Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blonde Martijn (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blonde Martijn
Afbeelding van Blonde MartijnToon afbeelding van titelpagina van Blonde Martijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (10.49 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blonde Martijn

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 140]
[p. 140]

25

Gisteravond, een mooie zomeravond, liep ik naar goede vrienden.

Dat mijn weg langs de Langendijkselaan voerde was geen kwestie van slecht aanwensel - elke andere route zou een omweg zijn.

We hebben geanimeerd gepraat; er was een dichter bij, die mij natuurlijk in literair opzicht de loef wilde afsteken - en ik heb hem dat gegund. Ik weet niet eens, of het wel van belang is, dat ik dit vermeld; maar ik kan het niet voorbijzien.

Buiten werd de donkerte versneld door dikke wolken; en midden in een betoog van de poëet over woordmagie en nieuwe ritmen (waar gelooft zo'n kerel aan?) flonkerde een oranje schicht over het dorp, alsof een engel haastig 'n scheur in de hemel wilde repareren met gouddraad. Maar dan toch wel heel rap! De enige die had gezien dat het gouddraad was, bleek ik.

Onze Lieve Heer draaide vlug het daglicht uit, en onze gastheer de schemerlampen aan. Het was eigenlijk zeer gezellig. Wijn smaakt nooit lekkerder, en woorden hebben geen spitser gewicht, dan bij onweer.

Intussen bleken er vele scheuren in de hemel; de engel schoot de ene naad na de andere en ik overdacht midden in het hete oordeel van een historicus over onzinnige dialogen in de letterkunde, dat we nodig een nieuwe hemel moesten hebben, met zo veel reparaties; maar dat dit geen punt was voor het dorp.

‘Wees nou in Godsnaam eindelijk eens één keer serieus,’ zei de dichter, die het toch niet had kunnen winnen. Ik bedankte voor een tweede glas wijn - in feite geef ik de voorkeur aan koffie. Druiven waardeer ik rauw veel meer.

Op een moment van rust in het gesprek liet Donar zijn hamer vallen - hij moet al eeuwen een stuntelige knar zijn - en met een sidderende donderdreun doofde alle vorm van licht.

Wij zaten met gesperde ogen in een pikzwarte straat te staren. ‘De leiding is geraakt,’ zei de historicus. Hij heeft er verstand van.

Misschien was het Donar niet - wellicht was God woest ge-

[pagina 141]
[p. 141]

worden over dat eeuwige gerepareer. De engel moet ook geschrokken zijn, want we hebben geen gouddraad meer gezien.

Om twaalf uur speelde het carillon van de Oude Kerk ‘Wilt heden nu treden’, en ik vond dat het in elk geval tijd werd om naar huis te gaan. Ik nam afscheid.

Buiten was de duisternis als een zwarte deken. De nacht was lauwwarm. Een boeketje sterren stond tussen twee wolkenschepen te schijnen; en van achter de bomen bij de nieuwe parkeerplaats zag ik een jonge maan doemen, nu ook de leiding der genadeloze booglampen het had laten afweten.

De parkeerplaats zou geheel leeg zijn geweest, als niet tamelijk in het midden iets schemerigs was geweest. Geen wagen, geen dier, geen groot stuk papier, dat zich daar hoogmoedig als een mens gestalte gaf met lucht en kreukels - nee. Ik liep langzamer.

Ben ik bevreesd geweest?... Dat weet ik niet eens. Ik spande mijn ogen in om meer te zien dan er was. De maan sneed zich een baan door de wolkenheuvels, en wierp enkele stralen over de boomtoppen.

Daar in het midden stond een jongeman. Slank en tenger, de benen iets uit elkaar. Hij staarde nadenkend voor zich heen. Manestralen raakten een zilveren krullekuif.

Ik stond als geklonken. Ik herkende zijn nek en schouders. God, ik kreeg kippevel tot in mijn hart, want dadelijk zou ik zijn stem onderscheiden. Hij was terug. Of hij was nimmer weggeweest - hij had ons niet verlaten.

Ik heb hem duidelijk omlijnd gezien - ik zweer het u. Eén glas wijn om half negen en daarna twee koppen koffie; en drie Mariakoekjes. Onze gastheer is econoom. Ik overspande mijn ogen om alles te aanschouwen. Ik meende de schaduw van wimpers in de oogholten te zien, die droomvol naar één punt waren gericht.

Ik liep naar hem toe. Ik stak de straat over, de Lagendijkselaan. ‘Martijn!’ zei ik. Het klonk te zacht. ‘Martijn!’ riep ik.

Hij bewoog niet.

Jezus, stel dat hij me niet kon horen of zien!... Dat we toch van elkaar waren losgesneden... ‘Martijn!...’ riep ik nog eens, op volle kracht; en haastte me nu, stootte mijn tenen tegen de opstaande rand waar de parkeerplaats zich vijandig van de weg separeerde, en struikelde de tegels op. ‘Martijn!!!’

Doch er was niets. De bomen ruisten een beetje. Mijn enig gezelschap moest m'n eigen schaduw zijn, onder de schaarse

[pagina 142]
[p. 142]

manestralen.

‘Martijn!!’ riep ik nogmaals, gedempt.

De nachtkoelte reisde verder over andere bomen - stilte zonk terug.

‘Zoekt u iets?’ vroeg toen naast mij een stem, waar ik me een gat van in m'n ziel schrok. Daar stond een jonge politieagent.

Ik besefte, blij te zijn met zijn aanwezigheid, nu ik geen antwoord kreeg. De dood was machtiger, dat had ik kunnen weten. Ik zweeg even en probeerde te bedenken, hoe ik het kon uiteenzetten.

De agent legde een vriendelijke hand op mijn arm. ‘Zoekt u iets, meneer?...’ Hij had een hinderlijk lichtje in zijn andere hand.

‘Ik... meende iets - iemand te hebben gevonden...,’ antwoordde ik; en hoorde hoe wankel dit klonk. ‘Weet u,’ hernam ik haastig, ‘hier heeft een huis gestaan...’

‘Ja,’ gaf hij verdraagzaam toe.

‘En daar woonde een goeie vriend van me,... die jaren geleden is gestorven... Hij was nog heel jong... en wij -..., nou ja... Nu is dat huis geslecht..., er kwamen zoveel herinneringen bij mij op... En vanavond, nu ik hier voorbij loop, zie ik in het maanlicht - - ik dàcht..., dat ik hem zag staan... Martijn de Schencker...’

De man naast me was even stil. ‘Maar als hij al jaren dood is...,’ weerlegde hij vriendelijk.

‘Dat zegt toch niets,’ vond ik.

De druk van zijn hand op mijn arm werd iets dringender.

‘U moet lekker naar huis gaan, meneer,’ zei hij. ‘Waar woont u?...’

Ik noemde mijn adres.

‘Nou, kijk, dat is hier vlakbij.’

Alsof ik dat niet wist. Hij nam mijn arm.

‘Ik ben heus niet dronken, hoor!’ weerstreefde ik. En hoorde zelf, hoe bezopen dat klonk.

‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoordde hij effen en voerde me vakkundig af.

‘Man, laat los,’ zei ik. Wist hij maar dat ik romans schreef! Maar dat kon ik hem nu niet zeggen, zonder helemaal alcoholisch te lijken. En waarom toch? - Ik was volslagen helder!

‘Trek nou es een streep,’ stelde ik voor, ‘en laat me daar even over lopen, dan weet u dat ik nuchter ben, agent. Begrijpt u het niet?... Ik denk zo vaak aan die vriend... en nu is dat huis afgebroken... en alles is uitgemoord en weggehaald..., en

[pagina 143]
[p. 143]

daar staat hij... juist nu de booglampen uit zijn... Ik zou ook niet terugkomen, als die rotlampen brandden...’

Het was onontkoombaar - ik hoorde het zelf. Het klonk meer naar Pernod dan naar jenever. Hoog gehalte en veel glazen.

‘Kom nou,’ herhaalde de agent; en de ondertoon van zijn aartsvaderlijk geluid werd dreigend.

‘Er zijn hier geen buren,’ verweerde ik me. ‘Ik hinder toch niemand, met daar op die parkeerplaats te staan?...’

‘Nee,’ gaf hij toe, zonder vaart te minderen. Hij hijgde een beetje.

‘U hebt mij gevraagd of ik me goed voelde en ik heb “ja” geantwoord,’ herbegon ik. ‘U geeft toe dat ik niemand hinder, met daar te zijn. Wees nou redelijk, agent - ga even mee naar de overkant van de straat. Laat me daar kijken. Alleen maar kijken!... Als er niets meer is, ga ik op eigen gelegenheid huiswaarts. Zullen we dat nou es proberen?’

Het gelukte me, dezelfde toon te bezigen die hij aansloeg; beschermend en een beetje sussend. Hij bleef staan. ‘Wat voor nut heeft het?’ vroeg hij, nu openlijk geërgerd.

Ik was daar even stil van. ‘U hebt waarschijnlijk nooit een vriend verloren door de dood,’ zei ik dan.

‘Goed,’ gaf hij toe. Ik doorzag zijn cynische nieuwsgierigheid. We wandelden beschaafd terug, kwasi vriendelijk, mekaar in de gaten houdend. Het stoorde me ontzettend - maar ik wou die schim niet in de steek laten. De nacht was nog steeds duister, met sterrenstrooisel en een enkele glimp maanlicht.

Midden op de parkeerplaats was schemer; als een zwevend gaas.

‘Ziet u dat?...’ vroeg ik.

De agent spitste zijn blik; ik zag het aan de gespannenheid van zijn hoofdhouding. We keken allebei. Een vage figuur stond doodstil voor zich uit te staren naar de transparante donkerte van de hemel.

‘Zíét u dat?!’ vroeg ik nogmaals.

‘Ja...,’ zei de agent geluidloos.

‘Kom,’ drong ik aan. We liepen er tezamen heen. We hielden de ogen scherp gevestigd op de tedere lijn, die een jongeman leek.

En toch was er bij ons naderen steeds minder - er was niets. Nee, er was niets...

Ik keek om me heen. De agent zweeg als bewusteloos.

‘Op deze plek stond zijn kist,’ zei ik peinzend. ‘In de Blauwe

[pagina 144]
[p. 144]

Kamer. Precies op deze plaats.’ Het was, alsof ik de lijnen van het huis kon uittekenen op de bodem.

‘Wat ìs dit?!...’ fluisterde de politie-agent ontzet.

‘Het is Martijn de Schencker,’ zei ik voluit.

‘Stil,’ maande de man naast me, ‘niet zo hard... Om godswil, meneer - - om Godswil...’

‘Hij was zo'n goeie vriend,’ zei ik. ‘Hij zal u noch mij kwaad doen. Begrijpt u nu, dat ik straks zijn naam riep?...’

‘Ja...’ beaamde de agent.

‘Laat ons dan nòg eens terugkeren naar de overkant van de straat,’ stelde ik voor. Hij volgde me struikelend van haast.

We keken op afstand.

Maar de plaats was verlaten. En juist toen barstte het licht van de vier booglampen open, en vermoordde de nacht. Een vogel ritselde in het blad. De agent huiverde en keek omhoog.

‘Zulke dingen gebeuren,’ zei ik stil. ‘En u kunt er geen procesverbaal van opmaken - dat haalt niet uit. Gelukkig maar. Er moeten ook zaken blijven, die zich niet laten opschrijven en verifiëren voor enig gerecht op aarde.’ Daarna nam ik de agent bij zijn arm. ‘Kom,’ drong ik aan. De rollen waren omgedraaid. We wandelden samen weg. We keken niet om.

We liepen een heel eind, samen. Twee onbekenden. Ik voelde, dat ik de ander zou teleurstellen, als ik nu mijn hekje inzwaaide en de deur sloot. Hij kon niet alleen zijn, die agent. De dood woog zwaarder dan het leven. Hij was nog erg jong. Ik liep zijn hele route met hem. Tot slot dronken we om half drie in de nacht een kop koffie bij mij thuis. De ondervinding was een beetje in ons geluwd. Bij de schemerlamp zagen we mekanders gezicht pas goed. Maar dat was niet meer nodig.

Toen hij wegging, zei ik: ‘En hartelijk dank voor het thuisbrengen!’ want hij kon toch niet de minste zijn, met dat uniform aan.

Terwijl ik de deur sloot, overlegde ik, terug te zullen gaan naar de parkeerplaats, als er ooit weer stoornis is in het licht. Als de maan schijnt. Als er geen mensen op straat zijn. Als het na twaalven is. Als - - maar toen zag ik in, dat zo'n gelegenheid uniek is - en dat ik die had getroffen, deze nacht.

Ik wil er ook geen verklaring voor weten - van niemand.

Martijn, Martijn!... Blonde Martijn de Schencker. -

Ik begrijp nu pas, dat hij de vlam is geweest, die hij niet kon uitbeelden.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken