gewonnen geeft, verandert het schema in aabbbc/c en met een lofzang op Christus gaat het verder ccdccd + dede + ef waarna enkele verzen (fffgghhi) de verbinding met het slotrondeel tot stand brengen.

Tot het derde grondsysteem (abaab) zouden we het beginschema in het tafelspel van Wel Gemaniert (23) kunnen rekenen: abaab/b; hoewel de herhaling van de eerste regel in de vierde en van de tweede in de vijfde de mogelijkheid van een onvoltooid rondeel open laat. Ook het tafelspel van De bonte kapkens (77) vangt aan met wat een rondeel zou kunnen worden: abaaabb. In het reeds ter sprake gekomen tafelspel van Jonstige Minne en boerdelick Weesen (49) vinden we een eigenaardige combinatie van verschillende rondelen: het schema abb ccd abbccd valt in feite uiteen in twee gelijke delen waarbij de drie personages Sot, Jonstige Minne en Droncken Tenoer in gelijke volgorde hetzelfde aantal verzen spreken. Maar het kan ook beschouwd worden als de verstrengeling van drie rondelen zonder de herhaling van elk eerste vers in elk vierde. Zo wordt vers 1 en 2 herhaald in 7 en 8, 3 en 4 in 9 en 10 en 5 en 6 in 11 en 12:

 

1Ey laet ons deese spiegel eens bekijken
2Al sonder prijcken, want het gelust // myn
Jonstige
3Ghy besetten keyaert / rust // vry
4en v commer blust // ghy / en riets niet in seuen // jaer
Droncken
5Quansuijs off daer wat aen bedreeuen waer
6soo hebdyse verheeuen daer // wel lieue moye tadde
Sot
7Ey laet ons dese toch een rays kyken
8sonder lang te prycken / want het gelust myn
Isse niet te Coelen gemaect
Jonstige
9Ey dasart rust / vrij /
10ghy en riedes niet in seuen jaer
Droncken
11Quansuys off daer wat aen bedreuen waer
12hoe hebdyse verheeuen claer / wel lieue moije taddeGa naar voetnoot(43)

 

Evenmin thuis te brengen onder een van Matthijs de Casteleins grondsystemen zijn de eindschema's van het tafelspel van Een lansknecht die teghen zyn schaduwe vecht (91): aababb waarbij de herhaling van het

[pagina 375]
[p. 375]

eerste in het vierde vers alweer aan het eerste deel van een rondeel doet denkenGa naar voetnoot(44) en dat van het tafelspel van Menich Bedruckt Herte en d'Arm Gemeynte (105) waar we hetzelfde rondeelachtige schema vinden, ook nu weer om afscheid van het publiek te nemen, doch deze keer uitgebreid met een gekruist schema: aabab bcbccGa naar voetnoot(45). Rest nog het tafelspel van Meester Kackadoris (90) waar de tweede gepaard rijmende spreekbeurt van de Meester onregelmatig eindigt met twee niet rijmende verzen. De tweede spreekbeurt van het Landwijff vangt dan aan met het zeer onregelmatige schema: abbcdaceceGa naar voetnoot(46).

Vergelijken we nu de soorten rijmschema's in groep Ia en Ib dan komen we vrijwel tot dezelfde resultaten: in beide groepen konden we 15 schema's rangschikken onder De Casteleins grondsystemen, waarbij zich telkens een overwicht van de gekruiste schikking (abab) voordeedGa naar voetnoot(47). Onder de schema's welke niet konden worden vergeleken met Iansens voorbeelden (17 gevallen in groep Ia, 12 in groep Ib) kwam het tweede grondsysteem slechts sporadisch aan bod (in groep Ia: 1 ×, niet in groep Ib). Daar overheerst het VIde grondsysteem of dat der varianten welke niet onder de andere systemen onder te brengen zijn.

[pagina 376]
[p. 376]

Tabel 1 Groep Ib

BEGIN MIDDEN
BR ANDERE SCHIKKINGEN BL MR ANDERE SCHIKKINGEN ML
  12 abab 12 bcbcc dde  
15(20-27) 15aab/aab/bbc/bbc/ccd/ccdd/(1-10)  
  Rondeel gghggh hhihhi iijiij(27-45)  
16  
19  
  23abaab(1-5)  
30  
31(1-8, 27-34) 31bcbc(9-12)  
  31bcbbbdbbdbbddde(35-49)  
32(2)  
33   33abab/bcbc/cdcd/dede efef/fgfg(130-53) 33ababcde(41-47)
36  
37  
38  
39  
40 (abaaaab)(1-7)   40aabb(54-7)
41  
43(1-8, 11-18) 43bc(9-10)  
  43cdcd/dede/efef(19-30)  
44(11-18) 44bcbccd(5-10) 44ababbab(1-4)  
46  
48(2)  
49 49abbccd/abbccd(57-78)   49(195-202) 49aabaab/bcbc/cdcd etc mnmn noo + Rondeel (210-254)  
  49(255-62)  
  49abab(276-9)  
50(20-27) 50aabaabb(1-7) 50cdcd/dede/efef(8-19)  
62  

EIND
BR ANDERE SCHIKKINGEN EL ER
15(20-27)  
16   16
19   19
30   30
31(1-8, 27-34)   31 + bcc
32(2)   32
33   33
36  
37  
38   38
39   39
40   40
41   41
43(1-8, 11-18)   43
44(11-18) 44aabbbc/c/ccdccd/dedeeffff gghhi(343-69)   44 + bcc
46 46abab/bcbc etc y zz (266-92)   46(258-65)
48(2)   48
49   49
50(20-27) 50aaba/bbcc(316-23)  
62  

[pagina 377]
[p. 377]

BEGIN MIDDEN
BR ANDERE SCHIKKINGEN BL MR ANDERE SCHIKKINGEN ML
72(3x1-8, 42-50, 55-62   72aabbccbbddbb eebbffbb (289-308)
  77abaaab(1-6)  
81   81aba/acac/cdcdetc(178-203)  
82   82aabc ddf(49-56)
83   86abab/cdcd efef/ghgh/ijij(35-54)
  866xababb cdcdd etc(83-112)
90(2x 1-8, 54-61)   90abbcdacece(124-34)  
  91abab(1-4)  
92  
93  
94 (abaabab)(1-7)   94(185-91)  
  95aabbccddefef gghhihi(1-23)  
101(18-25)   101aabb/ccbb/ddbb/eebb (250-65)
105  
  107abab(1-4)  
  110abbb(1-5) 110(53-60)   1104xabab ccb(250-77)
114 114bcbc(9-12)   114aabb(127-30)

EIND
BR ANDERE SCHIKKINGEN EL ER
72(3x1-8, 42-50, 55-62   72(+b)
81  
82  
83  
90(2x 1-8, 54-61)   90(+b)
  91aababb(270-5)  
92  
93 93abab/bcbc/cdcd/dedeeff/ghgh/hii etc(208-231)  
94   94(+b)
101(18-25)   101
105 105aabab + bcbc(277-86)  
  110(+b)
114  

[pagina 378]
[p. 378]

Tabel 2 Groep Ib

RIJMSCHIKKINGEN teruggevonden bij Iansen
SYSTEEM I aabaab SYSTEEM II abab SYSTEEM III abaab
50 aabaabb (I, 4) 12, 49, 91, 95, 107 abab (II, 51) -
49 aabaab/bcbc/cdcd/dede/efef/fgfg/ghgh/hihi/ijij/jkjk/kll (I, 26 + II, 86) 44 abab/bc (= bcbccd)(+ II, 56)  
  93 abab/bcbc/cdcd/dede/eff(II, 84) + fgfg(II, 51)  
  81 aba/acac/cdcd/dede/efef(II, 85)  
  33 abab/bcbc/cdcd/dede/efef/fgfg (+ II, 85)  
AFWIJKINGEN  
31 bcb + bbdbbdbbddde (= aabaabbbcbbccdd) (I, 29)   23 abaab/bccdd etc(III, 104)
  77 abaaabb
15 aabaabbbcbbcccdccdd + R + gghgghhhihhiiijiij (II, 290)(II, 34)  
44 aabbbc/c/ccdccd/dede/effffgghhi + R(I, 29 + II, 51)  

SYST. IV aabcaabc SYST. VI: varianten
- -
RONDEEL + UITBREIDING  
43 + bc 49 abbccd/abbccd
31,44 + bcc 90 abbcda/cece
31,114 + bcbc 91 aababb
43 + cdcd/dede/efef (II, 69) 105 aababbcbc
  40 aababbcc
46 + abab/bcbc/cdcd/etc...yzz(II, 36)  

[pagina 379]
[p. 379]

Ic. Spelen met evenveel gepaard rijmende verzen tout court als gepaard rijmende verzen gekoppeld aan een overspringend rijm in het derde vers.

Tien tafelspelen hebben we in deze groep samengebracht omdat zij voor de helft bestaan uit gepaard rijmende verzen en voor de andere helft uit gepaard rijmende verzen met in het derde vers een overspringend rijm. Twee van deze tien spelen vertonen geen variaties op dit grondschema. Het zijn het tafelspel van Vrijsters verkocht door een Cramer (111), een monoloog van 268 verzen uit de bundel Nieu Tafelspel te Amsterdarn in 1623 gedrukt en het tafelspel van Metken Bouwens en Slimmen Diel (22) uit de verzameling Wils dat in 1584 is ontstaan. De overige spelen vertonen wel afwisseling. Zeven tafelspelen uit deze groep hebben een speciaal rijmschema bij het begin, drie in het midden en drie op het eind. In slechts 3 tafelspelen komen de variaties uitsluitend en alleen voor aan het begin, in één tafelspel alleen op het eind. Wij vonden geen enkel tafelspel in deze groep waar de variaties enkel en alleen in het midden voorkwamen. Eén tafelspel (42) opent en sluit met een ander schema; twee spelen (25, 27) vertonen afwisseling in het grondschema in het begin en gedurende het verloop van het spel en slechts één tafelspel, dat van Soet en Suer (108), heeft andere schikkingen in begin, midden en eind van de tekst. Dit betekent dat in 20% van de spelen uit deze groep (2 spelen) geen variaties voorkomen, in 10% komen ze overal voor, in 40% (4 spelen) slechts op één plaats, hetzij begin, eind of midden en in 30% op meer dan één plaats in de tekst.

Tabel 1 groep Ic

Bekijken we nu hoe de verdeling van de verschillende soorten rijmschikkingen of strofische vormen over de tekst uitvalt, dan krijgen we het volgende resultaat:

Begin: 2 BR of1 BR Midden: 1 MR Eind: 2 ER ( + uitbreiding)
  6 AS 1 BR + AS   5 ML   1 AS
  5 AS  

In afwijking van de vorige groepen met gepaard rijm, al dan niet gecombineerd met overspringend rijm in het derde vers, komen de rondelen niet als talrijkste variatiemogelijkheden uit de bus, maar moeten zij het onderspit delven voor de andere schikkingen in het begin van de teksten en voor de liederen gedurende het verloop ervan. Vergelijken we het totale aantal variaties in deze groep met dat in de andere groepen, dan vinden we voor groep Ia: op 52 spelen 111 afwijkingen, voor groep Ib: op 39 spelen 104 variaties op het grondschema en voor groep Ic: op

[pagina 380]
[p. 380]

8 spelen 17 speciale schikkingen. Gaan we nu in elk van de groepen de gemiddelde densiteit van de afwisselingen per spel na - wat natuurlijk een fictief cijfer oplevert - dan zien we dat in groep Ia per spel 2,13 × een variatie zou optreden, in groep Ib 2,66 × en in groep Ic 2,12 ×Ga naar voetnoot(48).

Dit betekent dat bij een ingewikkelder grondschema niet minder afwisseling voorkomt dan bij een eenvoudiger; het tegendeel is namelijk waar.

Tabel 2 groep Ic

Bekijken we nu de aard van de rijmschikkingen (de rondelen en de liederen buiten beschouwing gelaten) dan zijn deze in 4 van de zeven gevallen te rangschikken onder de systemen waarin Iansen De Casteleins rijmschema's indeelt. Drie schema's vallen erbuiten. Ook hier weer is het overwicht van het tweede of gekruiste schema te merken: drie van de zeven gevallen bestaan uit hetzij abab (21, 97), hetzij uit een gekruiste uitbreiding na het beginrondeel; in het tafelspel van Een Quacksalver ende een Boer (47) is dit bcbc/cdcd/dede. Het tafelspel van Oorspronck van Sonden (42) vangt daarentegen aan met een schema uit het eerste grondsysteem: aabaab, terwijl de drie resterende schikkingen, welke we niet bij M. de Castelein hebben teruggevonden, alle tot de VIde groep behoren. Zo klinkt het einde van hetzelfde tafelspel van Oorspronck van Sonden (42) als een zeer onvolmaakt rondeel:

Menichfuldich  
Ghy wijse notable die hier beneuen syn a
hier met uen oorloff machher yet bedreuen // syn a
Oorsprong  
Straft ons broederlick off wy in sneeuen syn a
twaer ons leet sout ghij jemant beclaegen // nv b
Menichfuldich  
Hier met uen oorloff machher yet bedreuen // syn a
wiltet ons niet qualick nae dragen // nv b
Oorsprong  
Wy begeeren / te leeren tot alder deuchden // nv c
dus vuyt jonst wiltet ten beste keeren d
en blijft beuoolen den heer der heerenGa naar voetnoot(49) d

Het tafelspel van Die Wijncan ende die Pispot (27) vangt aan met de schikking aababbb, die misschien herinnert aan aabab, een schikking die volgens Eringa zelden voorkomt in de Nederlandse poëzie en wellicht

[pagina 381]
[p. 381]

onder invloed van de Franse hier ingang vondGa naar voetnoot(50). Het schema waarmee het tafelspel van Vastelavont en Vasten (25) begint abbbc vinden we nog terug in het openingslied van het tafelspel van Kees Knol en Neel Jans (110) uit de bundel Nieu Tafelspel (Amsterdam, 1623).

Ook voor deze groep gelden dezelfde conclusies als voor de andere: bij de schema's welke we terugvonden onder Iansens voorbeelden - en in deze groep zijn die relatief gezien opmerkelijk talrijk - overheerst het tweede grondsysteem; voor de andere schema's vonden we geen aanknopingspunten; we dienden ze dus te plaatsen in de VIde restgroep.

Samenvattend kunnen we voor de gehele eerste groep besluiten dat in het tafelspel in de XVIde eeuw het meest gebruikelijke grondschema dit is van de paarsgewijs rijmende verzen (Ia) al dan niet afgewisseld met een overspringend rijm in het derde vers (Ib en Ic). In vrijwel alle tafelspelen van deze groep komen variaties op het grondschema voor. Deze zijn het talrijkst in het begin, minder frequent op het eind. Ze komen het minst voor gedurende het verloop van het spel. In groep Ia en Ib komen de rondelen het grondschema het vaakst doorbreken. Ze worden gevolgd door de andere schikkingen en door de liederen. In groep Ic hebben de rondelen niet de overhand. Laten we de rondelen en liederen buiten beschouwing en bekijken we de aard van de andere rijmschikkingen, dan kunnen we noteren dat het grondschema het vaakst afgewisseld wordt met gekruiste schikkingenGa naar voetnoot(51). In een groot aantal gevallen konden we de schikkingen niet terugvinden in Iansens inventaris van voorbeelden uit de Const der Rhetoriken en dienden we ze afzonderlijk te bespreken.

[pagina 382]
[p. 382]

Tabel I Groep Ic

BEGIN MIDDEN
BR ANDERE SCHIKKINGEN BL MR ANDERE SCHIKKINGEN ML
  21 abab(1-4)  
  25 abbbc(1-5)   25 aabb(50-54)
  25 abab(150-154) of aab
  25 aba(189-91) of aa
  27 aababb(1-6)  
  42 aabaab(1-6)  
47 47 bcbc/cdcd/dede(9-20)   47 abaab(126-30)
  47 abaab(135-9)
  37 abab(1-4)  
108   108(55-63)  

EIND
BR ANDERE SCHIKKINGEN EL ER
  42 aaababcdd(298-305)   42 b(+ b)
47  
108   108(+ c)

Tabel 2 Groep Ic

RIJMSCHIKKINGEN teruggevonden bij Iansen
SYSTEEM I aabaab SYSTEEM II abab SYSTEEM III abaab
42 aabaab(I, 2) 21,97 abab -
AFWIJKINGEN  
- - -

SYST. IV aabcaabc SYST. VI: varianten
- -
Rondeel + uitbreiding  
47 + bcbc/cdcd/dede (II, 69) 2 aaababcdd
27 aababb/b (cfr. 91)
25 abbbc (cfr. 110) lied)

[pagina 383]
[p. 383]

II. Tafelspelen met gekruist grondschema of bestaande uit een aaneenschakeling van liederen, rondelen en andere strofische vormen

In tegenstelling met de talrijke paarsgewijs rijmende groep tafelspelen (109 of 94% ), bevat de tweede groep slechts 7 spelen of 6% van de onderzochte stukken. Van die zeven spelen hebben er vijf een gekruist grondschema. Het tafelspel van De Vasten en de Vastenavont (64) heeft op het begin- en eindrondeel na, overal de gekruiste schikking: abab/bcbc/cdcd/etc. en wordt nergens door enige afwijking hiervan onderbroken. Een gekruist schema heeft ook het tafelspel van Clerc, Huysman en Soldaet (115). Toch wordt het geregeld afgewisseld met gepaard rijmende verzen. Zo wordt op het einde van elke claus van meer dan vier regels, het laatste vers van de gekruiste schikking al dan niet herhaald waarop dan twee gepaard rijmende verzen volgen. Schematisch voorgesteld: abab/bcbc/cdd efef/fgfg/ghh of abab/bcbc/dd efef/gg. Ook hier zijn er na het beginrondeel geen onderbrekingen in het schema te bespeuren. In drie tafelspelen uit de verzameling Trou Moet Blijcken wordt het gekruiste grondschema wel onderbroken en dit op verschillende wijzen. In het tafelspel van Een Kuijper ende drie Herders (26) kunnen we zelfs spreken van een rijmschikking in spiegelbeeld. Het spel vangt aan met een rondeel gevolgd door enkele gepaard rijmende verzen met een overspringend rijm in het derde versGa naar voetnoot(52). Onmiddellijk erna volgt een lied van vier strofen met het schema aabbb. Vanaf vers 44 tot 288 is het schema regelmatig gekruist. Het spel eindigt met respectievelijk een vier-strofig lied met als schema 4 × abab/b/bcbbc, enkele gepaard rijmende verzen met overspringend rijm in het derde versGa naar voetnoot(53) en een slotrondeel. Ook in het tafelspel van Idel Gepeijns ende Goede Wille (28) is het grondschema overwegend gekruist; hoewel het geregeld door gepaard rijmende verzen wordt onderbrokenGa naar voetnoot(54). De belangrijkste en langdurigste onderbreking bestaat uit een monoloog van

[pagina 384]
[p. 384]

Goede Wille waarin hij aan Idel Gepeijns uitleg geeft over zijn present ‘een ootmoedich hert’Ga naar voetnoot(55). De monoloog vangt aan met een gekruiste schikkingGa naar voetnoot(56). De daaropvolgende verzen kunnen worden beschouwd als een gepaard rijmende intermezzo en bijna volgens een parallel schema worden ingedeeld: bbcc/bbcc/c/dddee/eeffeeff/ff/ff/

[pagina 385]
[p. 385]

ffff/f. Dus 2 × 17 gepaard rijmende verzen waarvan het laatste lid van het paar hetzij een volledige, hetzij een halve regel beslaat. Opmerkelijk is dat in het eerste gedeelte van zijn monoloog Goede Wille zijn aanwezigheid vermeldt bij personages uit het Oude Testament (Sara, Tobias, Hester, Suzanna), terwijl in het laatste gedeelte situaties uit het Nieuwe Testament aan bod komen.

Het laatste tafelspel uit de verzameling TMB, dat van Onbedochte Jonckheijt (45), vangt aan met een aabaab-schikking, waarop dan van vers 7 tot 99 een gekruiste schikking volgt met hier en daar een onregelmatigheidGa naar voetnoot(57).

De dialoog tussen Onbedochte Jonckheijt en Sorgeloos Ghepeyns wordt afgesloten met een abbaac-schikking en gevolgd door de intrede van Versochte Wijsheijt: ccdccddc. Dit personage wordt dan onmiddellijk door de twee andere begroet met een rondeel. Vanaf dit middenrondeel (vzn. 113-120) wordt het gekruiste schema vrijwel niet meer onderbroken tot aan het slotrondeel (vzn. 285-292 op fol. 144v)Ga naar voetnoot(58).

Uit tabel 1 groep II blijkt dat er geen enkel spel in de tweede groep is, dat uitsluitend gevormd wordt door het gekruiste grondschema. Alle spelen (5) hebben variaties daarop. Vier spelen hebben die in het begin, twee in het midden en vier op het eind. Slechts één spel begint met een rondeel en vertoont daarna geen enkele onderbreking meer in het schema (115). Twee spelen hebben uitsluitend en alleen variaties bij het begin en het eind (26, 64), één spel in het midden en op het eind en alweer slechts één spel brengt afwisseling in het grondschema bij het begin, gedurende het verloop en op het einde van de tekst. Dit betekent dat in één op vijf spelen of 20% variaties op het grondschema gedurende het gehele spel voorkomen, in 20% (of één op vijf) komen ze slechts op één plaats voor (het begin) in 60% (of drie op vijf) van de spelen komen ze op meer dan één plaats voor.

Brengen we nu de verdeling van de variaties over de tekst in een tabel, dan zien we het volgende:

Begin: 3 BR Midden: 1 MR Eind: 4 ER
  2 AS   3 AS   1 AS
  1 L   1 EL

[pagina 386]
[p. 386]

Ook in de groep met gekruist grondschema blijkt het overwicht van de rondelen (behalve in het midden), gevolgd door de andere schikkingen en de liederen. Op vijf spelen tellen we 16 afwijkingen van het grondschema wat een gemiddelde van 3,2 variaties per spel oplevert, een cijfer dat aanzienlijk hoger ligt dan bij de eerste groep (respectievelijk 2,13, 2,66 en 2,12).

Tabel 2 groep II

Bekijken we de tafelspelen met gekruist grondschema dan merken we op dat er in twee op de vijf spelen met uitzondering van de begin- en eindrondelen geen onderbrekingen van het schema voorkomen (64, 115). In twee spelen zijn er gepaard rijmende intermezzo's te noteren (26, 28), waarbij in één tafelspel ook twee liederen zorgen voor afwisseling. En in slechts één tafelspel op vijf komen er andere rijmschikkingen voor, te weten 1 × aabaab, 1 × abbaac en 1 × ccdccddc (45). Zowel de aabaab-schikking aan het begin als de ccdccddc-schikking in het midden kunnen teruggevonden worden in Iansens inventaris onder het eerste grondsysteem nrs. 2 en 46. De andere schikkingen dienen we in de VIde restgroep te plaatsen. Bij de groep met gekruist grondschema komt het tweede grondsysteem (het gekruiste) als variatiemogelijkheid uiteraard niet voor. Gepaard rijmende intermezzo's (3 ×) en schikkingen uit het eerste grondsysteem (2 ×) zorgen hier echter voor afwisseling.

In deze tweede groep tafelspelen hebben we gemakshalve nog 2 teksten opgenomen welke eigenlijk geen gekruist grondschema hebben, maar bestaan uit een aaneenschakeling van rondelen, liederen en andere strofische vormen. Het gaat om het tafelspel van dEen en dAnder (34) uit de verzameling TMB en dat van een Cramer met drollighe liedekens (119) uit Breughels Boertighe Cluchten (Amsterdam, 1610). Het tafelspel van dEen en dAnder (34) bestaat uit negen rondelen afgewisseld met acht strofen van 15 verzen met als schema aaaabaaaabbcbcb. In dit tafelspel worden alle rondelen gezongen door beide personagesGa naar voetnoot(59), de vijftienregelige strofen daarentegen worden afwisselend door Deen en Dander gesprokenGa naar voetnoot(60). Deze strofen worden aan de rondelen gekop-

[pagina 387]
[p. 387]

peld met twee verzen waarvan het eerste dezelfde rijmklank heeft als het laatste vers van het rondeel, het tweede dezelfde rijmklank als het eerste vers van de strofe; de rondelen volgen gewoon op de strofen. Dit tafelspel waarin vrijwel geen allusiesGa naar voetnoot(61) op het tafelende publiek voorkomen, bevindt zich dus ook door de rijmtechniek in een grensgebied van het genre der tafelspelen. Van een echt tafelspel met allusies op het feest en herhaalde toespraak van de gasten is meer sprake bij het tweede tafelspelGa naar voetnoot(62). Het gaat hier om een koopman die liederen te koop aanbiedt. Na een zestiental gepaard rijmende verzen als inleiding met vanaf vers 7 een overspringend rijm in het derde vers, worden liederen met verschillende schema's aan elkaar geregen door twee of drie verzen, waarvan het eerste dezelfde rijmklank heeft als het laatste vers van het voorgaande lied, het laatste de rijmklank van het eerste vers van het volgende lied. Op die manier wordt van 31 liederen meestal slechts de eerste strofe ten beste gegeven, wat neerkomt op maximaal 6 verzen per liedGa naar voetnoot(63). Ook hier kunnen we wat betreft de vorm spreken van een buitenbeentje onder de tafelspelen.

[pagina 388]
[p. 388]

Tabel 1 Groep II

BEGIN MIDDEN
BR ANDERE SCHIKKINGEN BL MR ANDERE SCHIKKINGEN ML
26 26 gepaard + overspt. (9-23) 26 aabbb ccbbb ddbbb eebbb (25-43)  
  28 gepaard: 95-99, 144-149, 209-12, 225-49  
  28 aababbcc/bbcccdddee deeeeffeeffffffffff (149-186)  
  45 aabaab/bcbc/cdedd efeffgfg/ghh/ijij etc (1-30)   45(113-20) 45 abbaac/ccdccddc (100-113)  
64  
115 (grondschema: gekruist + voor clauswisseling paarsgewijsrijmend verzenpaar vaak volgend op herhaling van het laatste vers uit de gekruiste schikking)  
34(+ bc) 34 ccccdccccddede(11-24)   34(7x) 34(7x)(grondschema = afwisselend rondeel + 2 vzn + aaaabaaaabbcbcc)  
119 (grondschema: 31 liederen telkens door 2 of 3 vzn. van elkaar gescheiden).  

EIND
BR ANDERE SCHIKKINGEN EL ER
26 gepaard + overspr. (332-6) 264xabab/26(337-45) bbcbb
(291-331)
  28
  45(+ bcc)
64   64
115  
34(+bc)   34(+b)
119  

[pagina 389]
[p. 389]

Tabel 2 Groep II

RIJMSCHIKKINGEN teruggevonden bij lansen
SYSTEEM I aabaab SYSTEEM II abab SYSTEEM III abaab
45 aabaab(I, 2)  
45 ccdccddc (I, 46)(106-113)  
AFWIJKINGEN  
- - -

SYST. IV aabcaabc SYST. VI: vatianten
  6(v. 9-23, 332-36)
  28(151-176)
 
RONDEEL + uitbteiding  
45+ bc 45 abbaac (100-105)

[pagina 390]
[p. 390]

Functies van de variaties op het grondschema

Weten we nu wat het meest gebruikte grondschema is (het gepaarde), waar en hoe vaak de variaties erop in de tekst voorkomen en van welke aard die zijn, dan rest nog de vraag waarom de rederijker precies daar en die verandering in het rijmschema aanbracht. Terwijl reeds vroeger aandacht werd besteed aan de rol en de toepassingsmogelijkheden van het rondeel in dramatische tekstenGa naar voetnoot(64), kregen de andere rijmschikkingen en strofische vormen in het tafelspel nog weinig belangstelling. Daarom zullen we nagaan welke functie deze schikkingen hebben en in hoeverre er verschillen bestaan met het gebruik van bij voorbeeld het rondeel. Aangezien de verschillende soorten variaties op het grondschema op dezelfde plaats in de tekst voorkomen, is het niet ondenkbaar dat zij daar dezelfde rol vervullen. Op de 116 teksten welke we in het onderzoek naar vers- en rijmtechniek hebben betrokken, zijn er 61 die met een rondeel aanvangen of 52,5%, 26 beginnen met een andere schikking of 22,5%, 5 teksten zetten in met een lied of 4,5% en 24 tafelspelen hebben van bij het begin het gewone rijmschema of 20,5%. Het einde van de stukken geeft een ander beeld. Daar zijn er slechts 47 spelen die met een rondeel eindigen of 40,5%, 9 teksten worden afgesloten met een andere schikking of 7,5% en 60 tafelspelen hebben geen variaties op het grondschema aan het eind, dit is 52%. De bewering van Mak dat tafelspelen met rondelen werden geopend en gesloten, werd dus terecht gerelativeerd door De BockGa naar voetnoot(65). Terwijl bij opening voor de helft van de spelen een beroep wordt gedaan op een rondeel, wordt nog een vierde van de teksten gekenmerkt door het gebruik van een of andere strofische vorm of rijmschikking. Maks bewering geldt nog minder voor het einde der stukken: voor meer dan de helft eindigen zij onopgemerkt, maar ook hier sluiten niet alleen rondelen (in 40,5%) maar ook andere rijmschikkingen de spelen af (7,5%). Van de 116 onderzochte spelen bezitten er slechts 8 zowel begin-, eind- als middenrondeel, terwijl 26 tafelspelen gekenmerkt worden door beginen eindrondeel. Hieruit blijkt dat slechts 22,5% van de tafelspelen beantwoordt aan Maks vooropstelling. We kunnen dus stellen dat tafelspelen in 75% van de gevallen openen hetzij met een rondeel of een andere schikking of strofische vorm, maar dat slechts 48% ermee afsluiten. Het rondeel dat het vaakst als variatie op het grondschema uit de bus komtGa naar voetnoot(66), verdient zeker onze aandacht. Andere rijmschikkingen

[pagina 391]
[p. 391]

of strofische vormen als refreinen, balladen komen in het tafelspel minder voor. Waarschijnlijk is de lengte van deze dichtvormen verantwoordelijk voor hun weinig talrijke aanwezigheid in het doorgaans niet erg lange tafelspel. Het rondeel daarentegen is beknopt, makkelijk in het rijmschema van het stuk in te schakelenGa naar voetnoot(67) en beschikt over ruimete

[pagina 392]
[p. 392]

toepassingsmogelijkheden dan het refrein dat ‘bijna uitsluitend ernstige, verheven gevoelens: lof, aanbidding, verheerlijking, ootmoed en weeklacht’Ga naar voetnoot(68) uitdrukt:

Het rondeel kan...emoties vertolken, die in tegenstelling tot die van het refrein niet stemming maar veeleer heftig van karakter zijn...Het rondeel leent zich dan ook uitstekend voor die momenten, waarop ook bij het normale spreken een herhaling niet ongewoon is: wanneer men elkaar roept (bij opkomst), begroet, van elkaar afscheid neemt of aanbiedt het eerst binnen te treden (bij afgang) en wanneer men elkaar toedrinkt...Ga naar voetnoot(69)

Begroeten, afscheid nemen, elkaar toedrinken, het zijn alle handelingen waartoe het rondeel door zijn oorsprong zelf reeds aanleiding gaf. Het rondeel werd namelijk niet alleen als danslied maar ook ‘als staplied gebruikt om een gast of thuiskomende tegemoet te gaan of te verwelkomen, en ook wel door deze gast zelf. Het bezat dus van oudsher een zeker huldigingskarakterGa naar voetnoot(70). Maar ook door de andere rijmschikkingen worden deze functies vervuld. Zo opent de lansknecht het spel met 12 gekruiste verzen:

 
Gors ghesegen u allen, ghy heeren ende mannen!
 
Mach ick doch vroelick komen by.
 
Dye hem aent houte des crucen lyet hangen,
 
Maeck ons van allen sonden vry.
 
ter eren van deser compaengyen
 
En presencien u allen eerbaer,
 
Ben ick hier comen om te verblyen.
 
Mach ick toch comen vroelich naer.
 
Die doer ons met pynen swaer,
 
Waert genegelt aent crucen holt
 
Ende des derden daechs verreis daer naer,
 
Den Gaets soen bid ich menich follt.
[pagina 393]
[p. 393]
 
Dat hy dit gheselscap jonck endt ollt
 
Altijt en deuchden wil ghesparenGa naar voetnoot(71).

Andere schikkingen vinden we bij voorbeeld bij het begin van Wel Hebben en Wel Meugen (57): abbab

 
WH
 
Beminde bekende van hooger sege
 
Godt groet u
 
WM
 
Godt loon u
 
Goet Gesel
 
Godt spaer u
 
WM
 
Ende selve bewaer u
 
Van alle hindere tsij hooge en lege
 
WH
 
Wel sou ick niet mogen spreken naer uGa naar voetnoot(72)

Weliswaar niet helemaal aan het begin van de tekst maar wel bij de intrede van een nieuw personage, Duechdelic Voortstel, treffen we de begroeting van het publiek aan in De berch (9):

Mueghende conync/ die als nv ter tyt a
Met hu ghesinde verblyt/ zonder resspyt a
Biddic Maria ghebenendyt a
Dat ghy by huer moet behoet zyn b
Voor scade voor scande voor nyders nyt a
Jn svyants spyt / van sonden bevryt a
Ende elcken die nv / by hu ghevoet zyn b
Van Gods weghe wilt duust waerf ghegroet zynGa naar voetnoot(73) b

Zoals de rondelen werden ook de andere rijmschikkingen bij het begin gebruikt om personages voor te stellen, hun bedoeling uiteen te zetten en het publiek goede raad te geven. Opmerkelijk is het begin van het tafelspel van Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15). Het eerste

[pagina 394]
[p. 394]

personage gaat in een aabaab/bbcbbc/ccdccdd-schikking prat op zijn kennis en macht:

 
Ick ben de weereltsche gheleerde, ic kent tis waer,
 
Die ter weerelt regiert de meeste schaer,
 
Som goet som quaet.
 
Al is de molestatie groot, ick achtet niet een haer.
 
Mijn comter groot gheniet of, tis waer,
 
Want ic soeck mijnen baet,
 
Want omt ghewin ic aerbeyde vroech en laet

Godlicke Wijse daarentegen beantwoordt zijn gepoch met een vredewens in rondeelvorm en een voorstelling van zijn bedoeling in een aabaab-schikking:

 
Mits dien vrede com ic hier by u treen,
 
Omt woort des heeren u lieden te verbreen,
 
tWelc alleen // salich maect
 
...
 
Den antecrist naer mijn duncken heeft sijn bannier ontwonden,
 
Want de sijne altans rasen als dulle honden,
 
Elc macht aenschouwen.
 
Maer vermalendijt is den mensch die in menschen betrouwenGa naar voetnoot(74)

Ook de Wijncan in het tafelspel van Die Wijncan ende die Pispot (27) begint hooghartig:

Wie isser die bouen mijn wil domineeren a
Wandt sonder cesseeren/ in mijn glorieeren a
keysers cooninghen Princen en grauen eenpaer b
in myn coomen sy haer verjubileeren a
en triumpheeren sonder eenich beswaer b
Ja sy exalteeren// myn ver en naer b
tblyckt openbaerGa naar voetnoot(75) b

De personages kunnen zichzelf introduceren in een lange monoloog die verloopt volgens een weinig gewoon rijmschema (abab/bbbcbbc/ cccdcccdede) zoals Idellust in het tafelspel Al Hoy (60)Ga naar voetnoot(76), of in korte eenvoudige gekruiste verzen zoals de personages uit Cornelis Everaerts tafelspel van De zeven bloetsturtynghen (7) die na het begroetingsrondeel zichzelf kenbaar maken als:

 
BW
 
Jc Blyden Wille/ naer myn vermeten
 
Moet vreucht anthieren / met blyden gheeste
[pagina 395]
[p. 395]
 
JD
 
Jc Jonsteghe Daet / haddic my ghequeten
 
Sy zouden verhuegen minste ende meesteGa naar voetnoot(77)

Eén van de redenen waarom sommige personages in tafelspelen optreden is dat zij hun koopwaar aan de man willen brengen. Om de toehoorders hierop attent te maken, gebruikt de rederijker vaak variaties op het grondschema als een aabaab-schikking in het tafelspel van Oorspronck der Sonden (42):

 
Ou coop luij ou stae by stae by
 
wie wat gebrect die coem tot mij
 
Ick heb hier vrij // ter goeder trowen
 
tot elcks gerijff tsy wat het sij
 
brengt veel gelts soo wert ick blij
 
tsy geestelick waerlick mannen off vrowenGa naar voetnoot(78)

of als een abab-schikking in Vrijers vercocht door een cramer (95):

 
Hier sal mijn bachuys noch warachtich te gast gaen
 
Dus wil ic mijn cramerij voort haelen om te vercoopen
 
Ick wil mijn tafel seer voort neder slaan
 
Goe meyskens ic breng hier vryers by hoopenGa naar voetnoot(79)

Naast de begroeting, de heilwensen en de uiteenzetting van de bedoeling der personagesGa naar voetnoot(80), wat thuishoort in beginrondelen of andere openingsverzen wordt inderdaad niet zelden bij aanvang van een stuk een personage via de rondeelvorm of met een andere schikking voor het voetlicht geroepen. In de tafelspelen zijn het overwegend de kooplieden die een eventuele klant te voorschijn willen halen, doch hun pogingen blijven meestal vruchteloos. Maar ook andere personages als Dagelicxs Onderwinden (31) richten zich met een oproep tot hun medespelers:

 
Is hier geen volck off coom ick te laet
 
beij hoor ick hier geen praet / wat seg ick van deesen
 
ick ben hier immers inde rechte straet
 
is hier geen volck
 
ick tree al binnen het gae alst gaet
 
om te sien hoet staet vrij sonder vreesen
[pagina 396]
[p. 396]
 
is hier geen volck
 
beij hoor ickGa naar voetnoot(81)

Soms heeft de oproep toch succes en komen de beide personages aan het woord; ze stellen elkaar vragen (1), schelden elkaarGa naar voetnoot(82) uit of geven commentaar zoals Ongherustich Sin en Gheveynst Herte (75):

 
Ongherustich
 
Beyt sietme doch ditte.
 
Gheveynst
 
Jae waeromme?
 
Ongherustich
 
Dus moy ghecleet.
 
Gheveynst
 
Sulcx is dexploot.
 
Ongherustich
 
Men siet aen v niet een smette
 
Gheveynst
 
Dus ick hier naer come.
 
Ongherustich
 
Beyt sietme doch ditte.
 
Gheveynst
 
Jae waeromme?
 
Ongherustich
 
Doet v Venus baden binnen heuren pitte
 
Gheveynst
 
Oft ick daer swomme/
 
Ongherustich
 
Ghy maeket soo breet.
 
Gheveynst
 
Dats blyckelyck bloot.
 
Ongherustich
 
Beyt sietme doch ditte,
 
Gheveynst
 
Jae waeromme?
 
Ongherustich
 
Dus moy ghecleet
 
Gheveynst
 
Sulck is texplootGa naar voetnoot(83)

Parallel met de rondelen worden ook andere variaties op het grondschema aangewend om één of meer personages op te roepen. Anders dan bij rondelen gaat het hier niet zo zeer om het te voorschijn halen van een aanwezig koperspubliek, maar wel om het aansporen van één of meer medespelers hetzij om op te staan, naar binnen te treden of een of andere houding aan te nemen. Zo roept Tydelicke Vredelicheyt uit het tafelspel van Boerdelic Pleghen ende Ghenoughelic Voortstel (3) de twee ‘jnnocenten’ uit bed met een weliswaar rondeelachtige schikking:

TV Au Boerdelic Pleghen ende Ghenoughelic Voortstel a
  Rasschelic staet vp anhoort myn woort snel. a
  Slaepereghe gheesten wilt ontsprynghen zaen b
BP De cockuutten moeten eerst zynghen waen. b
TV Slaepereghe gheesten wilt ontsprynghen zaen. b
GV Twaer noot lietmen tslaepen voor alle dynghen staen b
  Twyf doet ons met hueren bleetene gru c

[pagina 397]
[p. 397]

TV Slaepereghe gheesten wilt ontsprynghen zaen b
  Doet dat jc pyne te heetene huGa naar voetnoot(84) c

In een abaab-schikking port Beleeft van seden Wel Gemaniert (23) aan zijn vrees te overwinnen en binnen te treden in het feestgezelschap:

B Wel compt ghy niet nader  
W Neen jck ben al beschampt a
B En wy syn tot deser feesten gebeden b
W Hier js soo veel eerlyck volck versampt a
B Wel compt dan naerder  
W Neen jck ben al beschampt a
B En wy syn tot deser feesten gebeden b
W Tis by gedoge  
B Wilt voort jn treden b
  Soo blyft jn vrede heel dese feste c
W Godt vetlichtet geselschap  
B Meet synen geeste minst metten meestenGa naar voetnoot(85) c

En ook Vlaenderen (73) wordt door Den Voijs der Schrifturen aangemaand de ogen te openen en berouw te tonen over haar misstappen:

O Vlaendren Vlaendren wellusteghe landauwe a
hoe zydij gheleken by een desolate vrauwe a
bloot ende naect b
Als eene weduwe berooft zijt ghy in rauwe a
mij jammert dat ic u met ooghen anschauwe a
dus derrelic mismaect b
doet open v hooghen bidt ende waect b
want het is nu de huere van slape op te staene c
eer ghy in petijcle zijr van te verganeGa naar voetnoot(86) c

In nog drie andere tafelspelen worden niet de medespelers maar de aanwezigen in de zaal opgeroepen om zich achter één van de acteurs en de door hem gepropageerde levenswijze te scharen. Zo proberen na het beginrondeel de drie personages uit het tafelspel van Schipper, Pelgrim en Post (29) elk om beurt het publiek aan hun kant te krijgen respectievelijk met de schikkingen bcbcb, cdccdd en dedee waarvan we de middelste hier illustreren:

 
Hoort Edele gebooren wyse vaillanden
 
Wilder niemant senden brieven bullen off gelt
 
binnen Jeruzalem met goeder verstanden
 
ick salt hem bestieren als post te handen
 
en oick niet rusten doer geen gewelt
 
voir dat ick te Jerusalem zij gesteltGa naar voetnoot(87)
[pagina 398]
[p. 398]

Ook in het tafelspel van Ruijdt Verstant en Rachel (52) roept dit laatste personage de beoefenaars van de retorica op, hun kunst te ontplooien na een ababb-schikking:

 
gij mercuristen van constiger practycken
 
den aert laet blijcken // van reyn rhetorycken
 
met soeter musijcken // behaelt prys en danck
 
ontwaeckt Orpheus dye met syn snaer geclanck
 
de bosschagyen dwanck // dat elck boomken swanck
 
hippelende spranck // als dye vreucht ontfyngen
 
laet Debora syngen // maechden en Jonghelyngen
 
doet vrolyck spryngen // baert nu virtuijt
 
v Consten nu uijt // door der jonsten // conduijt
 
hyer ter eeren den bruydegom ende bruijtGa naar voetnoot(88)

Zowel in de handschriftelijke als de gedrukte versie van den Aert van Idelheyt (50ab) wordt het publiek in twee groepen verdeeld: ‘Alle die feyten van liefden hanteeren willen’ en die dus onder Venus' bescherming staan en ‘alle die feyten van wapenen leeren willen’ of Mars' volgelingenGa naar voetnoot(89).

Rijmtechnisch is de gedrukte versie het meest evenwichtig. Den Geest van amoureusheden en Den Aert der edelheden komen beurtelings aan het woord: eerst elk met een rijmschikking van het ababbcbcc-type, vervolgens elk met de schikking aabaabb en daarop volgt dan het rondeel waarin hun standpunten gepolariseerd worden. In de handschriftelijke versie komen de beide personages slechts één maal aan de beurt. Den Aert met een aabaabb-schikking en Den Gheest met een lied van 12 gekruiste verzen waarop dan het rondeel volgt.

Rondelen zijn uitermate geschikt om uiting te geven aan hevige emoties. De rondelen vertolken dan uitbundige vreugdeGa naar voetnoot(90) of bittere klachten over het minneleed in de amoureus getinte tafelspelenGa naar voetnoot(91) of over de onoverkomelijke moeilijkheden en het harde leven van bepaalde beroepen of maatschappelijke klassen in tafelspelenGa naar voetnoot(92) met sociaalkritische inslag.

De emoties worden aan het begin van een tafelspel ook vaak door andere variaties op het grondschema vertolkt. Zo vangt het tafelspel van Onbedochte Jonckheijt (45) aan met een vreugdeuiting in aabaab-schikking:

[pagina 399]
[p. 399]
 
Hoe verheucht is Jnwendich mijn herte van binnen
 
geheel sonder sorge syn alle myn sinnen
 
tis niet dan vruecht en solaes dat ick gae hanteeren
 
te loopen te jaegen te vliegen te rennen
 
in alle wellusticheyt/ en venus werck te beminnen
 
met dansen en springen en triumpheerenGa naar voetnoot(93)

De zeven terzetten van het type aabccbddb enz. waarmee het tafelspel van De thien excelentien des houwelycx (74) opent, bezingen de vreugde van beroemde geliefden uit de antieke cultuur en uit bijbelse sfeerGa naar voetnoot(94). Maar ook klaagzangen en zelfbeklag maken aanspraak op een variatie in het grondschema. In het tafelspel van Dagelicx Onderwinden (31) volgen op het tweede beginrondeel (met uitbreiding bcb) 4 × 3 verzen met het schema aab/aab/aab/bbc waarin Onbedochte Jonckheyt klaagt geen uitweg meer te zien voor zijn situatie: hij is immers ‘in venus jacht // gevallen met macht’ zodat hij ‘nauelijcks cracht (heeft) / teenyger spacy’Ga naar voetnoot(95). In het tafelspel van Sint Lasant (97) klaagt de pelgrim over zijn gezondheidstoestand:

Och Heer och arm / hoe crimpt mijn darm a
Dats dat ick niet warm / ben int lijf b
Och wat gaet my aen? wat baet dat ick carm a
Dees pijn verhart noch even stijf /Ga naar voetnoot(96) b

en ook het tafelspel van Wauter Dick-steert en Beerte (117) opent met Beertes treurzang over de dood van haar manGa naar voetnoot(97). In beide laatste voorbeelden loopt de klacht verder dan de variatie op het grondschema zodat we hier het voorkomen van de beide gekruiste schikkingen in een gepaard rijmend schema kunnen verklaren door hun openingsfunctie in het spelGa naar voetnoot(98).

Zeer talrijk zijn ook de beginrondelen welke uitdrukking geven aan tegengestelde gevoelensGa naar voetnoot(99), verschillende standpunten en de onenigheid die als gevolg hiervan ontstaat. De afzonderlijke personages verdedigen dan hardnekkig hun eigen visie of houding zoals Philosophische Scientie, Poetelijcke Inventie en Gheleerde Eloquentie (59) ‘vaak met

[pagina 400]
[p. 400]

een komisch effect door de obstinate herhaling in refrein en halfrefrein’Ga naar voetnoot(100):

 
Ph S
 
Hier moet ick wesen.
 
PI
 
Neen ick dien hier te hoof
 
ghij sijr veel te grooff ‘dus
 
wijckt aen d'een zije.
 
GE
 
Ick werd hier begeert door mijn groot geloof
 
PhS
 
Neen ick moet hier wesen.
 
PI
 
Neen ick dien hier te hooff.
 
GE
 
hoort gij niet licht plevier of zijr gij doof?
 
wat hebt gij hier te doen bij dees Compagnie?
 
Ick moer hier wesen.
 
PI
 
Neen ick dien hier te hooff.
 
ghij zijt te grooff, dus wijckt aen deene zijeGa naar voetnoot(101)

Zo twisten ook Amoureus Herte, Minlyck Gesichte en Lachenden Mont (53)Ga naar voetnoot(102) over ieders aandeel in het tot stand brengen van de liefde of maken Herte en Ooghe (88)Ga naar voetnoot(103) elkaar verwijten, wat uiteraard met menig scheldwoord gepaard gaat: ‘Valsch quaet ‘ghelaet, door v ick treuren ‘moet’ waarop Ooghe repliceert: ‘Mynen raet ‘en daet ‘ghy dicwils scheuren ‘doet’.

Het is nu precies in de middenrondelen dat deze tegenstrijdige gevoelens en ideeën hun hoogtepunt bereiken en uitgroeien tot gevatte dialogen in vrij snel tempo, doorspekt met allerlei scheldwoorden en zelfs tot echte vechtpartijen. Een amoureus tafelspel van dEen en dAnder (34) biedt met de zeven middenrondelen een sprekend voorbeeld van gevatte dialoog:

 
Deen
 
Een Aerdich vrouken heeft myn doerwont
 
Dander
 
Doetet Arm bloet wie sal v geneesen
 
Deen
 
Niemant dan zij en mach myn maeken gesont
 
een aerdich vrouken heeft myn doerwont
 
och mocht ick eens cussen haer rooder mont
 
Dander
 
Waij neen ghij vrient het sal een ander weesen
 
Deen
 
Een aerdich vrouken heeft myn doerwont
 
Dander
 
Doetet arm bloet wie sal v geneesenGa naar voetnoot(104)

In Twee Sotten (17) komen drie rondelen voor waaruit duidelijk blijkt dat de gemaecten sot en de geboren sot in een vechtpartij gewikkeld zijn:

 
Den gemaecten sot hot dat en blaest daer in
 
Den geboren sot muerken ou ou
 
die quade man doet mij seereGa naar voetnoot(105)
[pagina 401]
[p. 401]

In het derde rondeel waarvan alleen het refrein en het halfrefrein bewaard zijn, schreeuwt de geboren sot het uit:

 
Aij mij gij stoot mij aen mijnen mont
 
ic salt zeeker mijnen murken seggenGa naar voetnoot(106)

Deze voorbeelden bieden het onomstootbare bewijs dat de acteurs van het tafelspel zich niet beperkten tot een steekspel met woorden waarin ze elkaar trachtten te overtuigenGa naar voetnoot(107) of te overbluffenGa naar voetnoot(108), doch elkaar ook inderdaad te lijf gingen en dat de rondelen op die manier aangewend werden ‘ter vermijding van de eentonigheid’Ga naar voetnoot(109). Ook uit andere middenrondelen blijkt dat één of andere handeling plaatsvond. Ofwel werd een present aangeboden (52), of de boer uit Moetwilligh Bedrijf (94) bracht de soldaat de gevraagde kan bier of Droncken Tenoer (49) haalde ‘den caert’ te voorschijn en las ze voorGa naar voetnoot(110).

Een enkele keer treffen we een middenrondeel aan dat de twijfel en onzekerheid van de personages vertolkt. Zo spreken de beide spelers uit het tafelspel van De beke (4) in een middenrondeel hun vrees uit bedrogen te worden na het vertrek van Beraedtsamich Advys:

 
Jonst
 
Byder doot hy zal ons jnden brant laeten.
 
Jc duchte wy sullen by hem beclucht zyn.
 
Cleen
 
My es leedt dat jc hem / niet en dede pandt laeten.
 
Jonst
 
Byder doot hy sal ons / jnden brant laeten.
 
Cleen
 
Vyndic hem hyeuwers / by Ghans tanrghaeten
 
Et mochte van hem / noch wel besucht zyn.
 
Jonst
 
Byder doot hy zal ons jnden brant laeten
 
Jc duchte wy sullen / by hem beclucht zyn.Ga naar voetnoot(111)
[pagina 402]
[p. 402]

De overige rondelen in de loop van het spel worden meestal voorgedragen door een personage dat pas nu zijn intrede doet en op zijn beurt de aanwezigen begroet, vreugde of geluk toewenst en zijn bedoeling uiteenzet. Zij sluiten dan ook aan bij de tot het publiek gerichte beginrondelenGa naar voetnoot(112).

Gaan wij nu de rol na van de andere variaties op het grondschema gedurende het verloop van het spel, dan kunnen we overeenkomsten met het middenrondeel constateren, maar ook verschillen. Zo werden in het tafelspel van Idel Gepeijns en Goede Wille (28) enkele gepaard rijmende verzen in het gekruiste grondschema ingelast waaruit de verschillende standpunten en de tegengestelde geschenken mogen blijkenGa naar voetnoot(113). Ook het aanbod van Wille (ababbcbc) om als arbiter tussen Herte en Ooghe (88) op te treden en van Versochte Wijsheijt om Onbedochte Jonckheyt en Sorgeloos Gemoet met ‘goet onderwys’ te helpenGa naar voetnoot(114), wijst in de richting van een conflictsituatie, een crisismoment. De emotionele woorden van Onbedochte Jonckheyt net daarvoren zijn hiervan een uiting:

 
Godt sy gelooft dat ick soo ben van aert
 
dat ick myn nier haest sal laeten becouten
 
al seggen sy van Lubs vryers om die te vastelauont te souten
 
ick laet se sorgen die int houwelick syn gepaert
 
ick prys vryhet bouen allen vermaert
 
sulcxs is myn leuen en myn condicieGa naar voetnoot(115)

Emoties, twijfel over het lot van en verzuchting naar de geliefde komen niet alleen in middenrondelen voor, maar ook in andere rijmschikkingen. In het tafelspel van Bouwen en Pleun (81) geeft Geyl bij haar intrede in 25 gekruiste verzen uiting aan haar gevoelens voor haar geliefdeGa naar voetnoot(116). Wat we echter niet in de middenrondelen aantroffen is de verklaring voor de meegebrachte geschenkenGa naar voetnoot(117). Daarvoor gebruikte de rederijker blijkbaar andere schikkingen zodat hij niet gebonden was aan de acht regels welke de rondelen meestal tellen. In lange ingewikkelde en ongewone schikkingen verklaren de cuenync der edelheyt (11)

[pagina 403]
[p. 403]

en Goede Wille (28) hun geschenken, een ‘appel van gouwe’ en ‘een ootmoedich hert’Ga naar voetnoot(118). Dat de toelichting bij een present ook in een korte gekruiste schikking kan, bewijzen de vier verzen waarmee Jonstige Minne de spiegel toontGa naar voetnoot(119). In hetzelfde tafelspel van Jonstige Minne (49) komt nog één vrij lange afwijking van het grondschema in gekruiste verzen voor: de voorlezing van het ‘sot mandaet’ of het spotmandement waarmee de bruidegom ‘door de mallen raede’ uit de ‘nacie’ van vrijgezellen wordt gesloten en verbod krijgt te ‘dobbelen, speelen, droncken drincken en hoereren’Ga naar voetnoot(120). Het spotmandement wordt afgesloten met een rondeel:

 
Ghegeuen int hoff van ons Jonge Juechden
 
en onder geteykent met ons princen signet
 
den eersten in Mayn leest als den verheuchden
 
gegeuen jnt hoff van ons Jonge Juechden
 
onder staet geteykent vervult met vruechden
 
en alle druck moet aen deen sij syn geset
 
gegeuen Int hoff van ons Jonge Juechden
 
ende onderteykent met het princen signetGa naar voetnoot(121)

De voornaamste functie van de slotrondelen, zoals trouwens van de beginrondelen is het opnemen van contact met het publiek: de spelers bieden hun verontschuldigingen aan, nemen afscheid, geven raad of sporen aan tot vreugdeGa naar voetnoot(122). Maar ook hier, zoals in de loop van het spel, worden de rondelen soms gebruikt om een handeling te vergezellenGa naar voetnoot(123). Ook aan het einde van het spel verwoordt het rondeel de tegenstrijdige standpunten van de personagesGa naar voetnoot(124) wat soms aanleiding geeft tot het verjagen van één der medespelersGa naar voetnoot(125). Doch een enkele keer treffen we er de uitdrukking van eensgezindheid aan:

[pagina 404]
[p. 404]
 
Ooghe
 
Laet ons alle dry dan simuleren
 
Van ons questie en discordatie,
 
En laet ons niet meer argueren:
 
Laet ons alle dry dan simuleren,
 
En eenighe Arbiters nomineren,
 
Die dees questie beslissen zonder turbatie:
 
Laet ons alle dry dan simuleren
 
Van ons questie en discordatieGa naar voetnoot(126)

Het spreekt vanzelf dat ook andere rijmschikkingen aan het eind van het tafelspel de functies van afscheidnemen, zich verontschuldigen, raad geven en het loven van de almachtige God, kunnen vervullenGa naar voetnoot(127). In het tafelspel van Prijs der Vruechden (44) wordt het grondschema aan het slot afgewisseld met een aabbbcc-schikking (vzn. 343-349) waarin dit personage zijn eigen standpunt verlaat en zich eensgezind bij de Voys der Lijefden schaart waarop dan een lofzang van Christus volgt:

 
Prijs
 
Loff stercke campioen die voor ons gestreeden // heeft
 
die met het swaert der lijefden affgesneeden // heeft
 
thooft van goliath tot sijnder versmaeden
 
Voys
 
Loff eewige wysheyt die voor ons geleeden // heeft
 
die den doot ten noentyt onder syn voeten getreden // heeft
 
en ons vanden eewigen doot ontlaeden
 
Prijs
 
Loff paesclam dat voor ons aenden cruis es gebraeden
 
by tvier der godtlycker lyefden onentlick
 
Voys
 
Loff opperste goetheyt vol genaeden
 
die voor ons gehangen heeft in pynen tormentelick
 
Prijs
 
Loff chrijstus die alle herten is bekentelick
 
Loff offerant des vaders/ voir onse sondenGa naar voetnoot(128)

Meer dan slotrondelen worden andere variaties gebruikt om presenten te tonen, aan te bieden en te verklaren en daarmee het tafelspel af te sluiten. Dit houdt ongetwijfeld verband met de uitvoerigheid waarmee de geschenken in de tafelspelen behandeld worden, moeten behandeld worden aangezien het zoeken naar verschillende verklaringen van de meestal symbolische geschenken onontbeerlijk is voor een geslaagd rederijkersstuk en omdat het tafelspel zijn betekenis vaak enkel en alleen aan de geschenken ontleent. Zo eindigt het Present van Jonste, Vrientschap en Trouwe (71) met 3 × 23 gekruiste verzen waarin elk personage zijn geschenk op passende wijze toelichtGa naar voetnoot(129). Dit gebeurt ook in het tafelspel van De thien excelentien des houwelycx (74) waar het gaat om

[pagina 405]
[p. 405]

6 × een abaab-schikking + ghhGa naar voetnoot(130) en in het tafelspel op Die geboorte van vrou Margriete (11) waar de drie personages elk om beurt gebruik maken van één strofe van het refrein om hun presenten van de nodige verklaringen en moralisatie te voorzienGa naar voetnoot(131).

Uit de aangehaalde voorbeelden blijkt duidelijk dat de rederijkers bewust variatie aanbrachten in het grondschema van hun tafelspelen. Afwijkende rijmschikkingen werden steeds met een bepaalde bedoeling aangewend en komen zeer vaak voor op cruciale momenten in het spel, zodat we door het bestuderen van de rijmschema's vaak een beter inzicht krijgen in de opbouw van de tafelspelen. Daarbij vervullen rondelen én andere schikkingen vrijwel dezelfde rol, met dit verschil dat andere rijmschema's vaker voor de uitvoerige verklaring of verheerlijking van de geschenken worden gebruikt. De betekenis van de variaties op het grondschema in de tafelspelen bestaat hierin het contact met het publiek tot stand te btengen of te verstevigen, uitdrukking te geven aan allerlei emoties en bepaalde handelingen te vergezellen. Ze worden niet enkel aangewend voor traditionele begroetings- en afscheidsformules, maar bevatten bovendien in de tekst verborgen aanwijzingen voor de acteurGa naar voetnoot(132) en onderstrepen op die manier het dramatische karakter van het tafelspel. De volgende spelen illustreren op treffende wijze de samenhang van betekenis, structuur en onderliggend rijmschema. Als voorbeeld van de gepaard rijmende groep tafelspelen (Ia) kan het tafelspel van Een Man en een Wachter (66) gelden. Het spel vangt aan met een variant op de aabaab-schikking, namelijk aabaaccddd (vzn. 1-10) waarin de zegen van de Heer over het gezelschap wordt afgesmeekt. Onmiddellijk daarop volgt het beginrondeel, waaruit al dadelijk de onenigheid tussen de Man en de Wachter blijkt (vzn. 11-18). Daarop volgen enkele gepaard rijmende verzen (19-26) tot een tweede rondeelachtige schikking abaaabba (vzn. 27-34) volgt, waarin de Man zijn argwaan laat blijken door de Wachter allerlei vragen te stellen en hem nogmaals aanmaant te vertrekken. In de gepaard rijmende verzen van v. 35 tot 175 kondigt de Wachter zijn geschenk aan en poogt de Man in een lang vraag- en antwoordspel het present te raden, waarop de ‘rechtveerdige wyser’ getoond wordt. In de daaropvolgende variatie op het grondschema abcddccefefgg (vzn. 175-188) geeft de Wachter meer uitleg over het geschenk en de ‘wet der Gracie’ waarop dan het slotrondeel volgt (vzn. 209-216) waarin de aanwezigen aangespoord

[pagina 406]
[p. 406]

worden zo te leven dat ze op het einde der tijden bij de gelukzaligen zullen worden gerekendGa naar voetnoot(133).

Het tweede voorbeeld, een tafelspel van Jonstige Minne en boerdelick Weesen (49), deze keer met een grondschema van gepaard rijmende verzen met een overspringend rijm in het derde vers (Ib), vangt aan met een beginrondeel waarin ook hier de zegen van de Almachtige over het bruidspaar wordt afgesmeekt (1-8). In de gepaard rijmende verzen daarop doet de zot Boerdelick Weesen met zijn marot Droncken Tenoer zijn intrede en begint ook hier het raden naar de spiegel van Jonstige Minne (9-15). Als hoogtepunt van dit spelletje volgt een rijmschikking waarbij een drietal onvolmaakte (?) rondelen door elkaar zijn gehaald: abbccd abbccd (57-78) waarin Jonstige Minne verklaart dat de anderen zijn present nooit zullen raden. In de daarop volgende verzen (79-194) met het gewone grondschema pogen de zot en zijn marot het bruidspaar met enkele liederen én hun geschenken te vermakenGa naar voetnoot(134), tot zij besluiten in een rondeel ‘den caert’ of het spotmandement voor te lezen (195-202). Na acht gepaard rijmende verzen volgt dan in een lange gekruiste schikking de voorlezing van het zotte ‘mandaet’ (210-254) dat met een rondeel wordt afgesloten (255-262). Daarop besluit Jonstige Minne de spiegel te tonen (in het gewone grondschema) en te verklaren (aanvankelijk met een abab-schikking) (276-279), en verder in verzen met het gewone grondschema (280-335) en na het bruidspaar van het nut van het geschenk te hebben overtuigd, nemen de spelers met een slotrondeel (336-342) afscheidGa naar voetnoot(135).

In de groep tafelspelen, waarin gepaard rijmende verzen afwisselen met gepaard rijmende verzen gekoppeld aan een overspringend rijm in het derde vers, vonden we weinig stukken met een ingewikkelde structuur. Een goed voorbeeld van de eenvoudige opbouw van dergelijke spelen biedt het tafelspel van Soet en Suer (108). In het beginrondeel (1-8) wordt het bruidspaar begroet en in de gekruiste schikking (cdcd) daarop zetten beide personages hun bedoeling uiteen (9-12). In de daarop gepaard rijmende verzen (13-54) soms met, soms zonder overspringend rijm, heeft een discussie om voorrang plaats die culmineert in het middenrondeel (55-63) waaruit de verbondenheid van Soet en Suer moet blijken. Het grondschema wordt vervolgens verder gezet tot het einde waar het overgaat in een slotrondeel met afscheid van het publiek (172-179)Ga naar voetnoot(136).

[pagina 407]
[p. 407]

Tenslotte gaan we even dieper in op de structuur van het tafelspel van Een Kuijper ende drie Herders (26) met gekruist grondschema. Het spel vangt aan met een beginrondeel (1-8) waarin de kuiper een oproep tot de aanwezigen richt met de vraag of er geen werk voor hem is. In de daarop volgende gepaard rijmende verzen met overspringend rijm in het derde vers waarin de kuiper het gezelschap bemerkt, zich verontschuldigt en zijn vraag herhaalt, wordt hij ook met de drie herders geconfronteerd (9-23). Daarop volgt het kerstlied van de drie herders dat uit vier strofen bestaat met het schema aabbb/ccbbb/ddbbb/eebbb (24-44). Vanaf dit moment wordt het gekruiste grondschema tot het einde volgehouden tot de herders gezamenlijk een refreinlied op de geboorte van de Verlosser zingen, met als schema ababbbcbbc (292-331)Ga naar voetnoot(137). De kuiper toont zich tenslotte ontvankelijk voor de blijde boodschap (in 7 gepaard rijmende verzen met overspringend rijm in het derde vers), de acteurs bieden het spel aan het gezelschap aan en verontschuldigen zich op de traditionele manier.

Alvorens over te gaan tot de bespreking van de liederen, dienen we nog enige aandacht te besteden aan de oorsprong en de verschillende verschijningsvormen van het rondeel in het tafelspel, dat toch een uiterst belangrijke rol speelt in dit genre.

Rondelen

Dat het rondeel van Franse afkomst is, staat zo goed als vast. Ook in de literatuur van andere volkeren treft men rondelen aan, maar ze worden in aantal en variëteit door de Franse overtroffen, zodat men slechts kan spreken van een ‘schwache Nachbildung der französischen Form’Ga naar voetnoot(138). Het rondeel werd vooral in Frankrijk vanaf het begin van de XIIIde eeuw beoefend en zou oorspronkelijk als danslied (carole) een rondedans (ronde) hebben begeleid. De benamingen ronde en rondel werden in de XIIIde eeuw door elkaar gebruikt om deze rondedans aan te duidenGa naar voetnoot(139). Dit roept meteen de vraag op hoe het rondeel op het toneel werd gebracht. Werd het gezongen, gedanst of gewoon gereciteerd? Dat het rondeel gedanst werd, valt niet met zekerheid te zeggen hoewel dit niet ondenkbaar is, aangezien er andere dansliederen op het

[pagina 408]
[p. 408]

toneel voorkwamenGa naar voetnoot(140). Zeker is echter dat de rondelen soms werden gezongen, wat werd aangetoond door MüllerGa naar voetnoot(141) in zijn onderzoek van het rondeel in de Franse mirakel- en mysteriespelen in de XVde en XVIde eeuw. Hij meent dat het rondeel in zijn geheel ofwel gezongen of gereciteerd werd en dat er geen sprake van kan zijn dat alleen het refrein gezongen werd. Juist in het rondeel staat het refrein in een zeer eng verband met de overige verzen en is zo belangrijk voor het betekenisgeheel van de tekst dat opsplitsing van de verzen ondenkbaar isGa naar voetnoot(142). Zoals in de Franse Miracles de Notre DameGa naar voetnoot(143) vinden we ook in de Nederlandse rederijkersspelen aanduidingen van gezongen rondelenGa naar voetnoot(144). In een toneelaanwijzing vinden we, net voor Dagelicxs Onderwinden en Onbedochte Jonckheijt het rondeel naar voor zullen brengen: ‘hier singt hij op die voys // per Amoer’Ga naar voetnoot(145). Een dergelijke richtlijn krijgen ook Deen en Dander bij zes van de zeven middenrondelen en bij het slotrondeel in Een amoureus tafelspel // van twee personages (34)Ga naar voetnoot(146). Van muzikale begeleiding getuigt misschien de volgende aanwijzing: ‘Den aert van Edelheyt blaest op // een trompet ende seyt aldus’ (50)Ga naar voetnoot(147), waarbij dan wel niet gezongen werd, maar dan toch een instrument, een trompet, werd gebruikt.

Het is de vorm van het rondeel waarvan De Castelein in zijn Const van Rhetoriken zegt: ‘Nu comd, tRondeel,...datt ghedriëpickeld es als een pot isere’Ga naar voetnoot(148), die het bijzonder geschikt maakt om gezongen te worden. Het rondeel staat als het ware op drie terugkerende regels: 1 (2), 4 en 7 (8). Ook bij het lied is de gehele of gedeeltelijke herhaling van het refrein kenmerkend. De vorm van het rondeel heeft vooral in de Franse literatuur talrijke wijzigingen ondergaan. Het tondeel of rondeau telde oorspronkelijk 7 of 8 verzen, maar in de loop van de XIIIde eeuw werd het aantal regels geleidelijk uitgebreid tot 9, 12, 13, 14, 16 en zelfs meerGa naar voetnoot(149). Maar één van de meest populaire en levenskrachtige

[pagina 409]
[p. 409]

vormen is het rondeel van 8 verzen, het ‘rondeau simple’, later rondelet en in de XVIde eeuw triolet genoemd met als schema ABaAabABGa naar voetnoot(150). Het is deze vorm die in ons corpus tafelspelen het vaakst voorkomt. Honderdvierentwintig vertegenwoordigers van de 150 rondelen die in onze tafelspelen voorkomen, tellen acht verzen en kunnen derhalve gewone rondelen worden genoemdGa naar voetnoot(151). De gewone rondelen bestaan vaak uit halve verzen:

 
Dwijf
 
Waer zijdij, Han hannen?
 
Den man
 
En hannent niet vele
 
Wijf
 
Comt, men lict hier de cannen
 
Waer zijdij, Han Hannen?
 
Man
 
Ic wilde, ghij waert ghebannen;
 
Versmachten moet u kele
 
Wijf
 
Waer zijdij, Han Hannen?
 
Man
 
En hannent niet vele;Ga naar voetnoot(152)

Niet alle rondelen hebben een dergelijk schema. Er bestaan natuurlijk allerlei verschijningsvormen, hoewel deze eerder zelden voorkomen. Zo telt het beginrondeel van Onlytsaemheyt (62) slechts zeven verzen, terwijl het slotrondeel van hetzelfde tafelspel er negen heeftGa naar voetnoot(153), aangezien het refrein niet alleen aan het einde maar ook nog in het midden in zijn geheel herhaald wordt. Op de 150 rondelen zijn er zoals gezegd 124 van 8 verzen of 83% (waaronder nr. 109 geen herhaling van het eerste in het vierde vers heeft); 19 rondelen van 16 verzen of dubbelrondelen, d.i. 12,5%; 6 rondelen van 7 verzen of 4%; en 1 van 9 verzen of 0,5%.

Naast de gewone rondelen komen in onze tafelspelen 19 dubbelrondelen voor. Zij tellen doorgaans 16 verzen en zijn gebouwd op het rijm-

[pagina 410]
[p. 410]

schema ABCDabABabcdABCD. Van deze dubbelrondelen of rondeaux doubles is ook in de Franse literatuur sprake. Naast de term rondeau double werd later ook de benaming rondeau quatrain gebruikt voor die rondelen waarvan het refrein niet meer dan 4 regels telde. terwijl het rondeau double gold voor rondelen met refreinen van meer dan vier regels, van vijf tot zevenGa naar voetnoot(154). In onze tafelspelen treffen we enkel het rondeau quatrain aan. Opmerkelijk is 1. dat in ons corpus uitsluitend dubbelrondelen in halve verzen voorkomenGa naar voetnoot(155) en 2. dat deze dubbelrondelen in tegenstelling met de Franse voorbeelden hier altijd op meer dan twee verschillende rijmen rusten. In de Franse literatuur is het zo dat het rondeau simple uitsluitend volgens twee rijmen is opgebouwd, maar dat zodra het refrein meer dan twee verzen telt, bepaalde dichters drie of zelfs vier verschillende rijmen gaan gebruikenGa naar voetnoot(156). Toch zijn voorbeelden van dergelijke rondelen met drie en vier verschillende rijmen in de Franse literatuur zeldzaamGa naar voetnoot(157). De 19 dubbelrondelen welke we in onze tafelspelen aantroffen daarentegen hebben alle het schema ABCDabABabcdABCD, een vorm die we ook in Matthijs de Casteleins Const van Rhetoriken terugvinden. Daar vermeldt hij twee voorbeelden van dubbelrondelen met een dergelijk schema. Zij komen

[pagina 411]
[p. 411]

beide uit zijn eigen werkGa naar voetnoot(158). Ook de Castelein heeft zich niet beperkt tot a- en b-rijmen, maar c- en d-rijmen toegevoegd. Eigenaardig genoeg bestaan ook De Casteleins dubbelrondelen uit halve verzen die ‘ouerhand te zeggen’ zijn, d.w.z. door twee personages die beurtelings een half vers voor hun rekening nemenGa naar voetnoot(159). Iansen merkt bij de door De Castelein gehanteerde toneelvorm op ‘dat hij het dubbelrondeel niet van Molinet geleerd (behoeft) te hebben. De mate waarin hij afwijkt toont aan dat hij er andere ideeën over had dan zijn franse collega’Ga naar voetnoot(160). In dit opzicht kunnen we ons aansluiten bij de hypothese, door J. Reynaert geformuleerd naar aanleiding van een onderzoek van de rondelen in het Gruuthuse-handschrift, dat zich in de 14de eeuw een relatief zelfstandige Germaanse rondeelkunst zou ontwikkeld hebbenGa naar voetnoot(161). Daarbij zouden de Nederlandse en Duitse rondelen vaker gebruik maken van rondelen met refreinen van meer dan twee verschillende rijmklanken dan de Franse. Onze XVIde-eeuwse Nederlandse voorbeelden tonen dezelfde voorkeur voor meer dan twee verschillende rijmklanken, namelijk vier, in het refrein, als de GruuthuserondelenGa naar voetnoot(162) en aangezien in de XVde en XVIde eeuw de rondelen met meer dan twee verschillende rijmklanken in het refrein in Frankrijk even zeldzaam bleven, is het niet ondenkbaar dat de rederijkersrondelen een reeds vroeger bestaande traditie voortzetten.

Onder de 19 dubbelrondelen zijn er enkele die we ook als tweelingrondelen kunnen beschouwen. De ‘rondeaux jumeaux’ waarover Jean de Molinet in zijn Art de Rhétorique zegt ‘Rondeaux jumeaulx tiennent ensemble, et est le petit en son tout partie du grand’Ga naar voetnoot(163) en die bestaan uit een rondeel in halve verzen gevolgd door een kwatrijn in hele verzenGa naar voetnoot(164) (in het Franse voorbeeld gaat het om octosyllaben), komen in ons corpus niet voor. Wel geeft Molinet nog een tweede voorbeeld waarmee de rondelen uit ons corpus meer aanknopingspunten vertonen. Van dit soort rondeel kan men ‘alle le, alle 2e, etc. woorden van de regels onder elkaar lezen en krijgt dan steeds een op zichzelf staand rondeeltje. Voorts kan men de hele, de halve, en grotere of klei-

[pagina 412]
[p. 412]

nere delen van de regels na elkaar lezen. Castelein heeft dit type ook beproefd: zijn ‘Rondeel, zesse in een’Ga naar voetnoot(165). Het is vooral door de eerste, respectievelijk tweede helft van de opeenvolgende regels na elkaar te lezen, dat wij onder de 19 dubbelrondelen 6 tweelingrondelen konden noterenGa naar voetnoot(166). Het onderscheid met de overige dubbelrondelen ligt hierin dat bij tweelingrondelen niet alleen het gehele rondeel, maar ook elk afzonderlijk rondeel een zelfstandig betekenisgeheel vormt. In de 13 overige dubbelrondelen daarentegen hebben we te doen met een geheel waarvan de twee delen een perfect rijmschema hebben, maar waarvan vaak het tweede niet als afzonderlijk betekenisgeheel kan fungeren.

Meestal worden de dubbelrondelen gesproken door twee personages die eensgezind elkaar aanvullen of hun eigen standpunt daarentegen verdedigen; een enkele maal komen er drie personages en zelfs vier aan het woordGa naar voetnoot(167), zodat door de clausverdeling het tempo opgevoerd en de dialoog levendiger wordtGa naar voetnoot(168):

 
Onbedochte
 
Heer bruydegom heer
 
Neemptet int goet
 
Tis tot uer eer
 
Heer bruydegom heer
 
al ist seer teer
 
die conste voet
 
heer bruydegom heer
 
neemptet int goet
 
 
 
Versochte
 
En ghij vrou bruyt
 
Ons cleyn gedicht
 
Opdat vruecht ontsluyt
 
En ghij vrou bruyt
 
en oock wat ruyt
 
die fraij uut gesticht
 
en ghij vrou bruijt
 
ons cleyn gedicht
 
 
 
Sorgeloos
 
Wij willen v danken
 
Bij ons gedaen
 
Wij slachten den crancken
 
Wij willen v danken
 
vanden wynrancken
 
retorices vermaenGa naar voetnoot(169)
 
wij willen v dancken
 
by ons gedaenGa naar voetnoot(170)

Uit de geciteerde voorbeelden blijkt dat het rondeel niet altijd door één personage gezongen of gesproken hoeft te wordenGa naar voetnoot(171). Het rondeel kan worden verdeeld over twee, drie en zelfs vier personages wat bewijst dat zoveel mogelijk spelers actief in de handeling betrokken werden. Zijn er twee personages aan het woord, dan neemt de ene de refreinen (vzn. 1-2, 4, 7-8) voor zijn rekening, terwijl de andere de strofe voor-

[pagina 413]
[p. 413]

draagt (vzn. 3, 5-6)Ga naar voetnoot(172). Of elk krijgt een der refreinen, de een de halve strofe en het halve refrein, de andere de strofe toegewezenGa naar voetnoot(173). De clausverdeling waarbij de spelers elk om beurten een of twee verzen voordragen, is ook voor meer dan twee acteurs uitermate geschikt. Nemen er drie spelers aan het rondeel deel, dan worden de beide refreinen en het halve refrein onder twee personages verdeeld, terwijl de derde de hele en de halve strofe overhoudtGa naar voetnoot(174). Of het eerste personage heeft beide refreinen en het halve refrein, het tweede de halve strofe en het derde de ganseGa naar voetnoot(175). Het slotrondeel van De nyeuwe priestere (6) biedt een voorbeeld van de enigszins ongelijke versverdeling van het rondeel over de vier personages:

 
Nyeuwe
 
Wy bidden wat by ons es vermont
 
Willet al tsaemen/ jnt beste keeren
 
Jnwend.
 
Et comt vur eenen goeden gront.
 
Houde
 
Wy bidden wat by ons es vermont
 
Twyff.
 
Marote ende jcke / bidden ooc goet ront
 
Dat ghyt danckelic neimpt / eerweerdeghe heeren
 
Nyeuwe
 
Wy bidden wat by ons es vermont
 
Willet al tsaemen jnt beste keerenGa naar voetnoot(176)

Veel eenvoudiger is de verdeling bij tweelingrondelen waat elk personage een volledig rondeel voordraagt en bij dubbelrondelen waar de personages om het vers aan de beurt komen zodat het tempo hier aanzienlijk hoger ligt, vooral omdat hier uitsluitend gebruik wordt gemaakt van halve verzen.

Hoewel het al dan niet voorkomen van rondelen in tafelspelen niet als algemeen geldend criterium kan worden beschouwd bij het identificeren van de spelen als zodanig, vervullen zij toch een belangrijke rol. Van alle middelen die de rederijker aanwendt om het regelmatige rijmschema van zijn tekst te doorbreken, wordt het rondeel het vaakst ge-

[pagina 414]
[p. 414]

bruikt. Toch is zijn rol nauwelijks verschillend van die van de andere strofische vormen en rijmschikkingen. Via de rondelen en andere rijmschikkingen nemen de acteurs veelal contact op met het publiek wat voor het tafelspel van uitzonderlijk belang is. Ook vergezellen zij, evenals in spelen van zinne en kluchten, bepaalde handelingen vaak op hoofdmomenten in het stuk en dragen ertoe bij het tafelspel een ‘dramatisch’ karakter te verlenen. Bovendien brengen zij, geciteerd, gezongen of geacteerd, door hun vorm en tempo, afwisseling en beweging in de ‘wel wat eentonig schijnende dramaturgie’Ga naar voetnoot(177) der rederijkersspelen. Uit de vorige paragrafen blijkt dat de studie van de gebruikte rijmschema's en strofische vormen onontbeerlijk is voor een beter begrip van om het even welk rederijkersproduct. Ook in onze genrestukken spelen vorm en rijm een niet te onderschatten rol: het rijmschema vormt als het ware het onopvallende stramien waarop het tafelspel rust. Het corpus spelen dat wij hebben onderzocht legt getuigenis af van een grote rijkdom en variëteit aan strofische vormen, rijmschema's en -soorten en van een zekere originaliteit in het gebruik ervan.

Liederen

Naast de vrij talrijke groep rondelen, treffen we in onze tafelspelen ook liederen aan, die op hun beurt een welkome en ongetwijfeld bijzonder gewaardeerde afwisseling aan het publiek zullen hebben geboden. In het totaal maakten de auteurs van onze tafelspelen 87 maal gebruik van liederen, liederenfragmenten of beginregels van bepaalde wijsjes. De verdeling van de liederen over de verschillende teksten is niet homogeen: twee tafelspelen kenmerken zich door het voorkomen van een groot aantal liederen of -fragmenten. In Blijde Ghelaet (96) namelijk wordt aan de hand van 13 fragmenten van liederen, het wel en wee in een liefdesrelatie geschetst en in het tafelspel van Een Cramer met drollighe liedekens (119) biedt het hoofdpersonage 31 liedjesteksten te koop aan. Het spreekt vanzelf dat de koopman hier slechts enkele verzen van elk lied ten beste kan geven. Opmerkelijk is ook het tafelspel van dEen en dAnder (34) met zijn negen gezongen rondelenGa naar voetnoot(178). De overige liederen zijn dan verdeeld over 23 tafelspelen wat dan neerkomt op één, twee of hoogstens drie teksten per spel. Ondanks het niet geringe aantal liederen en -fragmenten, dienen we er toch op te wijzen dat van deze vorm van afwisseling in de tafelspelen niet zo vaak gebruik wordt gemaakt als van bijvoorbeeld rondelen en andere rijmschikkingen. Slechts in 25 op de 113 tafelspelenGa naar voetnoot(179) dit is in 22%, komen liederen voor.

[pagina 415]
[p. 415]

De omvang van de liederenteksten is niet altijd dezelfde. Hij varieert van enkele verzen of een allusie op het liedje tot een enkele strofe of de volledige tekst van het lied. De meeste liederen zijn slechts fragmentarisch overgeleverd. In 58 van de gevallen hebben we te maken met gedeelten van liederen, in 10 tafelspelen met allusies van niet meer dan twee verzen en in 19 stukken komen volledige liedjesteksten aan bod. Daaronder bevinden zich 11 rondelenGa naar voetnoot(180), waardoor het aantal volledige liedteksten op 8 komt. Aangezien we meestal te maken hebben met brokstukken van liederen, vormt het identificeren ervan vaak een probleem. De aangehaalde verzen zijn vaak niet eens de beginregels of zelfs niet de refreinregels van het bewuste lied zodat het opsporen ervan een langdurige, zoniet onmogelijke opgave wordtGa naar voetnoot(181). Maar zelfs als we beschikken over de volledige tekst van de liederen, blijft het terugvinden ervan in bekende liederenverzamelingen eerder een zeldzaamheid. Bekijken we bijvoorbeeld de 8 liederen waarvan de integrale tekst overgeleverd werdGa naar voetnoot(182), dan konden we die in geen enkel geval opsporen en slechts voor vier liederen was de wijze waarop ze gezongen werden bekend. Zo werd het danslied uit het tafelspel van de Sotslach (72) dat begint met de woorden ‘Aensiet ghij heren al//die ons iolijt beminnen’ gezongen ‘op den voijs van adieu peronen en terwanen

[pagina 416]
[p. 416]

me’. Dit lied slaat op het mislukte beleg van de beide steden in 1536 en 1537, maar tekst en melodie zijn verder onbekendGa naar voetnoot(183). Wel vermeldt Leendertz een lied naar een jongere druk in het Geuzenliedboek met de wijsaanduiding ‘Adieu Pieronne, ende Tervane. Ofte Bragart de France’Ga naar voetnoot(184). In het tafelspel van Een Droncken Boer die uut vryen gaet (86) zingt de boer twee liefdesliedjes. Het eerste met als aanvang ‘Den tijt die valt my also langh’ op de wijze ‘Het Iaer is langher als den dach dat word' ick wel geware’ bestaat uit 5 strofen en bleek onvindbaar op de ‘voys’ na, want die schijnt ook de wijsaanduiding te zijn bij een lied in Veelderhande Liedekens van 1566Ga naar voetnoot(185). Het tweede dat begint met het vers ‘'TGhemoet is schier bezweken’ werd gesteld op de wijze ‘Jck heb om harent wille/ soo menighe myltgen ghegaen’. Misschien is dit hetzelfde lied als het nummer 102 uit het ALB 1544 met als begin ‘Jck heb om vrouwen wille ghereden so menighen dach’, maar dan wel met negenregelige strofenGa naar voetnoot(186). Ook het lied dat Berou zingt in het tafelspel van Wel vernoeght in Trouw (100) werd integraal overgeleverd. De wijs ‘Het wasser te nacht so genoechlijcken nacht, dat alle VVoutvoghelen songhen’ vonden we terug in het ALB 1544 als nummer 194. Onder de elf gezongen rondelen in ons corpus zijn er zes die geïnspireerd zijn op enkele liederen uit het ALB 1544. De

[pagina 417]
[p. 417]

teksten van de originele liederen zijn uiteraard veel uitvoeriger dan de achtregelige rondelen. Maar toch is het niet ondenkbaar dat een of andere strofe van het oorspronkelijke lied omgewerkt zou worden tot een rondeel. Dit gebeurt echter in geen van de elf rondelen. Hoogstens neemt de rederijker het beginvers of de eerste twee regels van het voorbeeld om het thema, de stemming aan te geven. Maar vaak - en in de gezongen rondelen is dit overal het geval - gebruikt bij de voorbeeldliederen om ze te parodiëren en maakt op die manier een ‘contrafact’Ga naar voetnoot(187). Uit het ALB 1544 werd het eerste vers van lied 114 ‘Mijn sinnekens zijn mi doortoghen’ als inspiratiebron gebruikt voor het rondeel ‘Mijn sinnekens sijn mijn ontoogen’ (vzn. 148-155) uit het tafelspel van dEen en dAnder (34); de aanvangsregel van lied nummer 147 ‘Trueren moet ick nacht ende dach’ diende als voorbeeld voor twee verschillende rondelen, namelijk het aanvangsrondeel van Myn Zelfs Onvry (65b) en een middenrondeel (vzn. 50-57) uit dEen en dAnder (34); ook het begin van het lied nummer 94 ‘Een aerdich vrouken heuet mi bedroghen’ wordt herhaald in het rondeel ‘Een aerdich vrouken heeft my(n) doerwont’ uit hertzelfde tafelspel. Het beginrondeel van dEen en dAnder (34) gebruikt de eerste twee verzen van lied nummer 150 uit het ALB 1544 ‘Tghepeyns leyt mi seer vast en quelt//Van mi en can icx niet gheweeren’, terwijl we in het rondeel ‘Venus hoe mach hem syn leuen lusten// Die verlooren heeft sijn soete Lieff’ (vzn. 74-81) van dEen en dAnder) een echo vinden van lied 121 uit het ALB 1544 ‘Och, hoe mach hem syn leuen lusten// Die zijn lieveken verloren heeft!’.

Gaan we nu na welke liederen we konden identificeren in die gevallen waarin we slechts beschikken over één of twee verzen, dan is de oogst hier beduidend geringer. Geen enkel lied waarop in het tafelspel van Blijde Ghelaet (96) met enkele verzen een toespeling wordt gemaakt, konden we terugvinden. In vijf gevallen betreft het Franse liederen: Mon Seigneur, my fait mourir (v. 18), De tout bien pleyne, ma Maistresse (v. 39) Ian priez amours, A ma devise (v. 52), Cent mille, Escus quant ie voudroye (v. 159) en Mon coeur ayme joyeusement (v. 117)Ga naar voetnoot(188). Evenmin waren we in staat de verzen ‘En hebdy geen

[pagina 418]
[p. 418]

geldeken soete liefs liet// Soo blijft daer buyten ghy en dient my niet’ (vzn. 139-140) te identificeren. In het tafelspel van Jonstige Minne en boerdelick Weesen (49) hadden we meer succes en konden we het eerste lied aan de hand van de beginregels: ‘Jck wil te Lant vuytryden/ sprack meester hillebrant’ (v. 81) identificeren met de Nederlandse versie van het jongere HildebrandsliedGa naar voetnoot(189). Ook de beide andere liedjes konden we opsporen. ‘Het voer een mannetgen vuyt om houte,// Met sijnen wagene so he / la he / met synen wagene’ (v. 110) komt voor als wijsaanduiding voor twee geestelijke contrafacten in het zogenaamde Utrechtse handschrift van ca. 1500Ga naar voetnoot(190) en in Een deuoot en profitelyck boecxken te Antwerpen in 1539 uitgegevenGa naar voetnoot(191). Dezelfde regels van dit liedje (vzn. 25-26) treffen we ook aan in het tafelspel van Ruijdt Verstant en Rachel (52). Het lied van ‘Mijn heer van vallekesteyn’ (v. 98) tenslotte komt eveneens als wijsaanduiding voor bij enkele geestelijke liederen in het DPBGa naar voetnoot(192).

Hoe staan de zaken ervoor bij de 58 liederenfragmenten? In 12 gevallen konden we met vrij grote zekerheid informatie verzamelen hetzij over de tekst, hetzij over de wijze. Opmerkelijk is dat ook hier de meeste liederen thuishoren in het ALB van 1544. Van acht van de twaalf of driekwart van de liederenfragmenten vonden we daar immers de tekst terug. Zo komt de aanvang (vzn. 1-8) van het tafelspel van De Onghetrooste en de Welgheminde (87) letterlijk overeen met de eerste strofe van lied nr. 150 uit het ALB 1544:

[pagina 419]
[p. 419]
 
tGepeyns leyt my zoo zeer en quelt,
 
Van my en kan icx niet gheweeren,
 
Myn zinnen zijn my zoo zeer ontstelt,
 
Want troost van Lief moet ick ontbeeren,
 
'tEn komt niet al naer myn begheeren,
 
'En baet oock niet wat ick labeure;
 
Dus moet ick van druck myn bloet verteeren,
 
Ick ben daer inne ick moeter deureGa naar voetnoot(193).

Hetzelfde tafelspel gaat in de volgende verzen verder met een liefdesklacht van de Welgheminde (vzn. 9-12) die begint met: ‘Vaert wech ghepeyns en melancolije,// Mijn vreucht die is zonder inde’, wat het lied nr. 159 uit het ALB 1544 oproept: ‘Uaert wech ghepeyns verdriet// Mi is so leyt gheshiet’. Hetzelfde lied diende waarschijnlijk ook tot voorbeeld voor de verzen 9-11 uit het tafelspel van Blijde Ghelaet (96):

 
Vaer wech gepeyns rasch over tvelt
 
Om een die my versuchten doet
 
Sy leet my alsoo seer en quelt

waarbij het laatste vers alweer een reminiscentie bevat van het hierboven vermelde lied nr. 150. Blijde Ghelaet (96) bevat nog een drietal bekende liederen uit het ALB 1544 welke met geringe variaties werden overgenomen: ‘Schoon lief hoe meuchdy mijns vergete(n)// In also corter stont’ (vzn. 130-133) of lied nr. 143, ‘Geldeloos ghy doet my pijn/ //Ghy doet my pijne gedoogen/’ (vzn. 165-168) of lied nr. 51 en de verzen 192-195

 
Oorlof soete lief
 
Wy twee die moeten scheyden /
 
Ghy hebt myn herte in doolen ghebracht
 
Het doet my alsoo leyde/ dat wy scheyden

Deze laatste verzen kunnen geïnspireerd zijn op lied nr. 26 of 156, maar ook het lied nr. 58 uit de Souterliedekens kan model hebben gestaanGa naar voetnoot(194). De laatste twee teksten uit het ALB 1544 komen voor in het tafelspel van Een Cramer met drollighe liedekens (119). In het eerste lied (vzn. 17-20) wordt de tweede strofe van ‘Het daget inden oosten’ (lied nr. 75) letterlijk geciteerd:

[pagina 420]
[p. 420]
 
Wie verholen wil vryen,
 
Op goeder ghestadicheyt,
 
Die hout dat wachterken te vriende
 
Soo schieter hem geen groot leyt.

en het tweede lied (vzn. 53-58) brengt een contrafact van het lied nr. 55 waarbij van de eerste strofe alleen het eerste en laatste vers behouden bleven:

 
Hoy luyde riep de leeraer op der Tinnen
 
Die tsavonts droncken wesen wil
 
Moet smorghens vroech beghinnen,
 
Siet dat ghy in tijts ter herberghe gaet
 
Eer dat een ander v plaetse beslaet
 
Hy is wijs diet can versinnen

Van een contrafact is ook sprake in het tafelspel van Ruijdt Verstant en Rachel (52). Ruijdt Verstant, de zot, zet het spel in met de verzen (1-3):

 
Magnum nomen dominum Emanuel
 
als de gans gebraden is dan smaectse wel
 
Heij laet lyden druck vaert wech gequel

Het lied ‘Magnum nomen domini emanuel’ wordt door Mak vermeld als eerste strofe van een meerstrofige hymne, die op den duur geïsoleerd van de rest als zelfstandige hymne eerst op zichzelf, dan gezongen als refrein van andere meerstrofige liederen voorkomtGa naar voetnoot(195). De tekst van dit lied komt ook voor als nr. 243 uit Een deuoot en profitelyck boecxkenGa naar voetnoot(196).

Terug nu naer het tafelspel van Een Cramer met drollighe liedekens (119) van de hand van Gerrit Hendericxsz. van Breughel met zijn vele liederenfragmenten. Twee daarvan zijn het vermelden waard, omdat zij nu eens niet uit het ALB 1544 komen en toch te identificeren zijn. Het fragment uit het lied ‘Van Pieronelle’ (vzn. 133-142) wordt door de Cramer vrij uitvoerig geciteerd:

 
Pieronelletgen mijn lieve sustere
 
Wildy nu mede na duytslant gaen
 
o Broeder seyde sy/broeder bouwen
 
Na duytslant doch en com ick niet
 
Want had mijn moedere my laten trouwen,
 
Ick waer in dese groote schande niet:
 
Dan groet my mijnen Vader seere
 
mijn lieve suster fier margrietgen me
[pagina 421]
[p. 421]
 
Dat sy haer eertgen bat bestelle
 
Als Pieronelle/haer suster de

De aangehaalde verzen zijn afkomstig uit de 10de, 11de en 13de strofe van lied nr. 23 uit de Souterliedekens getiteld ‘Roosken root, seer wijdt ontloken’ waarvan de tekst van het oorspronkelijke volkslied slechts laat in de Nederlanden schijnt overgeleverd te zijn. Mincoff-Marriage citeert die tekst namelijk naar de versie uit het Haarlemsch Oudt Liedt-Boeck te Amsterdam in 1716 uitgegevenGa naar voetnoot(197) waarvan de eerste druk vermoedelijk ca. 1650 verscheen. Het liedjesfragment uit ons tafelspel bewijst echter dat dit lied vroeger in onze gewesten bekend moet zijn geweest. Het zal waarschijnlijk dichter hebben gestaan bij de oorspronkelijk Franse tekst van het lied, dat door Gaston Paris al in de XVde eeuw wordt geplaatstGa naar voetnoot(198). Er valt immers een verschil te bemerken tussen de beide Nederlandse versies van dit lied. In het fragment van 1716 komt in de 11de strofe het vers ‘Hadt mijn vader my laten trouwen’ voor, en in de 13de ‘Dan groet my myne moeder seere’. In de tekst van ons tafelspel (gedrukt in 1610) luiden die verzen: ‘Want had mijn moedere my laten trouwen/’ en ‘Dan groet my mijnen Vader seere’ wat we in de Franse tekst terugvinden: ‘Recommandez-moy à mon père/Et ma mère, s'il vous plaist’. Naar Frankrijk wijst ook de melodie van het volgende lied uit Een Cramer met drollighe liedekens ‘Tant que vivray’ (vzn. 103-108). De melodie hoorde oorspronkelijk bij een lied van Clément MarotGa naar voetnoot(199) en werd vaak bewerkt. In het Testament Rhetoricael, dat door de rederijker Eduard de Dene beëindigd werd op 24 december 1561Ga naar voetnoot(200) komt de tekst van een lied voor met als eerste strofe:

 
Tant que viuray
 
zo bem ick noch niet doodt
 
Ie seruiray
 
tvrauken in hue(re)n schoot
 
iusques a tant
 
dat huer buucxken word groot
 
Par son playsir
 
nam icxse by der handt
 
pour mon desir
 
Leed icxse an eennen Cant
[pagina 422]
[p. 422]
 
nous feismes bonne chiere
 
wy screuent anden wandt
 
// Son alyance
 
was een dobbel kansse
 
zou was by my
 
end ick daer by
 
en ma playsance
 
was ick ten dansse
 
Puys que ainsi // Doe wae(re)n wyGa naar voetnoot(201)

Onmiddellijk valt de woordelijke overeenkomst van de eerste vier verzen op met het lied uit ons tafelspel. Het vervolg: ‘Son aliance, c'est ma fiance, son coeur mien, la mien, // chieu, vide tristesse, vive liesse, puis que d'amour // Iay tyant du bien’Ga naar voetnoot(202) bevat echo's of woorden uit de volgende strofen van De Denes lied. Zo blijkt maar weer eens hoe bepaalde liederen gemeengoed werden voor auteurs op verschillende plaatsen in verschillende tijden. Ook het laatste liedje waarover we iets met zekerheid weten, kan aantonen hoe populair een wijs, een melodie kan zijn. In het tafelspel van Goet Onderwys (114) komt namelijk een lied voor ‘op de wyse Welhelmus van Nassouwen’ met als tekst (vzn. 126-130):

 
Een Liedeken wil ic singhen/Met eenen blijden moet/
 
Want niemant en can my bringhen/In eenich teghenspoet
 
Wie sou my moghen deren/Ic hou mijn hert in rust/
 
In Vreuchden en Bancketteren/Met Onbedwonghen Lust

De tekst van dit lied hebben we niet teruggevonden. Liederen ‘op de wijse: Wilhelmus van Nassouwen’ komen echter wel vaak voor. Zo vermeldde Kuiper bij het nummer 44 uit het Geuzenliedboek, het Wilhelmus, niet minder dan 17 liederen met een dergelijke wijsaanduiding, waaronder het oudste ‘Ras seventien provincien’ van 1572 isGa naar voetnoot(203). Dat het Wilhelmus zelf, vermoedelijk door Philips van Marnix omstreeks 1570 gecomponeerdGa naar voetnoot(204), oorspronkelijk gezongen werd ‘na de wijse van Chartres’, wordt door Ad den Besten sterk betwijfeld, ook al staat het vast dat het sinds 1573 daarmee verbonden werdGa naar voetnoot(205). Deze wijze die hoorde bij een lied dat het mislukte beleg van Chartres door de Hugenoten in 1568 op boosaardige wijze hoonde, kan bezwaarlijk gelden

[pagina 423]
[p. 423]

als uitgangspunt van het Wilhelmus. Wellicht zal het Wilhelmus, indien het op een bestaande melodie werd gedicht, geïnspireerd zijn door die van Psalm 130Ga naar voetnoot(206).

Vier liederenfragmenten tenslotte geven alleen maar aanleiding tot zekere vermoedens. Misschien herinnert een van de scabreuze liedjes uit het tafelspel van Vastelavont en Vasten (25) met de tekst (vzn. 150-154):

 
Bruer dierck die clam ten boem op/jnt dat hem onder dat hem
 
Dat noonneken sach van onder op/jn dat hem onder dat hem
 
En temtasie in enen...

aan een liedje dat door Van Duyse wordt vermeld ‘Ic clam den boom al uppe’Ga naar voetnoot(207), hoewel het hier dan duidelijk om een parodie zal gaan. Het drinklied (vzn. 1-5) uit het tafelspel van Kees Knol en Neel Ians (110):

 
Ick drinc der kannekens vijf/vijf om vier/vier om
 
drie/drie om twee/twee om eyn/eyn om geyn
 
Kanne mijn lieve kannekijn/
 
Ick heb gheen liever lief als dijn/
 
En altijt heb ick dorst/en altijt heb ick dorst

past hetzelfde procédé toe als het lied ‘De twaelf glazen’Ga naar voetnoot(208) waarvan we de derde strofe citeren:

 
'k Nemen uyt het glazeken drie;
 
Drie om twee,
 
Twee om een,
 
Jan Domme! enz

Verdere verwantschap hebben we echter niet kunnen ontdekken. Meer gelijkenis vertoont een fragment (vzn. 199-203) uit het tafelspel van Een Cramer met drollighe liedekens (119) met de laatste strofe van het lied nr. 58 uit het ALB 1544 getiteld ‘Het quamen drie ruyters geloopen. Een out liedeken’. ‘Hy wierpse neder in haren schoot’ uit het tafelspel is misschien geïnspireerd op ‘Ende worp't in der maghet schoot’ uit het lied nr. 58 en ‘doen warent niet dan Malien root/die daer bloncken’ uit het spel herinnert aan ‘Daer stont die edel ruyter, ja ruyter//In een wambeys van goude root’ uit het ALB 1544. Veel overeenkomst ook valt te noteren in een volgende liederenfragment (vzn. 23-28) uit hetzelfde tafelspel met een samenspraak tussen Jan

[pagina 424]
[p. 424]

Dirks en Tryntje in Thirsis Minnewit...Tweede Deel, t'Amsterdam, 1735-1736, blz. 8:

 
Tryntje wilje meegeen;
 
Weer Jan Dirkse?
 
Al weer de geelewe Roosjes steen,
 
Myn alderliefste Keind.

De vijfde strofe op blz. 9 is misschien nog van groter belang:

 
En weer kryg men dan de leuren (luiers)
 
O jan Dirkse?
 
Geet leentse met by de Beuren
 
Tryntje Aryens Dochterje
 
Geet leentje...
 
Myn Alderliefste Keind

Vergelijk deze tekst dan met het liederfragment uit het tafelspel:

 
Waer wilt ghy my voeren/
 
Willem dirickse
 
Jnt Lantgen byde Boeren/
 
Aechgen Ariaens dochter/
 
Jnt lantgen byde boeren/
 
Aechgen Ariaens kint

Sluiten we nu onze zoektocht naar de herkomst van de liederen en liederenfragmenten af, dan kunnen we noteren dat we in 26 van de 87 gevallen (waaronder 11 rondelen) met grote zekerheid en in 4 gevallen met vrij grote waarschijnlijkheid meer gegevens op het spoor zijn gekomen in verband met vindplaats, inspiratiebron, wijze en dergelijke meer. Dit betekent dat we voor zeker een derde van het materiaal (respectievelijk voor 30% en 34%) over meer informatie kunnen beschikken dan alleen de tekst. Voor de rest van het materiaal moeten we het enkel en alleen daarmee stellen. Kunnen we op grond van een derde van het liederenaanbod nu een antwoord geven op de vraag waar de auteurs van de tafelspelen hun liederen vandaan haalden? Uit het vorige blijkt dat de rederijkers zowel strofen en fragmenten van bekende liederen letterlijk overnamen of er lichte wijzigingen in aanbrachten, zoals de regels uit ‘Tgepeyns leyt my zoo zeer en quelt’ (87), ‘Schoon lief hoe meuchdy mijns vergeten’ (96), ‘Geldeloos ghy doet my pijn’ (96), ‘Oorlof soete lief’ (96), ‘Het daget inden oosten’ (119) en ‘Tant que vivray’ (119) bewijzen. Soms echter gaat de rederijker uit van een enkel vers van een bekend lied en bouwt daarop een ander lied, een contrafact. Vaak gaat het dan om een parodie zoals in de zes rondelen uit het tafelspel van dEen en dAnder (34) of het contrafact gemaakt op het lied ‘Magnum nomen domini emanuel’ (52) of op ‘Hoe luyde sanc die leeraer opter tinnen’ (119). Een enkele keer gaat het misschien om de eerste (?) Nederlandse versie van een reeds vroeger bekend Frans lied zoals in het geval van ‘Van Pieronelle’ (119). Vaak echter ‘stelden zij (de rederijkers) hunne liederen op reeds be-

[pagina 425]
[p. 425]

staande wijzen, zooals reeds lang de gewoonte was geweest, en wijzigden deze dan, waar zij het noodig achtten. Men noemde dat “op voys stellen” of kortweg “stellen”’Ga naar voetnoot(209). Op die manier zijn 10 liederen uit ons corpus tot stand gekomen. In de beste gevallen kennen wij ook de teksten die op deze wijzen gezongen werdenGa naar voetnoot(210). Maar meestal is zelfs de ‘voys’ of de wijze onvindbaar en moeten we volstaan met aanduidingen als ‘op die voys par Amoer’ bij een van de rondelen (vzn. 27-34) in het tafelspel van Dagelicxs Onderwinden (31), ‘op die voys Lieue Lysien cloetergat’ (vzn. 54-57) in het tafelspel Een Marot Sot Geclap (40) of ‘van adieu peronen en terwane me’ in De Sotslach (72). Soms wordt als opgave van de voys de eerste regel van het lied weergegeven: ‘Hy hadde een jaer zij(n) vruecht verloren’ (vzn. 1-7) in het tafelspel van Joncheyt en Redene van Cornelis Everaert (8) of de wijsaanduidingen in het spel van Een Droncken Boer (82) en van Een droncken Boer die uut vryen gaet (86). De kans op het herkennen en terugvinden van de melodie wordt aanzienlijk verminderd door het feit dat ‘lang niet altijd de aanvangswoorden van een lied (worden) gebruikt om den wijs aan te geven. Niet zelden neemt men daarvoor een anderen regel en vrij dikwijls het refrein van het lied’Ga naar voetnoot(211). Van de liederen welke ‘op voys gesteld zijn’ kunnen wij concluderen dat het wellicht producten van de rederijker zelf zijn. Voor een aantal andere liederen geldt die veronderstelling evenzeer, aangezien in de tekst van die liederen duidelijke allusies voorkomen op personages of situaties in het tafelspel. In het tafelspel van Pover en Armoede (101) die met elkaar trouwen, luidt de eerste strofe van het lied (vzn. 250-265):

 
Aenschout hoe ient//staen wy present
 
Armoede haer wendt//nae Pover endt
 
Om vreught te oorboren/
 
Wellekoom schoon Lief//tot myn gherief//heb ick u uytvercoren.

De liedjes die in het tafelspel van Een Quacksalver ende een Boer (47) respectievelijk door de boer (vzn. 126-130) en door de meester (vzn. 135-139) gezongen worden, vertolken de plannen van beide personages, elkaar in de maling te nemen:

 
Boer:
 
Wij willen vroolick leeuen
 
en drincken sonder verdriet
 
een cruijs sal ick niet geuen
 
wat leyter an bedreuen
 
Tis mijn geschoncken om niet
[pagina 426]
[p. 426]
 
Meester:
 
Jck scenck v alte malen
 
spoelt wen keel van tstoff
 
die boer salt al betaelen
 
al Jsset veer te haelen
 
ende hij weeter luttel off

In het tafelspel echter zijn de rollen omgekeerd. Niet de boer, maar wel de kwakzalver werd bij de neus genomen en moet het gelag betalen. Ook het lied op de wijze ‘van adieu peronen en terwanen me’ uit De Sotslach (72) kondigt in de vierde strofe (vzn. 301-304) het verloop van de gebeurtenissen aan:

 
Desen boerman sal//ick alle dwaesheyt leren
 
om hem te maecken mal//dat is al mij(n) begeren
 
dus salmen den gheck scheren//achter toor den keij
 
dat dwaesheijt mach vermeren//so danssen wij dat eij

Daarmee kunnen we dan de vraag naar de wijze waarop de liederen in de tafelspelen terechtkwamen, laten rusten en is het ogenblik gekomen om enkele rederijkersliederen van dichtbij te bekijken. Uit het vorige bleek dat we slechts over 8 integrale liedjesteksten beschikken. Aangezien het ons niet zinvol en ook niet mogelijk leek informatie te verstrekken omtrent het aantal strofen, regels per strofe, rijmschema en dergelijke voor de onvolledige teksten, hebben we alleen die 8 liederen in beschouwing genomen. Het zijn de beide liederen uit het tafelspel van Een Kuijper ende drie Herders (26), het lied uit De Sotslach (72), beide liederen uit Een Droncken Boer die uyt vryen gaet (86), het lied uit Wel Vernoeght in Trouw (100) en uit Pover en Armoede (101) en één van de liedjes uit Kees Knol en Neel Jans (110). Voor elk van de liederen gaan wij in onderstaande tabel enkele gegevens naGa naar voetnoot(212):

Nr. Aantal strofen Regels per strofe Syllaben per regel Refrein Prince
26/I 4 4 + ½ 9 à 14 + +
26/II 4 10 6 à 7 + +
72 5 4 12 à 14 + +
86/I 5 4 7 à 8 - +
86/II 6 5 6 à 7 - +
100 4 5 8 à 11 - +
101 4 4 8 à 9 Refr. reg. 16 - +
110 4 7 7 à 8 - +

Het aantal strofen varieert maar toch is een licht overwicht van liederen met 4 strofen te noteren. Het aantal regels per strofe ligt meestal tussen 4 en 5; slechts in twee gevallen is dit meer (7 en 10). De regels kunnen kort of lang zijn; het aantal syllaben wisselt per regel binnen hetzelfde lied, maar ook binnen hetzelfde tafelspel. In het tafelspel van

[pagina 427]
[p. 427]

Een Kuijper ende drie Herders (26), last de rederijker liederen met zeer korte regels in (met minimumsyllabenaantal onder de 8) naast liedjes met veel langere regels (met minimumsyllabenaantal van 8 en meer). In slechts drie van de integrale teksten komt een refreinregel voor van telkens een half versGa naar voetnoot(213) en alle liederen beschikken over een ‘prince’Ga naar voetnoot(214) die vaak nog woorden bevat als ‘princelyck’ (in 26/I en 72), ‘prince(n)’ (in 26/II, 100 en 110) of ‘princes(se)’ (in 86/I en II en 101). Dit is dan ook meteen de aanduiding dat deze liederen volledig zijn en behoren tot de rederijkerspoëzieGa naar voetnoot(215). De drie liederen met een refrein kunnen refreinliederen worden genoemd. Het onderscheid met de refreinen is dat de refreinliederen bedoeld zijn om gezongen te worden. Verder echter beschikken zij, evenals de gelezen refreinen, over vier of meer strofen van gelijke lengte, telkens besloten met een refrein. Maar ze onderscheiden er zich evenwel van zowel naar breedte als naar lengte van de strofen. ‘Refreinen hebben doorgaans langere - en natuurlijk als het gevolg van het niet gebonden zijn aan een muzikale structuur, gewoonlijk ook minder ritmische - verzen en langere strofen’Ga naar voetnoot(216). Alleen het lied ‘Compt laet ons triumpheren’ (26/II) zou met zijn 10 regels per strofe nog kunnen beantwoorden aan de eisen gesteld aan refreinen, ware het niet dat het gezongen werd en dat ook het aantal syllaben per regel (6 à 7) te klein is om van een volle refreinregel te kunnen sprekenGa naar voetnoot(217). Gaan we nu na over welke rijmschema's de liederen beschikken die volledig overgeleverd zijn, dan stellen we met Geurts vast dat de meeste rederijkersliederen beginnen met het gekruist rijm, ababGa naar voetnoot(218). De hieronder staande tabel biedt er een overzicht van:

1. abab/cdcd/efef/ghgh/ijij in nr. 86 (vzn. 35-54)
2. ababb/cdcdd/efeff/ghghh/ijijj/klkll in nr. 86 (vzn. 83-112)
  ababb/cdcdd/efeff/ghghh in nr. 100 (vzn. 145-164)
3. ababccb/dedeffe/ghghiih/jkjkllk in nr. 110 (vzn. 250-277)
4. ababbbcbbc/dedeeeceec/fgfgggcggcGa naar voetnoot(219) in nr. 26 (vzn. 291-331)

[pagina 428]
[p. 428]

5. aabb/ccbb/ddbb/eebb/ffbb in nr. 72 (vzn. 289-308)
  aabb/ccbb/ddbb/eebb in nr. 101 (vzn. 250-265)
6. aabbb/ccdbb/eebbb/ffbbb in nr. 26 (vzn. 25-43)

Verder treffen we overspringend rijm en middenrijm aan in het lied ‘Weest nv verblyt seer bouen maeten’ (26/I), in ‘Aensiet ghij heren al’ (72) en in ‘Aenschout hoe ient staen wy present’ (101), binnenrijm in hetzelfde lied en in ‘Ghy Mannen al die in dit dal’ (110) en dubbel eindrijm in ‘Compt laet ons triumpheren’ (26/II). Daar het ons niet nuttig bleek ook de rijmschema's na te gaan van de gedeeltelijk overgeleverde liederen, verwijzen wij hiervoor naar de uitvoerige bijdrage van Geurts over ‘Het rijm in het Rederijkerslied’Ga naar voetnoot(220) waar een grote variëteit van rijmopstellingen aan de hand van talrijke voorbeelden wordt toegelicht.

Konden we alleen van de volledig overgeleverde liederteksten de vorm en het rijmschema beschrijven, dan is dit anders voor het classificeren van de liederen naar inhoud. De in de tafelspelen voorkomende liederen, ook de fragmenten, sluiten aan bij de diverse categorieën waarin Kalff, en met hem alle literair-historici die zich met het onderwerp hebben ingelaten, het lied traditioneel heeft ingedeeld. De grootste groep liederen heeft de liefde als onderwerp. Eensgezind kunnen we ons bij de woorden van De Coussemaker aansluiten: ‘Le vin et l'amour, ces deux sujets inépuisables (qui) ont servi de thème à tant de chansons’Ga naar voetnoot(221). Van deze twee overheersende onderwerpen spant de liefde, zoals in gans de volksliederenliteratuur trouwens, de hoogste kroonGa naar voetnoot(222). Van een opgewekte oproep tot alle ‘venus kinderkens’ om bij het ‘lyeueken alleyn’ te blijven en ‘vroolick te syn int aertsche dal’ (in 50), belanden we bij innige verzuchtingen en talloze minneklachten. Zo spreekt Joncheyt uit het tafelspel van Joncheyt en Redene (8) de hoop uit zijn geliefde terug te zien: ‘Al tgrief//Dat jc oynt en besief//Zoude verghaen ter stont’. Een andere zanger verzucht:

 
O min/minne
 
Doet dat tot mijnen ghewinne/
 
Al op een saecht/bedde my draecht
 
By mijn vriendinneGa naar voetnoot(223)

‘In de minneliederen wordt veel geklaagd. Onderwerpen der klachten zijn o.a. de bittere scheiding, het afwezig zijn van de liefste, de twij-

[pagina 429]
[p. 429]

fel aan hare gezindheid, onbeantwoorde liefde enz.’Ga naar voetnoot(224) Bekend klinkt ons het afscheidsliedje (vzn. 192-195) in Blijde Ghelaet (96) in de oren:

 
Oorlof soete lief
 
Wy twee die moeten scheyden/
 
Ghy hebt myn herte in doolen ghebracht
 
het doet my alsoo leyde / dat wy scheyden

Soms maken nog andere omstandigheden het afscheid nemen moeilijk zoals in een volgend lied (vzn. 147-149) van hetzelfde tafelspel:

 
Het scheyden van haer doet my soo wee
 
Ick moest door hagel ende ande sneeGa naar voetnoot(225)
 
Die Weerdt wou my niet borghen

Maar veruit de meeste liefdesliederen vinden hun oorsprong in het verstoten of bedrogen worden door de geliefde. De rondelen uit het tafelspel van dEen en dAnder (34) bieden er prachtige voorbeelden van. Terwijl het ene personage de rol van klagende minnaar op zich neemt, geeft het andere hem spottend de raad zich een andere dame te zoeken. Op de klacht van dEen ‘Troeren soo moet ick nacht ende dach’ (vzn. 50-57), volgt prompt het antwoord van dAnder: ‘Als ghij seeker wel moecht, arm venussnapperken’. De verzuchting ‘Een Aerdich vrouken heeft myn doerwont//och mocht ick eens cussen haer rooder mont’ (vzn. 99-106), lokt de repliek uit: ‘Waij neen ghij vrient het sal een ander weesen’. ‘Een verlooren/twee vuijtvercooren//prys ick voortan’ (v. 173), ‘Laetse varen, laetse varen’ (v. 26) en ‘weijnter niet om kiest een ander greyne’ (v. 199), het zijn alle raadgevingen waarvoor de treurende minnaar doof blijft. Veel liever gaat hij zichzelf kwellen met de gedachte ‘Dat sy een ander vryer heyt// Die liever sy wil spreken’ (vzn. 44-45) zoals de Boer in het tafelspel van Een Droncken Boer die uut vryen gaet (86).

Hoezeer hij zich ook afvraagt ‘wat de oorsaeck (mach) zijn van sulcke droeff ghedachten’ (vzn. 46-47), toch hoopt hij nog dat ‘Verlicht sou worden therte zwaer’ (v. 53). Het tweede liedje uit hetzelfde tafelspel (vzn. 85-87) bevestigt zijn angstige overpeinzingen:

 
Om mijn Lieffgen te spreken
 
Ben ick soo veerd ghebracht,
 
Doch tschijnt sy my niet en acht,

Hoewel zijn vrijagie geheel ‘te niet’ loopt, kan hij zijn ‘Princesse wreet van moede’ toch niet, zoals het de hoofse minnaar past, verantwoordelijk stellen voor zijn mislukking:

[pagina 430]
[p. 430]
 
Ick neemt van u int goede
 
Maer denct eert is te laet
 
Hoet my u dienaer gaet

Een tikkeltje verwijtend klinkt toch een van de wijsjes (vzn. 130-133) in het tafelspel van Blijde Ghelaet (96):

 
Schoon lief hoe meuchdy mijns vergete(n)
 
In also corter stont
 
Wat letsel mach u aen my gebreken
 
Schoon boelken makes my cont

Zelden ontmoeten we in de liederen der tafelspelen onomwonden liefdesverklaringen:

 
Hechjen ick heb v also lieff
 
So doen ick willen teppers niet,
 
Ghy weet wel hou,
 
Sus mijn lieff hout mondeken tou/
 
Dit bid ick ouGa naar voetnoot(226)

of liefdesliederen die de beschrijving ‘vrolijk samenzijn’ verdienen zoals het fragment van ‘Tant que vivray’ (vzn. 103-108) uit het tafelspel van Een Cramer met drollighe liedekens (119) of een ander (vzn. 31-35) uit hetzelfde spel:

 
Mijn lief en boel, sy had een rocxken an
 
T'rocxke(n) dat was heure, de ploye(n) ware(n) mijn/
 
Wy ploydent in malcanderen,
 
Den eenen ployt den anderen,
 
Het moest gheployet zijnGa naar voetnoot(227)

Tot de wachterliederen kunnen we een liedje rekenen (vzn. 17-20) uit hetzelfde tafelspel waarin de geliefden de raad krijgen ‘dat wachterken te vriende te houden’. Feestliederen, dans- en drinkliederen zullen in de tafelspelen die toch bij allerlei feestelijke gebeurtenissen werden opgevoerd, wel niet ontbroken hebben. Een algemene oproep tot vreugde

[pagina 431]
[p. 431]

is zeker op zijn plaats bij de aanvang van het tafelspel van Prijs der Vruechden (44):

 
Compt nv wilt verjolysen//en niet syn beureest
 
maer laet v hert oprijsen//verheucht al inden geest
 
ghij die hier syt ter feest//wilt vruecht met myn nv prijsen
 
op dat ghij vroolick weestGa naar voetnoot(228)

Talrijk zijn de aansporingen tot drinken: ‘Drinct nv al vry groote tuegen...drinct sat als suegen...tsal u niet schaen’ (40) of ‘Siet dat ghy in tijts ter herberghe gaet//Eer dat een ander v plaetse beslaet’ (119) of nog ‘dus moetmen dan veghen//Het bierken te deghen, soo langhe ment heeft’ (82)Ga naar voetnoot(229). Zonder scrupules of omwegen horen we in de drinkliederen de lof van het bier, ‘vant Delfsche nat’ (82) of van het ‘kannekijn’ uit het lied waarmee Kees Knol het gelijknamige tafelspel inzet (110):

 
Kanne mijn lieve kannekijk
 
Ick heb gheen liever lief als dijn/
 
En altijt heb ick dorst/en altijt heb ick dorst (vzn. 3-5)

Opvallend is dat het vooral de boeren zijn die drinkliederen vertolkenGa naar voetnoot(230). Het wekt dan ook geen verwondering dat de soldaat uit Kijck inde Krijch (54) de drankzucht van deze sociale klasse aan de kaak stelt:

 
Heij dat de wijn soo diere is
 
dat doen de besuckte,, bedruckte,
 
behenckte, bewenckte,, bekrenckte,, boeren
 
sij suijpen zich vol,, sij rasen zich dol
 
en makent al in roeren.
 
loop boeren loop gij karels loop
 
behenckte,, bewenckte bekrenckten hoop
[pagina 432]
[p. 432]
 
loopt melcken uwe koe
 
en hebt sint felten toe toe toeGa naar voetnoot(231)

Verwant met de drinkliederen zijn de gildeliederen. De gildekens die ‘de geest van vrolijkheid, feestelijkheid en fantasie belichamen’Ga naar voetnoot(232) zullen wel door gezellige samenkomsten met tafelspelen zijn aangelokt. Traditioneel in hun liederen zijn de allusies op de netelige positie waarin ze zichzelf door hun onbekommerde leventje hebben gebracht. ‘De zelfgenoegzame burger maakt de gilde tot zot of nar, dit wil zeggen tot iemand die tegen alle reden en redelijkheid in zijn eigen ondergang tegemoet snelt’Ga naar voetnoot(233), vandaar ook dat er in het tafelspel van Groten Honger ende Goeden Appetijt (33) sprake is van ‘doorde’, de orde der narren:

 
Eenen eesel sullen wij coopen
 
die sal draegen wyff en kint
 
achter lant soo sullen wij loopen
 
daermen die groote sticcken vint
 
compt in doorde wel gedaen
 
ghij sult certeyn met corte wootden
 
een schotel met een cnoop ontfaenGa naar voetnoot(234)

Op dezelfde wijze is er in een gildekenslied (vzn. 173-177) in Blijde Ghelaet (96) sprake van het ‘Huysken metten Crusken’ en krijgt het gildeken dat zijn fortuin al verbrast heeft de raad (vzn. 139-140): ‘En hebdy geen geldeken soete liefs liet//Soo blijft daer buyten ghy en dient my niet’. Tot dezelfde categorie behoort ook het bekende ‘Geldeloos ghy doet my pijn’ (vzn. 165-168), waarin het ‘geselleken’ zich met spijt zijn vroeger zalig leventje herinnert. Slechts één dansliedje werd in de tafelspelen overgeleverd, het lied uit De Sotslach (72) waarop wij in de voorgaande paragrafen reeds ingingenGa naar voetnoot(235) en dat bedoeld was om zoals het refrein meedeelt de eierdans te begeleiden. De sot danst daarbij voor ‘spelende op ee(n) tanghe ende singt op den voijs van adieu peronen en terwanen me’ (vzn. 298-308).

[pagina 433]
[p. 433]

Talrijker vertegenwoordigd zijn de spotliedjes: de ‘proper Meysgens fijn/ die geeren ghehiliket wilden zijn’ (vzn. 38-43), ‘Anneken’ die haar ‘eer mocht houwen’ (vzn. 76-80) en zelfs Neeltgen backers, het bruidje dat ‘so vuylen guyt ghetrout heeft’ (vzn. 207-212) worden in de wijsjes van de Cramer met drollighe liedekens (119) maar al te graag op de korrel genomen. Maar een gemakkelijk mikpunt vormt wel de geestelijkheid, de paters, broeders en nonnen die trouwens in de gehele komische literatuur van de Middeleeuwen niet ontbreken. Coigneau benoemde zelfs een reeks refreinen van het type tableau als kloosterrefreinenGa naar voetnoot(236). Zo klonken de wijsjes van de Vastelavont in het tafelspel van Vastelavont en Vasten (25) zeer ondeugend:

 
Den abt van sinte bernaert die heeft mij ontboden
 
Dat jck jn syn closter sou comen leuen naer syn geboden
 
En als jck jn syn closter quam hy leyde my op syn selle
 
Hy cust(en) my hier hy custen my daer tussen 2 schabellen

In een ander liedje komt ‘Bruer dierck’ voor die ‘ten boem op clam’ (vzn. 150-154) of heeft men het over ‘den Pater van sint-Truyen’ die ‘zijn nonnen te merct sou gaen cruyen’ (vzn. 111-115 van nr. 119). Een hele groep liederen, en het zijn vooral die welke de Cramer (119) te koop aanbiedt en die wellicht erg populair zullen zijn geweest, bevatten gewaagde allusies. Het gehele arsenaal van gebruikelijke sexueelscabreuze beeldspraak wordt er boven gehaald: we treffen er een smid aan ‘die een nagel in hare knie smeet’ (vzn. 184-186), een ‘soo Jonghen Cuypers knecht die corte slagen sloech’ (vzn. 156-159) en een minnaar die ‘door de boonen ginck Naect/naect/moedernaect’ (vzn. 189-196); er is sprake van de ‘lanteernen’ te ‘lappen’, van ‘op mijn bedde comen’ (vzn. 215-218) of van ‘het avont gespeel dat een jonge meysgen wel so cleynen kintgen draghen doet’ (vzn. 151-153)Ga naar voetnoot(237). De resultaten laten ook in de liederen niet op zich wachten (vzn. 176-181):

 
O vrouwe, vrouwe, vrouwe,
 
Dit heefter gedaen uwen soon
 
Maer datter mijn dochter niet pissen en can
 
So syder wel was ghewoon:
 
Sy pleeghet te losen in een cleyn sausier
 
Nv can sy't niet doen in een grooten mortier

of veel directer (vzn. 84-87):

 
Comt my niet meer so na so hy
 
Ghy sack ghy pry
[pagina 434]
[p. 434]
 
Comt my niet meer so na so by
 
Ghy weet wel waer

Scabreus is waarschijnlijk ook een lied uit de Cramer met drollighe liedekens (119) waarvan een fragment luidt (vzn. 61-65):

 
Den ruyter heeft zijne(n) ttommelstoc genome(n)Ga naar voetnoot(238)
 
Om eens te trommelen den dubbelen slach
 
Wy zijn voor Terrowaen ghecomen/
 
Int gevecht/nu trommelt op zijn recht
 
Als een Overlantsen knecht.

Van de drie verhalende liederen welke we in ons corpus tafelspelen aantroffen, is alleen Van Pieronelle (119) tamelijk uitvoerig (vzn. 133-142) overgeleverd; in elk geval kan de lezer uit deze verzen gemakkelijk opmaken wat er aan voorafging. Van de overige is slechts een vers of een allusie opgenomenGa naar voetnoot(239). Twee liederen geven de toehoorders raad waar het om maatschappelijke relaties gaat. Het eerste uit het tafelspel van Wel vernoeght in Trouw (100) heeft betrekking op ‘thouwen dat buyten Ouders raet gheschiedt’. De zanger kiest onomwonden partij voor de ouders en keurt een dergelijke verbintenis ten zeerst af: ‘dan ist/wat heb ick doch ghedaen...Nu is mijn den koop berouwen/Och mochtmen weder ontrouwen’ (vzn. 145-164). Het tweede waarschuwt de huwelijkspartners, vooral de mannen: ‘wacht u van quade Wijven’ en ‘tracht altijd met macht//Om u Wijf te behaghen’ (vzn. 250-277), een passend lied in een tafelspel dat precies een crisismoment uit het huwelijk van Kees Knol en Neel Ians (110) behandelt. Van ernstige aard is ook het liedje waarmee in het tafelspel van De berch (vzn. 36-39) ‘Deuchdelic Voortstel als een pilgrem’ zijn intrede doet:

 
Wanneer my de doot crycht jn zyn beryt
 
So wort myn wandelen/ al ghedaen.
 
Helpt my Maria ghebenedyt.
 
Christus wilt my bystaen.

De beide kerstliederen die de herders in het tafelspel van Een Kuijper ende drie Herders (26) ten beste geven, vertonen grote overeenkomst met de bekende kerst- en nieuwjaarsliederen. Op triomfantelijke toon wordt de overwinning van het kind Jezus over de satan en het kwaad bezongen: ‘Compt laet ons triumpheren//en singen met Jolyt’ (vzn. 291-331) en ‘Weest nv verblyt seer bouen maeten...want tonser baeten // gesent is openbaer//een kint vuyt caritaten/in dit soete nyewe Jaer’ (vzn. 25-43). In deze liederen wordt het verband gelegd tussen de geboorte van het kind en het nieuwe jaar, wat ook in andere kerst-

[pagina 435]
[p. 435]

liederen een constante isGa naar voetnoot(240). Immers ‘het kerst- en nieuwjaarsmotief komen zelden gescheiden voor’Ga naar voetnoot(241). Uit een geheel andere hoek komt het liedje waarmee Godt Loondt in het gelijknamige presentspel (12) van de hervormingsgezinde rederijker Frans Fraet, de aandacht van het publiek opeist. Daarin vertelt hij hoe hij net ‘vanden Steen’ komt en er een ‘ledeken cleen’, een lid van een ketterse secte, heeft achtergelatenGa naar voetnoot(242). Hij impliceert in dit lied zijn sympathie voor deze vervolgde geloofsgemeenschap.

Aan het eind van het onderzoek naar de inhoud en de classificatie van de liederen in onze tafelspelen stellen wij vast dat we vertegenwoordigers aantreffen van zowat alle categorieën waarin liederen traditioneel werden ingedeeld: 31 minneliederen, 20 scabreuze of spotliederen, 13 drinkliederen, 4 gildekensliederen, 3 verhalende liederen, 2 kerstliederen, 2 maatschappelijke, 1 reformatorisch, 1 gebed, 1 danslied, 1 wachterlied en 8 liederen waarvan we onmogelijk kunnen opmaken tot welke groep zij behorenGa naar voetnoot(243).

Dat liederen in onze tafelspelen opduiken, spreekt vanzelf ook al maakten de rederijkers er minder gebruik van dan van rondelen en andere rijmschikkingen. ‘Liederen konden immers worden uitgevoerd bij danspartijen, bij gezellige samenkomsten, in huis of 's zomers in de tuinen bij feestjes en eetmalen’Ga naar voetnoot(244). Ze zijn dus uitermate geschikt om bij tafelspelen te worden vertolkt. Toch komen ze slechts in 25 spelen voor. Zeer gering is ook het aantal liederen waarvan we over de volledige tekst beschikken; de meeste liederen zijn fragmentarisch overgeleverd. Hierbij kunnen we de interessante vraag stellen of de liederen in hun geheel werden gezongen, zelfs al beschikken we slechts over een paar woorden of verzen van het bewuste lied. ‘Zong men bij de uitvoering van het lied maar 1 strofe ofwel meerdere achtereen’?Ga naar voetnoot(245). Was de uitvoering vokaal of instrumentaal of beide en welke gedeelten van het lied werden vokaal of instrumentaal gebracht?Ga naar voetnoot(246). Op al deze vragen moeten we bij gebrek aan bewijsmateriaal het antwoord schuldig blijven. Over de bronnen of inspiratiemateriaal van een 30%

[pagina 436]
[p. 436]

van de liederen hebben we toch enige informatie kunnen verzamelen. Daaruit blijkt dat de rederijker soms bestaande liederen overneemt of aanpast, soms alleen de wijze gebruikt en daarop een tekst dicht of een contrafact maakt en wellicht ook vaak liederen zelf vervaardigt naar aanleiding van een specifieke gebeurtenis. Vaak bevatten deze liederen contemporaine gegevens. Een bewijs daarvoor biedt het liedje van de abt van Sint Bernaert in het tafelspel van Vastelavont en Vasten (25). Deze geestelijke nam van 9 september 1564 tot 15 augustus 1567 zijn functie waar en begon slechts in het begin van dat jaar door zijn calvinistische predikaties opspraak te verwekkenGa naar voetnoot(247).

Waar de rondelen en andere rijmschema's de handeling in het spel vaak op cruciale momenten onderstrepen of vergezellen, karakteriseren de liederen alleen de personages door wie ze vertolkt werden: de afgewezen minaar, de dronken boer, dansende zot of jubelende herders, of de situaties waarin deze figuren terecht zijn gekomen. Hun voornaamste rol echter blijft dat zij, evenals de rondelen en andere rijmschema's voor afwisseling en klank en kleur zorgen in de dramatische produktie van de rederijkers.

voetnoot(1)
J. Geurts, Bijdrage tot de Geschiedenis van het Rijm in de Nederlandsche Poëzie. Eerste deel, Gent, 1904, blz. 329.
voetnoot(2)
S.A.P.J.H. Iansen, Verkenningen in Matthijs Casteleins Const van Rhetoriken, Assen, 1971, blz. 121.
voetnoot(3)
Het diende daarom ook niet door beginnelingen beoefend te worden cfr. Iansen, Verkenningen, blz. 121 en 237 en Matthijs de Castelein, Const van Rhetoriken, blz. 52 str. 154-155. Pas na het beoefenen van balladen, rondelen, refreinen, liederen e.d., mag men zich wagen aan grotere gehelen als tafelspelen, esbatementen en spelen van zinne, str. 155:
 
Als ghy dit al vast hebt zoo ghy hier hoord
 
Dijn zinnen dan stoord met diedt steercker pasten:
 
Ghelijc den tapijtchier beghind an den boord
 
Gaet ghy met een tafel speelkin vootd,
 
Dan muechdy naer esbatementkins tasten:
 
Met die hem tot spelen van zinne rasten
 
Voughd u dan als saudt thoofd met wee betrueren:
 
Vvie eerst weerf anuerden te groote lasten
 
Zullen met Icaris alle ind zee versmueren
voetnoot(4)
Geurts, Bijdrage tot de Geschiedenis van het Rijm, I, blz. 327.
voetnoot(5)
88 basisspelen + 25 andere = 113 + de b-versies van de nrs. 42, 50 en 65 = 116 verschillende teksten qua rijmschema.
voetnoot(6)
Voor de term ‘overspringend’ cfr. Van Elslander, Het refrein blz. 92: rime batelée en Een esbatement van sMenschen Sin (ed. Inst. der RUGroningen). blz. 58: het stuk werd geschreven in gepaard rijm, verlengd met binnenrijm in het derde vers. Iansen, Verkenningen, blz. 129-130 en Geurts, Bijdrage tot de Geschiedenis van het Rijm, I, blz. 345: ‘overspringend’ rijm middenin de regel na het rijmpaar.
voetnoot(7)
Groep II: nrs. 26, 28, 45, 64, 115 en 34 en 119.
voetnoot(8)
Groep I: nrs. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 17, 18, 20, 24, 29, 50b, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 65, 65b, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 73, 74, 75, 76, 78, 79, 80, 87, 88, 89, 96, 99, 100, 102, 103, 106, 109, 112, 113, 116, 117.
voetnoot(9)
Groep Ib: nrs. 12, 15, 16, 19, 23, 30, 31, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 43, 44, 46, 48, 49, 50, 62, 72, 77, 81, 82, 83, 86, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 101, 105, 107, 110, 114.
voetnoot(10)
Groep Ic: nrs. 21, 22, 25, 27, 42, 42b, 47, 97, 108, 111.

voetnoot(11)
Wel dienen we erop te wijzen dat in nr. 67 vrij veel onregelmatigheden zoals onzuivere rijmen voorkomen.
voetnoot(12)
De alexandrijn werd na 1600 de overheersende versvorm in de dramatische kunst in de Nederlanden cfr. MEW, Haarlem-Antwerpen, 1980/2, dl. I, 85. Naast Jongeling en Wulps Leven (55) zijn ook de tafelspelen van Jacobus Celosse in Den Nederduytschen Helicon (1610) in alexandrijnen geschreven. Het zijn de drie enige voorbeelden van systematisch gebruik van deze versvorm in ons corpus.
voetnoot(13)
In geen van de zes tafelspelen is er meer dan 6 maal dubbel eindrijm, en 3 maal overspringend rijm. Gebroken regels: 3 × in nr. 116, 4 × in nr. 67 en 5 × in nr. 70. Voor de versnelling van het tempo door regelbreking cfr. Een esbatement van sMenschen Sin, blz. 93-94.
voetnoot(14)
Uit de tabel is gemakkelijk op te maken om welke spelen het gaat.
voetnoot(15)
De nrs. 1, 7, 8, 61, 65b, 71, 74, 89 en 96, 56, 58.
voetnoot(16)
De nrs. 11, 17, 52, 66, 88, 100, 109.
voetnoot(17)
De nrs. 3, 4, 10.
voetnoot(18)
Cfr. Iansen, Verkenningen, blz. 281 waar zij alle rondelen in één (V) systeem samenbrengt, ‘daar die aan geheel eigen tegels gehoorzamen’.
voetnoot(19)
Bv. nr. 8 en 9 in Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 477 en 490 en nr. 72 in De Sotslach (ed. Lyna en Van Eeghem), blz. 46. Voor het lied als apart genre cfr. Iansen, Verkenningen, blz. 335-338.

voetnoot(20)
Hieronder verstaan we het verloop van het spel tussen begin en einde.
voetnoot(21)
We hebben de gevonden rijmschema's precies vergeleken met die welke M. de Castelein onderscheidt in De Const van Rhetoriken omdat hij kan gelden als ‘codificator’: hij zette om ‘in theorie wat iedereen al deed en wat hij zelf ook zijn leven lang in kamerverband en op gezag van ouderen gedaan had’ cfr. Iansen, Verkenningen, blz. 340. Bovendien konden wij dan beschikken over een grondige studie van deze rijmsystemen door Iansen die ze overzichtelijk indeelde in grondschema's en de uitbreidingsmogelijkheden per schema uitvoerig illustreerde. Zij streefde ‘naar een nieuwe methode van onderzoek, door het onmiskenbare verband tussen de rijmschema's onderling enigszins anders te benaderen dan tot nu toe gebruikelijk is geweest’ en onderzocht niet alleen het werk van De Castelein, maar ook dat van een aantal andere rederijkers en rhétoriqueurs cfr. Iansen, Verkenningen, blz. 277-278.
voetnoot(22)
Systeem V bevat de rondelen en VI een aantal schema's die niet binnen enige theorie vallen cfr. Iansen, Verkenningen, blz. 281.
voetnoot(23)
Hier aangegeven door cursief.
voetnoot(24)
Iansen, Verkenningen, blz. 281.

voetnoot(25)
Zowel de uitbreiding bc als bcb na R hebben we onder De Casteleins rijmschema's bij Iansen niet aangetroffen. In nr. 96 gaat het eigenlijk om een lied dat onmiddellijk op het rondeel volgt. Voor de liederen zie later.
voetnoot(26)
Na v. 116 is het grondschema gepaard rijmend. Voor v. 116 komen de gekruiste schikkingen voornamelijk voor als Patrija aan het woord is, de gepaarde wanneer er gedialogeerd wordt tussen Patrija, Re(s)publica en Lijbertas.
voetnoot(27)
Iansen, Verkenningen, blz. 311 nr. 105: abaab/bcc en blz. 315 nr. 120: abaab/bcbbc/cdccd/dedde.
voetnoot(28)
In dit tafelspel wordt deze aanspreektitel toch nog gebruikt in v. 286, v. 360, 379, 410 en 508 en is dus niet specifiek te beschouwen als variante van de ‘prince’ van het refrein.
voetnoot(29)
Iansen, Verkenningen, blz. 331.
voetnoot(30)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 490 vzn. 54-61.
voetnoot(31)
Lammens-Pikhaus, ‘Het tafelspel van een man en een wachter’, Jb. De Fonteine 1975/I, blz. 149 vzn. 1-10: b rijm gesonden, c rijm: geboden: is hier sprake van onzuiver rijm en dienen we het schema dan toch te noteren als aabaabbccc?
voetnoot(32)
Verz. Van der Morsch, fol. 116v-119v, resp. vzn. 30-32: Rachel: ab, Sot: bbc; vzn. 73-75: Sot: abb, Rachel b, Sot: b; vzn. 78-80: Sot: a, Thamar: a, Sara: a; vzn. 90-95: Rachel: abbc, Sot: cc; vzn. 105-107: Sot: abb, Sara: bc.
voetnoot(33)
De Bock, ‘Een presentspel’, Sp. d.L. 6 (1963), blz. 255-256 vzn. 204-222.
voetnoot(34)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 527 vzn. 125-146.

voetnoot(35)
Verz. TMB, Boek 1, fol. 114v-115v vzn. 18-29.
voetnoot(36)
Verz. TMB, Boek I, fol. 153r-154r vzn. 266-292.
voetnoot(37)
Iansen, Verkenningen, blz. 311 nr. II, 98 cfr. Drie Eenlingen, fol. A1v.
voetnoot(38)
Chant Royal: cfr. WP6 V, 718: een laatmiddeleeuwse Franse lyrische dichtvorm bestaande uit 5 coupletten van elf regels met als schema abab/ccd/dede waarvan de laatste terugkomt cfr. ook S. Eringa, La Renaissance et les Rhétoriqueurs Néerlandais, Amsterdam. 1920, blz. 66-67: ‘Le Chant Royal, dit Thomas Sebillet dans son Art poétique françoys. n'est autre chose qu'une Balade surmontant la Balade commune, en nombre de coupletz et en gravité de matière...sa structure est de cinq coupletz unisones en rymes, et égaus en nombre de vers ne plus ne moins qu'en la Balade: et d'un envoi de moins vers’.
voetnoot(39)
Verz. TMB, Boek I, fol. 173r v. 211 en fol. 173v v. 235.
voetnoot(40)
Verz. TMB, Boek I, fol. 173r-174r vzn. 210-265.
voetnoot(41)
Verz. TMB, Boek I, fol. 47r vzn. 34-47.
voetnoot(42)
Daarbij doet het laatste vers van het rondeel dienst als eerste g-vers in de volgende schikking.
voetnoot(43)
Verz. TMB, Boek I, fol. 168r vzn. 57-68.
voetnoot(44)
Een Tafel spel van Meester Kackadoris, fol. B5rv, vzn. 270-275. Cfr. ook het tafelspel van Aert van Idelheyt (50), Verz. TMB, Boek I, fol. 187v aabab/bcc.
voetnoot(45)
Declaratie, fol. H8r vzn. 277-288.
voetnoot(46)
Een Tafel spel van Meester Kackadoris, fol. D4r vzn. 122-134.
voetnoot(47)
In beide groepen 13/15.

voetnoot(48)
Rekenen we de spelen zonder afwisseling erbij dan krijgen we voor Ia 1,9 × afwiss., Ib: 2,5 en Ic: 1,7.

voetnoot(49)
Verz. TMB, Boek I, fol. 113v-114r vzn. 297-305.
voetnoot(50)
Eringa, La Renaissance, blz. 221: voorbeelden hiervan zijn te vinden bij Mellin de Saint-Gelays, Marot, Ronsard en in Lucas d'Heeres gedicht Van de droufheyt eens quidams uit Den Hof en Boomgaerd der Poesiën cfr. D'Heere, Den Hof en Boomgaerd der Poesiën. Met inleiding en aantekeningen door W. Waterschoot, Zwolle, 1969, blz. 43.
voetnoot(51)
Dit is ook het resultaat waartoe K. Iwema komt bij de bespreking van ‘Cornelis van Ghistele “Van Eneas en Dido”. Twee amoureuze spelen uit de zestiende eeuw, uitgegeven met inleiding en aantekeningen’, Jb. De Fonteine 1982-83, blz. 135: ‘in het gepaarde rijmschema is de eenvoudigste verbizondering...het gekruist tijmschema zondermeer’.

voetnoot(52)
Verz. TMB, Boek F, resp. fol. 184v vzn. 9-23.
voetnoot(53)
Verz. TMB, Boek F, fol. 188v vzn. 332-336.
voetnoot(54)
Gepaard rijmende verzen komen vooral terwille van de clausverbinding voor. In de vzn. 153-186 op fol. 16v-17v en vzn. 235-249 op fol. 29rv, waar het gepaard rijm langer wordt aangehouden, is dit niet het geval. De gepaard rijmende verzen 258-264 op fol. 20r volgen gewoon op het slotrondeel, waarna enkele gekruist rijmende verzen (265-269) en een viertal gepaarde het gehele spel afsluiten. In het gekruiste grondschema van Idel Gepeijns (28) wordt de clausverbinding tot stand gebracht door de rijmklank van het laatste vers te herhalen in een half vers en in het eerste rijm van de volgende gekruiste schikking zodat we bij clauswisseling vaak kunnen noteren ababbbcbc etc. efef ffgfg. Dit komt voor in de vzn. 17-19 (fol. 12r), 35-37 (fol. 12v), 49-50 (fol. 13r), 75-76 (fol. 14r). Soms eindigt een claus met een onvolledige gekruiste schikking en komt de verbinding met de volgende claus op dezelfde wijze tot stand maar vormt het eerste vers van de volgende claus het begin van een nieuwe gekruiste schikking. Bijvoorbeeld: x: ababbcc y: cdcd. Dit is het geval in vzn. 41-42 (fol. 13r), 51-52 (fol. 13v), 81-82 (fol. 14r), 95-96 (fol. 14v-15r), 110-111 (fol. 15r), 113-115 (fol. 16r), 144-145 (fol. 16rv), 208-209 (fol. 18r). Dat er in vrij regelmatige schema's onregelmatigheden optreden vanwege de clausverbinding, konden we ook al vaststellen in tafelspelen met gepaard rijmend grondschema. Zo treedt in het tafelspel van Ruijdt Verstant en Rachel (52) 13x een verdubbeling van de rijmklank op terwille van de clausverbinding. De verschillende wijzen waarop dit gebeurt, zijn het best schematisch aan te duiden waarbij x, y, z de verschillende personages voorstellen, abc de rijmklanken. Op fol. 116r van de Verz. Van der Morsch vzn. 19-20 noteren we
x_a, op fol. 119r vzn. 73-77: x_a
_a _a
y_ a y_ a
_b x_ a
_b

 

op fol. 119r vzn. 105-107: x_a, op fol. 123r vzn. 233-35: x_a
y_a y_a
x_ z_
_ a y_ a
_b _b

 

op fol. 116v vzn. 30-32: x_a, op fol. 119rv vzn. 78-80 en
y_a
_a

 

op fol. 119v vzn. 120-122: x_a, op fol. 120v vzn. 151-153
y_a
x/z_a

 

en op fol. 121r vzn. 163-165: x_a of x_a
_a y_a
y_a _a

 

op fol. 121r vzn. 172-174, fol. 128r vzn. 363-365, fol. 129r vzn. 400-402 en fol. 128v vzn. 349-350: x_a
y_a
_
x_a

 


We verwijzen hierbij naar de paragtafen gewijd aan clausverbinding en regelbreking in Een esbatement van sMenschen Sin, blz. 73-94. In het tafelspel van Meest Elcken en dOnruste Conscientie (19) dat tot groep Ib behoort en dus een gepaard rijmend grondschema heeft met een overspringend rijm in het derde (of hier soms vierde) vers, werd systematisch overal bij clausverbinding de rijmklank verdubbeld en wel op de volgende
wijze: x_a
_ a
y_ a
_a

 


zodat we hier vier maal dezelfde rijmklank kunnen noteren.
voetnoot(55)
Verz. TMB, Boek I, fol. 164 v. 134.
voetnoot(56)
Verz. TMB, Boek I, fol. 16v vzn. 150-153. V. 149, eigenlijk het eerste vers van de monoloog, sluit als gepaard vers nog aan bij de vorige. V. 153 vormt als laatste van de gekruiste verzen ook het eerste van een gepaard rijmende set.
voetnoot(57)
Ook hier houdt dit vaak verband met de clausverbinding. Zo eindigt een claus bv. op een gepaard rijm (fol. 136v vzn. 25-26) of op een onvolledige gekruiste schikking (fol. 144r vzn. 270-275) terwijl de volgende claus met een nieuwe gekruiste schikking aanvangt. Of soms eindigt een claus met een gekruiste schikking waaraan nog een half vers werd toegevoegd dat echter geen invloed uitoefent op het grondschema (fol. 137v vzn. 54-55): abab/bcbcx/cdcd etc.
voetnoot(58)
Met uitzondering van enkele gepaard rijmende verzen: op fol. 140v vzn. 158-162 waarin Versochte de lof van het huwelijk en van een trouwe ega bezingt en op fol. 143v vzn. 260-262 (3 × dezelfde rijmklank) waat Versochte, gevraagd naar het geschenk, dit te voorschijn haalt.

voetnoot(59)
Cfr. Verz. TMB, Boek I, fol. 176v vzn. 50-60 alleen daar ontbreekt de aanduiding ‘Deen singt’, die elders voor elk rondeel voorkomt.
voetnoot(60)
Bij nader onderzoek stelden wij vast dat de vijftienregelige strofen eigenlijk strofen van refreinen zijn. Zo horen vzn. 11-25, 60-33, 109-123 en v. 158-172 samen: dit is het refrein van Deen: 4 strofen van 15 regels met het schema aaaabaaaabbcbcc, op de stok ‘watmen myn seyde Jck en geloofdes niet’ en waarvan de 4de strofe aanvangt met Ick bekenne fraeye prince. Daarnaast vormen de vzn. 35-49, 84-98, 133-147, 183-197 het refrein van Dander: 4 strofen van 15 regels met hetzelfde schema: aaaabaaaabbcbcc, op de stok: ‘hadt ghys vus gewacht / men seydes u als vrint’ (alleen de 3de strofe heeft als eindregel: ‘maer haer Jonste ghy draeght / die u niet bemint’. Wellicht is hier een regel weggevallen). Ook hier wordt in de beginregel van de laatste strofe de ‘amoureuse Prince’ vermeld. Zo wordt het tafelspel gevormd door afwisselend: Rondeel-strofe I Refr. I - rondeel-strofe 1 Refr. II - R - R I str. 2 - R - R II str. 2 - R - R I str. 3 - R - R II str. 3 - R - R I str. 4 - R - R II str. 4 - R.
voetnoot(61)
Slechts één toespeling nl. op fol. 80v v. 198 van verz. TMB, Boek I.
voetnoot(62)
Van Breughel, De Kluchten (ed. Van Leuvensteijn), II, blz. 257 v. 10 en 258 vzn. 44-45.
voetnoot(63)
Met uitzondering van Van Breughel, De Kluchten (ed. Van Leuvensteijn), II, blz. 259 vzn. 133-142: waar we een strofe van 10 verzen vinden: abcdcdefgf. Op de 31 liederen komen we later terug.

voetnoot(64)
Cfr. Hummelen, De sinnekens, blz. 74-81, De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele, blz. 173-193.
voetnoot(65)
Mak, De rederijkers, blz. 22 en De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele, blz. 192 noot 47.
voetnoot(66)
De 150 rondelen zijn verdeeld in 72 + 1 = 73 beginrondelen, 16 + 7 = 23 middenrondelen, en 53 + 1 = 54 eindrondelen. In één tafelspel kunnen meer dan één begin-, midden-, of eindrondeel voorkomen. Eigenlijk zijn er 141 + 9 rondelen uit het tafelspel van dEen en dAnder (34) = 150.
voetnoot(67)
Dit betekent dat het laatste vers van een BR zal rijmen met het volgende, het eerste van een ER met het vorige. Voor de middenrondelen (en enkele slotrondelen) rijmt het eerste vers met het vorige, het laatste met het volgende. Cfr. Hummelen, De sinnekens, blz. 74-75: normaal is het verder dat de eerste regel na het rondeel ook nog rijm heeft. Ook Geurts, Bijdrage tot de Geschiedenis van het rijm, I, blz. 343 spreekt in dit verband over de ‘staartregel’. Bij voorbeeld Gheest van Amoureusheden (50b) in Den handel der Amoureusheyt, fol. R4v-R5r en Locht, Aerde en Mensche (79) en 't Vyer en 't Water (80) in Den Nederduytschen Helicon, resp. blz. 166-167 en 180-181. Voorbeelden van ingeschakelde slotrondelen en middenrondelen waarbij het eerste vers rijmt op het voorgaande zijn Jonstige Minne en boerdelick Weesen (49) in verz. TMB. Boek I, fol. 172r en de nrs. 28, 30, 32, 33, 40 en 41 in dezelfde verzameling Boek I, resp. fol. 19v, 45r, 66v, 74v, 102r, 104r. Een voorbeeld van een volledig geïntegreerd rondeel biedt Een Quacksalver ende een Boer (47) in verz. TMB, Boek I, fol. 139rv:
 
Versochte
 
Wijsheyt...met een vroolick gemoet/sonder eenich blamacij
 
Onbedochte
 
Wij groeten v met een vriendelycke salutacie
 
en wenschen v tot welvaert en voorspoet
 
Sorgeloos
 
Oick gerustheyt van herten tot aller stacie
 
Onbedochte
 
Wij groeten v met een vriendelijcke salutacie
 
Sorgeloos
 
En dat v moet verscynen goodts wondere gratie
 
met een deuchdelick leuen oprecht en goet
 
Onbedocht
 
Wij groeten v met een vriendelijcke salutacie
 
en wenschen v toe welvaert en voorspoet
 
Versochte
 
Wat ist mijn vrienden dat v dus trueren doet

Vrijwel alle rondelen zijn ingeschakeld in het rijmschema. Is dit niet het geval dan kunnen zij 1) ofwel voorafgegaan of gevolgd worden door een andere afwijkende schikking of strofische vorm zoals bij voorbeeld in het tafelspel van Soet en Suer (108) in het Cruyt-hofken, fol. A1v of de rondelen in dEen en dAnder (34) welke steeds volgen op een schikking aaaabaaaabbcbcc en die in het begin niet maar aan het einde wel ingeschakeld zijn cfr. verz. TMB. Boek I, fol. 75v, 76v, 77r, 77v, 78v, 79r, 80r, 80v. Andere voorbeelden zijn nr. 49 waar het tweede MR ingeschakeld werd in het ‘sotte mandaet’ met gekruist rijmschema verz. TMB, Boek I, fol. 174r en nr. 50b waar het BR volgt op de schikking ababbcbccdedeefeff/gghgghhiijiijj en dus alleen voor het eind is ingeschakeld, Den handel der Amoureusheyt, fol. R 4v. 2) ofwel zijn de rondelen niet ingeschakeld omdat een nieuw personage ten tonele verschijnt en er zo een onderbreking in het gewone rijmschema is, zoals in het tafelspel van Kees Knol en Neel Jans (110) waar het MR door Neel Jans onmiddellijk na haar intrede wordt uitgesproken in Nieu Tafelspel, fol. A2v of in het tafelspel van Moetwilligh Bedryf (94) in het TafelSpel van Jaep-selden-t'huys, fol. A8v waar de boer in een terzijde het drinkrondeel voor zijn rekening neemt. Ook rijmt in het tafelspel van Meer Hopen dan Twijffelen (89) in Den handel der Amoureusheyt, fol. T8r het eerste vers van het tweede MR niet met het vorige omdat meer Twijffelen zijn intrede doet. Voor de aansluiting van strofische vormen bij het eropvolgende deel cfr. Een esbatement van sMenschen Sin, blz. 62. Slechts een zevental of 4% van de 150 rondelen zijn niet in het rijmschema ingeschakeld zonder dat de hierboven beschreven omstandigheden een rol spelen. Het zijn: nr. 31 ER (verz. TMB, Boek I, fol. 54v), nr. 38 (TMB, Boek I, fol. 94v), nr. 46 (TMB, Boek I, fol. 153r), nr. 52 (verz. Van der Morsch, fol. 121r), nr. 80 (Den Nederduytschen Helicon, blz. 181), nr. 89 (Den handel der Amoureusheyt, fol. T8r) het derde BR. Al deze rondelen zijn met het beginvers niet, met het eindvers wel ingeschakeld in het rijmschema. In het nr. 52 is her tweede ER helemaal niet ingeschakeld (Van der Morsch, fol. 129v-130r). Ook voor de in de onderzochte teksten voorkomende andere afwijkingen op het grondschema (behalve de liederen) gelden dezelfde voorwaarden voor het al dan niet ingeschakeld zijn in het rijmschema van de tekst. Ook hier vonden we slechts één keer een niet ingeschakelde strofische vorm zonder dat de voorwaarden daartoe vervuld werden. Op 72 afwijkingen is dit slechts 1,37%. Niet ingeschakeld zijn namelijk de openingsverzen van De thien excelentien des houwelycx (74) waar aabccbddbeebffbggbhhb gevolgd wordt door twee gepaard rijmende verzen (niet door bi/i, wel door ii/i), waarbij de rijmklank in het volgende vers vanwege de clauswisseling nogmaals wordt herhaald, alvorens tot het gewone gepaard rijmende schema over te gaan.
voetnoot(68)
Hummelen, De sinnekens, blz. 74.
voetnoot(69)
Hummelen, De sinnekens, blz. 78.
voetnoot(70)
De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele, blz. 180. Cfr. H. Chatelain. Recherches sur le vers français au XVe siecle. Rimes, mètres et strophes, Genève, 1974 (herdruk Parijs, 1907), blz. 219.
voetnoot(71)
Stutterheim, Twee onbekende tafelspelen, blz. 21-22, fol. Blv vzn. 1-14. In een gedrukte versie van dit spel in Een Tafel spel van Meester Kackadoris, fol. B1v vzn. 1-4 luidt de begroeting:
Dus ghy Heeren myn salutatie/ a
So dat ghy moecht mercken zijn goede gratie a
Met zijnen geest/ aldermeest in alle percken b
Wil v verstercken ghy constige natie a
Hy die crachtich en machtich is in alle zijn wercken b

 


cfr. nog het tafelspel van Een Man en een Wachter (66) in Lammens-Pikhaus, ‘Het Tafelspel van een man en een wachter’ Jb. De Fonteine 1975/I, blz. 149 vzn. 1-10 waar op dezelfde wijze de zegen van God wordt afgesmeekt voor het gezelschap.
voetnoot(72)
Verz. Van der Morsch, fol. 210v vzn. 1-5.
voetnoot(73)
Everaert. Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 490 vzn. 54-61. Ook in de loop van de tekst maar eveneens met begroetingsfunctie vinden we 6 vierregelige strofen (abab) in het tafelspel van Grooten Honger ende Goeden Appetijt (33) in verz. TMB, Boek I, fol. 71v-72r vzn. 130-153 waarvan de beginregels telkens luiden: ‘Die heer der heeren wil u seegenen’, ‘Hij die Adam beloofde...’, ‘Hy die Abraham was doer syn genaede betaedich...’, ‘Hy die David tot een coninck...geroepen heeft...’ en de twee laatste regels: ‘Ghy gilden’, ‘Ghy en moechtons geensins onbeeren// heeren...’.
voetnoot(74)
Ellerbroek-Forruin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 196-197 vzn. 1-45.
voetnoot(75)
Verz. TMB, Boek I, fol. 11v vzn. 1-6.
voetnoot(76)
De Keyser, Het onuitgegeven Tafelspel van Al Hoy, blz. 1 vzn. 1-26. Vergelijkbaar hiermee is de lange beginmonoloog van de Letter in het tafelspel van De Letter en de Geest (61) in Kalff, ‘Wouter Verhee’, T.N.T.L. 5 (1885), blz. 157 vzn. 1-25 waarin de noodzakelijke wendingen ais ‘Ick ben bekant..’ en ‘Ick ben de leermeester’ legio zijn.
voetnoot(77)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 453 vzn. 9-12; cfr. nr. 21 verz. Wils, fol. 8r vzn. 1-4 (abab) en nr. 25 in verz. Wils, fol. 147v vzn. 151-155 (abbbc).
voetnoot(78)
Verz. TMB, Boek I, fol. 104v vzn. 1-6.
voetnoot(79)
Drie Eenlingen, fol. A1v vzn. 9-12 en 16-20..Cfr. Een Quacksalver en een Boer (47) in verz. TMB, Boek I, fol. 154v vzn. 9-21; nr. 90 in Een Tafel spel van Meester Kackadoris, fol. D4r vzn. 124-134; nr. 107 Een Quacksalver in Een Nieu Refereyn Boeck blz. 152 vzn. 1-4; het rafelspel van Meester Canjart in Een Boertighe Clucht Ofte Een Tafelspel van...Meester Canjart, fol. A1r vzn. 1-8.
voetnoot(80)
Cfr. de paragrafen over het contact met het publiek.
voetnoot(81)
Verz. TMB, Boek I, fol. 46r vzn. 1-8; cfr. nr. 48 op fol. 162v: ‘Ou sick ou en wilt ghy van die coomen niet coopen’, nr. 41 op fol. 102v: ‘Ou ou seg ou isser niemant inde cou...’ en nr. 26 in verz. TMB, Boek F, fol. 183v: ‘Ou huisvrou isser niet te cuypen off te binnen’; cfr. Twee Sotten (17) in Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. 29: ‘ou ou es mijn heer niet thuijs’.
voetnoot(82)
Bij voorbeeld in De spigel (1), Orbaan, Bescheiden in Italië, blz. 276; Een Man ende een Wyf ghecleet up zij boerssche (14) in Leendertz, Middelnederlandsche dramatische poëzie, blz. 186 vzn. 1-8.
voetnoot(83)
Dboeck der amoreusheyt, fol. H2r vzn. 1-8.
voetnoot(84)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 235 vzn. 1-10.
voetnoot(85)
Verz. Wils, fol. 40r, vzn. 1-9.
voetnoot(86)
Gent Rijksarchief, Raad van Vlaanderen, hs. nr. 33438, fol. 9r vzn. 1-9.
voetnoot(87)
Verz. TMB, Boek I, fol. 21r vzn. 14-19.
voetnoot(88)
Verz. Van der Morsch, fol. 116r vzn. 12-21.
voetnoot(89)
Den handel der Amoureusheyt, fol. R4rv resp. v. 2 en v. 10.
voetnoot(90)
Cfr. (37) Redelick Verstant in TMB, Boek I, fol. 90r; Grooten Honger ende Goeden Appetijt (33) in TMB, Boek I, fol. 67v; Jaep Selden-t'huys in Tafel Spel van...Jaepselden-t'huys, fol. A1v cfr. Van Vloten, Het Nederlandsche kluchtspel, I, blz. 206.
voetnoot(91)
dEen en dAnder: verliefdheid bespot (34) in TMB, Boek I, fol. 15r; Niemans Eijghen en Mijselfs Onvrij (65a) in Den handel der Amoureusheyt, fol. H6v.
voetnoot(92)
Bij voorbeeld de twee rondelen van de bedelaars in nr. 32 in TMB, Boek I, fol. 56r; dat in nr. 4 De beke in Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 379; in Menich Bedruckt Herte en d'Arm Ghemeynte (105) in Declaratie, fol. G8v.
voetnoot(93)
Verz. TMB, Boek I, fol. 136r vzn. 1-6.
voetnoot(94)
Dboeck der amoreusheyt, fol. G4v vzn. 1-21.
voetnoot(95)
Verz. TMB, Boek I, fol. 47r vzn. 37-48.
voetnoot(96)
Drie Eenlingen, fol. B3r vzn. 1-4.
voetnoot(97)
Lammens-Pikhaus, ‘Een nog onbekend tafelspel’, Jb. De Fonteine 1980-81/II, blz. 120 vzn. 1-4 (abab).
voetnoot(98)
In het tafelspel van Patrija (58) worden tot v. 116 de monologen waarin dit personage een pleidooi pro domo houdt in gekruiste verzen weergegeven. Ook hier is de beginpositie in de tekst mede verantwoordelijk voor de afwijking van het rijmschema.
voetnoot(99)
Hummelen, De sinnekens, blz. 78. Op te merken valt dat in de tafelspelen de onenigheid tussen de personages veel vaker aan bod komt dan de eensgezindheid. Dit in tegenstelling met de rondelen door de sinnekens gesproken.
voetnoot(100)
Hummelen, De sinnekens, blz. 79.
voetnoot(101)
Cfr. verz. Van der Morsch, fol. 247v; Bot Verstant en Cloucken Geest (24) in verz. Wils, fol. 137r waar de personages eveneens om de voorrang strijden.
voetnoot(102)
Verz. Van der Morsch, fol. 170r.
voetnoot(103)
Den handel der Amoureusheyt, fol. 80v.
voetnoot(104)
Verz. TMB, Boek I, fol. 77v-78r.
voetnoot(105)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. 31-32 vzn. 55-62 cfr. vzn. 71-78.
voetnoot(106)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. 39 vzn. 185-186.
voetnoot(107)
Bij voorbeeld Den Aert van Idelheijt (50) in verz. TMB, Boek I, fol. 177v en (50b) in Den handel der Amoureusheyt, fol. R4v-R5r waar de beide rondelen beginnen met ‘Te velde te velde / Te hove te hove’, Boerdelic Pleghen ende Ghenoughelic Voortstel (3) Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 237; Herte, Ooghe en Wille (88), in Den handel der Amoureusheyt, fol. P5v.
voetnoot(108)
Bij voorbeeld Locht, Aerde en Mensche (79) en 't Vyer en 't Water (80) in Den Nederduytschen Helicon, resp. blz. 166-167 en 180-181.
voetnoot(109)
J. Geurts, Bijdrage tot de Geschiedenis van het Rijm, I, blz. 328. Cfr. Chatelain, Recherches sur le vers français, blz. 219: ‘ils (les rondeaux) semblent placés là, quand il va se produire ou quand il vient de se produire un fait, une nouvelle, une décision, un mouvement sur lequel l'attention du spectateur est plus particulièrement appelée’. Ook L. Müller in Das Rondel in den französischen Mirakelspielen und Mysterien des XV. und XVI. Jahrhunderts, Marburg, 1884 (Ausgaben und Abhandlungen aus dem Gebiete der romanischen Philologie veröffentlicht von E. Stengel. XXIV), blz. 70 had al opgemerkt: ‘Es sind dies meist wichtige Momente des Dramas, die in der Rondelform schärfer hervortreten und einen nachhaltigeren Eindruck im Publikum zurücklassen sollten’.
voetnoot(110)
Ruijdt Verstant en Rachel (52) in verz. Van der Morsch, fol. 129r; Tafel-Spel van...Jaep-Selden-t'huys, fol. A8r (94); Jonstige Minne en boerdelick Weesen (49) in verz. TMB, Boek I, fol. 172rv.
voetnoot(111)
Everaert. Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 385 vzn. 218-225.
voetnoot(112)
Cfr. Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15) in Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 196 vzn. 20-27 waar dit laatste personage zijn intrede doet; Meester Kackadoris (90) in Een Tafel spel van Meester Kackadoris, fol. A3r.
voetnoot(113)
Verz. TMB, Boek I, fol. 16v vzn. 144-149, fol. 18r vzn. 209-212.
voetnoot(114)
Cfr. Den handel der Amoureusheyt, fol. P5v-P6r vzn. 243-250 en verz. TMB, Boek I, fol. 139r vzn. 106-112.
voetnoot(115)
Verz. TMB, Boek I, fol. 139r vzn. 100-105. Onbedochte sluit hier met een variatie op het grondschema (abbaac) de scène af, waarop een nieuw personage Versochte Wijsheyt haar intrede doet met een nieuwe schikking. Ook de middenrondelen komen voor bij de intrede van een nieuwe personage.
voetnoot(116)
Van Breughel, De kluchten (ed. Van Leuvensteijn), II, blz. 238 vzn. 182-206.
voetnoot(117)
Een rondeel dat het aanbieden van geschenken vergezelt, treffen we aan in ‘Cornelis van Ghistele “Van Eneas en Dido”’, Jb. De Fonteine 1982-83, p. 136 en 181 vzn, 785-792 van het eerste spel.
voetnoot(118)
Respectievelijk in De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele, blz. 255-256 vzn. 207-256 (abbcccccddddeeeef) en in verz. TMB, Boek I, fol. 16v-17v vzn. 149-186 (aababbccbbcccdddeedeeeeffeeffffffffff). Cfr. nr. 66 in Lammens-Pikhaus. ‘Het tafelspel van een man en een wachter’. Jb. De Fonteine, 1975/I, blz. 160-161 vzn. 176-186 (abcddccefef).
voetnoot(119)
Verz. TMB. Boek I, fol. 174v vzn. 279-282.
voetnoot(120)
Verz. TMB, Boek I, fol. 173r-174r vzn. 210-254, vanwege de lengte van het ‘mandaet’ kwam een rondeel niet in aanmerking. het wordt er wel aan toegevoegd.
voetnoot(121)
Verz. TMB, Boek I, fol. 174r vzn. 255-262.
voetnoot(122)
Cfr. de paragrafen over het contact met het publiek.
voetnoot(123)
Cfr. Grooten Honger ende Goeden Appetijt (33) in verz. TMB, Boek I, fol. 74v en De Letter en de Geest (61) in Kalff, ‘Wouter Verhee’, T.N.T.L. 5 (1885), blz. 165-166 waar geschenken worden aangeboden.
voetnoot(124)
Cfr. De Vasten en de Vastenavont (64) in Van Vloten, Het Nederlandsche kluchtspel, I. blz. 215.
voetnoot(125)
Hierop werd gewezen door De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele, blz. 183: cfr. Idel Gepeijns ende Goede Wille in verz. TMB, Boek I, fol. 19v:
Ghij hebt seeker mennich hoff geschent
dus haestelick went // en wilt u versteecken
voetnoot(126)
Den handel der Amoureusheyt, fol. P7r (88).
voetnoot(127)
Bij voorbeeld afscheidnemen: nr. 91 in Tafel spel van Meester Kackadoris, fol. B5rv vzn. 270-275 (aababb); verz. TMB, Boek I, fol. 113v vzn. 298-305 (aaababcdd); verontschuldiging: nr. 105 in Declaratie, fol. H8r vzn. 277-286 (aababbcbcc); lof van de godheid: nr. 93 in Tafel-spel van Jaep-Selden-t'huys, fol. A5r vzn. 208-230; raad geven: nr. 46 in verz. TMB, Boek I, fol. 153r-154r vzn. 266-292 (gekruist).
voetnoot(128)
Verz. TMB, Boek I, fol. 134v-135r vzn. 350-361.
voetnoot(129)
Van Eeghem, ‘Het raadsel’, in VMA 1938, blz. 143-144 vzn. 316-384.
voetnoot(130)
Dboeck der amoureusheyt, fol. H1r vzn. 272-304.
voetnoot(131)
De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele, blz. 265 vzn. 438-473. Daarop volgen nog twee slotrondelen en enkele gepaard rijmende verzen.
voetnoot(132)
De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele, blz. 183 waar hij veronderstelt dat het rondeel vergezeld werd van mime, zang, dans en gebarenspel.
voetnoot(133)
Lammens-Pikhaus, ‘Het tafelspel van een man en een wachter’ Jb. De Fonteine 1975/I, blz. 149-163.
voetnoot(134)
Alleen de beginregels hiervan worden aangehaald: verz. TMB, Boek I, fol. 168v: Ick wil te lant vuytryden..., fol. 169r: Van myn heer van vallekesteyn, fol. 169v: Het voer een mannetgen vuyt om houte.
voetnoot(135)
Verz. TMB, Boek I, fol. 166r-176v.
voetnoot(136)
Cruyt-hofken, fol. A1v-4r.
voetnoot(137)
Verz. TMB, Boek F, fol. 184v-189r. De benaming refrein werd hier gekozen vanwege de drie strofen met prince, waarbij elke strofe hetzelfde rijmschema en dezelfde stokregel heeft. Refreinliederen hebben doorgaans minder lange strofen en ook de lengte van elk vers is beperkter; daarom hebben we hier een ‘refreinlied’, cfr. Coigneau, Refreinen in het Zotte, I, blz. 10-11.

voetnoot(138)
Müller, Das Rondel, (Ausgaben und Abhandlungen aus dem Gebiete der romanischen Philologie veröffentlicht von E. Stengel XXIV), blz. 5.
voetnoot(139)
Cfr. G. Raynaud, Rondeaux et autres poésies du XVe siècle publiés d'après le manuscrit de la Bibliothèque Nationale, Paris, 1889, blz. XXXV-VI; Chatelain, Recherches, blz. 199 en De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele, blz. 173 e.v. en voetnoot 2 op blz. 63.
voetnoot(140)
De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele. blz. 185; een ander danslied vinden we in De Sotslach (72) in Lyna en Van Eeghem, De Sotslach, blz. 46-47.
voetnoot(141)
Cfr. ook G. Lote, Histoire du vers français. Tome II. Première partie: Le moyen âge. II. La déclamation, art et versification, les formes lyriques, Paris, 1951, blz. 291.
voetnoot(142)
Müller, Das Rondel, blz. 55-56.
voetnoot(143)
Müller, Das Rondel, blz. 56.
voetnoot(144)
Dit in tegenstelling met wat De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele, blz. 185 beweert.
voetnoot(145)
Het nr. 29 in de verz. TMB, Boek I, fol. 46v. De dubbele schuine streep duidt het einde van de regel aan.
voetnoot(146)
Verz. TMB, Boek I, fol. 75v, 77r, 77v, 78v, 79r. 80r en 80v.
voetnoot(147)
Nr. 50 in verz. TMB, Boek II, fol. 177v.
voetnoot(148)
Iansen, Verkenningen, blz. 140 noot 1 en blz. 142 noot 3.
voetnoot(149)
MEW VII, 372-373. Voor de verschillende vormen cfr. Raynaud, Rondeaux, blz. XL en XLIII-LI; Chatelain. Recherches, blz. 200-212 en Lote, Histoire du vers français, blz. 290-304 en blz. 303: ‘Le Rondeau, développé de diverses manières, allongé, écourté ou altéré. a donc une longue histoite’
voetnoot(150)
In Frankrijk ziet men deze vorm van de XIIIde tot de XVIde eeuw naast andere vormen cfr. Raynaud, Rondeaux, blz. XLIV.
voetnoot(151)
Voor het wisselend regelaantal cfr. De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele, blz. 174 en 179: ‘op het oud Nederlands toneel verschijnt het altijd in zijn oude vorm van acht verzen’; wij corrigeren tot ‘bijna altijd’.
voetnoot(152)
Een Man ende een Wyf ghecleet up zij boerssche (14), Leendertz, Middelnederlandsche dramatische poëzie, blz. 186; cfr. het beginrondeel van Drie Sotten (18), Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. 51 vzn. 1-7; een begin- en eindrondeel van Meer Hopen dan Twijffelen (89), Den handel der Amoureusheyt, fol. S8 en V6; een middelrondeel van Moetwilligh Bedrijf (94) in Tafel-Spel van Jaep-selden-t'huys, fol. A8v; slotrondeel van Ghewonelicke Vruecht (13). Leendertz, Middelnederlandsche dramatische poëzie, blz. 184-185 vzn. 73-80.
voetnoot(153)
Kalff, ‘Wouter Verhee’, T.N.T.L. 5 (1885), blz. 168 en 174. Andere voorbeelden van rondelen met slechts zeven verzen zijn: beginrondeel van nr. 94 Moetwilligh Bedrijf in Tafel-Spel van Jaep-selden-t'huys, fol. A5v: Myns Zelfs Onvry (65b) in Den handel der Amoureusheyt, fol. H6v; begin- en eindrondeel van Een Marot Sot Geclap (40) in verz. TMB, Boek I, fol. 97v en 102r en het slorondeel van De Sorchfuldighe Mensche (20) in verz. Wils, fol. 5v. In de zes gevallen is er sprake van verkorting van het tweede couplet met weglating van hetzij het vers met a-rijm in de nrs. 20, (ER) 40 en 65b, hetzij het vers met b-rijm in de nrs. 40 (BR), 62 en 94.
voetnoot(154)
Raynaud, Rondeaux, blz. XLIII-XLIV en Lote, Histoire du vers français, blz. 291-292.
voetnoot(155)
Voorbeelden zijn: Menich Bedruckt Herte en d'Arm Ghemeynte (105) in Declaratie, fol. G8v of blz. 112. Ongherustich Sin en Gheveynst Herte (75) in Dboeck der amoreusheyt, 1583, blz. 113; Meest Elcken en dOnruste Conscientie (19) in verz. Lawet, fol. 10r en 4v, 16v; Locht, Aerde en Mensche (79) en t'Vyer en t'Water (80) in Den Nederduytschen Helicon, resp. blz. 166-167 en 180-181; Ruijdt Verstant en Rachel (52) in verz. Van der Morsch, fol. 129v-130r; Blijden Will en Sotte Cout (109) in Cruyt-hofken, fol. B4v-B5r; Dagelicx Onderwinden (31), Goet Jonstich Hart (43), Prijs der Vruechden (44), Goodts Goetheyt (46) in verz. TMB, Boek I, resp. fol. 54v, 124r, 124v-125r, 135v, 144v en 153r; Gheest van Amoureusheden (50ab) in Den handel der Amoureusheyt, fol. R4v-R5r en in verz. TMB, Boek I, fol. 177v; De zeven bloetsturthynghen (7) en Jubile (10) in Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 453 en 523 die ook als dubbelrondelen te beschouwen zijn als we de halve verzen als hele regels beschouwen. De nrs. 105 en 43 tellen als dubbelrondelen slechrs 14 in plaats van 16 verzen.
voetnoot(156)
Cfr. Lore, Histoire du vers français, II, blz. 293.
voetnoot(157)
Cfr. Raynaud, Rondeaux, blz. XL vermeldt bij het rondeau double twee types: ABAB/abAB/ababABAB en het nieuwe ABCD/abcAB/abcdABCD - wat trouwens niet helemaal overeenstemt met het schema van de Nederlandse dubbelrondelen - maar noemt bij de behandeling van deze rondeelvorm op blz. XLV geen voorbeelden; Chatelain, Recherches, blz. 208 daarentegen haalt bij de behandeling van rondelen met refreinen van vier regels veel meer voorbeelden aan en vermeldt onder ‘types divers’: ABCDabcA etc abcdA etc te vinden bij Wenceslas van Bohemen, hertog van Luxemburg en Brabant in Meliador van Froissart, (ed. A. Longnon, 1895-1899, (Soc. des Anc. textes) in 3 vol.) Ook in de Franse mirakel- en mysteriespelen welke Müller in Das Rondel onderzocht, werden geen schema's aangetroffen met refreinen op vier verschillende rijmen.
voetnoot(158)
Cfr. Const van Rhetoriken, blz. 65 waarbij Iansen opmerkt dat de aantallen van zowel de herhaalde als van de niet-herhaalde verzen verdubbeld zijn.
voetnoot(159)
Iansen, Verkenningen, blz. 144.
voetnoot(160)
Iansen, Verkenningen, blz. 144.
voetnoot(161)
Cfr. zijn referaat op het colloquium over ‘Liefde en Fortuna in de Nederlandse letteren van de late middeleeuwen’ gehouden te Gent op 23 november 1982, ‘De liefdeslyriek in het Gruuthuse-handschrift’, Jb. De Fonteine 1984 (XXXIV. Tweede reeks nr. 26), blz. 39-41.
voetnoot(162)
De gruuthuse-rondelen hebben echter geen 4 maar 3 verschillende rijmklanken: het schema is ABCabABabcABC.
voetnoot(163)
Geciteerd naar Lote, Histoire du vers français, II, blz. 296 waar ook een voorbeeld wordt vermeld; cfr. ook Iansen, Verkenningen, blz. 142.
voetnoot(164)
Wanneer men de halve verzen twee aan twee samen neemt vormen zij samen met het kwatrijn een perfect gewoon rondeel.
voetnoot(165)
Iansen, Verkenningen, blz. 143, cfr. Lote, Histoire du vers français, II, blz. 296-297.
voetnoot(166)
Dit zijn de middenrondelen in de nrs. 79 en 80 in Den Nederduytschen Helicon, resp. blz. 166-167 en 180-181, het middenrondeel in nr. 50 in verz. TMB, Boek I, fol. 177v en nr. 50b in Den handel der Amoureusheyt, fol. R4v-R5r, het MR in nr. 46 in verz. TMB, Boek I, fol. 153r en beginrondelen in nr. 109 in Cruyt-hofken, fol. B4v-B5r. Volgens de definitie en de voorbeelden die Hummelen, De sinnekens, blz. 76 in dit verband geeft, komen er in ons corpus geen tweelingrondelen voor. Hij omschrijft dergelijke rondelen als ‘een combinatie van twee (dubbel)rondelen door overeenkomende rijmwoorden verbonden’.
voetnoot(167)
Cfr. Verz. Van der Morsch, fol. 129v-130r van het nr. 52 tussen Sara, Thamar, Rachel en Sot.
voetnoot(168)
Hummelen, De sinnekens, blz. 81.
voetnoot(169)
Uut gesticht = uutgericht.
voetnoot(170)
Cfr. Onbedochte Jonckheijt (45) in verz. TMB, Boek I, fol. 144v.
voetnoot(171)
Dit is echter wel het geval in 61 van de 150 rondelen, dus in 41%.
voetnoot(172)
Bv. het beginrondeel van nr. 34 dEen en dAnder in verz. TMB, Boek I, fol. 75r. Cfr. Chatelain, Recherches, blz. 217 ‘Quant aux triolets, ceux où les deux vers du refrain sont dits par le même personnage sont infiniment plus nombreux que ceux où ces deux vers sont morcelés’.
voetnoot(173)
Hummelen, De sinnekens, blz. 77, bv. nr. 33 Grooten Honger en Goeden Appetijt in verz. TMB, Boek I. fol. 74v.
voetnoot(174)
Bv. nr. 59 Philosophische Scientie in verz. Van der Morsch, fol. 247v.
voetnoot(175)
Bv. nr. 16 Heijmelic Lijden in Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 195 vzn. 446-53.
voetnoot(176)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 435 vzn. 445-52. Chatelain, die aan de verdeling van het rondeel over verschillende personages een paragraaf wijdt in Recherches, blz. 217-218, zegt: ‘De tous ces modes variés de répartition de vers et de parties de vers je ne puis songer à donner une liste complète; elle serait sans intérêt, d'autant que beaucoup de ces formes ne se rencontrent qu'une fois, ne se rencontrent que par hasatd, les mêmes chez deux auteurs, du moins quand il s'agit de vers morcelés’. Wel kan hij een zekere symmetrie vaststellen bij het verdelen van het vers over verschillende personages, een symmetrie die we ook in de gebaren, de voordracht van de personages kunnen terugvinden in de tweede helft van de XVde eeuw en later.
voetnoot(177)
De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele, blz. 189.

voetnoot(178)
We hebben ze bij de rondelen behandeld, maar zullen hier pogen hun herkomst op te sporen.
voetnoot(179)
De 113 spelen bestaan uit de 88 basisspelen en de 25 andere tafelspelen.
voetnoot(180)
De 11 rondelen zijn die uit dEen en dAnder (34) vzn. 1-8, 26-32, 50-57, 74-81, 99-106, 124-131, 148-155, 173-180, 198-205, uit Myn Zelfs Onvry (65b) vzn. 1-8 en uit Dagelicxs Onderwinden (31) vzn. 27-34. De teksten van de liederen met aanduiding van de verzen binnen het tafelspel, hun herkomst, wijze en rijmschema, omvang en genre werden verzameld in de lijst van in tafelspelen voorkomende liederen (zie later).
voetnoot(181)
De hiervoor geraadpleegde werken werden in de lijst met liederenteksten vermeld. Verder vonden we geen informatie over onze liederen in R. Lenaerts, Het Nederlands polifonies lied in de zestiende eeuw, Mechelen, 1933, J.C.W. Le Jeune, Letterkundig Overzigt en Proeven van de Nederlandsche Volkszangen sedert de XVde eeuw, 's-Gravenhage, 1828, J.J. Mak, Dit is een Suuerlijc Boecxken. Het oudste gedrukte geestelijke liedboek in de Nederlanden naar het enig bekende exemplaar van de Antwerpse druk van 1508 in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage in facsimile uitgegeven, ingeleid en toegelicht, Antwerpen-Amsterdam, 1957, J.W. Muller, ‘Brokstukken van middeleeuwsche meerstemmige liederen’, T.N.T.L. 25 (1906), blz. 1-60, C.C. van de Graft, Middelnederlandsche historieliederen toegelicht en verklaard, Epe 1904, J.C.M. van Riemsdijk, De twee eerste musyckboekskens van Tielman Susato. Bijdrage tot het Nederlandsch Volkslied in de 16de eeuw, Amsterdam, 1880 (Overgedrukt uit het Tijdschrift der Vereeniging voor Noord-Nederlandse Muziekgeschiedenis, Deel III. aflev. 2), F.A. Snellaert, Oude en nieuwe liedjes bijeen verzameld. Tweede vermeerderde uitgave, met begeleiding voor piano door L. Hemelsoet, Gent-'s-Gravenhage, 1864. Ook was de heer F.H. Matter destijds bereid uir te zoeken of de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (Instituut voor dialectologie, volkskunde en naamkunde) in haar uitgebreid kaartsysteem over meer informatie beschikte in verband met onze liederen. De oogst bleek echter gering te zijn (brief dd. 18.4.75) en in de toestand is sindsdien weinig verandering gekomen.
voetnoot(182)
Dit zijn de liederen uit de nrs. 26 (2 ×), 72 (1 ×), 86 (2 ×), 100 (1 ×), 101 (1 ×), en 110 (1 ×).
voetnoot(183)
Lyna en Van Eeghem, De Sotslach, blz. 19 en 28 noot 33. Daar vermelden de auteurs dat Kuiper het lied plaatst in 1565-1566 zonder verder argumentatie Ook over de wijze deelt Kuiper niets mee. Misschien slaat het lied op de verwoesting van Terwaan in 1553, een thema dat in de literatuur vaak voorkwam cfr. D. Geirnaert, ‘Werk van Eduard de Dene in 16de-eeuwse drukken’, Jb. De Fonteine 1982-1983. blz. 246. Dit zou dan natuurlijk gevolgen hebben voor de datering van het tafelspel, dat dan zeker na 1553 moet worden geplaatst. Maar wellicht gaat het lied toch over het mislukte beleg van Peronen en Terwanen in 1535-1536 en 1537 zoals Lyna en Van Eeghem poneerden cfr. Die Historie ende het leuen vanden Aldermachtichsten ende victorieusten Roomschen Keyser Kaerle de vijfde van dien name...Eerstmael in Italiaansche sprake beschreuen /Door Alonzo de Ulloa / nu nieuwelijck in Nederlantsche Duytsche sprake overgheset. Thantwerpen, Inden Schilt van Bourgoignien inde Cammer-strate / by de Weduwe...Jan Stelsius, 1570 fol. N1v-N2r of blz. 97v-98r waar het beleg van deze beide steden samen vermeld wordt.
voetnoot(184)
E.T. Kuiper en P. Leendertz, Het Geuzenliedboek naar de oude drukken uit de nalatenschap van E.T. Kuiper uitgegeven. Eerste Deel. Zurphen, 1924, blz. 6.
voetnoot(185)
Cfr. brief van P.H. Matter dd. 18/4/1975. Als wijsaanduiding is het lied ‘Het Jaer is langher als den dach’ tamelijk populair geweest cfr. Van Breughel, De kluchten (ed. Van Leuvensteijn), III, blz. 508.
voetnoot(186)
Dezelfde voys kennen we als wijsaanduiding in Anthony Janssen, Christelijck vermaeck, Haarlem, 1645, blz. 184 voor een lied van Breughels strofevorm (brief Matter) cfr. Van Breughel, De kluchten (ed. Van Leuvensteijn), III, blz. 513-514 en ALB 1544: Het Antwerps Liedboek. 87 melodieën op teksten uit ‘Een Schoon Liedekens-Boeck’ van 1544 uitgegeven door K. Vellekoop en H. Wagenaar-Nolthenius met medewerking van W.P. Gerritsen en A.C. Hemmes-Hoogstadt. I. Liederen II. Commentaar, Amsterdam, 1972, Van Leuvensteijn echter meent dat deze veronderstelling onjuist is aangezien het lied een verschillende strofenbouw heeft.
voetnoot(187)
Contrafact of contrafactum (uit het Latijn contra: tegen en facere: maken): de plaatsing van een geestelijke tekst onder de melodie van een wereldlijk lied (of vice versa). Bekend voorbeeld vormen de 16de-eeuwse Souterliedekens, berijmde vertalingen van de psalmen onder toen geliefde volksmelodieën. Cfr. Algemene Muziek Encyclopedie. Deel 2. Hoofdredactie prof. dr. J. Robijns en Miep Zijlstra, Bussum, 1980, blz. 242 en The new Grove Dictionary of Music and Musicians. Volume Four. Editea by Stanley Sadie, London, 1980, blz. 700-701, waar een definitie van de term voor en na 1450 wordt gegeven.
voetnoot(188)
We vonden deze liederen ook niet bij A. Laengfors, Les incipit des poèmes français antérieurs au XVIe siècle. Répertoire bibliographique établi à l'aide des notes de M. Paul Meyer, Paris, 1917.
voetnoot(189)
Cfr. Een Schoon Liedekens-Boeck genaamd Het Antwerpsch Liedboek van 1544. in den welcken ghy in vinden sult veelderhande liedekens. oude ende nyeuwe om droefheyt ende melancolie te verdryven. Bewerkt, toegelicht en ingeleid door W. Gs. Hellinga, 's-Gravenhage, 1941 (verder geciteerd als Hellinga ALB), nr. LXXXIII blz. 65: Jck wil te lande rijden // Sprack meester Hillebrant...(Van den ouden Hillebrant) en J. Koepp, Untersuchungen über das Antwerpener Liederbuch vom Jahre 1544, Antwerpen, z.j., blz. 72: ‘Das Lied ist die niederländische Version des jüngeren Hildebrandesliedes’.
voetnoot(190)
Dit is Hs. Berlijn, KB 's-Gravenhage (depot Tübingen UB): MS. Germ. 8o 190, f. 181r.
voetnoot(191)
Een deuoot en Profitelyck Boecxken, inhoudende veel ghestelijcke Liedekens ende Leysenen, diemen tot deser tijt toe heeft connen gheuinden in prente oft in ghescrifte Geestelijk Liedboek met melodieën van 1539. Opnieuw uitgegeven en van eene inleiding, aanteekeningen en registers voorzien door D.F. Scheurleer, 's-Gravenhage, 1889 (verder geciteerd als DPB 1539), nr. CLXVIII blz. 201 en 327: ‘Wellicht de melodie van het lied dat in het Duits met “Es fur ein Baur ins Hols” begint’ cfr. F.H. Böhme, Altdeutsches Liederbuch. Volkslieder der Deutschen nach Wort und Weise aus dem 12. bis zum 17. Jahrhundert, Leipzig, 1877, blz. 587.
voetnoot(192)
Cfr. DPB 1539, nr. CXCV blz. 227 waar het als wijs voorkomt en ook bij de liederen nrs. CXCVI-CCIII blz. 228-235. De tekst vinden we bij F. van Duyse, Het oude Nederlandsche Lied. Wereldlijke en geestelijke liederen uit vroegeren tijd. Teksten en melodieën verzameld en toegelicht, I, 's-Gravenhage, 1903, nr. 19 blz. 116-118 (verder als VD) naar de Duitse tekst bij Böhme Altdeutsches Liederbuch, blz. 100-103 nr. 23-30.
voetnoot(193)
Van dit lied bestaat ook een geestelijk contrafact in DPB nr. 181 blz. 212-213. Ook in dEen en dAnder (34) troffen we een rondeel aan dat zich op hetzelfde lied 150 inspireerde en er een parodie op vormde.
voetnoot(194)
Voor de teksten cfr. lijst van liederen en E. Mincoff-Marriage, Souterliedekens. Een Nederlandsch psalmboek van 1540 met de oorspronkelijke volksliederen die bij de melodieën behooren uitgegeven 's-Gravenhage, 1922, blz. 127-128 nr. 58 ‘Die winter is een onwaert gast’ 5de strofe (verder als Mincoff-Marriage).
voetnoot(195)
J.J. Mak, Middeleeuwse kerstliederen. Melodieën verzorgd door E. Bruning, Utrecht-Brussel, 1948, blz. 206-207 nr. 62.
voetnoot(196)
DPB, blz. 281 en 334.
voetnoot(197)
Mincoff-Marriage, Souterliedekens, blz. 50-52 nr. 23 en Gerbrand Adriaensz. Bredero, Boertigh, Amoreus en Aendachtigh Groot Lied-Boeck. De melodieën van Bredero's Liederen verzameld, ingeleid en toegelicht door F.H. Matter, 's-Gravenhage, 1979, III, p. 74-75, nr. 10.
voetnoot(198)
G. Paris, Chansons du XVe'siècle. Publiées d'après le manuscrit de la Bibliothèque Nationale de Paris et accompagnées de la musique transcrite en notation moderne par Auguste Gevaert, Paris, 1875, blz. 41-42, nr. 39.
voetnoot(199)
DPB, blz. 294 en 342.
voetnoot(200)
A. van Elslander, ‘Eduard de Dene en zijn Testament Rhetoricael (1561). I. Ter inleiding’, Jb. De Fonteine, 1969-1970, blz. 109.
voetnoot(201)
‘Eduard de Dene, Testament Rhetoricael. II, uitgegeven door W. Waterschoot en D. Coigneau...onder leiding van Prof. dr. A. van Elslander’, Jb. De Fonteine 1976-1977/II, blz. 198-199 of f. 266r-267r.
voetnoot(202)
In Van Breughel, De kluchten (ed. Van Leuvensteijn), II, blz. 259 vzn. 106-108. De woorden waarop een allusie wordt gemaakt zijn: aliance-alyance, coeur, chieu-chiere, tristesse, liesse-gentillesse en amour-Amours.
voetnoot(203)
Leendertz, Het Geuzenliedboek, II, blz. 325. De 17 liederen zijn in deel I de nrs. 55, 89, 90, 99, 101, 104, 108, 114, 120, 127, 130 en in deel II de nrs. 155, 172, 190, 193, 228 en 236.
voetnoot(204)
Ad den Besten, Wilhelmus van Nassouwe. Het gedicht en zijn dichter, Leiden, 1983, blz. 62 en 208.
voetnoot(205)
Den Besten, Wilhelmus van Nassouwe, blz. 111 en 136 noot 11.
voetnoot(206)
Den Besten, Wilhelmus van Nassouwe, blz. 112 en 136 noot 14 en 176. Doch over deze zaak blijkt nog twijfel te bestaan cfr. Handelingen van het 38e Nederlandse Filologencongres gehouden van 16-17 april 1984 te Nijmegen, blz. 433-442.
voetnoot(207)
F. van Duyse, Het oude Nederlandsche Lied, I, blz. 708 nr. 195.
voetnoot(208)
E. de Coussemaker, Chants populaires des Flamands de France recueillis et publiés avec les mélodies originales, une traduction française et des notes, Gand, 1856, blz. 353-355, nr. 11.
voetnoot(209)
G. Kalff, Het lied in de middeleeuwen, Leiden, 1884, blz. 635.
voetnoot(210)
Dit is het geval voor de wijze van ‘Welhelmus van Nassouwe’ in nr. 114 vzn. 126-130, ‘Van Pieronelle’ in nr. 119 vzn. 133-142 en ‘Het wasser te nacht so genoechlijcken nacht’ in nr. 100 vzn. 145-164.
voetnoot(211)
Kalff, Het lied, blz. 661.
voetnoot(212)
De aanduiding I en II wijst op het eerste, respectievelijk het tweede lied in een tafelspel.
voetnoot(213)
De refreinregels zijn: ‘in dit soete nijewe Jaer’ (26/I), ‘met desen nyewe Jaer’ (26/II), ‘so danssen wij dat eij’ (72).
voetnoot(214)
Alleen de nrs. 26/I en II, 100 en 110 bevatten bovendien het opschrift ‘Prince’ boven de laatste strofe.
voetnoot(215)
Onder de kenmerken van rederijkerspoëzie vermeldt Geurts, Bijdrage tot de Geschiedenis van het Rijm, I, blz. 307 o.a. opdracht aan de prince of princesse, kettingrijm, dobbelsteerten, binnen- en middelrijmen, de verfransing der rijmwoorden, mythologische en andere geleerde aanhalingen.
voetnoot(216)
Coigneau, Refreinen in het Zotte, I, blz. 9 en 10.
voetnoot(217)
Coigneau, Refreinen in het Zotte, I, blz. 10.
voetnoot(218)
Geurts, Bijdrage tot de Geschiedenis van het Rijm, I, blz. 310.
voetnoot(219)
Kalff, Het lied, blz. 562 waar een dergelijk rijmschema wordt vermeld.
voetnoot(220)
Geurts, Bijdrage tot de Geschiedenis van het Rijm, I, blz. 306-326 en Kalff, Het lied, blz. 342-581, VI. Over den vorm der liederen, in het bijzonder blz. 553-566.
voetnoot(221)
De Coussemaker, Chants populaires, blz. XIII.
voetnoot(222)
M. Prick van Wely, Het bloeitijdperk van het Nederlandse volkslied van het ontstaan tot de zeventiende eeuw, z. pl., z.j., blz. 95. Het aantal minneliederen is 31 cfr. lijst met liederen.
voetnoot(223)
Nr. 119 vzn. 170-172.
voetnoot(224)
Kalff, Het lied, blz. 332.
voetnoot(225)
ande = aude (?).
voetnoot(226)
Nr. 119 vzn. 163-167. Voor de betekenis van het tweede vers: zo zeer begeer ik geen tappers, drank cfr. Van Breughel, De kluchten (ed. Van Leuvensteijn), III, blz. 418.
voetnoot(227)
Wij ontlenen de benaming ‘vrolijk samenzijn’ aan de refreinen in het zotte waarbij het samenzijn van de minnaar en zijn partner probleemloos verloopt en aan zijn verzoek gewillig gehoor gegeven wordt, cfr. Coigneau, Refreinen in het Zotte, II, blz. 259. Misschien zou ook de benaming ‘coïtusliederen’ van toepassing zijn naar analogie van de coïtusrefreinen, eigenlijk dialoogrefreinen van het type ‘vrolijk samenzijn’, waarbij de relatie tussen beide partners genitaal gefixeerd is. ‘Vrolijk samenzijn’ sluit de geslachtsdaad als onderdeel van het grotere geheel van de dialoog niet uit; bij coïtusrefreinen staat de dialoog echter geheel en uitsluitend in functie van deze activiteit. Cfr. Coigneau, Refreinen in het Zotte, II, blz. 269. Aangezien we niet beschikken over de volledige tekst van het lied (vzn. 31-35) kunnen we de knoop hier niet doorhakken.
voetnoot(228)
Nr. 44 vzn. 1-4 cfr. nr. 52 vzn. 1-6: ‘Dus tye ick met vreuchden//Int hof van eeren’ en nr. 133 vzn. 126-130 waar Onbedochte Ioncheyt overmoedig zingt: ‘Wie sou my moghen deren/Ic hou mijn hert in rust/ In Vreuchden en Bancketteren / Met Onbedwonghen Lust’.
voetnoot(229)
Nr. 40 vzn. 54-57, nr. 119 vzn. 55-56, nr. 82 vzn. 55-56. Het aantal drinkliederen samen met de feestliederen is 13.
voetnoot(230)
Cfr. Miedema, ‘Feestende boeren-lachende dorpers’, Bulletin van het Rijksmuseum 29 (1981) nr. 4, blz. 197-198 waar hij ingaat op het negatieve imago van de boer en op de vraag waarom speciaal boeren zich aan drankzucht bezondigen. Vooreerst is het woord dorper of boer vanaf de middeleeuwen gebruikt als scheldwoord en bovendien stond deze sociale klasse in de late middeleeuwen onder druk. Door de verschuiving van het grondbezit naar het stedelijke patriciaat, dat gedreven door inflatie steeds zwaardere eisen ging stellen aan de pachters, ontstond er vanaf de 14de eeuw beroering onder de boerenbevolking en kwam het verschillende keren tot opstand. Zo kregen de boeren het imago van gevaarlijke subversieven. Zij worden ook steevast in verband gebracht met allerlei zonden en ondeugden blz. 203 o.a. domheid (Ignorantia), luiheid (Acedia), pronkzucht (Superbia), vraat- en drankzucht (Gula), geilheid (Luxuria) en agressiviteit (Ira).
voetnoot(231)
Nr. 54 vzn. 416-424 cfr. nr. 119 vzn. 227-231:
 
Teghen Diemen over leyt Ouderkercke
 
Daer drincken die creusighen leusighe boeren
 
Soo droncken als een vercke:
 
Loop boeren loopt/melckt u koe
 
Hebt sint felten toe/trant tra tra
voetnoot(232)
Coigneau, Refreinen in het Zotte, II, blz. 364.
voetnoot(233)
Coigneau, Refreinen in het Zotte, II, blz. 365.
voetnoot(234)
Nr. 33 vzn. 41-47. ‘Cnoop in de betekenis van ‘knop’ cfr. WNT VII, 2, 4786: ter aanduiding van iets wat weinig waarde heeft. De dichtgeknoopte schotel is te vergelijken met de gebonden schotel van ‘Sinte Magher’ cfr. Veelderhande geneuchlijcke Dichten, blz. 79 en 104 cfr. D. Coigneau, Refreinen in het Zotte, II, blz. 300 noot 228. Er zijn 4 gildeliederen.
voetnoot(235)
Cfr. onder ‘Spelen welke een andere soortaanduiding dan tafelspel in de titel dragen’, blz. 231 en noot 873.
voetnoot(236)
Coigneau, Refreinen in het Zotte, II, blz. 305.
voetnoot(237)
Voor de sexueel-scabreuze beeldspraak zie Coigneau, Refreinen in het Zotte, II, blz. 275-285: de allegorische coïtustefreinen; voor ‘bonen’ als zotheidssymbool cfr. Coigneau, Refreinen in het Zotte, II, blz. 432-435.
voetnoot(238)
Cfr. Van Breughel, De kluchten (ed. Van Leuvensteijn), III, blz. 409 waar hij trommelstoc in obscene zin interpreteert.
voetnoot(239)
Nr. 49 v. 81 het Hildebrantslied en v. 98 van Mijnheer van vallekesteyn.
voetnoot(240)
Bv. Van Duyse, Het oude Nederlandsche Lied, III, blz. 1996:
 
Mit desen niewen jare
 
so wort ons openbare,
 
hoe dat een maecht vruchtbare
 
de werelt al verblyt


en De Coussemaker, Chants populaires, blz. 54 nr. XIV: ‘wilt singen allegaer, dees overblyde maer//Ik wensche u hier meê een salig nieuwe jaer’.
voetnoot(241)
Prick van Wely, Het bloeitijdperk van het Nederlandse volkslied, blz. 147.
voetnoot(242)
Roose, ‘Het refrein en het presentspel’, Jb. De Fonteine 1975/I, blz. 26.
voetnoot(243)
Cfr. Lijst.
voetnoot(244)
Lenaerts, Het Nederlands polifonies lied, blz. 148.
voetnoot(245)
Lenaerts, Het Nederlands polifonies lied, blz. 152.
voetnoot(246)
Lenaerts, Het Nederlands polifonies lied, blz. 149.
voetnoot(247)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-1940), blz. 532 en noot 76.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken