Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blonde Martijn (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blonde Martijn
Afbeelding van Blonde MartijnToon afbeelding van titelpagina van Blonde Martijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (10.49 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blonde Martijn

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

6

Komende van een dansmiddag bij mijn vrienden, vond ik een agenda op de Kasteelweg liggen. Ik stapte af (mijn moeder had me geleerd, dat je eerlijk moest zijn, en dat je niet onverschillig mocht zijn voor anders bezit; een moeilijke combinatie), en raapte het ding op.

Ik vraag me in gemoede wel eens af, of Onze Lieve Heer toch een beetje geniepig is, bij tijd en wijle: het boekje droeg de naam van Martijn de Schencker. Ik stak het bij me en overpeinsde, hoe ik het hem moest teruggeven.

Wij hadden toen juist mevrouw Van Haysmaal leren kennen. Mijn moeder had geglimlacht, toen ze werd voorgesteld. Ik had op mijn kiezen staan kauwen omdat ik aan het prachtige verhaal van het zolderraampje dacht.

Zij was overmassief en kantig, en ze sprak met schijngewicht. ‘O, maar wàt áárdig, om u te leren kènnen!...’ hoewel ik had durven zweren, dat ze mijn moeders naam niet eens had verstaan. En later: ‘Ik heb een zéér bijzòndere coupeuse, moet u weten!...’ Dat kon je dan ook wel zien, want een mens met de geringste vorm van kiesheid in haar ziel, had zulke mantelpakken niet durven maken. Haysmaal was één dikke klont buste en bil, met een navenante kop erop.

In de loop van het langdradige gesprek viel natuurlijk die druppel gif: ‘Misschien hebt u wel eens gehóórd van mijn bróér, notaris De Schèncker - nu, die heeft een zóón - een verschrikkelijk wezen is dat!... O, lieve mevróúw, een diabólisch schepsel, deze jòngen!...’

Er trok een gamma van uitdrukkingen over mijn moeders gelaat. Ze vlocht matjes van ernst en schater, doch ze bleef geluidloos. En het gif miste zijn uitwerking niet. Na enkele aarzelende onthullingen waarvan ik geen snars begreep omdat ik halverwege even buiten moest gaan voelen of het nog niet motregende, wist ik, dat ik niet weer zou mogen gaan dansen.

Ik ging dus stilletjes. En had veel plezier - nee, niet met Martijn, want ik praatte heus alleen met de jongeren.

Op de terugweg vond ik dus die agenda en stak haar bij me. Allemaal zo doodgewoon. Waarom begrijpen ouders dat

[pagina 31]
[p. 31]

niet?

Mijn vader had zich met deze dingen nooit bemoeid.

Ik vergat de agenda. Ik was waarschijnlijk toch onverschillig voor anders bezit. Heeft er ergens een engel aan een fataal knopje gepeuterd, zodat juist in die dagen een knoop van mijn jas losraakte - zodat mijn moeder dit zag en de jas mee naar binnen nam om de knoop aan te zetten - zodat ze het boekje in mijn binnenzak vond - zodat ze erin bladerde - zodat ze er dingen in las...?

‘Daan, ik wil je graag straks even spreken.’

Wat had ik nu weer gedaan? Alleen in zeer ernstige momenten was ik ‘Daan’ zonder ‘tje’, en slechts op lachloze ogenblikken werd mij zo'n gesprek van tevoren aangekondigd, alsof men belet vroeg voor hevige dingen.

Het gesprek ging geheel van mijn moeder uit, en dat was ook niet veel. Ze begon met zwijgend het boekje op tafel te leggen en mij vermanend aan te kijken. En zo groot was de suggestie welke van deze handelwijze uit ging, dat ik een kop als vuur kreeg.

‘O,’ zei mijn moeder.

‘D-dat vond ik... op straat,’ stamelde ik.

'k Had net zo goed kunnen zeggen, dat ik het had gehuurd bij de dominee. Misschien had dat logischer geklonken.

‘En wat moet je er dan mee?...’ wilde mijn moeder weten.

Toen kwam mijn vader net binnen, niets wetend van enig ernstig gesprek.

‘Dit heb ik gevonden in Daantjes jaszak,’ zei mijn moeder tragisch, en reikte hem het boekje toe tussen duim en vinger, alsof het verse mest was.

Er ging mij een schijnlicht op. ‘Is het waar, dat hij tering heeft?’ vroeg ik.

‘Waarom?!’ vroeg mijn moeder terug.

‘Omdat je het zo vies beetpakt,’ zei ik.

Maar God, wat was dàt brutaal! Nee, nu kon je dan toch duidelijk merken, met wie ik omging!... Ja, denk maar es aan die mevrouw Van Haysmaal!...

Ik hield aan de punt van mijn tong een smadelijk woord binnen, dat toch alleen nog verder bepaalde overtuigingen zou hebben gesterkt. ‘Ik heb het op straat gevonden,’ zei ik geprikkeld, ‘en toen ik zag, dat het van Martijn was, heb ik het bij me gestoken om het hem terug te geven - en dat - dat heb ik vergeten...’

‘En wáár had je hem dat dan willen teruggeven?!’ ketste mijn

[pagina 32]
[p. 32]

moeder.

‘Bij hem thuis,’ zei ik. ‘Héél gewoon, aan de voordeur van notaris De Schencker. Dat lijkt me niet zó verschrikkelijk gevaarlijk!...’

Maar ik bleek daarmee wel héél driest! Mijn moeder ging tragisch rechtop zitten en staarde een andere kant op, terwijl ze diep ademhaalde.

‘Dat gelazer!’ raasde ik, me vaster werkend in het web van slechte indrukken. Ik moest wel dagelijks - nee, elk uur, praten met die afschuwelijke jongen van De Schencker - hoe-heet-ie-ook-weer. ‘Martijn!’ zei ik.

Mijn vader was zeer verdiept geweest in het onderzoek van de agenda. ‘Dit is geen omgang voor Daan,’ zei hij somber. En las nog iets. ‘Nee, dit is -’ daar stuitte hij weer op enig leeswerk, dat zijn ogen niet los konden laten - ‘dit is ècht - - -’ hij sloeg een blad om en las voort..., ‘eh -’...

Mijn moeder zat te knikken.

Ik ergerde me dooier dan dood. ‘Je kan het lezen niet laten!’ flapte ik eruit.

Hij hoorde het niet eens.

‘Wil jij wel es eerbiediger zijn, tegen je vader!’ vermaande mijn moeder.

Wat mij beangstigde was, dat ze beiden zo wildvreemd waren. Hun fatsoensbegrippen bleken geheel anders dan de mijne; hun uitdragen van een en ander zó onnatuurlijk, dat ik móést geloven aan schijnheiligheid. Het maakte me woest. ‘God, doe toch gewoon,’ beet ik haar toe. ‘Lees dat boekje helemaal, geniet ervan, praat er samen fijn over, en doe dàn gewoon!...’

‘Dus je wéét, wat erin staat!’ antwoordde mijn moeder droef. Ik keek haar aan. Ik gloeide. ‘Nee,’ zei ik. ‘Verdomme, verdòmme, nee! Ik heb het van de straat opgeraapt, en toen ik zag dat het van Martijn was, dacht ik: nou, dat geef ik hem wel even terug - want misschien staan er dingen in over zijn werk - - En dat heb ik vergeten,’ besloot ik lam. ‘Maar ik zou het niet in mijn hóófd hebben gehaald, in andermans papieren te gaan snuffelen!!’

Mijn vader sloeg de agenda met een klap dicht en gooide haar van zich af op tafel. ‘Bah!’ zei hij.

Ik wilde het ding opnemen.

‘Ik wil níét hebben, dat je het beetpakt!’ zei mijn moeder fanatiek.

‘Ik heb het anders bijna een week in m'n zak gehad, en ik leef

[pagina 33]
[p. 33]

nog,’ weerlegde ik.

Toen nam mijn vader de agenda en zocht erin. Hij bladerde met proevende vingers, aarzelend, terugslaande, bijna-wetend-waar-het-stond.

‘Lees dit dan es,’ zei hij, en gaf mij het boekje.

‘Gert, wéét wat je doet!’ vermaande mijn moeder hem - alsof hij me de zee in joeg bij zware storm.

Ik las:

 
‘Moet dwalen, moet dwalen,
 
langs bergen en langs dalen.
 
De bergen zijn teer rose,
 
de dalen zijn zo blank!
 
En als ik daar ooit dwalen mocht,
 
dan dacht ik: ‘God zij dank!’
 
want nu begrijp ik Genesis
 
met alles, wat daarover is
 
te lezen in de Grote Schrift!
 
God, dank voor zes etmalen drift,
 
het zevende om te rusten
 
van Uw heilige lusten!
 
Ik houd van haar, ik houd van U,
 
ik houd van alle stof.
 
God, lof! God, lof!’

Ik vond het prachtig. Ik begreep het niet helemaal, maar Martijns stem klonk er in door, zoals ik hem toen al enige keren had horen spreken - half in dromerigheid verzonken. Zijn ritme betoverde me, en zijn woorden waren kabbelende golven onder mijn hart.

‘Ja,’ zei ik gekalmeerd, ‘zo is 'ie... zo eerlijk... Daarom mag ik hem juist zo graag... Zijn geloof is veel - - duidelijker..., dan dat van jullie...’ want ik had van alle jammerlijke psalmen op zondag geen snars ontroering gekregen.

Mijn vader keek me aan. Er brak een vreemde glimlach door in zijn ogen. Hij legde een arm om mijn schouders. ‘Ga het hem maar brengen,’ zei hij. ‘Maar kom dan meteen terug.’

Mijn moeder deed haar mond fel open, en sloot hem ook meteen weer.

Toen ik in de gang mijn pet opzette, hoorde ik dat ze hem onverantwoordelijkheid verweet. En hij zei: ‘Het lieve joch begrijpt het immers niet eens!...’

 

Ik bracht Martijn de agenda terug. Hij kwam de trap afren-

[pagina 34]
[p. 34]

nen, toen men hem riep. ‘Hee, ben jíj het?!’ zei hij.

Ik gaf hem de agenda. Mijn verslagen gezicht trok direct zijn opmerkzaamheid. ‘Wat is er met je?’ vroeg hij.

‘Niks,’ antwoordde ik. ‘Nou, saluut, hoor.’

Maar hij had me met een snelle greep vast. ‘Wat ìs er met je?!’ herhaalde hij. - Zijn ogen zwolgen langs mijn gezicht, er was een vonk in zijn blik, die ik kende en vreesde. ‘Ben je bang voor me?...’ Hij vroeg het vaag, als tastend, verrast door de mogelijkheid.

‘Nee,’ antwoordde ik.

‘Nou niet jokken, Daantje,’ vermaande hij. ‘Ik heb al vaak gedacht, dat je doodsbang voor me bent!...’ Hij glimlachte fonkelend - een zonderlinge mimiek van opgetrokken mondhoeken en sierlijke, wijd-open ogen. ‘Heb je soms gelezen over mijn tante Aleid?’ fluisterde hij.

Hij trok me in de gang en sloot de deur. Het was al koele herfst, buiten stond een bolle wind op het hout te kloppen, en de gang was opeens warm en goed. Hij opende het boekje en greep voorbij de eerste helft. Gaf het me terug. ‘Hier,’ zei hij. Bij het vage lamplicht las ik:

 
‘Mijn tante Aleid
 
is narigheid,
 
is een draak in 't zuur
 
vol belegen vuur.
 
Haar pompelborsten
 
lessen niemands dorsten,
 
haar varkensbillen
 
zijn om te gillen
 
van angst voor Gods geweld,
 
nu hij zo veel vlees heeft gesteld
 
om één vrouwen-geraamte.
 
Mijn tante Aleid heeft geen schaamte,
 
anders zat ze wel altijd in 't duister -
 
Dat was met zo'n figuur juister.
 
Nee, tante Aleid vindt zichzelf nog heel wat,
 
met haar snurk-stem en haar dikke gat!
 
God, laat Aleid door de duivel binden!
 
Is er ooit een man geweest, die haar minde?...’

Nee, dit vond ik niet mooi. Ik moest erom lachen.

‘Nou kijk je heel anders,’ prees Martijn. Hij bezag me nieuwsgierig. ‘Ze vinden me slecht, hè?...’ peilde hij. ‘Ik wil

[pagina 35]
[p. 35]

alleen maar eerlijk zijn.’ Hij zuchtte. ‘En mensen vinden leugens vaak véél heiliger!... Fatsoen, zie je!... Vóórschrift!...’ Hij sloeg een arm om me heen, net zoals mijn vader had gedaan.

‘Heb je ook het gevoel, dat het lieve joch er toch niets van begrijpt?’ vroeg ik. Even keek hij verbluft. ‘Wie dan nog meer?’ informeerde hij.

‘Vader,’ zei ik.

Hij bleef me aankijken. Hij knikte. ‘Stommerds die we zijn,’ fluisterde hij; en duwde me de deur uit. ‘Nou, saluut! en bedankt voor het brengen!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken