Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blonde Martijn (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blonde Martijn
Afbeelding van Blonde MartijnToon afbeelding van titelpagina van Blonde Martijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (10.49 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blonde Martijn

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

1

Op een zomeravond liep ik met mijn moeder te wandelen - ik zal dertien jaar oud zijn geweest - toen zij eensklaps haar schreden vertraagde en een kneepje gaf in mijn arm.

Voor ons drentelde een jongen van een jaar of negentien. Ik zou niet op hem hebben gelet, als mijn moeder niet zo sensationeel had gereageerd als Roodkapje bij de volgende wolf.

De jongen was middelmatig groot en zeer chic gekleed. Hij had wonderlijk haar. Het was heel blond, maar in de schaduwen bijna zwart. Het was het glorieuze zilverblond, dat uit de verte grijs lijkt, en dat de drager altijd een air van vroegtijdige ouderdom geeft, behalve als de zon op hem schijnt.

Toen mijn moeder zeer abrupt zweeg, wendde de jongen zijn hoofd om en keek naar ons. Hij had een spits gelaat met verschrikkelijk prachtige ogen. Zijn blik ving de mijne zoals een kat een vogel vangt - grijp, en ik zat vast. Grijze ogen met dichte wimpers. Ik kreeg een kleur en probeerde een andere kant op te kijken. Maar ik kon me niet losmaken van de peilende brutaliteit in die blik; het was, of ik leegbloedde. Tot hij dood-eenvoudig weer vóór zich keek. Ik plofte terug in mijn eigen gewone leven. Het leek daar een beetje koud, ondanks de lome zomeravond die ons omkoesterde met blauwe warmte.

‘Dat is nou blonde Martijn,’ zei mijn moeder, lichtelijk bedrukt. ‘Pas op voor die jongen, Daantje, hij is een verschrikkelijk gemene vent!’

Ach, ik knikte natuurlijk, zoals van me werd verwacht - en wat moest ik meer doen? Ik kende deze blonde Martijn niet, en hoe zou ik nu moeten oppassen, en waarom en waarvoor?...

Er waren in de kring van mijn moeder vreemde fluisters geweest over blonde Martijn de Schencker. Het kon me geweldig vervelen, want als ik in de buurt was, viel er vaak zo'n zwijgen vol verbod, en dan zei mijn moeder, na eerst haar keel te hebben geschraapt: ‘Daan, ga je nog niet aan je huiswerk?...’ of ‘Ga es in de tuin kijken, de clematis komt in knop!’ of ‘Ga es even naar boven, om een schone zakdoek voor me te halen!’ Ik voelde me dan altijd minderwaardig en

[pagina 6]
[p. 6]

weggestuurd, en schopte tegen de deuren.

‘Pas op voor blonde Martijn!’ Dat was toen zo'n kreet in onze woonplaats. Het leek me eigenlijk een beetje dom, dat mijn eigen moeder daar ook zo naar hapte. Wat kon een jongen met blond haar, en met een tamelijk tenger lichaam nou doen?... Ik was toen voor mijn leeftijd nogal fors, en reeds iets groter dan Martijn de Schencker.

 

Natuurlijk herkende ik hem in 't vervolg. En ik keek altijd vóór me, om dan toch tersluiks naar hem te gluren, ietwat griezelig, dat hij weer mijn blik zou gevangen nemen. Maar dat gebeurde niet. Blonde Martijn was onverschillig en zich nergens van bewust. Ik geloof dat ik hem in mijn hart bewonderde, alleen al om het ontzag waarmee zijn naam onder keurige dames werd genoemd. In die jaren verbaasde ik me nog, dat dames zo veel verstand hadden van allerlei dingen, die ik alleen conversatie van de jongens op school had geacht. Mijn eigen lieve moeder bij voorbeeld, leek alle vieze en gemene woorden, die mij in de loop van zeven klassen lagere school met gegniffel en rooie koppen waren bijgebracht met uitleg en gebruiksaanwijzing, al te kennen. Dat viel me verschrikkelijk van haar tegen.

Op een middag zat ze met vijf vriendinnen te thee-visiten, toen blonde Martijn voorbij kwam. Hij droeg een kameelkleurige jas met een hoge kraag en hij hoestte. God, wat weet ik dat nog goed. Alle hoofden draaiden naar het venster. ‘Daar heb je dat jong van die notaris!’ siste een vriendin, ‘van De Schencker!’

Hij liep doodkalm en sierlijk. Hij stak een hand op tegen een meisje achter een raam.

‘Kijk, kijk!’ zei een andere vriendin.

Mijn moeder zond me een glimlach toe. ‘Ach, zou jij even het avondblad van gisteren van boven willen halen?...’

Achter de sluitende deur hoorde ik hun gefluister, als spetterende boter in een hete pan.

 

Vanmorgen, deze eigen ochtend, liep ik door de Lagendijkselaan. Daar staat het huis, waarin Martijn de Schencker heeft gewoond.

Na veel jaren van steeds nederiger dienst wordt het nu gesloopt. Op het dak zat een kerel de pannen te zamelen, die hij langs een gootje van planken naar de begane grond liet sjezen. Daar stond een ander, die telkens zo'n pan greep, en op een

[pagina 7]
[p. 7]

stapeltje legde. Naarstig, zwijgend werk. Het dak werd steeds kaler tegen de koele lentehemel. Het leek zwart en grauw, ziek onder strelend grijsgouden licht.

Ik heb een hele tijd stil gestaan en gekeken. Mijn voeten werden koud, maar ik kon niet weglopen. Het was, of er iedere keer een gerucht in de vergetelheid gleed. En toch is dat een slecht beeld; want in mij begon iets te bloeien. Het deed heel licht pijn.

Nu gaat Martijn dus uit mijn leven verdwijnen - ik besef dat; veel duidelijker, dan toen ik zijn overlijdensbericht las.

Ik moest de hele dag aan hem denken; dat heb ik nooit gedaan. Het is, of ik me moet haasten. Arme, goeie Martijn. Ach ja, ik zit niet met mijn moeder op één stoel; arme, bèste Martijn... En die dakpannen gleden maar naar de grond, als de dagen van zijn wonderlijke leven. Telkens eentje, om nooit weer op dat dak te liggen. Straks zou er geen dak meer zijn; en geen muren; en geen huis... geen deur en geen venster en geen steen van al die vlammende herinneringen.

 

Toen ik veertien was, ging ik op een zomerse zondagmiddag dansen hij vrienden. Ik wist, dat blonde Martijn er ook zou zijn. Maar ik was toen al een vol jaar ouder, en het deed me niets.

Mijn moeder informeerde zorgzaam (dat deed ze altijd), wie er allemaal kwamen. Ik noemde een paar namen, en daar onverschillig-naïef tussen Martijn de Schencker.

‘Wàt!!’ zei mijn moeder; en versteef alsof ik een onderwereldfiguur had genoemd. Ze keek naar me met zorgelijke liefde. ‘Je gaat er niet heen,’ zei ze toen.

Ik speelde een dusdanig stomme verbazing, dat ze naar woorden ging zoeken. ‘Het kàn niet!’ legde ze onhandig uit, ‘ik wil liever niet alleen blijven.’

Maar ik bracht naar voren dat ik het had afgesproken.

‘En die blonde Martijn erbij!...’ zei mijn moeder.

‘Wie?’ vroeg ik. ‘O, die - eh - o, ja, die jongen!... nou, die práát toch niet tegen me! Hij komt voor Miny!...’ want dat was de oudere groep, die sprak nooit tegen de krummels. We dansten alleen op dezelfde muziek.

Ik zag mijn moeder in haar tact klimmen. ‘Als je maar niet het hàrt hebt, tegen die jongen te praten!’ pingelde ze.

Dat beloofde ik grif. Hoe zou ik ooit het woord richten tot een kerel, die vijf jaar ouder was - een volwassen man met alleen aandacht voor de dametjes in het gezelschap?!... ‘Ach, ver-

[pagina 8]
[p. 8]

beeld je!’ zei ik met een grinnik. En ik mocht gaan.

 

Toch ging ik er nu met veel meer spanning heen. Toen ik binnenkwam, stond een schreeuwerig grammofoontje The Wedding of the Painted Doll weg te draaien. Een paar jongens en meisjes staken hun hand op, terwijl ze naarstig flat dansten. De zestienjarige dochter des huizes kwam naar me toe en zei: ‘Kun je het nu? Wacht, ik zal even met je dansen - dan heb je 't zó te pakken!’

Ik kreeg daar een gloeikop van, want ze behoorde al tot de ouderen, wier dans meer spanning had, en andere charmes. Maar ze legde haar handen op mijn schouders en onderwees me. We dansten heel plezierig.

‘Je kunt het bèst!’ prees ze. Ik was toen al een goed dansertje. Toen het plaatje afliep, liet ze me los om een ander muziekje te gaan opzetten, en ze werd in het gepraat van de ouderen geroepen. Ze was een mooi meisje; en die werden heus niet overgelaten aan de slungeltjes van veertien.

Ik had het warm. Het was juli, de muziek was snel en de dans nog ongewoon voor me. Terwijl ik aan de kant stond en tersluiks mijn voorhoofd afveegde, werd mijn argeloosheid gevangen binnen de blik van twee gloeiend-grijze ogen. Ik zag geen gezicht. Ik herkende alleen het gevoel van een vorige keer: ik was willoos. Ik liet mijn zakdoek vallen. Iets drong mijn gedachten binnen als door een trechter, en nam bezit van mijn intiemste dromen. Er verbrandde iets in me, als heel dun papier.

Toen hoorde ik m'n naam roepen door een meisje; en verblind tastte ik naar mijn zakdoek langs de grond.

Ik hoorde hem lachen. Ja, dat moest de lach van blonde Martijn zijn; een melodieuze, vrolijke klank. Ik was er haast vies van. -

Later, die middag, stond ik in mijn theekopje te roeren, toen iemand naast me zei: ‘Heb je die slaatjes geproefd?! Als een kus op je ziel!’ en ik blikte in twee heel gewone, vriendelijke grijze ogen. Martijn de Schencker! - -

Had ik me dan iets verbeeld?...

Hij was heel gewoon. Aardig, vrolijk en echt niet bits of overmatig hartelijk - geen verleider, nee... ‘Heerlijk!’ zei hij, en wees me de slaatjes. -

Ik heb gezwegen als een dorpskind. Ook, toen Martijn zei: ‘Jij kunt dànsen, hè?... Verdomd, zeg, jij hebt het in je lijf!...’

Nee, per ongeluk en zuiver uit verlegenheid hield ik me aan

[pagina 9]
[p. 9]

m'n moeders gebod. -

Later vernam ik dat De Schencker had gezegd: ‘Dat knaapje zou ik willen tekenen! Wat een ritme, en wat een prachtige beweging!’ en deze woorden vervulden me met een hevige trots. Ik borg ze in de diepste portefeuille van mijn hart; en vandaag haal ik ze eruit: een beetje vergeeld.

 

Ik meende, dat mijn moeder die avond ietwat opmerkzaam naar me keek. Maar ik speelde de argeloze, en omliep elk gesprek dat kon zwemen naar dansen.

Pas dagen later informeerde ze, of die jongen er ook was geweest...

Ik zat te werken; ik puntte mijn onderlip en vroeg: ‘Die jongen - Henkie?...’

‘Nee,’ zei mijn moeder, ‘blonde Martijn.’

Ik werkte gewoon voort. Het was alweer zo ver achter me, dat ik terwille van moeders gemoedsrust vlot kon spelen. ‘O, die,’ antwoordde ik. ‘Ja, - ja... hij was er wel, ja... hij danste met Miny.’

‘Hm,’ zei mijn moeder. Ik zàg haar in de beslotenheid van gedachten een bar oordeel vellen over Miny, terwijl ik geen oog van het papier af had. Een recalcitrante boosheid prikte in mijn ziel.

‘Hij heeft me niet gebeten,’ somde ik op, ‘en niet in m'n gat geknepen, en geen vieze dingen gezegd, en niet in de theepot geplast -’

Mijn moeder hield de adem in en kreeg een kleur. ‘Je bent brutaal,’ zei ze scherp. ‘En dàt zal wel invloed van die jongen zijn.’

Ik had ook een kleur gekregen. ‘Ja, vàst,’ zette ik door. ‘Hij vond dat ik zo goed danste! Hij wou me tekenen...’

‘Ach, onzin!’ zei mijn moeder boos. Wie zou dat ook hebben geloofd?... En wat voelde ik me veilig, toen ik het - tòch - had gezegd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken