Goed, Charlotte was met haar man naar een bal geweest, dat erg laat bleek te zijn geëindigd. Ze kon dus best niet gedisponeerd zijn voor een ontvangst die dag. Maar Aleid zei: “Martijn, ik ben je tante, ik heb met geen jour iets te maken!” - heb jij die jongen ooit gezien?...’
Hier kreeg mijn moeder ademruimte om ‘nee’ te zeggen.
‘Ach, een vlegel, zeg! met een bleek, laatdunkend gezicht en van dat gedegenereerde blonde haar, zie je... en een paar ogen als - als - als íéts... Ik weet zo gauw niet, wàt!... Hij zei tegen haar: “Tante Aleid, ga zitten en neem een dik stuk chocola, dan kan je eindelijk es uit je mantelpak barsten.”’
Mijn moeder schoot in de lach. Maar ik lachte zonder geluid, want ik wou de poes nog niet roepen.
‘Nee, làch niet, Anna!’
Doch mijn moeder kon zich niet beheersen. Ze kende mevrouw Van Haysmaal uit de verte voldoende om het tafereel voor zich te zien.
‘Enfin,’ ging de vriendin voort, ‘ze ging zitten, en ze zei tegen die jongen, dat ze hem onbeschoft vond. Dat was per slot de waarheid.
“Ja,” zegt die vlerk, “ik heb er ook al over getobd - maar de wetenschap beweert, dat er in elke bundeling van schoonheid íéts lelijks moet zijn - anders heeft zij geen levenskracht.” Stel je vóór!... En toen Aleid wóédend werd, liet hij haar eerst een hele poos praten, en zei toen: “O, u begrijpt me volstrekt verkeerd - ik bedoel mezelf met het lelijke.” En net toen ze dus kalmeerde, en niet wist, hoe ze het weer een beetje goed moest maken - want ze had natuurlijk wel vervelende dingen tegen hem gezegd, knikte hij en zei: “Het lelijke, dat levenskracht schenkt” en ging zitten lezen in een gemeen boek met een bloot omslag.’
Mijn moeder knikte. ‘Maar wat ìs dat voor een jongen?!’ vroeg ze, met meer interesse.
‘Nou, dat is die blonde Martijn,’ kreet de vriendin. ‘Aleid zegt, dat ze niet weten, hoe ze met hem áán moeten! Dat blijkt trouwens wel. Want toen zijn moeder binnenkwam, bleek zij wel degelijk jour te hebben, maar in de Blauwe kamer!... Daar zat al een heel stel visite - en al die tijd had Aleid daar met die snotjongen opgescheept gezeten, en voor haar fatsoen nog geen stukje chocola kunnen nemen!...’
‘Voor haar fatsoen?’ herhaalde mijn lieve moeder, die om de een of andere reden altijd zeer belangstellend was naar dit fenomeen.