Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blonde Martijn (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blonde Martijn
Afbeelding van Blonde MartijnToon afbeelding van titelpagina van Blonde Martijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (10.49 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blonde Martijn

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

3

Nu ik, een paar dagen later, weer door de Lagendijkselaan loop, blijkt dat het dakbeschot wordt afgesloopt. Ik sta weer stil en kijk omhoog.

Terwijl een kerel met ruige armen de planken neerlaat, ziet hij mij en steekt zijn hand op. Ze kennen me al. Hun stemmen klinken helder in de ijle lucht. De hemel is dun blauw, als zeer breekbaar glas en de twijgen van bomen en struiken glinsteren groen van levenssap.

‘Kom es kijken!’ roept de man. Alsof ik een kind ben, dat te verrassen is met de geheiligde moddervoetstap van Sint Nicolaas.

Ik klim het lege huis in, dat stoffig is en vol gerucht. De kamers zijn zo verlaten als een eierschaal in mei. Maar het is nog geen mei - het lijkt me, of de herfst draalt in dit huis, terwijl buiten enkele vogels een liedje rijgen van zoete probeerklankjes.

Er zijn spanten gevonden, waarin figuurtjes zijn gesneden. Ranke vrouwefiguurtjes van een allerinnemendst naakt - nee, niet geheel naakt - een halflange, uitwaaierende onderrok of zo-iets omsluit als een bloemkelk de benen, die hun malse vorm tonen in de plooien. Er zijn kleine lettertje bij gegrift: ‘Dit is gedaan op de dag dat Nellie in haar wasbeurt werd gestoord.’

De kerel toont het me met een grijns van pezige plooien om zijn kaken. Ik lees de woorden halfluid. Een grinnik lispelt als een voorjaarsbries door de mannen achter me. Eén zegt: ‘Da's allemaal rotpraat van die schoft!’

Ik draai me om. Een jonge man met gefronste wenkbrauwen staat daar met hangende armen, met typische lege, halfgekromde handen, als klaar om te vechten. Ik glimlach naar hem.

‘Hij was echt geen schoft,’ zeg ik, ‘hij was misschien -’ maar ik kan m'n pleidooi niet afmaken, want de eerste vent valt me in de rede, duidend op de jongen: ‘Bart is 'n zoon van Nellie.’ De jongen heeft daar een verlegen, smadelijke lach voor. Ik heb meelij met hem; hij is eenzaam tussen de beluste kameraden.

[pagina 15]
[p. 15]

‘Het kan best een andere Nellie zijn geweest,’ zeg ik nog.

Dat opent perspectieven; of niet? ‘Dit was Nellie van der Grijp,’ werpt een derde tegen.

‘In elk geval,’ praat ik daar haastig overheen, ‘is het verduiveld knap gedaan! Probeert u maar es, met een mesje zo'n figuurtje in het hout te snijden! Want hij had hier niet eens veel licht.’ Ze kijken met anders gerichte belangstelling. ‘Hij heeft veel gehouden van Nellie Tensen,’ voeg ik erbij. Daarmee bederf ik hun nabije schandaal. Nellie-de-moeder-van-Bart was tastbaar. Maar wie is Nellie Tensen?...

Ach, ik zeg maar wat, om Bart te redden. Want o, wat weet ik nog goed dat verhaal - het ìs Nellie van der Grijp. Ja, terwijl die man de naam zei, herinnerde ik het me weer.

Alleen God weet, waarom iemand als blonde Martijn zich op zolder terugtrok. Het zou best kunnen zijn, dat hij de nabijheid van het dienstbodekamertje heeft gezocht, in vooruitzicht van enige sensatie. Maar ik kan me ook heel best voorstellen, dat hij de halve duisternis nodig had om de beelden voor zijn geest te roepen, welke hij wenste. Dat was eigenlijk veel meer zijn stijl. Uren kon hij immers in schaduw of in een donker wordende kamer zitten, voor zich uit starend met die wonderlijke grijze ogen. De enkele keren dat ik het zelf heb meegemaakt, had ik het gevoel, bijna mede te aanschouwen, wat hij droomde. Dan zweeg hij; of praatte met een soort fluisterstem, soms onderbroken door een hoest. Vreemde, verrukkelijke zinnen, die mij in bloei joegen.

‘Er moet een landstreek zijn, waar alle mensen naakt en lief zijn. Waar de vrouwen als jasmijn zo gaaf zijn, en zo doorschijnend-blank - en waar een vrindje je al-tijd begrijpt. Ze lachen niet en gunnen je een kus op hun zalige spierweefsels, die vrouwen en vrienden - die vriendinnen en kerels-alsjijzelf... en je kunt er spelen met marsepein en porfier, met gloeiende kleuren en blanke, romige eerlijkheid...

Ik ben daar niet gek, o, nee - ik ben daar doodgewoon. Het maakt geen verschil, of ik een scheet laat of viool speel - ze begrijpen dat ik mijn hele leven muziek heb bedoeld...’

Dan nam hij soms je hand, en streelde die. Meisjes werden er romantisch verhit van, en achtten zich driekwart verleid. Jongens maakten hun hand los en grinnikten. Ik denk dat ik ook een beetje gek was - ik werd erdoor ontroerd. Martijn verbrijzelde harde muren met het strelen van zijn fantasie. God, wat heb ik veel van hem gehouden, in die schaarse ogenblikken.

[pagina 16]
[p. 16]

En kijk, misschien heeft Nellie's komst op de zolder, haar kittige stap op de trap, haar hakkig lopen over de houten vloer en het piepend sluiten van de kamertjesdeur, hem alleen geweldig gestoord en teruggebracht tot doodgewone jongensbelustheid.

Bekend is, dat Nellie hem niet had gezien. Ze liep met een keteltje heet water, sloot de deur, en kleedde zich ietwat uit. Ik weet niet welk jaargetijde het was - alles is al zo lang geleden! - Ze hield haar onderrok aan, en bond daar een handdoek overheen.

Martijn zal zeker tot de werkelijkheid zijn teruggebracht door het speelse hoge geluid van het water in de waskom; dat kwinkeleren van droppels en plensen terugvallend vocht, als ze zich afspoelde.

Hij moet een hele tijd doodstil op de zolder hebben gezeten. Wellicht verruilde hij noodgedwongen zijn onaardse snoepfantasie voor de lokkende werkelijkheid - maar dat geloof ik toch niet helemaal! Want het is dus gebeurd, dat hij onverwacht de deur van het kamertje opende en naar binnen glipte. Daar stond Nellie van der Grijp, zonder de zedigheid van haar blauwe japon; een appelige rijpheid was met het blote oog kenbaar aan haar. In de ogen stond een zedige schrik, gemengd met woede. Martijn draalde bij de deur. Hij glimlachte vaag en kwam stap voor stap nader. Een danser op ritmen van een muziek die zij niet vernam. En hij zei: ‘Een blanke magnolia staat in de ochtend, wazend in geurende dauw, die gevangen wil blijven in kommen van kelken, alsof hij daar veilig zijn zou... Ach, elpene weefsels, rooskleurig naar 't hart, waar donzig de stamper het stuifmeel verstart tot vragen en dragen en neuriënd klagen om blank dat verwelkt en herbloeit...’ Intussen was hij haar genaderd, terwijl zijn ogen haar gevangen moeten hebben gehouden tot bewegingloosheid, of, zoals Nellie het zelf later noemde ‘als 'n vlo tussen duim en vinger’. Ja, ik kende dat. - En hij streelde met gazen vingers langs de lijn van haar hals en borst en buik, langs de ranke rug. Tot Nellie zich losrukte uit zijn hypnose en hem een dreunende klap gaf met de natte zeep. Zo-maar in zijn jongens-gezicht, dat opeens openspleet in een lach. Hij dook in elkaar om een tweede mep te ontkomen, en glipte het kamertje uit, met achter zich de schelle, woedende klaagstem van het onteerd fatsoen.

Tegen haar mevrouw deed ze een verhaal over klauwende handen van die vlegel, en dat hij haar magnolia had genoemd

[pagina 17]
[p. 17]

en op gemene plaatsen geknepen. Ze was natuurlijk zo emotioneel als een niet-afgedroogde vrouw maar kan zijn. Ze huilde en zei de dienst op en gooide met de deuren.

Tot mevrouw haar stijlvol en kalm bijbracht, dat ze beter níét kon huilen als ze naar het overige dienstpersoneel ging, want dat zou een totaal verkeerde indruk maken; en dat het in een notaris-huis geen pas gaf, met de deuren te lawaaien. Mevrouw wilde precies weten, wat zich had afgespeeld en wat níét. Martijn werd binnen geroepen.

Hij kwam, met sterrenogen en een glimlach als een heilige. Hij bood zijn excuses aan en zei, dat Nellie nooit die blauwe jurken moest dragen - dat ze een verdekte nimf was.

Nellie snoot haar neus en kreeg van mevrouw vijftig gulden (wat toen een hele som was) om een mooi japonnetje te kopen. Mevrouw gaf haar een hand en zei ‘ma chérie’ tegen haar - mevrouw was Française.

En Martijn werd door zijn vader uitgegodverdomd zoals niemand van een notaris had mogen verwachten, die toch gewend is, plechtige dingen te doen en met stervenden te praten.

Maar dat gedicht schreef hij op een blad papier en prikte het tegen zijn slaapkamermuur; en daar stond ik nu vanmorgen bij die zolderspanten naast de zoon van Nellie. Nee, niet de zoon van Martijn. Was dàt maar waar...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken