Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blonde Martijn (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blonde Martijn
Afbeelding van Blonde MartijnToon afbeelding van titelpagina van Blonde Martijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (10.49 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blonde Martijn

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 137]
[p. 137]

24

Grote vrachtwagens halen het hout weg van het terrein aan de Lagendijkselaan. Planken en kozijnen en deuren - ik heb ze al eerder zien rijden. En dan komen er weer andere auto's die het puin ophalen. Eindelijk, eindelijk zal het stuiven tot rust komen. Reuze brokken worden door grijpers in de laadbak gebonkt.

Ik vraag me in stilte af, wie het stuc van de gangen heeft durven vermorzelen. De engeltjes en bloemfestoenen - de pauw boven de Blauwe Kamer, de duifboven de voordeur, de allegorische dames, die Martijn eens van rode lippen en donkere wenkbrauwen en teer-roze tepels voorzag, zodat zijn vader woedend moest onderstrepen, hoe ongepast zulks was in een huis, waar mensen kwamen om hun testament te maken.

‘En het was zó prachtig,’ had Martijn tegen de kameraden gezegd, ‘je zou je finaal tegen de muur hebben gesmakt!’ waar natuurlijk om was geschaterd.

Bulldozers grommelen de bodem omver en woelen de fundamenten naar boven - de kelderresten. Wat heeft het huis diep geworteld gestaan! Weg is de wijn, verdwenen zijn de appelen uit de kelders, verklonken het kinder geroep als er verstoppertje werd gespeeld in de gewelven.

Met een deel van het puin wordt de holte opgevuld, voordat de bulldozer de verwoeste bodem vlak maakt tot schijnbeschaving: hier is een heerlijk stukje grond. Open en vrij en blank.

Heeft hier een huis gestaan, hebben er mensen gewoond en gemind? Heeft er gelach geklonken en liedjes, zijn er in enig huis laatste willen vastgelegd, heeft er iemand geschreid toen een jongeman van vijfentwintig lag opgebaard in een verdorde Blauwe Kamer waar nimmer weer een diner zou worden gegeven...?

Kom, alles gaat voorbij. De merels zingen, het is zomer. De bomen staan eerbiedig rondom een open stuk grond, alsof ze een reidans van plan waren en nu de muziek niet meer weten. De laatste werklui roepen hun aanwijzingen naar elkaar en zitten tijdens de schaft onder de bomen.

Als ze zijn weggegaan, steekt er in de late middag een zandste-

[pagina 138]
[p. 138]

nen handje overeind uit het grauwe zand. Als radeloos: ‘help mij, want ik heb geen vervolg meer.’ Of een laatste wuif van een lichaamsdeel dat het niet wil afleren. Er zijn geen verlengingen, doch het wenkt nog: ‘dààg! dààg! kijk naar me, ik wil niet in gebreke blijven of vergeefs gegroet hebben!’ Een star klein opgestoken symbooltje van trouw, die niet langer gewenst is - waarop niemand enig bod heeft gedaan - wat zelfs de grijper van de truck niet vast wilde houden.

Ik loop erheen en raap het op.

Het is een lelijk, log, geschonden handje.

Waar heeft het in 's hemelsnaam gezeten....?

Het is stellig geen werk van Martijn.

Maar wat moet ik er nu mee?...

Het is moeilijk een handje terug te gooien op het zand. Je kunt het ook niet bij je steken, want het heeft geen betekenis meer. Was het maar vergruizeld. Was het maar anoniem geworden; niet meer een palm met vijf dikke rotworstjes-met-nageltjes. Ik kijk om me heen. Waar was nu de voordeur, en waar de gang?... En waar lag de Blauwe Kamer - en dat kleine vertrek, waar mijn vriend zat te werken en na te denken en te praten met anderen...?

Nu de vlakte is ingetreden, is het woonvisioen vergaan. De tastbaarheid van een heel herenhuis laat verstek gaan.

Ik wandel weg met dat handje tussen m'n vingers; en laat het, als er niemand in de buurt is, met een lichtelijk plechtig gevoel in de vijver achter de Kalverdijk zinken. Ik leg het hurkend op het watervlak en het handje dwarrelt zoet naar de bodem. Het wordt donkerder, groener, schaduwachtig en ligt dan stil met een bedelgebaar voor wie scherp naar beneden tuurt en handjes zoekt. Het is klaar met wuiven, voorzover ik kan nagaan. En waarom moet ik nu aldoor en steeds weer denken aan blonde Martijn?...

 

Ik weet niet, of er iemand plannen heeft gehad die toch weer tot bouw zouden leiden. Het stuk land heeft vijf weken verlaten gelegen. De zomer speelt er groene gloedjes overheen van onkruid en mos. De zomer is vriendelijk. Die wil overal natuur brengen en bloemen zien, al zijn het maar kleine witte sterretjes van muring. De vogels kwinkeleren in de takken rondom, en soms slentert een verliefd paartje, in mekaar vervlochten volgens een eeuwenoud schema van willige armen en lijven, langs de bomen - maar vindt er beschutting noch romantiek, en drentelt verder.

[pagina 139]
[p. 139]

En op een ochtend brengt weer een grote vrachtauto stapels tegels, en wit zand en allerlei troep, waarvan ik geen verstand heb.

De volgende morgen lopen er arbeiders rond; een radiootje beknelt de brede vleugelslag van een orkest tot smadelijke schettertjes. De tegels worden in stapels over het terrein verdeeld.

Hard werkende mannen scheppen daar binnen enkele dagen een parkeerplaats voor auto's. Vlak, grijs, keurig; met een ingang waar nooit een ingang is geweest. Dat kan de mens, precies zoals het kind dat doet: je speelt, je wilt geen visite hebben, je draait je om en zegt tussen rozestruik en berkeboom: ‘krikkrak-slot!’ en een niet bestaande voordeur beschermt de kinderziel.

Die parkeerplaats is tastbaar. Met inhammen en opstaande kanten, met vier grote booglampen, welke genadeloos elke avond romantiek de nek omdraaien. De lieve oude bomen van blonde Martijn staan gegeneerd in hun slordig carré en laten zich beschijnen. Er zal geen hond meer contact met ze durven hebben. Het is uit, uit, uit. Net als het sprookje. Hè, nee, laat me nu niet op sprookjes neerdwarrelen, want ik moet iets merkwaardigs vertellen dat werkelijkheid is, en dat is dan het slot.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken