Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen) (1988-1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)
Afbeelding van Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.62 MB)

XML (1.86 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)

(1988-1989)–P. Lammens-Pikhaus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 437]
[p. 437]

VI. Auteurschap en spreiding der tafelspelen; chronologisch en geografisch

Wie zijn nu de auteurs van de tafelspelen. Waar en wanneer zijn ze ontstaan?

Van de 113 spelen die wij hierboven als tafelspel hebben gekarakteriseerd, zijn de meeste ontstaan tussen 1500 en 1620Ga naar voetnoot(1). Zoeken we echter naar de exacte datum van ontstaan, dan komen we voor onvermijdelijke moeilijkheden. Slechts acht tafelspelen namelijk, bevatten een exacte aanduiding van het jaar van ontstaanGa naar voetnoot(2). Ofwel wordt deze datum vermeld in of na de titel van het spel, ofwel vinden we dit jaartal aan het slot van de tekst. Dit is het geval voor drie spelen van de hand van Cornelis EveraertGa naar voetnoot(3). Zij worden niet alleen in het register der spelen of ‘De tafele van desen boucke’ gedateerd, maar ook nog eens op de afzonderlijke titelpagina's vóór elk spelGa naar voetnoot(4). Zo draagt het tafelspel van Boerdelic Pleghen ende Ghenoughelic Voortstel (3) dat werd gemaakt om te Gistele op een ‘steecspel’ of schuttersfeest van de Brugse handboogschutters te worden vertoondGa naar voetnoot(5), het jaartal 1526Ga naar voetnoot(6). Van 1512Ga naar voetnoot(7) is het tafelspel van De beke (4). Het werd opgevoerd voor een koning, die de naam Van der Beke droegGa naar voetnoot(8). Eveneens voor een koningsfeest, deze keer voor de koning der hoedemakersgildeGa naar voetnoot(9), is het tafelspel van een Hoedeken van Marye (5). Het draagt de aanwijzing 1530Ga naar voetnoot(10). Van 1530 is ook het tafelspel van De zeven bloetsturtynghen (7) dat alweer moest dienen om een koningsfeest op te luisteren. Deze keer vinden we de datum niet in ‘de tafele’, maar wel aan het einde van de tekst van het spel samen met de zinspreuk van Cornelis Everaert: Per my so reine verclaert. Ao 1530Ga naar voetnoot(11). De overige spe-

[pagina 438]
[p. 438]

len van Cornelis Everaert zijn wel met vrij grote zekerheid te dateren, maar dan dienen indirecte gegevens te worden aangewend; we behandelen ze daarom verder. Van een directe vermelding van auteur, lengte en datum van opvoering is het Present van Jonste, Vrientschap en Trouwe (71) voorzien. Op de titelpagina van het handschrift vinden we na de titel: ‘per cassiere// jonste Lanck 414// Ghespeelt den .21. January anno 1560 a nativitate// op dolyftacxcamer op een tacxken’Ga naar voetnoot(12) en deze gegevens worden nog eens bevestigd en aangevuld aan het einde van het spel op fol. 27v: ‘Waer is De Waerheyt // Cassiere Composuit anno 1559 // Vt vis fac Alterj scripsit // per Dalem // den .25. decembris anno 1559 // dit spel is lanck in dichte 414’. Over de identiteit van deze rederijker zijn we goed ingelicht dank zij Van Eeghems oplossing van ‘Het raadsel der vier Cassieres (ca. 1555-ca. 1585)’Ga naar voetnoot(13). Het gaat hier namelijk om Jacop Jacopsoon CassyereGa naar voetnoot(14), factor van de kamer van de Moyses Doorn te 's Hertogenbosch, met als spreuk ‘Duer hope verwacht ick’ of ‘Waer is/schuijlt/SD De Waerheyt’, ook bekend als auteur van het esbattement, het spel van zinne, de proloog en de factie van deze kamer op het landjuweel te Antwerpen in 1561 en van bijdragen op verschillende refreinfeesten o.a. te Antwerpen in 1556 en 1559 en te Brussel in 1559 en 1562Ga naar voetnoot(15). Hij werkte ook mee aan de Loterijbundeltjes van 1574Ga naar voetnoot(16). Het presentspel werd in 1559 geschreven. Op 25 december 1559 werd het afgeschreven door een zekere Dale(m). Deze kopiist met als zinspreuk ‘Vt vis fac Alterj’, schreef ook Een esbatement van Tielebuys van Willem Elias (1541) af in 1548 en zijn naam vinden we ook onder vier spelen welke door Reyer Gheurtz werden afgeschrevenGa naar voetnoot(17). Er moet tussen beide kopiisten een relatie hebben bestaan die nu echter moeilijk te achterhalen valtGa naar voetnoot(18). Het stukje

[pagina 439]
[p. 439]

dat de Hervorming voorstaatGa naar voetnoot(19), werd door De Olijftack op 21 januari 1560 opgevoerd, dit is - zoals Van Eeghem opmerkt - vlak voor het verschijnen van het plakkaat'van 26 januari tegen de rederijkers, waarin hun activiteiten opnieuw aan banden werden gelegdGa naar voetnoot(20).

Van de beide volgende tafelspelen die in het handschrift II 129 in de K.B. te Brussel worden bewaard, is zowel datum van ontstaan als zinspreuk van de auteur bekend. Het gaat hier om het tafelspel van Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15) en dat van Heijmelic Lijden (16). Beide spelen zijn ondertekend met ‘Wilt Jonck bekeeren composuit Ao 1558 7e Januarij’ en ‘Wilt Jonck bekeeren composuit Ao 1557’Ga naar voetnoot(21). Voor het spel van Heijmelic Lijden (16) vinden we ook in de tekst een expliciete vermelding van het jaar waarin het stuk ontstond. Na het aanbieden van het kruisbeeld, het ‘ghemeen welvaeren’, toept Wijse beradinghe het gezelschap als volgt op:

 
Comt dan tot het ghemeen welvaren, alle natie.
 
Sijn onnommelicke gratie wilt Hij elc een schincken.
 
Comt, eet om niet honich en wilt melc drincken,
 
Want Hij wilde u bedincken// in het benouden iaere
 
Van duysent vijfhondert ende seven en vijftich voorwaere,
 
Als een oprecht vaere // te doene behoort.
 
Daerom vrienden al, reguleert u naer Christus woortGa naar voetnoot(22)

Vermits ‘benouden iaere’ alludeert op de hongersnood in Amsterdam in 1557 en in het tafelspel van Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15) de Amsterdamse kamer ‘In liefde vierich’ wordt vermeldGa naar voetnoot(23), kunnen we met zekerheid zeggen dat we met twee Amsterdamse stukken te doen hebben, opgevoerd door ‘In liefde vierich’Ga naar voetnoot(24). Op de vraag welk auteur achter de zinspreuk ‘Wilt Jonck bekeeren’ schuilgaat, ging Ellerbroek-Fortuin uitvoerig inGa naar voetnoot(25). Zij vereenzelvigt de auteur der tafelspelen met Jacob Jacob Zoon Jonk (?), auteur van het spel van NabothGa naar voetnoot(26) die als kenspreuk ‘Wilt ons Jonk

[pagina 440]
[p. 440]

bekeeren’ voerdeGa naar voetnoot(27). Of deze Jacob Jacobz. Jonk ook nog auteur is geweest van Een spul van sinnen vanden siecke stadt van 1536, dat aanzienlijke overeenkomsten vertoont met het tafelspel van Heijmelic Lijden (16) en of we dus te maken hebben met vier Amsterdamse spelen van één hand tussen 1536 en 1538 geschreven, kan zij niet met zekerheid beantwoorden. Even problematisch blijft dan de vraag voor welke kamer, De Eglantier of ‘In liefde vierich’, deze auteur schreef. Misschien was hij wel werkzaam voor de tweeGa naar voetnoot(28).

Het laatste spel waarvan we met zekerheid de ontstaansdatum kunnen nagaan, werd opgevoerd bij de feestelijke inkomst van een vorst. Het gaat hier om het tafelspel van Clerc, Huys-man en Soldaet (115) dat ‘ghecelebreert’ werd ‘tot Monster/ by vier School-kinderen // over de Tafel van...Graef Mauritius van Nassou...die als // eyghen ende gheboren landtsheer solemnelijcken is ghehult gheweest...op den xj Junij / Anno 1589’. De auteur van dit tafelspel is W.Ph. du Rieu, volgens de titelpagina schoolmeester te MonsterGa naar voetnoot(29). In de tekst van zijn spel wordt herhaaldelijk gealludeerd op de verwelkoming van Prins Maurits als landsheer van ‘Monster, Hey, Losduyn en Poeldijc’ en het stuk eindigt met een verklaring van gehoorzaamheid en loyauteit ten opzichte van het huis van OranjeGa naar voetnoot(30), zodat wel zeker is dat het spel niet alleen ter gelegenheid van de inkomst werd opgevoerd, maar hiervoor ook speciaal werd gecomponeerd.

Vatten we deze gegevens nu in een chronologische tabel samen, dan ziet de verdeling er als volgt uit: zie tabel volgende bladzijde.

Voor slechts acht van de 113 spelen of 7% van het corpus tafelspelen hebben we zekerheid over de datum van compositie en is er ook in alle gevallen een aanduiding voorhanden betreffende het auteurschap. De vraag rijst nu of we op basis van een zo beperkt aantal spelen conclusies kunnen trekken voor de verdeling van het gehele corpus qua tijd en plaats van ontstaan. Vier op de acht spelen of 50% ontstonden in de eerste helft van de XVIde eeuw. Drie spelen of 37,5% vallen in het decennium daarop en slechts één spel of 12,5% kunnen we plaatsen in het laatste kwart van de XVIde eeuw. De geografische spreiding geeft

[pagina 441]
[p. 441]

Jaartal nummer titel auteur/kamer/spreuk plaats
1512 4 De beke Cornelis Everaert Brugge
 
1526 3 Boerdelic Pleghen ende Ghenoughelic Voortstel Cornelis Everaert Brugge
1530 5 Hoedeken van Marye Cornelis Everaert Brugge
 
1530 7 De zeven bloetsturtynghen Cornelis Everaert Brugge
 
1557 16 Heijmelic Lijden Jacob Jacob Zoon Jonk Wilt jonck bekeeren Amsterdam
 
1558 15 Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse Jacob Jacob Zoon Jonk Wilt jonck bekeeren In liefde vierich Amsterdam
 
1559 71 Een present van Jonste, Vrientschap en Trouwe Jacob Jacobz. Cassiere/Moyses Doom 's-Hertogenbosch
 
1589 115 Clerc, Huys-man, Soldaet W.Ph. du Rieu Monster

de volgende verdeling aan: 4 spelen voor Brugge, 2 voor Amsterdam, 1 voor 's-Hertogenbosch en 1 voor Monster.

Naast deze 7% van de tafelspelen waarbij we met exacte gegevens kunnen werken, zijn er nog een aantal andere (38) waarbij we via indirecte aanwijzingen kunnen bepalen door wie, in welke kamer of wanneer de spelen bij benadering ontstonden. Het spreekt vanzelf dat de middelen waarover we kunnen beschikken om de spelen te dateren ook bepalen in hoeverre we de grens van datering scherp of minder scherp kunnen trekken. Vooreerst beschikken we voor sommige spelen wel niet over de datum van compositie, maar wel over de naam van de auteur, de afschrijver of de kamer of kunnen we via een of andere spreuk het stuk situeren binnen een bepaalde periode. Alles hangt er dan van af of van die bepaalde auteur, afschrijver of kamer voldoende gegevens voorhanden zijn om een exacte datering/situering mogelijk te maken. Vervolgens is vaak de gelegenheid bekend waarvoor het spel dienen moest, doch wordt de datum niet expressis verbis in de tekst meegedeeld. Interne gegevens in de tekst van het spel, allusies op historische figuren of gebeurtenissen helpen soms de tekst te situeren, ook al moeten we dan vaak werken met termini a quo / post quem en ad/ante quem. In een enkel geval geven bewaarde archiefstukken bij omstreden spelen inlichtingen over het milieu waarin de spelen ontstonden, opgevoerd en van hand tot hand overgeleverd werden. Tenslotte blijkt de aard van de overlevering, in handschrift of druk, van belang te zijn bij het dateren van teksten. Bij handschriften beschikken we over de aard van het schrift, het gebruikte materiaal en de watermerken als referentiepunten; bij drukken verschaft het jaar van uitgave zeker de terminus ante quem, terwijl de plaats van uitgave een eventuele vingerwijzing kan zijn voor de herkomst van de stukken.

[pagina 442]
[p. 442]

We zullen nu pogen die tafelspelen waarvoor we over dergelijke gegevens beschikken, te behandelen naar gelang van de graad van precisie waarmee we ze kunnen situeren.

Van Cornelis Everaerts tafelspelen is dat van de Jubile (10) met evenveel zekerheid te dateren als zou de datum expressis verbis vermeld geweest zijn. Het werd namelijk te Brugge opgevoerd bij het gulden ordesjubileum in 1534 van Broeder Jan DontdeclockeGa naar voetnoot(31) van de orde der Tertiarissen en bevat vier tijdverzen waarin achtereenvolgens zijn geboorte in 1466, zijn professie in 1484, zijn priesterwijding in 1490 en zijn jubileum in 1534 worden herdacht. Het spel is dus blijkens het laatste ‘carnacioen’ te Brugge in 1534 geschreven en opgevoerd:

  /Hinc/ huic pius decimi fit cultus in ordine lustri  
  Frater Joannes denus stat in ordine lustris.  
Tjaer van zynder jubila Tonteclocke iuuent jubila celigenim. 1534
  Thronus ejus sicut sol in conspectu meo et sicut lunaGa naar voetnoot(32)  
 
  Voor deze man vindt nu een vrome viering plaats, het feest van zijn
  10 lustra in de kloosterorde  
  Broeder Johannes bleef 10 lustra in de orde  
  Dat de jubelzangen van de hemelschare Tonteclocke verblijden  
  Zijn troon staat als de zon en de maan voor mijn aangezicht  

Het laatste vers is een citaat uit Psalm LXXXVIII, 37-38 (vulgaat):

 
et thronus eius sicut sol in conspectu meo et
 
sicut luna firmus stabit in aeternum

Van veel vroegere datum is het tafelspel van Colyn op die geboorte van vrou Margriete dochter van vrou Marye van Bourgonyen perfect (11). Uit de titel van het spel blijkt de aanleiding: de geboorte van Margaretha van Oostenrijk op 10 januari 1480. Het werd waarschijnlijk geschreven door Colijn Caillieu, die op dat ogenblik stadsdichter (sinds 1474) te Brussel wasGa naar voetnoot(33).

Het is zonder meer duidelijk dat het spel speciaal voor deze gelegenheid werd geschreven wat uit verschillende tekstfragmenten blijkt. Zo antwoordt ‘de cuenync des aerbeyts’, de derde koning, op de vraag van de tweede koning ‘en wat voert u hier toe’, ‘yc hebbe verstaen // dat marya die god den heere bewaert heeft // met vruegden een lieffelyc kynt gebaer (sic) heeft’Ga naar voetnoot(34). Verder is er sprake van ‘marya ons

[pagina 443]
[p. 443]

edel hertogynne’, haar oom ‘die bysscop van Wtrecht’ en ‘bethleem...dats bruesel’Ga naar voetnoot(35). Het stukje behoort eigenlijk tot de officiële literatuur en met de wens aan het slot dat God ‘onser hertogynne eenen salegen kercganck wil...verleenen...en welvaert en gesontheyt huerder yonger vrucht’Ga naar voetnoot(36) staat het stuk in dezelfde traditie als twee andere spelen die ongeveer honderd jaar later, namelijk in 1577 bij de feestelijke inkomst van de Prins van Oranje in Brussel werden opgevoerd.

De tafelspelen van Menich Bedruckt Herte en d'Arm Gemeynte (105) en van Vercondigher des Vredts (106) vinden we terug in de Declaratie van die trium-//phante Incompst vanden Doorluch-//tighen...Prince van Oraingnien/ // binnen die Princelijcke Stadt van Brussele / geschiet // in t'iaer ons Heeren / Duysent / vijfhondert / achtentse- //uentich / den achthiensten Septembris...Ga naar voetnoot(37) Een werk dat volgens de titelpagina van de hand van Johan Baptista Houwaert is en in 1579 bij Christoffel Plantijn te Antwerpen werd gedrukt, hoewel we in de beide spelen geen allusies vinden op de zinspreuk van Houwaert.

Volgens Eug. de Bock zouden deze tafelspelen dan ook niet van zijn hand zijn, een bewering die niet met de nodige argumenten kan worden gestaafd daar niets het tegendeel bewijstGa naar voetnoot(38).

In de Declaratie beschrijft Houwaert de feestelijkheden die bij deze gelegenheid werden ten beste gegeven. Het ligt voor de hand dat beide tafelspelen die voor OranjesGa naar voetnoot(39) inkomst werden opgevoerd, ook dan

[pagina 444]
[p. 444]

werden gecomponeerd. Zoals voor Een present van Jonste, Vrientschap en Trouwe (71) beschikken we ook voor Een present van Godt Loondt (12) over de vermelding na de tekst van het spel, van de lengte, de auteur, de afschrijver en het jaar van afschrift of compositie:

 
lanck 279 reghelen
 
Alst God belieft Fraet
 
Reyer Gheurtz scripsit ao 1553
 
R(arabesk) GGa naar voetnoot(40)

Deze Antwerpse hervormingsgezinde rederijker en boekdrukker Frans Fraet vermoedelijk rond 1505 geboren en vermeld als ‘druckere’ onder het jaar 1552, werd op 4 januari 1558 geëxecuteerd op de markt wegens het drukken van verboden boekenGa naar voetnoot(41). Over het feit of hij nu factor is geweest van De Violieren dan wel van De Goudbloem bestaat er discussie. Zo meent Roose dat de bewering van P. Génard in de Biographie Nationale (dl. VII) als zou Frans Fraet tot de rederijkerskamer De Violieren behoren, niet voldoende bewezen werd omdat de ‘vermelding van Fraets lidmaatschap (als boekdrukker!) in de Liggeren van het St.-Lucasgilde...niet noodzakelijk een lidmaatschap van de met het St.-Lucasgilde verbonden rederijkerskamer impliceertGa naar voetnoot(42). Hij haalt bovendien de slotverzen (276-277) van het Present van Godt Loondt aan: “Neemt ons present in Dancke// Ghy edel gheesten reyn // Dat wy sempel goudtbluemkens hier presenteren”, waaruit zou blijken dat Frans Fraet lid is geweest van De Goudbloem. F. Puts daarentegen kan deze veronderstelling niet onderschrijven want ‘deze vermelding kan...ook speciaal bijgevoegd zijn en dan zou de hervormingsgezinde Frans Fraet toch, zoals men algemeen aanneemt tot De Violieren be-

[pagina 445]
[p. 445]

hoord hebben’Ga naar voetnoot(43). Dit wordt misschien ‘nog eens’ bevestigd door de laatste verzen en het onderschrift van Een Tafel Speelken van twee Persoonagien Een man gheheeten Wauter dicksteert en een vrauwe ghenaempt Beerte (117):

 
Dus wilt toch altsamen in dancke nemen,
 
Want tis van ons ghedaen wt Jonsten/ als crancke lemen.
 
Finis van desen/ Alst Godt belieft zalt
 
beter wesen / anno domini 1631. den viij JuliusGa naar voetnoot(44)

Wijzen we dit spel toe aan Frans Fraet, wat op grond van de vermelde zinspreuken niet ondenkbaar is, dan zou ‘wt Jonsten’Ga naar voetnoot(45) samen met ‘Alst Godt belieft’ de hypothese van Fraets lidmaatschap van de Violieren kracht bijzettenGa naar voetnoot(46). Hier geldt natuurlijk ook als tegenargument dat de slotregels van Wauter Dick-steert en Beerte (117) speciaal voor een opvoering van de Violieren zouden kunnen bijgevoegd zijn en dat we op grond van de teksten van beide spelen (Een present van Godt Loondt en Wauter Dick-steert en Beerte) geen uitsluitsel kunnen geven omtrent het probleemGa naar voetnoot(47).

[pagina 446]
[p. 446]

Maar terug naar het Present van Godt Loondt (12). Zeker is dat Reyer Gheurtz de tekst in 1553 afschreef. Of het origineel ook dan werd vervaardigd, is niet met zekerheid uit de gegevens na de tekst van het spel te achterhalen, doch waarschijnlijk werd het omstreeks deze datum of iets vroeger gecomponeerdGa naar voetnoot(48).

Over de beide volgende tafelspelen namelijk dat van Twee Sotten (17) en van Drie Sotten (18) zijn we dank zij de verhoren waartoe deze spelen aanleiding hebben gegevenGa naar voetnoot(49), goed ingelicht, niet alleen over de omstandigheden of de gelegenheid waarbij gespeeld werd, maar ook over de geschiedenis van de bewuste teksten. Zo weten we van het spel van Twee Sotten (17) dat het heel wat ouder is dan 1559, de datum van opvoering door het Mariacransken te Brussel. Franchois van Ballaer, factor van 't Mariacransken zegt:

nyet te wetene by wyen tselue gemaict mach zyn dan heeft verstaen...dat tvoirs spel...noch gespeelt is geweest ouer de lx jaeren ende onder anderen by eenen genaemt Pauwels thielmans/ in zynen jongen tyde zynde nv ouer lxx jaeren out...Ga naar voetnoot(50)

Pauwels Thielmans daarentegen verklaart, wat waarschijnlijker is, dat ‘hy selue tvoirs spel ouer xl jaeren heeft gespeelt gehadt’Ga naar voetnoot(51), en zo kan het spel dus teruggeplaatst worden in 1519. Het spel van Drie Sotten (18) is zoals het vorige ouder dan 1559. Gabriël de Blonde, één van de spelers verklaart dat zijn vader Aert de Blonde het in zijn bezit hadGa naar voetnoot(52). Een ander speler Jan Mattheeus vertelt dat hij gehoord heeft dat ‘tzelue spel jn deser stadt nyet en soude zyn gemaeckt ende dat de voirs wylen Aert...tvoirs spel gecregen soude hebbenGa naar voetnoot(53). De broer van de bruidegom, Leon de Fuytere tenslotte, die de verantwoordelijkheid droeg voor het opvoeren van dit stuk, heeft ‘hoiren seggen dat tvoirs spel wel ouer xl of l: jaeren soude noch gespeelt syn geweest’Ga naar voetnoot(54). Dit zou het spel dan ook tussen 1509 en 1519 situeren.

[pagina 447]
[p. 447]

Doch Van Eeghem vergelijkt de tekst met twee verboden spelen die respectievelijk op de indices van 1550 en 1570 voorkwamenGa naar voetnoot(55) en wijst op de opvallende gelijkenis van een passage uit het tafelspel met een tekstgedeelte uit Jan van den Berghes Leenhof der GildenGa naar voetnoot(56). Van den Berghe was een tijd lang factor van Het Boeck, waarvoor zeker de proloog van het spel vervaardigd wasGa naar voetnoot(57). Van Eeghem plaatst het stuk derhalve omstreeks 1545, wat dan weer betwist werd door C. KruyskampGa naar voetnoot(58).

Uit de Haarlemse verzameling Trouw Moet Blijcken komt Een ander tafelspel...van Menichfuldich Bedroch en Oorspronck van Sonden (42)Ga naar voetnoot(59), dat ook nog voorkomt in een druk tussen Een spel van sinnen op...Dwerck der Apostelen en Den Boom der schrifturen in, welk laatste spel op 1 augustus 1539 werd opgevoerd. Zowel F. Pijper als L. van Dis menen dat op grond van deze plaatsing en van de geest van het tafelspel, het een tijdgenoot van beide genoemde spelen is en dus ca. 1539-1540 kan worden geplaatstGa naar voetnoot(60). Al. de Mayer echter wijst erop dat een latere uitgave van dwerck, waarin het tafelspel eveneens voorkomt het toch na 1540 brengtGa naar voetnoot(61).

[pagina 448]
[p. 448]

Omstreeks dezelfde periode werd het tafelspel van Prochiaen, Coster, Wever (113) geschreven. Het werd in 1565 gedrukt maar is ouder. Niet alleen qua sfeer ‘wijst het naar de eerste helft van de zestiende eeuw’Ga naar voetnoot(62), maar de tekst geeft ons duidelijke aanwijzingen omtrent het tijdstip van ontstaan. Zo hebben eerst J. Loosjes en na hem Van Dis in de vzn. 1023-1028 waar sprake is van ‘dander hertog van geldere’ en ‘desen hertoghe’ een terminus a quo en ad quem gevonden, namelijk 30 juni 1538 en 7 september 1543Ga naar voetnoot(63). Een verdere precisering brengt v. 1024 waar een allusie gemaakt wordt op de tolerantie ten opzichte van de ketters, waartegen in april 1540 een edict werd uitgevaardigd. Zo kan het tafelspel gesitueerd worden tussen 1538-1540. Het werd vermoedelijk geschreven door een ZuidnederlanderGa naar voetnoot(64) die naar Gelderland uitweek.

Van Hollandse afkomst is het tafelspel van de Sotslach (72), dat wellicht door een lid van de Haarlemse kamer Trou Moet Blijcken werd gecomponeerd, wat op te maken valt uit r. 399: ‘So bevelen wy u de oude trou’. Frederik Lyna en Willem van Eeghem, die de tekst voor het eerst naar het handschrift uitgaven, hebben ook kunnen vaststellen dat het naderhand werd bijgewerkt voor de jonge kamer De Wyngaertrancken. Aan de tekst van het spel werden immers later enkele regels toegevoegd waarin beide kamers met hun zinspreuk werden vermeld. Op het eindvers (415) na het slotrondeel (407-414) volgen in het handschrift 21660 van de K.B. te Brussel nog drie verzen:

 
Maar eer wij scheijen bidden wy een bee/
 
Wilt niet nou mercken op onsse slechte practijcke
 
neempt dit dancklyck van lieft bouen al en trou moet blijckenGa naar voetnoot(65)

Wat betreft de tijd van ontstaan zijn de uitgevers in staat geweest de terminus ad quem te bepalen aan de hand van regel 23 waarin sprake is van de ‘Cathuijsers’. Deze monnikenorde bezat acht kloosters in Noord-Nederland waarvan één te Delft dat echter op bevel van de Sta-

[pagina 449]
[p. 449]

ten geslecht werd in 1570Ga naar voetnoot(66). De vermelding van het lied ‘op den voijs van adieu peronen en terwanen me’ slaat op het mislukte beleg van beide genoemde steden respectievelijk in 1536 en 1537 en levert meteen de terminus a quo op. Het spel moet dan tussen 1538 en 1570 zijn geschrevenGa naar voetnoot(67). Het afschrift van het spel is echter van jongere datum. Op het einde van de tekst wordt vermeld: ‘Lang in dichte 415 // den 14 Julij // Stipendium peccati mors scripsit S.G. // In Haerlem’. M. de Jong identificeert de drager van deze initialen en deze spreuk met Sijmon van Dijck Gorissz. waarschijnlijk ook een lid van de kamer en ook afschrijver van de klucht van TielebuijsGa naar voetnoot(68). Het afschrift van De Sotslach (72) dateert van de zestiende eeuw, waarschijnlijk tussen 1580 en 1590Ga naar voetnoot(69).

Bij het Tafel-spel van een Dronckaert die by hemselven spreect meynende dat hy wonder siet (99) staat het auteurschap vast. De tekst was het eerst bekend uit een druk van 1611 van Sommighe schoone Colloqvien...wt Erasmo Roterodamo...overghezet door M. Cornelis Crul...Tot Delf (sic), Voor Adriaen Gerritsz...In de ‘Inhoudt deses Boecx’ wordt bij onze tekst vermeld: ‘De leste clucht en is wt Erasmo niet, Maer van Crul zelfs zeer lustich ghemaect’Ga naar voetnoot(70) en aan het einde van de tekst vinden we ‘Niet meer zoo Crul//Finis’Ga naar voetnoot(71), In een oudere druk, het Cruyt-hofken te Delft bij Bruyn Harmanssz. Schinckel in 1600 gedrukt, komt dezelfde tekst voor, maar deze keer zonder vermelding van Cruls spreuk. Toch kan het stuk op zijn naam worden gezetGa naar voetnoot(72) en moet het dus tussen 1530 en 1538 zijn geschreven, de periode waarin

[pagina 450]
[p. 450]

Crul literair actief wasGa naar voetnoot(73). Ook het opnemen van de tekst in een editie met de vertaling van vier ‘colloquien’ van Erasmus, waaronder de Hippoplanus, houdt in dat het na 1531, toen deze samenspraak voor het eerst werd gedrukt, is ontstaan.

Ook de spelen uit Breughels Boertighe Cluchten en Het tweede Deel Van Breugels boertige Cluchten zijn bij benadering te dateren, vooral omdat we ook de auteur ervan kennen. De drukker-uitgever Gerrit Hendericxsz van Breughel gaf het eerste deel van zijn Cluchten in 1610 uit te Amsterdam. Op de titelpagina staat expliciet: Reden-rijckelijck ghecomponeert: Door G.H. van B. In 1612 verschijnt ‘inde werelt vol drux’ Het tweede Deel Van Breugels boertige Cluchten. Van deze rederijker weten we onder meer dat hij omstreeks 1573 werd geboren, uit Antwerpen afkomstig was, zich te Amsterdam vestigde als drukker en er stierf op 5 januari 1635Ga naar voetnoot(74). We vermoeden dan ook dat de stukkenGa naar voetnoot(75) in deze bundels verschenen tussen ten vroegste 1590/95 en 1610/12. G.H. van Breughel was ook lid van de Brabantse kamer Het wit Lavendel te Amsterdam. Het tafelspel van Een Droncken Boer (82) is dan ook gesigneerd met de spreuk van deze kamer: ‘Wt Levender Ionst’ en met de spreuk van Breughel zelf: ‘Bedenct u t'is tijt’Ga naar voetnoot(76). Het is ook het enige spel uit de beide bundels dat op deze manier werd ondertekendGa naar voetnoot(77).

Uit Antwerpen afkomstig zijn de teksten uit de verzameling die Adriaen Wils, rederijker en vermoedelijk factor van de Antwerpse Goudbloem, omstreeks 1600Ga naar voetnoot(78) (eigenlijk 1599) verzamelde. Hij zelf was niet de maker van deze spelen, maar gaf slechts een bloemlezing van stukken, vaak met reformatorische strekking, die hij zeer geslaagd

[pagina 451]
[p. 451]

vondGa naar voetnoot(79). Van Eeghem, die de spelen onderzocht, kon ze aan de hand van interne gegevens vrij nauwkeurig dateren. Een exacte datum geeft hij voor het tafelspel van Vastelavont en Vasten (25) dat vermoedelijk voor vastenavond op 12 februari 1567 werd geschreven. Het stuk bevat namelijk een spotlied op de Abt van Sint Bernaert, die van 9 september 1564 tot 15 augustus 1567 zijn functie waarnam en bij het begin van 1567 wegens zijn ketterse preken in opsraak kwamGa naar voetnoot(80). Het stuk kan blijkens de slotverzen door of voor de Violieren te Antwerpen opgevoerd zijnGa naar voetnoot(81) en werd misschien vervaardigd door de factor van de kamerGa naar voetnoot(82). Van dezelfde kamer De Violieren, vinden we in de verzameling Wils twee presentspelen, niet noodzakelijk echter door dezelfde rederijker omstreeks dezelfde tijd geschrevenGa naar voetnoot(83). Het eerste spel, dat van Sottelijck Voortstel en Warachtige Liefde (21) wordt ca. 1560 geplaatstGa naar voetnoot(84). Het tweede van Metken Bouwens en Slimmen Diel (22) werd onmiddellijk na het eerste op hetzelfde bruiloftsfeest opgevoerd en is nauwkeurig te situeren. Het werd voor de Antwerpse Violieren gemaakt wat blijkt uit het slotvers: ‘Opdat ghy jn liefde wit jonste versamen meucht’. Het werd vermoedelijk geschreven door Willem van Haecht, factor van deze kamer van 1558 tot en met 1585 met uitzondering van de jaren 1567-73Ga naar voetnoot(85). De aanleiding voor het componeren van dit stuk was wellicht een bruiloftsfeest dat te Schelle bij Antwerpen ca. 28 juli 1584 werd gehoudenGa naar voetnoot(86). Het eerste stukje dat ook bij die

[pagina 452]
[p. 452]

gelegenheid werd vertoond, zal zoals gezegd, waarschijnlijk veel vroeger zijn gedicht. Van Een battement van Wel Gemaniert en Beleeft van Seden (23) weten we dat het door de Brusselse kamer het Mariacransken werd geleverd aangezien in r. 15 het devies van de kamer ‘Minnelyck accoort’ voorkomtGa naar voetnoot(87). Uit de vermeldingen van de warande te Brussel en het paleis van Keizer Karel kan Van Eeghem de terminus ad quem bepalen nl. 1558Ga naar voetnoot(88). Vermoedelijk werd het stuk ca. 1555 misschien door Franchois van Ballaer gemaaktGa naar voetnoot(89). Hij was het die na de opvoering van Een esbatement van De Bervoete Bruers door de Corenbloem op 9 april 1559 en op 21 september 1559Ga naar voetnoot(90) en van Een Tafelspel van twee Sotten (17) op 29 september van hetzelfde jaar door de overheid aan de tand werd gevoeld wegens het schandaleuse karakter van deze spelenGa naar voetnoot(91).

Het tafelspel van Bot Verstant en Cloucken Geest (24) uit dezelfde verzameling kan door de vermelding van ‘ons hertogin’Ga naar voetnoot(92), dit is Margaretha van Parma, gesitueerd worden tussen 1559-1567. Van Eeghem vermoedt dat het door een Antwerpenaar werd geschreven voor een plaats buiten AntwerpenGa naar voetnoot(93).

Van de vorige spelen konden we hetzij exact, hetzij bij benadering tijd en eventueel plaats van herkomst afleiden uit indirecte gegevens. Ofwel was de aanleiding waarvoor het spel geschreven werd, bekend ofwel bevatte de tekst gegevens die toelieten de termini a quo/ad quem te bepalen, ofwel konden de tafelspelen met vrij grote zekerheid worden toegekend aan auteurs over wie voldoende data bekend zijn om de werken binnen een bepaalde tijdspanne te situeren. Zo konden we nog 22 spelen situeren wat het totale aantal dateerbare spelen op 30 of

[pagina 453]
[p. 453]

26,51% van het materiaal brengt. Anders is het gesteld met de 16 overige spelen. Zij kunnen niet met dezelfde graad van zekerheid worden gedateerd of moeten binnen een langere periode worden gesitueerd.

Dit is het geval voor het nog resterende stukje uit de verzameling Wils, namelijk het spel waarmee de bundel opent, een present-spel van De Sorchvuldige Mensche en troost der Schrifture (20). Van Eeghem identificeert het presentspel, waarin niet eens een present wordt aangeboden, met Eenen schoonen troostelycken Dialogus van twee personnaigen. Te weten 't geslachte der menschen diewelcke hem seer beclaghende is, hoe hy inder weerelt geen ruste vinden en can: die ander is ghenaempt, Die godlicke liefde, die welcke hem vertroostende is, met veel godtlycke scrifturen, ende wtlegghinghe der thien gheboden Gods op de index van 1558. Hij verklaart daaruit de wijziging van de titel, van de namen der spelers, de fragmentaire overname van de lofzang en de opzettelijke (?) verminking van het rondeelGa naar voetnoot(94). De reconstructie van het rondeel wijst, zoals trouwens ook het taalgebruik, in de richting van Brugge en wel naar de kamer van De drie Santinnen. Door vergelijking van het stuk met werk van Cornelis Everaert meent Van Eeghem dit ‘presentspel’ aan deze Brugse rederijker te mogen toekennen en plaatst het dan na 1539Ga naar voetnoot(95). Dat Cornelis Everaert in het genre erg produktief is geweest, blijkt uit de acht andere tafelspelen die hij schreef. Konden we er vijf nauwkeurig dateren (van 1512 tot 1534) dan blijkt dit niet zo gemakkelijk te zijn voor de rest. Muller en Scharpé die de stukken uitgaven, moesten een ruime marge aanvaarden voor het tafelspel van De nyeuwe Priestere (6). Het werd ter gelegenheid van een priesterwijding geschreven. Noch de naam, noch het jaartal zijn echter te achterhalen. Maar ‘wegens toespelingen op de hervorming’ werd het ‘stellig na 1520 en voor 1533’ gedichtGa naar voetnoot(96). Toch stellen zij, zoals ook voor het tafelspel van Joncheyt en Redene (8) nog andere dateringen voor. Zo zouden beide stukken tussen 1531 en 1538 afgeschreven, maar ook tijdens die periode vervaardigd zijnGa naar voetnoot(97). Het tafelspel van De berch (9) plaatsten de uitgevers aanvankelijk naast de twee voorgaande, dus tussen 1531 en 1538, meer bepaald ca. 1533Ga naar voetnoot(98), maar besloten uiteindelijk dat het stuk toch vroeger moest worden gesitueerd, vermoedelijk bij de eerste spelen van EveraertGa naar voetnoot(99). Toch zal het na 1526 geschreven zijn, vermits Duechdelic Voortstel, de pelgrim, het nieuws van

[pagina 454]
[p. 454]

een vredesverdrag, vermoedelijk dat van Madrid, komt brengenGa naar voetnoot(100). Dit laatste spel werd zoals uit de tekst blijkt op Goede Vrijdag te Ieper voor de koning van een gilde opgevoerd:

 
Den facteur bidt jonc en houde
 
Slaet jnde beste voude/ die van Yper slachtGa naar voetnoot(101)

Deze drie spelen hebben met elkaar gemeen dat zij de beide Brugse kamers waarvan Cornelis Everaert lid was, vermelden, terwijl De berch (9) ook nog de zinspreuk ‘jc comme om leeren’ bevatGa naar voetnoot(102). Gesigneerd is ook het tafelspel van Een Kuijper ende drie Herders (26). Op fol. 189r van Boek F van de verzameling Trouw Moet Blijcken bevindt zich onder dit spel de aanduiding: ‘finis De Jonge Vult fecit // veruult met vruechden Lanc 362 regulen // Gheschreven by my Adriaen // Lourisz. Lepel den // 22 Julij Anno 1598. De datum is die van afschrift door de kopiist Adriaan Lourisz. Lepel, van wie we weten dat hij naast het boek F de boeken D, E en I uit dezelfde verzameling afschreefGa naar voetnoot(103). Het spel werd dus vóór 1598 gemaakt. Verdere gegevens over Adriaen Lourisz. Lepel ontbreken. Van de auteur Lammert de Vult, Lambrecht Dirricxz De Vult of ook De Jonge Vult genoemdGa naar voetnoot(104), weten we alleen dat zijn zinspreuk luidde ‘vervult met vreuchden’ of ‘vervult met vreucht’Ga naar voetnoot(105) en dat hij ook, op grond van het voorkomen van deze spreuk, de auteur kan zijn van drie andere spelen welke alle in het Boek I voorkomen; het tafelspel van Goet Jonstich Hart (43), dat zoals het spel van Een Kuijper ende drie Herders (26) de geboorte van de messias verheerlijktGa naar voetnoot(106), het tafelspel van Goodts Goetheijt (46) waarin de machten van Goed en Kwaad strijden om het ‘hert’ en het tafelspel van Jonstige Minne en boerdelick Weesen (49), een presentspel met onder meer het Woord Gods als geschenkGa naar voetnoot(107). Al deze gegevens echter stellen ons niet in staat deze vier tafelspelen te dateren, aangezien verdere data over het leven en werk van deze rederijker schijnen te ontbreken. In het Boek I van dezelfde verzameling komt nog een tafelspel voor dat ondertekend is. Dit is de reden waarom wij het hier behandelen. Het tafelspel van Twee Rabbouwen (32) werd op het einde gesigneerd

[pagina 455]
[p. 455]

met: Lauris Jansz fecit // Lanck 372 regulenGa naar voetnoot(108) en bevat in de verzen voor het slotrondeel de spreuk ‘doer Lyefden vuyt caritate’, misschien de zinspreuk van deze rederijkerGa naar voetnoot(109). Over hem zijn we ietwat beter ingelicht dan over de voorgaande auteur. We weten namelijk dat hij ‘gedurende een aantal jaren in de tweede helft van de zestiende eeuw factor is geweest van de Haarlemse kamer De Wyngaertrancken’. Zijn spelen vallen tussen de jaren 1559 en 1598 en zijn vrijwel alle bewaard in de boeken D, E, F, I, K en L van de verzameling Trouw Moet BlijckenGa naar voetnoot(110). Ook het tafelspel van Twee Rabbouwen (32) valt waarschijnlijk binnen deze periode. De inhoud van dit spel ligt helemaal in de lijn van Louris Jansz. Hij staat namelijk bekend om een sterk ontwikkeld sociaal gevoel, deernis met de ‘kleine luiden’, een zeker apostolischsocialismeGa naar voetnoot(111) en laat in zijn tafelspel twee bedelaars in geuren en kleuren hun lotgevallen en moeilijkheden schilderen. Of hij te vereenzelvigen is, zoals B.H. Erné vermoedt, met Louris Jansz de bontwerker die in 1604 stierf en een tijd lang (12 sept. 1556 tot zeker 1586) één van de regeerders van het Pietershof is geweest, is echter niet zekerGa naar voetnoot(112). Opmerkelijk is dat het tafelspel niet alleen door Adriaen Lourisz Lepel werd afgeschrevenGa naar voetnoot(113), maar ook nog door Wouter Verhee in een verzamelbundel die blijkbaar van 1609 dateertGa naar voetnoot(114). Deze rederijker was afkomstig van Gouda, huwde in 1569 te Amsterdam en werd tien jaar later schepen aldaar. Vermoedelijk werd hij omstreeks 1540-1545 geboren, zijn sterfdatum is echter niet bekendGa naar voetnoot(115).

Een ander tafelspel waarvan de auteur kon worden geïdentificeerd, is het bruiloftsspel van Soet en Suer (108) uit het Cruyt-hofken te Delft in 1600 verschenen. Zijn spreuk ‘Hout dat goet is’Ga naar voetnoot(116), vinden we

[pagina 456]
[p. 456]

ook terug aan het einde van Een esbattement van sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheid, in 1552 afgeschreven door Dale(m)Ga naar voetnoot(117) en van Een esbattement spel...up die vraege...Wie voirmaels waeren de victoriösteGa naar voetnoot(118) afgeschreven door Reyer Gheurtz, wat al het vermoeden wekte dat de beide spelen van één auteur, waarschijnlijk de factor van de Leidse Kamer De witte Acoleyen afkomstig warenGa naar voetnoot(119). De drager van de bijbelse spreuk ‘Hout dat goet is’ werd later door Pleij en Resoort geïdentificeerd met Cornelis Meesz van Hout, de vader van Jan van Hout. Van deze rederijker die leefde van 1516 tot 1595Ga naar voetnoot(120) weten we niet met zekerheid of hij ook factor van De witte AcoleyenGa naar voetnoot(121) is geweest, maar wel dat hij zich actief bezighield met toneel. Dit blijkt namelijk uit een brief van 1594 aan zijn kleinzoon Jan Janz Orlers waarin ook sprake is van drie refreinen en één tafelspelletje, misschien het bruiloftsspel van Soet en Suer (108). Toch is het onmogelijk het stuk met meer precisie te daterenGa naar voetnoot(122).

Eveneens uit Leiden afkomstig, maar deze keer van de factor van de Vlaamse kamer De oranje Lelie ‘In liefde groeyende’, zijn de beide tafelspelen uit Den Nederduytschen Helicon in 1610 gedrukt te Alkmaar bij Jacob de Meester voor Passchier van Westbusch te HaarlemGa naar voetnoot(123). Het tafelspel van Locht, Aerde en Mensche (79) en dat van 't Vyer en 't Water (80) zijn ondertekend met de zinspreuk ‘Ick wensch om 'tbest’Ga naar voetnoot(124) waarvan de eigenaar Jacobus Celosse is. Hij werd te Sandwich in Engeland geboren tussen 1560 en 1564 uit een Vlaamse vader en een Fransvlaamse moeder, vestigde zich omstreeks 1590 te Leiden, volgde in 1608 Jacob Duym op als factor van de Vlaamse kamer en is in 1631 overledenGa naar voetnoot(125). Voorbereidingen voor

[pagina 457]
[p. 457]

Den Nederduytschen Helicon dateren van voor 1603Ga naar voetnoot(126) en omstreeks 1606 zal Celosse zijn bijdragen voor deze bundel hebben geleverd.

Nog twee tafelspelen kunnen we bij benadering dateren. Het gaat hier om twee Vlaamse stukken. Het eerste, het tafelspel van Al Hoy (60) is van Dendermondse origine en kan worden toegewezen aan een zekere Dierick de Smet. Zijn devies ‘Vierich werct de smet’Ga naar voetnoot(127), is op de titelpagina te vinden tussen de spreuken ‘Deugd es dmotijf’ van de Dendermondse kamer De Roos en ‘Fraternalis amor’ van de Distelbloem uit dezelfde stadGa naar voetnoot(128). M. Bovyn ontdekte de naam Dierick de Smet onder de belastingplichtigen van het jaar 1577. Hij woonde in het huis ‘den Prince’ en is vermoedelijk zoals de naam van het huis laat uitschijnen prins of factor van de Rosieren geweestGa naar voetnoot(129). Deze kamer zal het stuk ook hebben opgevoerd wat uit de laatste twee verzen blijkt:

 
Nement in dancke, ghy edel [h]eeren tsamen,
 
tgene dat wy, Rooseliers hier tuwen eeren ramenGa naar voetnoot(130)

Bovyn vermoedt dat het spel omstreeks 1602 werd opgetekendGa naar voetnoot(131). De Keijser stelt de hypothese voorop dat de tekst een schoonschrift van de auteur zelf zou zijn wat dan door een verzamelaar-afschrijver Jan van den Bossche, waarschijnlijk lid van de Distelbloem, in zijn verzameling werd opgenomen; vandaar de vermelding van de spreuk van deze kamerGa naar voetnoot(132).

Het tweede tafelspel, dat van Meest Elcken en dOnruste Conscientie (19) komt voor in een verzameling van ‘zeven gheestelicke spelen van zinnen waarschijnlijk tot Brugge tusschen de jaren 1571-1583 gespeeld’Ga naar voetnoot(133) en die alle geschreven werden door de Roeselaarse rederijker Robert Lawet. Ook het spel dat we als tafelspel hebben gekarakteriseerdGa naar voetnoot(134), draagt aan het einde de zinspreuk van deze rederijker

[pagina 458]
[p. 458]

‘Al qwaelcke ghewedt’Ga naar voetnoot(135) en in de slotverzen wordt de spreuk van de kamer waartoe Lawet behoorde, vermeld:

 
Blyft Christum bevoolen vrinden spetiale
 
vp dat ghy hier ten dale mueght vry van smerten // blyuen:
 
dat bidden wy jonghers die Zebaer Herten // schryvenGa naar voetnoot(136)

Toch hebben we geen zekerheid omtrent de datum van ontstaan. Het zal in elk geval vóór 1596 geschreven zijn. Een meer precieze datering van dit tafelspel is onmogelijk omdat verdere biografische bijzonderheden ontbrekenGa naar voetnoot(137). Maar als we aannemen dat het spel reformatorische ideeën bevat, zou het wel eens na 1579, het jaar van de overgang van Lawet naar het protestantisme, kunnen zijn geschreven.

Van Noordnederlandse herkomst zijn de tafelspelen uit de verzameling Van der Morsch, zo genoemd naar de vermoedelijkeGa naar voetnoot(138) eigenaar Pieter Cornelisz. van der Morsch (1544-1629), stadsbode, rederijker en lid van De witte AcoleyenGa naar voetnoot(139). Twee spelen uit dit handschrift dat blijkens de jaartallen 1600, 1615 en 1618 uit het begin van de XVIIde eeuw stamtGa naar voetnoot(140), zijn gesigneerd. Het tafelspel van Wel Hebben en Wel Meugen (57) en dat van Patrija (56) immers, werden door H. Smout gedicht, die in het eerste, op het einde van de tekst zowel zijn naam als zijn spreuk ‘Godt kent thert’ noteert, in het tweede alleen tekent met zijn spreuk. Van deze rederijker weten we dat hij lid was van de Haagse kamer De Corenbloem, wat blijkt uit de slotverzen van beide spelen die de spreuk van deze kamer ‘met geneuchten’ bevattenGa naar voetnoot(141). Hij is ook de auteur van Een leerlijck spel van sinnen, op de vraghe gedreven: Wat dat de deuchde baert...dat door De Corenbloem werd gespeeld te Bleiswijk op 4 juni 1618Ga naar voetnoot(142). Van der Laan vermeldt ook nog een bijdrage van zijn hand in De Reden-rijcken Springh-Ader, in 1614 bij Pieter Arentsz. te Haarlem verschenen; het gaat hier om zijn antwoord op een door De Wyngaertrancken uitge-

[pagina 459]
[p. 459]

schreven prijsvraag in 1613Ga naar voetnoot(143). Meer weten we echter over H. Smout niet.

Uit diezelfde kamer De Wyngaertrancken te Haarlem komt ook de auteur van het tafelspel van Jongeling en Wulps Leven (55), die het spel ondertekent met zijn spreuk ‘Luyckt geen deught’Ga naar voetnoot(144). Van der Laan rekent tot zijn literaire produkten een sonnet van 1619, een ‘Nieuw Liedeken’ van 1620 en een refrein, waarmee hij in 1624 te Amsterdam ‘den oppersten prys’ won. Zijn antwoord op de vraag ‘Waer door gheniet de mensch zijn meeste rust en lust’ luidde ‘Door Christum, uyt wien spruyt alleen ons saligheyt’ en illustreert zijn hervormde sympathieënGa naar voetnoot(145).

Over even weinig gegevens beschikken we bij de drager van de spreuk ‘Reyn geneucht’, waarmee het tafelspel van Van Als Genoech (56) werd gesigneerd. Hij was blijkens het slot een lid van De Fonteynisten te DordrechtGa naar voetnoot(146):

 
Reijn geneucht ons const vermeeren doet
 
dies wij tuwerliefden altijt obedient // sijn.
 
Soo sullen wij fonteinisten altijt ongeschent sijnGa naar voetnoot(147)

Naast bijdragen van De Fonteynisten van Dordrecht en De Corenbloem uit 's-GravenhageGa naar voetnoot(148) bevat deze verzameling, hoe kan het ook anders, spelen van De witte Acoleyen van Leiden, de kamer waartoe Pieter Cornelisz. van der Morsch zelf behoorde. Zo eindigt het tafelspel van Kijck inde Krijch (54) met de spreuk van deze kamer ‘Liefd' is tfondement’Ga naar voetnoot(149) en van het tafelspel van Philosofische Scientie (59), dat trouwens onvolledig werd overgeleverd, weten we uit de titel met zekerheid dat het werd gespeeld: ‘inden jaere 1600. // bij de Witte Acoleijen // van Leijden. op St.Jacob.// over de maeltijt van de // schepens // inde Stadtsdoelen.’Ga naar voetnoot(150) Of het ook dan werd geschreven en door wie, is niet meer te achterhalen.

Het laatste spel waarvan wij de auteur bij naam kennen, is het tafelspel van Goet Onderwys (114). Het volgt namelijk op het Kort berecht, Vant Tvcht-huys, Tot onderwijs / vermaninghe ende waerschouwinghe / van alle onbedochte // Joncheyt van de hand van de Goudse rederijker Jan I. de Vennip. Volgens de titelpagina van deze druk die in 1611 te Rotterdam bij Gillis Pietersz. verscheen, was deze man

[pagina 460]
[p. 460]

schoolmeester in het H. Geestgasthuis te Gouda en tekende hij zijn stukken met de spreuk ‘Buycht Den Riis Groen’Ga naar voetnoot(151). Zo zou hij ook de auteur zijn van enkele refreinen in een bundel Refereynen die in 1611 te Amsterdam verscheen en waarmee hij antwoordde op de vraag: ‘Of in Christum te gelooven in aller menschen macht is, om naer haer believen te kiesen Doot of't Leven coen’Ga naar voetnoot(152). Alle verdere gegevens over deze auteur ontbreken vooralsnog zodat de tekst alleen kan gesitueerd worden vóór 1611.

Ongeveer in dezelfde periode, namelijk in 1608 verschenen Vier nieuwe Tafel-Speelen / die noyt in druck en zijn gheweest en die sinds de melding van hun ontdekking door J. Grietens in 1908 verloren schenen, maar in 1982 herontdekt werden door A.A. KeersmaekersGa naar voetnoot(153). De eerste twee tafelspelen van Wel Vernoeght in Trouw (100) en Pover en Armoede (101) komen uit de kring van de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglantier. Het tafelspel van Pover en Armoede (101) vermeldt immers in de afscheidsverzen de spreuk van deze kamer: ‘Met oorlof mijn Heeren / in liefd' bloeyende’. Het tafelspel van Wel Vernoeght in Trouw (100) heeft als laatste vers: ‘En laet de liefde bloeyen die thert in deught verheught’ en is bovendien gesigneerd met de kenspreuk ‘Verheught in deught’Ga naar voetnoot(154). Keersmaekers merkt op dat deze kenspreuk veel gelijkenis vertoont met die van Hendrik Laurensz. Spiegel: ‘Deught verheught’ en haalt voor deze stelling pro en contra aan. Vooreerst was Spiegel lid van De Eglantier, de ernstige toon van het tafelspel past bij veel van zijn ander werk en bovendien komt in sommige van zijn liederen ook de uitdrukking ‘in deught verheught’ voorGa naar voetnoot(155). Keersmaekers wijst erop dat in de editie van de Nieu Jaar Liedekens uyt ghegheven by de Retorijck kamer t'Aemstelredam In lied' (sic) Bloeyende Vanden Jare vijftienhondert eenentachtentich tot de Jare 1608 - t'Amstelredam. Ghedruckt by my Harman Janszoon inden

[pagina 461]
[p. 461]

vergulden Passer, verschenen zonder jaartal doch vermoedelijk van 1609Ga naar voetnoot(156), er vijf liederen voorkomen gesigneerd met ‘Deughd verheught’, maar dat ook één' lied begint met ‘Verheught in deughd’ en ondertekend is met ‘Verheught in deught’ (1587). Toch kan het hier om twee verschillende auteurs gaan aangezien het lied van 1587 niet voorkomt onder de uitgegeven gedichten van Spiegel en dat ‘Deughd verheught’ toch iets anders kan betekenen dan ‘Verheught in deught’. Keersmaekers besluit dan ook dat de mogelijkheid bestaat dat er een ander lid van De Eglantier de kenspreuk ‘Verheught in deught’ voerde en dus de auteur was van het lied van 1587 en van het tafelspelGa naar voetnoot(157). De zaak wordt nog ingewikkelder doordat nog een tafelspel uit ons corpus gesigneerd werd met dezelfde spreuk. In een ongedateerde druk die echter vermoedelijk tussen 1688 en 1692 bij Gijsbert de Groot te Amsterdam verscheenGa naar voetnoot(158), maar ouder materiaal bevatte, vinden we twee tafelspelen waarvan dat van Moetwilligh Bedrijf (94) eindigt met ‘Nu weest In Liefd' bloeijende, houdt vreed' altijt’ en gesigneerd is met ‘Houdt Vreed' altijt “soo ghy best meucht: // Wie dat ghy zijt” verheucht in deucht’Ga naar voetnoot(159). Ellerbroek-Fortuin haalt de vraag van Kalff aan: ‘Dichtte Spieghel het?’ maar beantwoordt ze zelf negatief. Het is namelijk onwaarschijnlijk, meent ze, dat Spiegel zijn zinspreuk zou wijzigen en het tafelspel vertoont geen overeenkomst met Spiegels werkGa naar voetnoot(160). Bovendien vinden we ‘Verheught in deught’ ook nog in combinatie met een andere spreuk namelijk ‘Houdt Vreed' altijt’ waarmee het eerste uit de druk van Gijsbert de Groot, namelijk dat van Jaep Selden-thuys (93) besloten wordt: ‘'t Is uyt jonsten begreepen / hout vreed' altijt’Ga naar voetnoot(161). Ellerbroek-Fortuin vermoedt dan ook dat beide stukken door dezelfde auteur ‘Houdt vreed' altijt’ werden geschreven, al kan ze niet verklaren waarom ‘verheucht in deugd’ bij het ene en ‘'t Is uyt jonsten begreepen’ bij het andere spel de auteursspreuk vergezellenGa naar voetnoot(162). Als we de slotverzen van beide tafelspelen met elkaar vergelijken, dan zien we dat in Jaep Selden-thuys (93) ‘hout vreed' altijt’ vergezeld is van ‘'t Is uyt jonsten begreepen’, in Moetwilligh Bedrijf (94) van ‘In Liefd' bloeijende’ en van ‘verheucht

[pagina 462]
[p. 462]

in deucht’. Nu weten we dat ‘Verheucht in deucht’ in elk geval een lid van De Eglantier moet zijn geweest. Maar hoe zat het met ‘Hout vreed' altijt’? Misschien werd Jaep Selden-thuys (93) opgevoerd voor de Goudse kamer De Goudbloem die de zinspreuk ‘wt ionsten begrepen’ voerde of was ‘Hout vreed' altijt’ lid van deze kamer. Misschien was hij echter lid van De Eglantier, net zoals ‘Verheucht in deucht’ en werd de slotregel aangepast aan de opvoering. Werd het tafelspel van Moetwilligh Bedrijf (94) door een Gouds rederijker geschreven en door toedoen van een lid van De Eglantier ook voor deze kamer opgevoerd? We kunnen enkel gissingen maken zolang we over geen nadere biografische bijzonderheden beschikken over de man die schuilgaat achter de spreuk ‘Hout vreed' altijt’Ga naar voetnoot(163).

Ook van de auteur van het tafelspel van Ceres, Neptunus, Aeolus (103), het derde uit de editie van Vier nieuwe Tafel-Speelen, weten we bitter weinig. Het stuk is gesigneerd met ‘Vlaerding’ en uit de verzen voor het slotrondeel kunnen we opmaken dat het afkomstig is van een lid van De Aeckerboom uit Vlaardingen die de spreuk ‘Aensiet liefd'’ voerde:

 
Neemt dit in danck van ons Aecker-rancken
 
Die daghelicx t'uwen dienst sijn en Aensiet LieftGa naar voetnoot(164)

Keersmaekers dateert het stuk omstreeks 1600, steunend op verwijzingen in de tekst naar historische gebeurtenissen als het beleg van Haarlem en Leiden, de ongelukkige Spaanse Armada (1588), overstromingen en de ‘kortelijck uyt die Indiaensche oorden’ binnengelopen schepenGa naar voetnoot(165).

Hoe moeilijk het is enig houvast te krijgen bij het situeren en dateren van spelen, komt het tafelspel van Het beclach van Vlaenderen (73) treffend illustreren. Van auteur, kamer of spreuk is er geen sprake. Wel draagt het tafelspel boven de titel het jaartal 1597 en wordt het aan het einde van de tekst nog eens gedateerd: Anno 15 Fijnis 97Ga naar voetnoot(166). Is dit de datum van ontstaan, van afschrift of van opvoering? Waarschijnlijk gaat het hier om de datum van afschrift. Het bundeltje behoorde toe aan een zekere Pierre le Frison of Pie(te)r de Vriese. Zijn naam vinden we op verschillende plaatsen in het handschrift terug. Zo dateert en ondertekent hij Een gheraetsel en een Bruyhees beide met 1596 en met

[pagina 463]
[p. 463]

‘par moy escript pierre le frison’Ga naar voetnoot(167). Het tafelspel van Het beclach van Vlaenderen werd vermoedelijk ook door hem afgeschreven, doch niet gesigneerd. Het tafelspel is wellicht ouder dan 1597 vanwege de vele toespelingen op de troebelen die zich tijdens Alva's schrikbewind (1567-1573) maar ook vroeger in Vlaanderen hebben voorgedaan. Op fol. 10r herinnert Vlaanderen aan de golven van plundering, brandstichting en geweldpleging die over haar dorpen heengingen, aan arrestaties en executiesGa naar voetnoot(168). Verder volgt scherpe kritiek op de priesters die ‘valse herders’ zijn en op de corrupte rechtersGa naar voetnoot(169). De afkeer van afgoderij en beeldendienst, de nadruk op Christus als genadebron en het gebruik van de wending ‘leden van Christus lichame’ wijzen in reformatorische richtingGa naar voetnoot(170). Toch zijn de allusies te algemeen om het spel exact te kunnen plaatsen. Misschien werd het, zoals enkele schandaleuse spelenGa naar voetnoot(171) geschreven hetzij voor 1560, hetzij tussen 1563-1567, hetzij tussen 1573-1585Ga naar voetnoot(172).

Voor enkele tafelspelen beschikken we alleen over de informatie die het schrift, al dan niet van verschillende handen, ons biedt. Zo meent Orbaan dat het handschrift van het tafelspel van De spigel (1) en van De Lansknecht (2) die in de Vaticaanse bibliotheek onder het nummer 186 (X:4) der Barberiniana worden bewaard, dateert van het einde der XVde of begin XVIde eeuw en situeert de stukken omstreeks 1500Ga naar voetnoot(173), terwijl ook M. Ramondt poneert dat de spelen niet ouder zijn dan de tweede helft van de XVde eeuw en vermoedt dat ze van Brabantse oorsprong zijnGa naar voetnoot(174). Deze tafelspelen zijn dan wel de oudste uit ons corpus en ook Hummelen opende zijn Repertorium met beide stukkenGa naar voetnoot(175).

Over de tafelspelen in de verzameling Theysbaert, namelijk dat van Ghewonelicke Vruecht (13) en van Een Man ende een Wyf ghecleet up

[pagina 464]
[p. 464]

zij boerssche (24) vermeldt P. LeendertzGa naar voetnoot(176) dat het afschrift ervan waarschijnlijk omstreeks 1555-1560 misschien door een zekere Adriaan TheijsbaertGa naar voetnoot(177) vervaardigd werd. De spelen zelf zijn ouder en vermoedelijk geschreven in het laatst van de XVde of het begin van de XVIde eeuwGa naar voetnoot(178). De laatste spelen waarbij we enige aanduiding hebben i.v.m. de datering, zijn de tafelspelen van Den Man en 't Sotte Kint (67) en van Den Man, dat Wyf en den Herinck (68) die in de verzameling Le Begge te vinden zijnGa naar voetnoot(179). In dit zestiende-eeuwse handschrift treffen we enkele data aan; op fol. 28r staat op het einde van het spel ‘1562’ en na een moeilijk te ontcijferen handtekening, M van W Mvan Wessau (Messau?), nog eens ‘1582 adj 8en december’; op fol. 29v staat nog ‘1583. 8en may’. L. Timmerman toonde aan dat er drie handen betrokken waren bij het copiëren van het handschrift en dat de oudste hand, hand A, die ook onze tafelspelen afschreef, waarschijnlijk te identificeren is met een zekere Jenneke Le Begge, de oorspronkelijke eigenaar van dit handschrift. Deze man gebruikt het cursieve schrift dat tussen 1520 en 1530 veel voorkwam. Omdat echter onder de laatste klucht die hij afschreef, 1562 staat, vermoedt Timmerman dan ook dat hij op het ogenblik dat hij aan het handschrift werkte, al een ouder wordend man was, die nog steeds het vroegere schrift hanteerdeGa naar voetnoot(180). Zo zien we maar dat ook het criterium van het gebruikte schrift met de nodige voorzichtigheid dient te worden aangewend.

Voor de overige tafelspelen zijn de bekende gegevens zo gering dat zij een exacte datering onmogelijk maken. Van de verzameling Trouw Moet Blijcken weten we dat de boeken F en I, die voor ons van belang zijn, door Adriaen Lourisz. Lepel werden afgeschreven; boek F werd op 22 juli 1598 voltooid, voor boek I wordt zelfs geen jaartal meer vermeldGa naar voetnoot(181). De verzameling Van der Morsch dateert van het begin van de XVIIde eeuwGa naar voetnoot(182) en voor de daarin verzamelde spelen kan alleen worden gezegd dat ze voor die tijd moeten zijn ontstaan. De verzameling Verhee werd door deze rederijker bijeengebracht in 1609Ga naar voetnoot(183) en ook de verzameling Constanter dateert van de eerste helft van de XVIIde eeuwGa naar voetnoot(184). Hetzelfde kan worden gezegd van de

[pagina 465]
[p. 465]

verzameling ParkGa naar voetnoot(185) en het handschrift 905 uit de Gentse universiteitsbibliotheek met vrome en ascetische gedichten, waarin het tafelspel van Wauter Dick-steert en Beerte (117) voorkomtGa naar voetnoot(186).

De tafelspelen die in druk overgeleverd zijn, geven ons niet meer houvast over het jaar waarin zij geschreven werden, dan dat het jaar van uitgave doorgaat als terminus ante quem. De meeste echter dateren van de laatste decennia der XVIde of het begin van de XVIIde eeuwGa naar voetnoot(187) zodat geen precieze datering, zelfs niet op een kwart of een halve eeuw na, kan worden gegeven.

Naast de hier vermelde spelen, gesigneerd met namen of spreuken van rederijkers, zijn er nog enkele tafelspelen die een of andere zinspreuk bevatten in de slotverzen, die ons echter hoogstens toelaat het spel binnen een bepaalde kamer te situerenGa naar voetnoot(188) en dan nog niet eens altijdGa naar voetnoot(189). Als we nu pogen de hierboven onderzochte gegevens overzichtelijk in tabelvorm weer te geven, dan komen we tot de volgende resultaten:

[pagina 466]
[p. 466]

8 spelen op de 113 konden we exact daterenGa naar voetnoot(190).

 

22 spelen zijn met vrij grote zekerheid binnen een bepaalde periode te situeren aan de hand van interne gegevens (allusies op de gelegenheid waarvoor gespeeld wordt, historische feiten en gebeurtenissen) of informatie die van buitenaf komt zoals verhoren en archiefstukken of biografische aanduidingenGa naar voetnoot(191).

12 spelen zijn ofwel met minder zekerheid te dateren ofwel zijn de dateringen maar mogelijk binnen een tijdspanne van 25 jaar of meer (in 2 gevallen zelfs meer dan 30 jaar)Ga naar voetnoot(192).

4 spelen konden via het schrift worden gedateerdGa naar voetnoot(193).

 

Nemen we de beide eerste groepen samen dan kunnen we 30 op de 113 spelen zonder moeilijkheden dateren of 26,54%. Vermits we over weinig bruikbare spelen beschikken voor datering en situering, betrekken we ook de beide volgende groepen, samen 16 spelen, in het onderzoek. Zo beschikken we voor 46 spelen of 41% van het corpus over gegevens die ons toelaten ze te situeren tot op een kwart of een halve eeuw na. Voor de overige 67 spelen of 59% hebben we niet genoeg gegevens om ze te kunnen situeren.

Brengen we de 46 spelen chronologisch in tabelvorm over, dan komen we tot het volgende resultaat:

Datering Nummer Titel Auteur/Kamer/Spreuk Plaats
ts 1450-1500 1 De spigel  
ts 1450-1500 2 De Lansknecht  
ca. 1480 11 Die geboorte van vrou Margriete Colijn Cailleu Brussel
ca. 1500 13 Ghewonelicke Vruecht   Vlaanderen
ca. 1500 14 Een Man ende een Wyf ghecleer up zij boerssche   Vlaanderen
1512 4 De beke Cornelis Everaert Brugge
1509-1519 18 Drie Sotten Het Boeck Brussel
1519 17 Twee Sotten 't Mariacransken Brussel
1520-1538 6 De nyeuwe Prietere Cornelis Everaert Brugge
1526 3 Boerdelic Pleghen ende Ghenoughelic Voortstel Cornelis Everaert Brugge

[pagina 467]
[p. 467]

Datering Nummer Titel Auteur/Kamer/Spreuk Plaats
1526-1533 9 De berch Cornelis Everaert Brugge
1530 5 Hoedeken van Marye Cornelis Everaert Brugge
1530 7 De zeven bloetsturtynghen Cornelis Everaert Brugge
1531-1538 8 Joncheyt ende Redene Cornelis Everaert Brugge
1531-1540 99 Een Dronckaert die wonder siet Cornelis Crul Antwerpen
1534 10 Jubile Cornelis Everaert Brugge
1538-1540 113 Prochiaen, Coster Wever Brabander of Vlaming uitgeweken naar Gelderland
1538-70 72 De Sotslach Sijmon van Dijck Gorisz S G
De Pellicanisten
Trou moet blycken
Haarlem
1539-1540 42a Oorspronck van Sonden  
1539-1556 20 De Sorchvuldige Mensche en troost der Schrifture Cornelis Everaert (?) Brugge
1540-1595 108 Soet en Suer Cornelis Meesz. van Hout Leiden
ca. 1553 12 Een present van Godt Loondt Frans Fraet Antwerpen
ca. 1555 23 Wel Gemaniert Franchois van Ballaer (?)
't Mariacransken
Brussel
1557 16 Heijmelic Lijden Jacob Jacobzoon
Jonck
Wilt ionck bekeeren
In liefde vierich
Amsterdam
1558 15 Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse Jacob Jacobzoon
Jonck
Wilt ionck bekeeren
In liefde vierich
Amsterdam
1559 71 Een present van Jonste, Vrientschap en Trouwe Jacob Jacobsz. Cassiere 's-Hertogenbosch
1559-1567 24 Bot Verstant en Cloucken Geest Willem van Haecht (?) Antwerpen
1559-1598 32 Twee Rabbouwen Lauris Jansz. Haarlem
ca. 1560 21 Sottelijck Voortstel en Warachtige Liefde Willem van Haecht (?) Antwerpen
12 januari 1567 25 Vastelavont en Vasten Willem van Haecht (?) Antwerpen
1571-1583 na 1579? 19 Meest Elcken en dOnruste Conscientie Robert Lawet De Zeegbare herten Roeselare of Brugge

[pagina 468]
[p. 468]

Datering Nummer Titel Auteur/Kamer/Spreuk Plaats
1573-1585 in elk geval vóór 1597 73 Het beclach van Vlaenderen   Vlaanderen
1578 (eig. 1577) 105 Menich Bedruckt Herte en d'Arm Gemeynte J.B. Houwaert Brussel
1578 (eig. 1577) 106 Vercondigher des Vredts J.B. Houwaert Brussel
28 juli 1584 22 Metken Bouwens en Slimmen Diel Willem van Haecht (?) Antwerpen
1589 115 Clerc, Huys-man en Soldaer W.Ph. du Rieu Monster
1590/5-1610 81 Bouwen en Pleun G.H. Van Breughel Bedenct u t'is tijt Amsterdam
1590/5-1610 82 Een Droncken Boer G.H. van Breughel Bedenct u t'is tijt Amsterdam
1590/5-1610 119 Een Cramer met drollighe liedekens G.H. van Breughel Bedenct u t'is tijt Amsterdam
1590/5-1612 83 Jan ende Claer G.H. van Breughel Bedenct u t'is tijt Amsterdam
1590/5-1612 85 Een Quacksalver G.H. van Breughel Bedenct u t'is tijt Amsterdam
1590/5-1612 86 Een Droncken Boer die uut vryen gaet G.H. van Breughel Bedenct u t'is tijt Amsterdam
1600 102 Ceres, Neptunus, Aeolus Vlaerding
De Aeckerboom
Aensiet Liefd
Vlaardingen
1600-1610 79 Locht, Aerde en Mensche Jacobus Celosse De orange Lelie Leiden
1600-1610 80 'T Vyer en 't Water Jacobus Celosse De orange Lelie Leiden
laatste kwart XVIde eeuw 60 Al Hoy Dierick de Smet De Roos Dendermonde

Wanneer we de gegevens uit deze tabel interpreteren qua verdeling naar tijd en plaats, dan vinden we 5 spelen van het einde der XVde eeuw of 11%, 13 spelen zeker en 1 spel waarschijnlijk, dus 14 spelen of 30,5% die tot de eerste helft der XVIde eeuw behoren, 15 spelen zeker en 3 waarschijnlijk, dus 18 spelen of 39% welke tot de tweede helft der XVIde eeuw behoren en 9 spelen of 19,5% zijn te situeren in het laatste decennium van de XVIde en het eerste der XVIIde eeuw. Dus 41,5% der spelen uit ons corpus horen thuis in de late XVde en eerste helft der XVIde eeuw. De overige 58,5% van de spelen dateren van de tweede helft der XVIde of van het begin der XVIIde eeuw.

[pagina 469]
[p. 469]

In deze tabel blijken 26 van de 46 spelen of 56,5% afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden waarbij 3 spelen uit Vlaanderen stammen, 10 spelen kunnen worden gesitueerd te Brugge en 1 te Dendermonde. Uit Antwerpen zijn er 6 spelen afkomstig en ook Brussel is door hetzelfde aantal stukken vertegenwoordigd. Uit de noordelijke Nederlanden komen 17 spelen of 37% van het totaal. Zij zijn als volgt verdeeld: 8 uit Amsterdam, 3 uit Leiden, 2 uit Haarlem, 1 uit Gelderland, 1 uit Monster, 1 uit Vlaardingen en 1 uit 's-Hertogenbosch.

Van drie spelen uit de groep dateerbare spelen of 6,5% is de herkomst onzeker.

Dit beeld wordt wel enigszins gewijzigd door een aantal spelen in het onderzoek te betrekken waarvan niet de tijd van ontstaan, maar wel de herkomst bekend is. Het is namelijk in sommige gevallen zo dat een Zuid- of Noordnederlands handschrift/druk vaak ook Zuid- of Noordnederlandse spelen bevat, doch dit is zeker niet altijd het gevalGa naar voetnoot(194). De herkomst van handschrift of druk kan dus niet altijd garant staan voor de herkomst van de spelen die erin verzameld zijn en we kunnen slechts die stukken in het onderzoek betrekken waarvan de aanwijzingen van herkomst duidelijk zijn. Zo dienen we tot de Noordnederlandse stukken te rekenen: uit de verzameling TMB, Boek F nr. 26, uit Boek I de nummers 43, 46 en 49 alle door Lambrecht Dirrixsz de Vult geschreven; ook de nummers 30, 31, 44, 45, 48 en 50 werden ondertekend met spreuken van Haarlemse kamers. Uit de verzameling Van der Morsch komen nr. 53 (Den Haag), 54 (Leiden), 55 (Haarlem), 56 (Dordrecht), 57 (Den Haag) en 58 (Den Haag) uit het Noorden. Uit het Zuiden, meer bepaald uit Vlaanderen afkomstig zijn beide tafelspelen uit de verzameling Le Begge (nrs. 67, 68) en het tafelspel van Wauter Dick-steert (117) uit het Gentse handschrift 905. Op die manier dienen we rekening te houden met 65 spelen in plaats van 46.

Voor de drukken kunnen we evenmin zeggen dat plaats van uitgave garanties biedt voor de plaats van herkomst van de spelen. In bepaalde spelen die in druk overgeleverd zijn komen ook spreuken voor die ons toelaten ze geografisch te situeren zoals de tafelspelen nr. 93 en 94 uit het Tafel-Spel van Jaep-selden-t'huys, dat te Amsterdam verscheen, of Goet Onderwys (114) dat in Gouda ontstond. Van de Vier nieuwe Tafel-Spelen (nrs. 100, 101) van 1608 zijn er twee afkomstig uit de Amsterdamse kamer De Eglantier. Nog één tafelspel is geografisch te situeren namelijk dat van Kees Knol en Neel Jans (110) uit het Nieu Tafel-spel van 1623 dat door In liefd' bloeyende werd opgevoerd. Zo komen we uiteindelijk tot 65 + 6 = 71 - 3 = 68Ga naar voetnoot(195) spelen die op grond

[pagina 470]
[p. 470]

van spreuken en slotverzen konden worden onderzocht naar herkomst. De uiteindelijke verdeling is dan als volgtGa naar voetnoot(196):

 

29 spelen of 42,64% uit het Zuiden verdeeld over 17 spelen uit Vlaanderen, waarvan 10 uit Brugge en 1 uit Dendermonde; 6 uit Antwerpen en 6 uit Brussel.

39 spelen of 57,36% uit het Noorden verdeeld over: 13 uit Amsterdam, 4 uit Leiden, 13 uit Haarlem, 3 uit Den Haag, 1 uit Gelderland, 1 uit Monster, 1 uit Vlaardingen, 1 uit 's-Hertogenbosch, 1 uit Dordrecht en 1 uit Gouda.

voetnoot(1)
We hebben het materiaal voor dit onderzoek verzameld aan de hand van Hummelens Repertorium die op blz. 2-4 een verantwoording geeft voor de begrenzing van het rederijkersdrama tussen 1500 en 1620.
voetnoot(2)
Het zijn de nrs. 3, 4, 5, 7, 15, 16, 71 en 115.
voetnoot(3)
Voor biografische bijzonderheden van Cornelis Everaert cfr. Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. XIX-XXI en Biografisch Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche Letterkunde door J.G. Frederiks en F. Jos Van den Branden, Amsterdam, z.j.2, blz. 241. Verder afgekort als BW.
voetnoot(4)
Cfr. Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 2-4 of K.B., Brussel, hs. nr. 19036, fol. 1r-1v, 2v.
voetnoot(5)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 598 en vzn. 30-31, 36-37, 56-76, 91-92 en 292.
voetnoot(6)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 233 (fol. 184v).
voetnoot(7)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 377 (fol. 284r).
voetnoot(8)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 385 vzn. 242-243.
voetnoot(9)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 411-413 resp. vzn. 14, 83-84.
voetnoot(10)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 409 (fol. 305r).
voetnoot(11)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 461 (fol. 336v).
voetnoot(12)
K.B., Brussel, hs. nr. 21627, fol. 18r.
voetnoot(13)
In VMA 1938, blz. 91-117, 118-198 bijlagen.
voetnoot(14)
Of Jacob Jacobsz. Cassiere cfr. Hummelen, Repertorium, blz. 284.
voetnoot(15)
Van Eeghem, ‘Het raadsel’, VMA 1938, blz. 91, A. van Elslander, Het refre in de Nederlanden tot 1600, Ledeberg-Gent. 1953, blz. 209, 212, 215-216 en 262. E. van Autenboer, Het Brabants Landjuweel der rederijkers (1515-1561), Middelburg, 1981 (Leuvense Studiën en Tekstuitgaven. Nieuwe Reeks, 2), blz. 76 en blz. 127 noot 28. Cfr. L. Roose, ‘De gedichtenverzameling van Jacobus de Moor (1598)’, Sp. d.L. 8 (1965), blz. 253.
voetnoot(16)
Van Eeghem, ‘Het raadsel’, VMA, 1938, blz. 116 en 113.
voetnoot(17)
Een Esbatement van sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit. Tekstuitgave met inleiding en aantekeningen verzorgd door het Nederlands Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen, Zwolle, 1967, blz. 98-99.
voetnoot(18)
Een Esbatement van sMenschen Sin, blz. 99-100. Literatuur over Reyer Gheurtz cfr. Cornelis van Ghistele, ‘Van Eneas en Dido’, (ed. Iwema), Jb. De Fonteine 1982-83, blz. 104 noot 1.
voetnoot(19)
Van Eeghem, ‘Het raadsel’, VMA 1938, blz. 99 waar hij meent dat Cassiere het stuk leverde als propaganda voor de Leuvense, d.i. de kerkelijk goedgekeurde bijbel, waarvan tussen 1548 en 1560 minstens zes drukken verschenen. Daartegenover stelt Mak in ‘Eerherstel voor Cassiere’ in Uyt ionsten versaemt, blz. 138 dat het spel zoals ook zijn refrein een reformatorische geest uitademt.
voetnoot(20)
Van Eeghem, ‘Het raadsel’, VMA, blz. 97 en Van Elslander, Het refrein, blz. 213 noot 83. Cfr. Van Autenboer, Het Brabants Landjuweel, blz. 49 en 121 noot 4.
voetnoot(21)
Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 211 en 195.
voetnoot(22)
Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 195 vzn. 436-442.
voetnoot(23)
Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 211 v. 490: ‘Wij u dienaers van in liefde vierich’, cfr. A. van Elslander, ‘Lijst van Nederlandse rederijkerskamers uit de XVe en XVIe eeuw’, Jb. De Fonteine 1968, blz. 32 (verder als Lijst vermeld).
voetnoot(24)
Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 172.
voetnoot(25)
Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 172-174.
voetnoot(26)
Hummelen, Repertorium, blz. 149 2 06.
voetnoot(27)
Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 125.
voetnoot(28)
Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 125, 173 en 180. Zij sluit haar betoog af met de vaststelling hoe weinig wij met zekerheid van de zestiendeeeuwse rederijkers weten (blz. 174).
voetnoot(29)
Cfr. Tafel-spel // Ghecelebreert tot Monster, fol. A1r (titel). Over deze auteur hebben we geen verdere gegevens. Of hij lid is geweest van de kamer De Wijnrancken te Monster blijft een vraag. In de tekst vinden we geen allusie op de spreuk van deze kamer ‘Lijden verwint’ (cfr. Van Elslander, Lijst, blz. 50) of op de spreuk ‘Smaeckt druyfs soetheid’ van de kamer De blaauwe Wyngaertranck (cfr. G.D.J. Schotel, Geschiedenis der Rederijkers in Nederland. II, Rotterdam, 1871/2, blz. 275.
voetnoot(30)
Tafel-Spel Ghecelebreert tot Monster, fol. B2v.
voetnoot(31)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 524 vzn. 43-49.
voetnoot(32)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 527 vzn. 142-145.
voetnoot(33)
Voor verdere biografische gegevens cfr. J. Cuvelier, ‘Een viertal onbekende werken van de Brusselsche 15d eeuwsche Rederijkers Colijn en Smeken en van den Bruggeling Anthonis de Roover’, VMA, 1937, blz. 94; in 1474 was Colijn tenminste 35 à 40 jaar (o 1434-1439). Cfr. W. van Eeghem, Brusselse dichters. Vierde reeks, Brussel, 1963, blz. 152-153, 144-147 en blz. 141 waar hij als vermoedelijke geboorte- en sterfdatum 1430 en 1485 geeft.
voetnoot(34)
De Bock, ‘Een presentspel’, Sp. d.L. 6 (1963), blz. 248-249 vzn. 53-55.
voetnoot(35)
De Bock, ‘Een presentspel’, Sp. d.L. 6 (1963), blz. 258-259 resp. v. 273, 277 en 265-267; marya = Maria van Boergondië (1457-1482); haar oom, bisschop van Utrecht = David van Boergondië (ca. 1426-1496) werd in 1456 bisschop van Utrecht. bruesel = Brussel, waar zij toen verbleef.
voetnoot(36)
De Bock, ‘Een presentspel’, Sp. d.L. 6 (1963), blz. 268 vzn. 512-513.
voetnoot(37)
Wij wezen vroeger reeds op de vermoedelijke vergissing in datering: de inkomst zou in 1577 i.p.v. 1578 hebben plaats gehad cfr. J.B. Houwaert, De vier wterste. Tekstuitgave met inleiding, verklarende aantekeningen en glossarium door F. van Vinckenroye, I, Gent, 1965, blz. 41 waar hij spreekt over de inkomst van de Prins van Oranje op 23 september 1577; cfr. H. Pirenne, Geschiedenis van België, IV, Gent, 1925, blz. 103 en W. Waterschoot, ‘Jan Baptist Houwaert en Lucas d'Heere verwelkomen Willem van Oranje te Brussel en te Gent in 1577’ (lezing gehouden op het 38e Nederlandse Filologencongres 16-17 april 1984 te Nijmegen), Handelingen van het 38e Nederlands Filologencongres waar hij in noot 1 nader ingaat op de door Houwaert zelf foutief gedateerde inkomst te Brussel (blz. 452).
voetnoot(38)
E. de Bock, Johan Baptist Houwaert, Antwerpen, 1960, blz. 15. Voor biografische gegevens cfr. Houwaert, De vier wterste, I (ed. Van Vinckenroye), blz. 13-14 en van dezelfde auteur in Nationaal Biografisch Woordenboek, Brussel 1964-1981, I, 620-627 (verder als NBW); het is ook niet bekend of hij bij een of andere rederijkerskamer aansloot.
voetnoot(39)
Voor de Oranje-gezindheid van Houwaert cfr. De vier wterste (ed. Van Vinckenroye), blz. 41, BW, 374 en W. de Vreese, ‘Jan Baptist Houwaert en Willem van Oranje. Een presentexemplaar?’, Het Boek. Nieuwe Reeks 22 (1933-1934), blz. 119-126, voomamelijk 123-126 waar we de tekst vinden van de opdracht aan de Prins van Oranje uit Houwaerts Milenus Clachte in 1577 op 6 november door Plantijn gedrukt en in 1578 door Willem Silvius uitgegeven, waaruit Houwaerts trouw en loyauteit ten opzichte van Oranje blijkt’. Cfr. F. van Vinckenroye, ‘Jan van der Noot en Jan-Baptist Houwaert’, in Liber Alumnorum Prof. dr. E. Rombauts aangeboden ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag en zijn dertigjarig hoogleraarschap, Leuven, 1968, blz. 181 en W. Waterschoot, ‘Jan Baptist Houwaert en Lucas d'Heere’, Handelingen van het 38e Nederlands Filologencongres 1984, blz. 449. Houwaerts medewerking in de Oranje-partij leidde echter niet tot afhankelijkheid en het zich laten manipuleren. Terloops willen wij erop wijzen dat de beide tafelspelen vooral nr. 105 bijzonder veel overeenkomst vertonen met de voor die gelegenheid gemaakte togen cfr. Waterschoot, ‘Jan Baptist Houwaert’, blz. 443-445.
voetnoot(40)
Voor biografische gegevens cfr. L. Roose, ‘De Antwerpse hervormingsgezinde rederijker Frans Fraet’, Jb. De Fonteine 1969-70 (XIX-XX, Tweede reeks: nr. 11-12), blz. 95-98 en Roose, ‘Het refrein’, Jb. De Fonteine, 1975/I (XXV, Tweede reeks: nr. 17), blz. 119 en BW, 256.
voetnoot(41)
Cfr. Roose, ‘De Antwerpse hervormingsgezinde rederijker’, Jb. De Fonteine 1969-70, blz. 96-97.
voetnoot(42)
Roose, ‘De Antwerpse hervormingsgezinde rederijker’, Jb. De Fonteine 1969-70, blz. 96 en De liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde...uitgegeven door Ph. Rombauts en M. van Lerius, Amsterdam, 1961, blz. 80.
voetnoot(43)
F. Puts, ‘Geschiedenis van de Antwerpse rederijkerskamer De Goudbloem’, Jb. De Fonteine 1973-74 (XXIII-XXIV, Tweede reeks: nr. 15-16), blz. 32-33 en blz. 14 waar hij voor de periode van 1550-70 als factor Cornelis van Ghistele alias De Mol of Talpa vermeld; cfr. M. Vinck-Van Caekenberghe in NBW, IX, 282.
voetnoot(44)
Cfr. Gent, U.B., hs. nr. 905, fol. 144r en P. Lammens-Pikhaus, ‘Een nog onbekend tafelspel in een bundel vrome en ascetische gedichten’, Jb. De Fonteine 1980-81/II (XXXII, Tweede reeks: nr. 24), blz. 115-128, hier blz. 128 vzn. 168-169.
voetnoot(45)
Van Elslander, Lijst, blz. 32 ‘wt ionsten versaemt’. Of ‘wt ionsten’, een vrij algemeen gebruikte wending in rederijkersteksten, uiteindelijk verwijst naar de Violieren, blijft een hypothese.
voetnoot(46)
Alles hangt ervan af of we dit spel toekennen aan Fraet of niet cfr. Lammens-Pikhaus, ‘Een nog onbekend tafelspel’, Jb. De Fonteine 1980-81/II, blz. 115-116. Het tafeispel werd in 1634 door een Oostvlaams kopiist Jacques Clauwaert afgeschreven en bevat een overvloed van Vlaamse woorden (bv. cabasse, hurcken, quele, marele, klackers, swelte, cateylkens, bailliu) en weinig uitsluitend Brabantse woorden (wambaijs) wat de toekenning van de tekst aan een Antwerpenaar bemoeilijkt.
voetnoot(47)
De discussie is trouwens al oud. Cfr. in dit verband W. de Vreese, ‘Houwaert's plagiaat’, T.N.T.L. 12 (1893), blz. 211 die het voor waarschijnlijk houdt dat de door Reyer Gheurtz afgeschreven stukken tot het repertorium van de Antwerpse kamer de Gou(d) bloeme behoorden en hiermee reageert tegen de bewering van F.A. Snellaert in zijn Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België sedert hare eerste opkomst tot aen de dood van Albert en Isabella, Brussel, 1838, blz. 169, dat het stuk van Eneas en Dido, van de hand van Cornelis van Ghistele, doch ook afgeschreven door Reyer Gheurtz, in 1553 vertoond zou zijn op de kamer der Violieren. De Vreese meent uit de tekst van het spel te kunnen opmaken dat dit door de kamer de Goudbloem werd vertoond (blz. 211-212). Deze stelling werd door recent onderzoek bevestigd cfr. Vinck-Van Caekenberghe over Van Ghistele in NBW IX, 278. Dat Reyer Gheurtz ten behoeve van de Antwerpse kamer De Goudbloem werkte, werd echter weerlegd door C.G.N. de Vooys in ‘Amsterdams rederijkersleven in het midden van de zestiende eeuw’, T.N.T.L. 48 (1929), blz. 135-137 en 140. Een present van Godt Loondt dat in 1553 werd afgeschreven door Reyer Gheurtz en waarschijnlijk door de Goudbloem werd opgevoerd, laat ons echter niet toe daarom Frans Fraet te zien als lid van deze kamer.
voetnoot(48)
Fraets oeuvre situeert zich tussen 1549 en 1554 cfr. Roose, ‘De Antwerpse hervormingsgezinde rederijker’, Jb. De Fonteine 1969-1970, blz. 98 (refrein van 10 november 1549) en blz. 103 (de emblematabundel gedrukt in 1554).
voetnoot(49)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, deelt ze in bijlage mee blz. 73-79. Ze bevinden zich in het Rijksarchief te Brussel, Manuscrits divets nr. 182, fol. 251r-52v, 263r, 229r, 255rv, 257rv, 258v, 259r-261v, 262r, 228r, 116r.
voetnoot(50)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. 83 bijlage IX, fol. 251r r. 19-24 cfr. blz. 86 bijlage XIII, fol. 252v r. 1-2 waar gezegd wordt van Pauwels Thielmans ‘oudt lxij jaeren oft daeromtrent’.
voetnoot(51)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. 86 bijlage XIII r. 10. Dit getuigenis schijnt betrouwbaarder.
voetnoot(52)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. XXVIII en blz. 91 bijlage XXI r. 1-8.
voetnoot(53)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. XXVIII en blz. 91 bijlage XIX r. 33-36.
voetnoot(54)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. XXVIII en blz. 89 bijlage XVII r. 40-41.
voetnoot(55)
Zie hoger blz. 213-215.
voetnoot(56)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. XXX resp. vzn. 233-242 en het Leenhof der Gilden vzn. 419-429.
voetnoot(57)
Zie hoger blz. 214 noot 769.
voetnoot(58)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. XXXI; cfr. Jan van den Berghe, Dichten en spelen uitgegeven door C. Kruyskamp, Antwerpen, 1950, blz. XI-XII. Kruyskamp meent dat de toewijzing van dit tafelspel aan Jan van den Berghe niet op voldoende bewijsmateriaal is gesteund - alle positieve aanwijzingen ontbreken immers - en dat de datering omstreeks 1545 ook in tegenspraak is met het hierboven vermelde getuigenis van Leon de Fuytere. Als we het stukje moeten dateren tussen 1509 en 1519 dan kan Jan van den Berghe bezwaarlijk de auteur geweest zijn, aangezien zijn eerste optreden zeker niet lang voor 1530 kan worden gesteld (blz. XXV).
voetnoot(59)
Verz. TMB, Boek I, fol. 104v-114r cfr. paralleltekst Hummelen, Repertorium, blz. 160 3 A2, fol. A1r-8v.
voetnoot(60)
F. Pijper, ‘Een tafelspel’ in Bibliotheca Reformatoria Neerlandica, I, 's-Gravenhage, 1903, blz. 371 (verder als BRN), Van Dis, Reformatorische rederijkersspelen, blz. 23.
voetnoot(61)
Al. de Mayer, ‘Van ketterse en andere schandaleuse spelen’, Hand. v.d. Znl. Mij. v. Taal- en Letterk. en Gesch. 13 (1959), blz. 32. Cfr. Hummelen, Repertorium, blz. 161 waar hij bij 3 A3 of Den Boom der schriftueren wijst op een andere volgorde der spelen in het exemplaar van de K.B. te Den Haag. Elke verdere aanduiding omtrent jaartal of drukker ontbreekt cfr. Van Dis, Reformatorische rederijkersspelen, blz. 24 en Pijper, BRN, II, blz. 369. Ook in het handschrift vinden we geen verwijzing naar een bekende zinspreuk, naam of kamer. Vermoedelijk bevat het slotrondeel, namelijk de zesde versregel wel een hint: ‘Wy begeeren / te leeren tot alder deuchden // nv // dus vuijt Jonst wiltet ten beste keeren...’. In de gedrukte versie verschilt het rondeel en is zuiverder d.w.z. dat de eerste regel herhaald wordt in de vierde en de zevende, de tweede, in de achtste, terwijl in het handschrift regel 1 alleen in het vierde vers, maar niet meer in het zevende wordt herhaald en regel 2 in het geheel niet meer wordt gerepeteerd. De aangebrachte wijzigingen zullen wel een doel hebben gehad.
voetnoot(62)
Van Dis, Reformatorische rederijkersspelen, blz. 89: ‘het poogt de “lutherie” uit het begin van de 16de eeuw te preciseren, kiest daartoe allerlei min of meer volksaardige onderscheidingen, en komt nergens toe aan de grote criteria van de tweede helft van de 16de eeuw’.
voetnoot(63)
Van Dis, Reformatorische rederijkersspelen, blz. 90 terminus a quo: dood van Karel van Egmont = ‘dander hertog’, terminus ad quem: ogenblik waarop zijn opvolger Willem van Gullik de macht neerlegt.
voetnoot(64)
Van Dis, Reformatorische rederijkersspelen, blz. 91. Het stuk werd geschreven in een Vlaams-Brabants dialect.
voetnoot(65)
Lyna en Van Eeghem, De Sotslach, blz. 17-18 en blz. 28 noot 32. Het eindrondeel wordt ingeschakeld in het rijmschema doordat v. 415 rijmr op v. 414. Vanzelfsprekend rijmt ook v. 416, als tweede lid van een gepaard rijm op v. 415. Wat we wel missen in de vzn. 416-418 is het overspringend rijm in het derde vers dus in v. 417 en in dit opzicht hebben de uitgevers van de tekst wellicht gelijk als zij beweren op blz. 57 dat ‘de drie later bijgevoegde regels 416-418...een ander rijmschema [vertonen] en...alleen reeds uit dien hoofde niet oorspronkelijk [zijn].
voetnoot(66)
Lyna en Van Eeghem, De Sotslach, blz. 18 waar zij de hypothese kracht bijzetten dat het stuk eerst te Delft werd opgevoerd omdat de later aangebrachte verbeteringen in die richting wijzen.
voetnoot(67)
Lyna en Van Eeghem, De Sotslach. Klucht uit ca. 1550, plaatsen het blijkens de titel ca. 1550, maar verdere bewijsvoering of nadere gegevens ontbreken.
voetnoot(68)
Cfr. M. de Jong, Drie zestiende-eeuwse esbattementen, Amsterdam, 1934, blz. 20 vermeldt dat in het Register van de Spelen van Sinne (Bibliotheek van TMB, nr. 45, fol. 19r) deze Sijmon van Dijck Gorissz. genoemd werd als schenker van een nieuwe stoel aan de kamer in 1600. Hij zou ook de auteur zijn van een ballade op de Intrede van de Oude Camer van Haatlem op het rederijkersfeest te Leiden in 1596 (cfr. Den Lusthof van Retorica, Leiden, 1596, blz. 91). Het afschrift dat hij maakte van de klucht van Tielebuijs door Willem Elias Vrancx in 1541 vervaardigd, is verloren gegaan cfr. Hummelen, Repertorium, 2 10. Deze klucht werd ook afgeschreven door Vt vis fac alteri of per Dalem cfr. Hummelen, Repertorium, 2 05.
voetnoot(69)
Lyna en Van Eeghem, De Sotslach, blz. 17 wat blijkt uit een onderzoek van de watermerken.
voetnoot(70)
Hummelen, Repertorium, blz. 235, 3X en F. Kossmann, De colloquien van Cornelis Crul, T.N.T.L. 63 (1944), blz. 185 en Cornelis Crul, Heynken de Luyere en andere gedichten. Uitgegeven door C. Kruyskamp, Antwerpen. 1950, blz. XIV.
voetnoot(71)
Crul, Heynken de Luyere (ed. Kruyskamp), blz. 65.
voetnoot(72)
Cruyt-hofken, fol. E 7r en Pleij en Resoort, ‘Nieuwe bronnen’ Spektator, 5 (1975-76), nr. 10-11, blz. 653.
voetnoot(73)
Cfr. Crul, Heynken de Luyere (ed. Kruyskamp), blz. XVI. Voor de schaarse biografische gegevens cfr. J.A. Goris, ‘Bio- en bibliografische nota's over Cornelis Crul’, Den Gulden Passer, Nieuwe Reeks 2 (1924), blz. 160-162. Cf. D. Coigneau in NBW, XI, 152-158 waar hij Crul situeert tussen 1490 en 1538-1551; cfr. Kossman, ‘De colloquien van Cornelis Crul’, T.N.T.L. 63 (1944), blz. 182-197: in 1551 blijkt hij reeds gestorven en BW, 182 waar Crul vermeld wordt als ooggetuige van de brand van de O.L.V.-Kerk te Antwerpen in 1533; Roose, ‘Cornelis Crul’, Hulde-album Dr. F. van Vinckenroye, blz. 253 plaatst het stuk kort na 1531.
voetnoot(74)
Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek, Amsterdam, 1911-37, IV, 301. Van Breughel, De kluchten (ed. Van Leuvensteijn), I, blz. 3-4.
voetnoot(75)
Namelijk zes tafelspelen; in deel I van 1610: nrs. 81, 82 en 119, in deel II van 1612: nrs. 83, 85 en 86.
voetnoot(76)
Van Breughel, De kluchten (ed. Van Leuvensteijn), II, blz. 244, fol. B8r; voor de kamer en de spreuk Van Elslander, Lijst, blz. 32.
voetnoot(77)
Daarnaast vinden we ‘Bedenct u t'is tijt’ in deel I, fol. A2v en G.H. van Breughel op fol. A4v cfr. ed. Van Leuvensteijn, II, blz. 231 en 233.
voetnoot(78)
Puts, ‘Geschiedenis van De Goudbloem’, Jb. De Fonteine 1973-74, blz. 21 en Coigneau, Refreinen in het Zotte, I, blz. 103-104. Hij werd tussen 1574-1583 geboren en zal vermoedelijk factor zijn geweest tussen 1595-1610, hij stierf tussen 1634-1638 cfr. BW, 892. Voor nadere biografische gegevens cfr. Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 536 noot 80.
voetnoot(79)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), resp. blz. 25-39, 512-536 en 536. Ook de refreinen die in de bundel voorkomen zijn niet alle van zijn hand cfr. Coigneau, Refreinen in het Zotte, I, blz. 104.
voetnoot(80)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 532. Het liedje staat op fol. 148v vzn. 50-53. Verder verschaft op fol. 149r v. 92 en op fol. 151r v. 203 de allusie op ‘pater ruijs’ de terminus ad quem: het volksboek waarin deze held voorkomt kwam namelijk voor op de index van 1570.
voetnoot(81)
Verz. Wils, fol. 151r v. 216: ‘Nemet jn dancke alle ghemeyne dat hier wt jonste js // Bedreven’.
voetnoot(82)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 533.
voetnoot(83)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 516.
voetnoot(84)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 520 en 516 waar het eerst na 1561 en dan zelfs na 1573 wordt gesitueerd.
voetnoot(85)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 519. Toch vinden we geen allusie op zijn zinspreuk ‘Behaecht godts wille’ of ‘goetwillich van herten’ cfr. J.I. Van Doorninck en De Kempenaer. Vermomde Nederlandsche en Vlaamsche schrijvers, Leiden, 1928, blz. 211 en 261.
voetnoot(86)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 519-520. Uit r. 144 blijkt de plaats (hier te Schel) en uit de aanduiding in r. 87: ‘ja dat mauricius wilt blyuen eenen crygere // En die engelschen willent noch met de geusen wagen’ kunnen we afleiden dat het na de dood van zijn vader, Willem van Oranje op 10.7.1584 werd geschreven. Maurits werd namelijk op 28 juli 1584 door de stadsmagistraat te Antwerpen gefeliciteerd met zijn besluit de strijd tegen de Spaanse tirannie voort te zetten cfr. blz. 519-520 noot 63.
voetnoot(87)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 526 en verz. Wils, fol. 40v v. 15: ‘minnelyck accort’. Voor gegevens over de kamer cfr. Van Elslander, Lijst, blz. 37.
voetnoot(88)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 527 en verz. Wils, fol. 44v v. 229: ‘Ba soo spreekt men tegen de verckens jn de warande’ en fol. 41v v. 74: ‘Al waer die spyse hier altemaelle // Die jn keysers sale moecht worden gebracht’.
voetnoot(89)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 527 cfr. W. van Eeghem, Rhetores Bruxellenses (16e eeuw) Belgisch tijdschrift voor philologie en geschiedenis 15 (1936), blz. 68-69 vermeldt Van Ballaer pas in oktober 1559 als factor van 't Mariacransken; cfr. ook De Bervoete Broers. Een Zuidnederlandsch kluchtspel uit het midden der XVIe eeuw voor de eerste maal uitgegeven door K. Stallaert, Antwerpen, 1891, blz. 11 waar Franchois van Ballaer in de verhoren die op de opvoering van dit spel volgden ‘facteur van den Crans’ genoemd wordt.
voetnoot(90)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. XXI. Hij was de auteur van de proloog en de naproloog.
voetnoot(91)
Van Eeghem, Drie schandaleuse spelen, blz. XXIII. en XIX.
voetnoot(92)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 529 en verz. Wils, fol. 142v v. 269.
voetnoot(93)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 530.
voetnoot(94)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 34-35.
voetnoot(95)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 36-39. Toch voor 1556: sterftejaar van Cornelis Everaert; vermoedelijk ca. 1550.
voetnoot(96)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 632.
voetnoot(97)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. XXXIV-V en XXXVI.
voetnoot(98)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. XXXIV-XXXV.
voetnoot(99)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 662.
voetnoot(100)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 644 waar zij de keuze laten tussen de vrede van Madrid (1526), Kamerijk (1529) of Nizza (1538).
voetnoot(101)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 495 vzn. 226-227.
voetnoot(102)
Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), resp. blz. 435 v. 455(6), blz. 486 vzn. 342-343 en blz. 495-494 vzn. 229 en 222.
voetnoot(103)
Cfr. Hummelen, Repertorium, blz. 72 en 77 boek E voltooide hij in 1598, blz. 87: boek F voltooide hij op 22 juli 1598 (Hummelen geeft verkeerdelijk 1589) en blz. 94.
voetnoot(104)
Verz. TMB, Boek I, resp. fol. 154r (46), fol. 176v (49), fol. 189r (26).
voetnoot(105)
Verz. TMB, Boek I, resp. fol. 189r (26) en fol. 154r (46): mv en fol. 124r (43) en fol. 176v (49): enkv.
voetnoot(106)
Zie hoger blz. 178 en 192.
voetnoot(107)
Zie hoger resp. 164 en 179.
voetnoot(108)
Verz. TMB, Boek I, fol. 67r.
voetnoot(109)
Verz. TMB, Boek I, fol. 66v v. 336.
voetnoot(110)
Cfr. Rena Penninck, ‘De rederijker Louris Jansz’, Oud-Holland 30 (1912), blz. 201 en J.J. Mak, Vier excellente cluchten, Antwerpen, 1950, blz. XX-XXI. Voor verdere literatuur cfr. Coigneau, Refreinen in het Zotte, I, blz. 153. Opsomming van zijn spelen bij Mak, Vier excellente cluchten, blz. XXI-XXII en Hummelen, Repertorium, blz. 284.
voetnoot(111)
Cfr. Mak, Vier excellente cluchten, blz. XXIII en Van der Laan, Noordnederlandse rederijkersspelen, blz. 5-6.
voetnoot(112)
Cfr. Mak, Vier excellente cluchten, blz. XX en Van der Laan, Noordnederlandse rederijkersspelen, blz. 5 en noot 1. St.-Pietershof = huis voor ambachtsjongens uit behoeftige burgerstand.
voetnoot(113)
Hij schreef trouwens de meeste van Louris Jansz's spelen af met uitzondering van Ons Lievenheers Minnevaer (Hummelen, Repertorium, 1 OK2) en Van Slecht en recht (Hummelen, Repertorium, 1 OL7).
voetnoot(114)
Cfr. Coigneau, Refreinen in het Zotte, I, blz. 107 en Hummelen, Repertorium, blz. 113.
voetnoot(115)
Cfr. NNBW, 1489-1490 (J. Prinsen).
voetnoot(116)
De eindverzen luiden: ‘Hier mede ghescheyden gheseyt Valete // Omnia probate quod bonum est tenete’. Daaronder de zinspreuk met de vermelding 1. Tessal. 5:21.
voetnoot(117)
Zie hoger blz. 438 noot 17.
voetnoot(118)
Cfr. Hummelen, Repertorium, blz. 31 D 5 en D 15 en Een esbattement van sMenschen Sin (ed. Nl. Inst. der RU Groningen), blz. 104 waar de slotverzen van beide stukken worden geciteerd al. ‘prûeftet al, maer hout dat ghûet//es’ en ‘behoudende dat gûet // is’.
voetnoot(119)
Een esbattement van sMenschen Sin (ed. Nl. Inst. der RU Groningen), blz. 7 en 106.
voetnoot(120)
Resoort en Pleij, ‘Nieuwe bronnen’, Spektator 5 (1975-76), nt. 10/11 blz. 654 en NNBW II, 608 waar geen geboortedatum wordt vermeld. Hij huwde op 26 april 1537 en schijnt taalman te zijn geweest bij de Vierschaar en secretaris ter weeskamer.
voetnoot(121)
De zinspreuk van de kamer ‘Lieft is tfondament’ of ‘Genucht U all’ komt niet in de tekst van het bruiloftsspel voor. Cfr. Van Elslander, Lijst, blz. 46.
voetnoot(122)
We kunnen het vermoedelijk in de tweede helft van de zestiende eeuw plaatsen cfr. Resoort en Pleij, ‘Nieuwe bronnen’, Spektator 5 (1975-76), blz. 654.
voetnoot(123)
Cfr. Hummelen, Repertorium, blz. 212 3 M2 en M3.
voetnoot(124)
Den Nederduytschen Helicon, resp. fol. L5v en M4t. De laatste verzen van beide spelen luiden: fol. L5v of blz. 170: ‘Neemt danclijc dit van dien / die stadigh wenscht om 'tbeste’ en op fol. M4r of blz. 183: ‘Van Hem die wenscht om 'tbest / neemt dit in 'tbest al t'saem’
voetnoot(125)
Cfr. Mak, ‘Jacobus Celosse’, factor van de Vlaamse Kamer ‘In Liefde Groeyende’ te Leiden in Wt ionsten versaemt, blz. 211-248, hier 245-248.
voetnoot(126)
Te Winkel, De Nederduytschen Helicon van 1610, T.N.T.L. 18 (1899), blz. 245.
voetnoot(127)
Deze spreuk bevat op de titelpagina een moedwillige verschrijving nl. Dierich werct de smet cfr. De Keyser, Het onuitgegeven Tafelspel van Al Hoy, blz. 1 en VIII.
voetnoot(128)
Van Elslander, Lijst, blz. 37.
voetnoot(129)
Cfr. M. Bovyn, ‘Dendermonde in 1572-84. Belastingsplichtigen in 1577’, GOKD 1963 dl. XIII (Derde Reeks), blz. 195 en Bovyn, ‘Het Dendermonds handschrift’, GOKD 1974/4 dl. XXII (Derde Reeks), blz. 69.
voetnoot(130)
De Keyser, Het onuitgegeven Tafelspel van Al Hoy, blz. 21 vzn. 370-371.
voetnoot(131)
Bovyn, ‘Het Dendermonds Handschrift’, GOKD 1974/4 dl. XXII (Derde Reeks), blz. 100 wat niet in tegenspraak is met het onderzoek van de watermerken die ook in stukken van 1575 tot 1594 werden teruggevonden cfr. blz. 66.
voetnoot(132)
Volgens De Keyser, Het onuitgegeven Tafelspel van Al Hoy, blz. I is het handschrift van de tweede helft van de XVIde of begin XVIIde eeuw.
voetnoot(133)
R. Lawet: Gheestelick Meyspel van tReyne Maecxsele ghezeyt de ziele, Leuven-Amsterdam, 1906 (Leuvensche Tekstuitgaven nt. 2 door L. Scharpé), blz. 86 e.v. en Galama, Twee zestiende-eeuwse spelen, blz. 13 en 19 e.v.
voetnoot(134)
Zie hoger, blz. 334-335.
voetnoot(135)
Verz. Lawet, fol. 16r: fynis est // Lanck 300/9 reghels // Al qwaelcke ghewedt.
voetnoot(136)
Verz. Lawet, fol. 16r r. 304-306 en Lawet, Gheestelick Meyspel (ed. Scharpé), blz. 67.
voetnoot(137)
Lawet, Gheestelick Meyspel (ed. Scharpé), blz. 84-85: Lawet of Al qwaelcke ghewedt was lid van de kamer van St.-Barbata: De Zeegbare herten en was betrokken bij het verzorgen van het jaarlijkse feestmaal in 1575, 1576 en 1577. Hij verliet tussen 1577 en 1582 Roeselare om zich in Brugge te vestigen en stierf daar voor 1596 cfr. Galama, Twee zestiende-eeuwse spelen, blz. 9-14.
voetnoot(138)
Hummelen, Repertorium, blz. 284.
voetnoot(139)
N. van der Laan, Rederijkersspelen naar een handschrift ter bibliotheek van het Leidsche gemeentearchief, 's-Gravenhage, 1932, blz. XI.
voetnoot(140)
Van der Laan, Rederijkersspelen, blz. XI.
voetnoot(141)
Van Elslander, Lijst, blz. 41 cfr. verz. Van der Morsch, resp. fol. 216v v. 371: ‘door de broeders van met geneuchten’ en fol. 246v v. 455: ‘Wilt dees eer met geneuchten bewaeren’.
voetnoot(142)
Hummelen, Repertorium, blz. 110 1 P15.
voetnoot(143)
Van der Laan, Rederijkersspelen, blz. XVI.
voetnoot(144)
Verz. Van der Morsch, fol. 202v.
voetnoot(145)
Van der Laan, Rederijkersspelen, blz. XIX-XX.
voetnoot(146)
Van Elslander, Lijst, blz. 38.
voetnoot(147)
Vetz. Van der Morsch, fol. 209v vzn. 517-519.
voetnoot(148)
Ook het tafelspel van Amoureus Herte en Lachende Mont (53) is van deze kamet afkomstig cfr. verz. Van der Morsch, fol. 179r v. 300-301: ‘als Coorenblomkens wij scheyden // De vrede godts wil u altsaem geleyden’ cfr. ook nrs. 57 en 58.
voetnoot(149)
Van Elslander, Lijst, blz. 46.
voetnoot(150)
Verz. Van der Morsch, fol. 247r.
voetnoot(151)
Hummelen, Repertorium, blz. 263 4 38 en C.G.N. de Vooys, ‘Rederijkersleven te Gouda in de zestiende en zeventiende eeuw’, Oudheidkundige Kring ‘Die Goude’, Derde Verzameling, 1941. Opnieuw opgenomen in Verzamelde letterkundige opstellen. Nieuwe Bundel, Antwerpen-Amsterdam, 1947, blz. 66-67. De Vooys noemt hem Jacob Jacobz. van de Vennip cfr. Ian I. de Vennip, Kort berecht, fol. O4r v. 190: ‘Buycht Den Riis Groen’.
voetnoot(152)
De Vooys, ‘Rederijkersleven’, Verzamelde letterkundige opstellen, bl. 62 en 66 waar een passus uit het eerste refrein ondertekend met ‘Buycht den Riis groen’ wordt geciteerd.
voetnoot(153)
A.A. Keersmaeket, ‘Gevonden-verloren-gevonden. Cornelis van Ghisteles vertaling van Antigone e.a. weer terecht’, VMA, Nieuwe Reeks, 1982, nr. 1, blz. 128-142 waar hij het bundeltje beschrijft, ingaat op het auteurschap en de datering der stukken blz. 132-135. Wij mochten de tekst van het artikel nog voor publicatie raadplegen, waarvoor wij de auteur van harte danken.
voetnoot(154)
Keersmaekers, ‘Gevonden-verloren-gevonden’, VMA, 1982, nr. 1, blz. 133.
voetnoot(155)
Keersmaekers, ‘Gevonden-verloren-gevonden’, VMA 1982, nr. 1, blz. 134 en noot 19.
voetnoot(156)
Misschien werden de Vier nieuwe Tafel-Speelen ook door deze drukker bezorgd cfr. Keersmaekers, ‘Gevonden-verloren-gevonden’, VMA 1982, nr. 1, blz. 134.
voetnoot(157)
Keersmaekers, ‘Gevonden-verloren-gevonden’ VMA 1982, nr. 1, blz. 134. Deze hypothese wordt ondersteund door het feit dat in het hs. 1447 van de Gentse universiteitsbibliotheek een ‘Eer-gaef’ of lofdicht voor Willem De Langue voorkomt, ondertekend met ‘In Deucht Verheucht. De vogel’ (fol. 16v).
voetnoot(158)
Cfr. Coigneau, Refreinen in het Zotte, I, blz. 190 en Hummelen, Repertorium, blz. 234 3V waar ook nog een exemplaar wordt vermeld bij Symon Onder de Linde te Dordrecht ‘aen de Vischmarckt’, verschenen tussen 1688-1697.
voetnoot(159)
Tafel-Spel van Jaep-selden-t'huys, fol B5r vzn. 435-437.
voetnoot(160)
Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 160.
voetnoot(161)
Tafel-Spel van Jaep-selden-t'huys, fol. A5v v. 250.
voetnoot(162)
Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse rederijkersspelen, blz. 160.
voetnoot(163)
Van Doorninck en de Kempenaer, blz. 242 geven als drager van de zinspreuk ‘Hout vrede’ - niet ‘Hout vreed' altijt’ - een zekere Jacob van Delft.
voetnoot(164)
Keersmaekers, ‘Gevonden-verloren-gevonden’, VMA 1982, nr. 1, blz. 133 en 135 waar hij als mogelijke auteurs Adriaen Jobsz. van de Wael of Job A. van de Wael noemt, zonder op tastbare bewijzen te kunnen steunen. Voor de kamer en de spreuk cfr. Van Elslander, Lijst, blz. 58.
voetnoot(165)
Keersmaekers, ‘Gevonden-verloren-gevonden’, VMA 1982, nr. 1, blz. 133.
voetnoot(166)
Gent, Rijksarchief, Raad van Vlaanderen, hs. nr. 33438, fol. 9r en 14v.
voetnoot(167)
Cfr. Raad van Vlaanderen, hs. nr. 33438, fol. 1r, 3r en 8r. Bruyhees = bruidsprake.
voetnoot(168)
Raad van Vlaanderen, hs. nr. 33438, fol 10r vzn. 33-40.
voetnoot(169)
Cfr. hogcr blz. 184-185 en fol. 11rv vzn. 67-80, 87-90.
voetnoot(170)
Cfr. Raad van Vlaanderen, hs. nr. 33438, fol. 11v v. 90 en Roose, ‘Het refrein en het presentspel’, Jb. De Fonteine 1975/1, blz. 126 annotatie bij v. 9 ‘ledeken cleen’: lid van de geloofsgemeenschap.
voetnoot(171)
Schandaleus mogen we het spel zelf niet noemen omdat we geen volledige zekerheid hebben of het beroering of rechterlijke moeilijkheden met zich meebracht cfr. De Maeyer, ‘Van ketterse en andere schandaleuse spelen’, Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 13 (1959), blz. 53, 24-25 en 58.
voetnoot(172)
Van Eeghem, ‘Contrabandetooneel’, De Vlaamsche Gids 28 (1939-40), blz. 514.
voetnoot(173)
J.A.F. Orbaan, Bescheiden in Italië, blz. 275 en 288.
voetnoot(174)
M. Ramondt, ‘Dr, C.F.P. Stutterheim, Twee onbekende Tafelspelen, Amsterdam, 1946’, De Gids 4 (1946), nr. 12, blz. 188.
voetnoot(175)
Hummelen, Repertorium, blz. 15 1 A.
voetnoot(176)
Leendertz, Middelnederlandsche Dramatische Poëzie, blz. XXXIII.
voetnoot(177)
Hij was de vader van de eigenaar Daniel Theijsbaert en woonde in Wachtebeke (Oost-Vlaanderen).
voetnoot(178)
Leendertz, Middelnederlandsche Dramatische Poëzie, blz. XXXIII.
voetnoot(179)
Brussel, Rijksarchief, Familiearchief De Negry nr. 96, fol. 8v-12v.
voetnoot(180)
L. Timmerman, ‘Een gheneuchelijck Spelkensboeck uit de zestiende eeuw’, Jb. De Fonteine 1962-63 (XII-XIII, Tweede reeks: nr. 4-5), blz. 46.
voetnoot(181)
Verz. TMB, Boek F, fol. 189r.
voetnoot(182)
Van der Laan, Rederijkersspelen, blz. XI.
voetnoot(183)
Cfr. Coigneau, Refreinen in het Zotte, I, blz. 107.
voetnoot(184)
P.J.H. Vermeeren, ‘Een manuscript met rederijkerspoëzie uit de boekerij van Constantijn Huyghens’, T.N.T.L. 79 (1963), blz. 273.
voetnoot(185)
Hummelen, Repertorium, blz. 264 5 A waar onder beide tafelspelen geschreven staat op fol. 2v: ‘Geschreven bij mij Pieter Jakobsz. Park den xxj in Wiedemaant MDCxxxvj’ en op fol. 4v: ‘Geschreven door mij Pieter Jakobsz Park den 24 // junij 1636 Nier door mij gedight’.
voetnoot(186)
Lammens-Pikhaus, ‘Een nog onbekend tafelspel’, Jb. De Fonteine 1980-81/II, blz. 115.
voetnoot(187)
Cfr. Bronnenopgave, behalve misschien alleen De Convoluut oudste gedrukte reformatorische spelen (Hummelen, Repertorium, 3A) uit 1539-40, Een schoon Tafelspel van Een Prochiaen, Een Coster. Een Weuer van 1565 en Tafel-Spel van Jaepselden-t'huys, z.j. doch vermoedelijk tussen 1688 en 1692 gedrukt.
voetnoot(188)
Dit is het geval bij nr. 30, 31, 41, 44 en 45 uit de verz. TMB, Boek I waar we resp. op fol. 45v v. 220, fol. 54v v. 286, fol. 104r v. 69, fol. 134v v. 342 en fol. 144v v. 295 telkens de spreuk ‘lieft boven al’ van de Haarlemse kamer De Wyngaertrancken vinden en in nrs. 48 en 50 van dezelfde verzameling, Boek I resp. fol. 165v v. 128 en fol. 187v v. 328 waar we de spreuk van De Pellicanisten ‘trou moet blijcken’ aantreffen. In nr. 69 uit de verzameling Park (Den Haag, K.B. hs. nr. 78 H 14) wordt in de titel vermeld dat het stuk ‘Eerst gespeelt [werd] op de Rijper kamer: Uijt Liefd begonnen’, een kamer waarover we geen informatie hebben kunnen vinden. De drager van de spreuk ‘Liefd' baerdt konst’ waarmee het tafelspel van Kees Knol en Neel Jans (110) gesigneerd is, was waarschijnlijk lid van ‘In liefd bloeyende’ van Amsterdam cfr. de slotverzen Nieu Tafelspel, Amstelredam, 1623, fol. A7v v. 305: ‘Denct Liefd' baert konst, deur In Liefd' bloeyende’.
voetnoot(189)
Zo bij voorbeeld de nrs. 28, 33, 35, 41 en 42 uit de verzameling TMB, Boek I die alle vermoedelijk spreuken bevatten in de slotverzen waarover we echter geen verdere informatie hebben gevonden; resp. fol. 20r v. 261: ‘Lieft is tprincipael’, fol. 74v v. 228 ‘weer dat haer herte in liefde vierich waeren’ (misschien wijst dit naar de spreuk van de Amsterdamse kamer ‘In liefde vierich’, maar het kan ook de spreuk van een rederijker zijn cfr. Van Doorninck en De Kempenaer, blz. 296: I.A. Challon (?) en Coigneau, Refreinen in het Zotte, I, blz. 183 vermeldt een refrein uit de bundel Neghenthien Refereynen int Sot...Tot Leyden. By Jacob Jansz Paets...Anno 1614, fol. E1v-E2r dat ondertekend werd met ‘In Liefde Vyerich’; op fol. 80v v. 203: ‘vuijt Lyefden reyne’, fol. 89v v. 162 ‘Lieft moet wercken doer goodts vijff wonden’ en fol. 114r v. 303: ‘wy begeeren / te leeren’.
voetnoot(190)
Namelijk de nrs. 3, 4, 5, 7, 15, 16, 71 en 115 die in de tabel op blz. 441 werden opgenomen.
voetnoot(191)
De nrs. 10, 11, 12, 17, 18, 21, 22, 23, 24, 25, 42, 72, 81, 82, 83, 85, 86, 99, 105, 106, 113, 119 = 22 spelen.
voetnoot(192)
De nrs. 6, 8, 9, 19, 20, 32, 60, 73, 79, 80, 102, 108 = 12 spelen. Meer dan 30 jaar: 32 en 108.
voetnoot(193)
De nrs. 1, 2, 13 en 14.
voetnoot(194)
De verzameling Gheurtz bevat zowel Noord- als Zuidnederlandse stukken en is representatief voor wat deze afschrijver zelf geslaagd vond. Zie hoger.
voetnoot(195)
Bij het onderzoek naar de geografische spreiding dienen we de drie spelen waarvan de herkomst onzeker is buiten beschouwing te laten.
voetnoot(196)
Deze verdeling weerspiegelt niet de reële bijdrage van de verschillende gewesten aan dit soort gelegenheidspoëzie, doch enkel de spreiding binnen ons corpus.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken