Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In het hol van de tamme leeuw (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van In het hol van de tamme leeuw
Afbeelding van In het hol van de tamme leeuwToon afbeelding van titelpagina van In het hol van de tamme leeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (13.07 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In het hol van de tamme leeuw

(1977)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

kleine klucht


Vorige Volgende
[pagina 102]
[p. 102]

13

Nadat Van Dalen en Bibi afscheid hadden genomen van de lieftallige dochter Van der Spa, met wie Van Dalen zo'n vruchtbaar gesprek had kunnen volvoeren, spoedden zij zich uit de buurt van het domein Vredelust.

Van Dalen leek geladen met splinternieuw vuur, wat natuurlijk afstraalde op een zo gevoelig iemand als Bibi. Deze figuur hijgde van het lachen en blafte van tijd tot tijd als een impotent kanon, of rolde zijn bruisende lol af in een droge greppel langs de weg.

Van Dalen ontzag zich niet, te zingen - zij het dan ook niet uit volle borst, omdat hij die waarschijnlijk niet bezat. En Bibi stemde daar impulsief mee in.

Daar onze held zijn hardnekkige vrolijkheid niet bleek te kunnen binnenhouden, viel zijn gedrag op, zodat reeds enkele boerenmensen over hun onderdeur hadden gekeken in de hoop op kermis. Eén mens had zeer sterk te lijden van het voorbijtrekkend lawijt - dat was Gerrit, de tuinmansknecht van Vredelust (want onze paden kruisen elkander voortdurend). Hij had raffia moeten halen voor baas De Bruin. Het lopen in de zon had hem geweldig vermoeid, wat hij beslist niet had bedoeld, zo vroeg op de dag. Hij zat ten tijde van Van Dalens blijde langskomst tegen een eikeboom te rusten: blauwe kiel, pilo broek en dom gezicht. Ondanks kleurverschil leek het allemaal van dezelfde rol geknipt. Toen Van Dalen zijn hoogte had bereikt, aanschouwde Gerrit dit verschijnsel met uiterste, passieve belangstelling. Elk dorp heeft zijn vreemde mensen, maar vreemde mensen van buiten af geven toch meer afleiding. En de magere man, die daar met zijn overmaatse, slobberige hond liep te joelen en te hijgen, bracht véél variatie in het landschap, zodat Gerrit hen traag en nauwkeurig bezichtigde.

‘Goedendag!’ zei Van Dalen, die zich overal in mengde en blij was, na alle grasjes en lijsters eindelijk een echt mens te onderscheiden.

[pagina 103]
[p. 103]

‘Goeie!’ antwoordde de echte mens. Nu hij moest spreken, voelde hij weer duidelijk, hoe vreselijk vermoeid hij was.

‘Heerlijk weer!’ vervolgde Van Dalen, alsof hij er reclame voor maakte.

‘Ja,’ zei Gerrit, omdat hij ‘nee’ een te moeilijk woord vond.

‘Verrukkelijk weer!’ herzag de ouwe springintveld, en grinnikte als een leeglopend bad.

‘Ja,’ stemde Gerrit nogmaals toe. Hij hoopte dat zijn tegenpartij nu iets bizonder geks zou doen, dan kon hij wakker blijven. Maar de tegenpartij ging naast hem zitten. ‘Moet je nog ver?’ informeerde hij teer.

Gerrit, met vage hoop dat de magere man een middel wist om vooruit te komen zonder merkbare inspanning, net als de meeste jongelieden vandaag, spande zich voor het laatst in om te vertellen dat hij naar Vredelust moest.

‘Dat is niet zo erg ver meer,’ troostte de ander harteloos, en had geen goeie raad. ‘Ik kom er juist vandaan.’ Alsof dat wat hielp. -

Gerrit zei ‘O.’ Hij voelde zich niet gesterkt door het feit dat een ander kwam van de plaats waar hij heen moest. Hij wist uit ervaring, over een uur pas thuis te kunnen zijn, als hij nog drie kwartier bleef narusten.

‘Werk je daar?’ polste de magere meneer.

‘Ja,’ zei Gerrit. Hij moest gapen van het vele praten.

‘Al lang?’ vroeg dat dunne flard verder.

‘Ja,’ antwoordde Gerrit en hij knikte; want hij voelde toch wel, dat aldoor hetzelfde woord zonder iets, niet beleefd was.

‘'n Mooie tuin,’ oordeelde zijn gezelschap. ‘Ik was bij meneer Van der Spa, en zijn werkkamer ziet net uit op de achtertuin, als ik me niet vergis.’

‘Ja,’ zei Gerrit, en knikte tweemaal.

‘Heb je 't daar goed?’ informeerde Van Dalen.

Nu behoorde Gerrit tot het soort mensen, dat 't niet goed heeft, zolang de werkgever van een ander bord eet, en wellicht wijn drinkt inplaats van bier. Gerrit kreeg doordeweek water. Zulke dingen doen grieven en duistere gedachten in ons hart wortelschieten. Bovendien stak Gerrit de steeds onverwachte, voortdurende aanwezigheid van de schoonmoeder zijns werkgevers. Hij droomde 's nachts dat zij hem vervolgde met een

[pagina 104]
[p. 104]

reusachtige rozenschaar en de tuinslang op hem richtte, na die eerst te hebben aangesloten op een tube lijm. Het was ook zo weinig verblijdend voor de tuinmansknecht, dat ze hem op het schransen van frambozen had betrapt, nadat hij onder haar ongeweten spiedsel tot driemaal toe zijn siësta had gehouden tussen de echte snijbonen. Ze had hem toen op een afschuwelijk geheimzinnige toon verteld dat hij een gemene klaploper was, die niet alleen in de uren waarop zijn haas recht had, als een wild beest ging liggen ronken en daarmede de groente bedierf - maar behalve dat de tuinen kaalvrat als de gretigste uitgehongerde larf; terwijl hij als kroon op zijn misdadigheid hiervoor nog geld verlangde en de omgeving ontsierde met zijn volslagen mislukte aanwezigheid.

Van die tijd af wist Gerrit dat de deftige mensen van het Huis volslagen blind waren voor de noden van het volk; en zijn reeds schrale genegenheid schrompelde tot minimale beleefdheid zonder dimensie. Hij zei dus ronduit tegen Van Dalen, dat hij het er niet goed had, nee. Meneer was geblutst in z'n knar, al had 'ie stille momenten (schaars). En mevrouw was erger dan meneer, omdat ze 't probeerde te verbergen. De jonge mensen waren nog tamelijk normaal voor een dergelijke afkomst; 't meisje was het ergst getikt. Maar dat ouwe wijf - dat zou Gerrit graag in de beerput willen stoppen, en dan het deksel er minstens een jaar op laten, en er een vies woord op schrijven. En dit alles mocht meneer (dat stuk iel kon immers best 'n meneer wezen) gerust aan die lui overbrengen: het was wel es goed, als ze ervoeren, hoe verstandige mensen over de familie oordeelden. O, zo!

Daar leek meneer niet voor te voelen. Hij werd alleen steeds opgewekter, wat ook te denken gaf. Het zweet brak Gerrit nog verder uit. Hij had geen ander wapen bij zich dan het nieuwe bosje raffia en zijn knuisten. Was dat toereikend tegenover een gevaarlijk wordende schateraar? Het leek hem, dat hij van de regen in de drop was gedwaald.

Van Dalen was inderdaad zo na aan topvreugde toe, dat hij hijgde als een astmalijder. Zijn vuisten pletten de grond rondom met tot nu toe alleen grasjes en madelieven. Maar één vuistje verder en hij zou Gerrit bereiken, die als natuurmens scherp begrip had voor de realiteiten des levens, en een wijd-

[pagina 105]
[p. 105]

open oogje in 't zeil hield. Die hond was niet voor niks zo gek!

Toen Van Dalen eindelijk weer kon praten, zei hij bij wijze van voorzorg, dat hij mevrouw Gravelinc juist zo aardig had gevonden. Per slot was dit slechts een gedeeltelijke onwaarheid. Daarna bracht hij het gesprek handig op steden en dorpen, op hotels en winkels. Was er een goed hotel in dit dorp...?

‘Turelek,’ zei Gerrit, ‘verbeje...!’

Ja, daar moest Van Dalen van knikken: verbeeld je, dat er in dit mollegat geen uitstekend hotel zou zijn! - Of je er ook een kamer kon krijgen?...

‘Vast wel,’ stelde de ander hem gerust. ‘D'r is geen kip!’

Nou, dat was dan tamelijk enorm. En winkels? Waren hier aardige winkels?

Dat ging best, dacht Gerrit blasé. Je kon hier van alles krijgen wat je in de stad vond. Behalleve dure wijn, zijen onderkleren voor vrouwmensen, juwelen en zukke rotzooi.

Jaja, knikte Van Dalen. Juist...! Maar of er ook fotografiewinkels waren in deze eh - plaats...?

‘Fottegrefie...’ Daar moest Gerrit over nadenken. Dat was ook zo'n ingeteeld stadsgedoe; dat had hij nog vergeten te noemen. Als 'n mens een portret moest hebben, ging hij naar zo'n man in de wereldser oorden; en voor een prentkaart liep je effe naar Brummelberg. Die had een komenijswinkel annex petrolie en postzegels en prentkaarten en wol voor kousenstoppen. Maar d'r waren mensen, die een prentkaart moesten hebben, waar ze zelf opstonden. En dat waren meestal de mooisten niet, die dat wouen. Toen Gerrit deze hoogte had bereikt met peinzen, daagde in hem het besef, dat Jenne van Bartje naast een bloeiende handel in zoute drop en insektenpoeder, ook fottogrefie in de hand werkte door het verkopen van rolfilms. ‘Joa,’ zei hij derhalve, ‘dan mo'j goan nar Jenne Slok, - Jenne van Bartje zogezeid. Die heeft van dat spul.’

En nu moest hij dan eindelijk leren begrijpen, hoe lichtzinnig het van hem was geweest, zo lang te blijven zitten met dat griezeltje naast hem: ‘Hoe vind ik die winkel?’ vroeg dat stopnaaldenzaad.

Gerrit vertelde een ingewikkeld verhaal van rechtuit en dan linksom, de groene brug over, en daarna voorbij de Gouwen Kroon de eerste hoek om, en dan het vierde, - nee, het derde, -

[pagina 106]
[p. 106]

nee, toch het vierde steegje rechts en daar het..., zesde, zevende, achtste, negende, - - èlfde huis. Gerrit besefte dat duidelijkheid een steriele illusie was, en zijn gebronsde kaken bloeiden rood.

‘Zou u niet even mee kunnen lopen?’ vroeg Van Dalen. ‘Het is voor mij van groot belang dat ik fotomateriaal krijg. Ik tracteer u op een glas bier in het hotel en nog vijf gulden toe.’

Die vijf gulden. Die joegen de jongen op. Foei, om iemand zo te jagen! ‘Och, da'hoef-nie',’ betoogde Gerrit slap, met een begerige, zijdelingse blik. Bah, om 'n fatsoenlijke vent hiertoe te brengen!...

En dus gingen ze samen op weg, met een ongetemde Bibi als heraut, gevolg, gangmaker en toeschouwer. Tijdens de wandeling vroeg Van Dalen nog veel meer. Hij leek in Gerrits ogen een onverzadigbare vragenbus. Hoe laat Gerrit vrij was, 's avonds. En of alle bedienden dan vrij waren. En of meneer en mevrouw veel uitgingen. En hoe kat ze wel naar bed gingen. En of er wel eens was ingebroken, in dat schatrijke gedoe?? En hoe ze bekend stonden? En of ze altijd bezoek in dezelfde kamer ontvingen, of dat ze daar verschillende vertrekken voor hadden? En of dat bezoek dan laat kwam, of vroeg? Want dat was zo verschillend, bij rijke mensen.

Gerrit vond dat hij steenhard moest werken voor dat glas bier en die luizige vijf gulden. Zulk praten had hij nog nooit gedaan. Bovendien had hij in zekere mate haast, daar hij was beladen met raffia. Om maar te zwijgen van die bedonderde hond, die naar alle zichtbare en onzichtbare dingen hapte, waarop een dier met normale hersenen niet was bedacht.

Ja, Gerrit voelde zich op 't laatst zó vermoeid, dat hij niet meer wilde antwoorden, en alleen nog wat knorde op alle ratelende vrolijkheid van die twee. Hij dronk zijn glas bier met oneerbiedige snelheid uit en stak het geld in zijn zak alsof het een gedroogde tabakspruim was, die zijn rookbeurt tegemoet ging. Met gebogen hoofd en bitse gedachten liep hij zijn kruisweg; smalle straatjes door, het bruggetje over, bredere straten langs. Hoe was het in Gods wereld mogelijk, dat een dorp zo uitgebreid was?

Hij had ook niet genoeg kunnen rusten, daar in die berm.

[pagina 107]
[p. 107]

Nu wreekte dit euvel zich vanzelfsprekend. En er was geen tijd om deze fout te verbeteren. Zo is het leven. De zon stak - de weg was verpulverd tot wolken stof. En er steeg een warmte in Gerrit op, die onverklaarbaar was. 't Was hellehirte! 't Kronkelde schroeiend uit zijn lome benen in zijn klamme lijf, om op te klimmen tot in zijn vlammende wangen, dat de druppels van zijn hoofd sijpelden, 't Was erger dan verschrikkelijk. Nog wel tien minuten moest hij lopen. Er mocht niets meer bij komen, want dan zou hij zonder schaamte smelten.

Maar toen, in de volle ellende van zijn doezelige slofgang, stak de zon opeens extra midden op het kruintje, dat onder zijn pet meende te schuilen. Daar schroeide een fel gaatje in, waardoor het witste zonlicht binnenscheen in een massa verwarde vragen en antwoorden. Wat had dat dunne ventje - - -

Gerrit stond stil. En vergat alle zorgen, zodat hij het bosje raffia bijna liet vallen. Die man - die màn... die had gevraagd..., of er wel es werd ingebroken..., en wanneer de bedienden weggingen..., en of meneer en mevrouw veel uitgingen..., en hij ging hier in 't hotel logeren..., en hij had een filmpje gekocht - een heel bizonder filmpje. Want Jenne van Bartje had er maar één van gehad... en die vent had ook lampjes gekocht...: ‘flitslicht’ noemde hij dat. Gerrit had dat al zo onheilspellend vinden klinken...

Nu, terwijl de zon door een gaatje in zijn kop scheen, doorspoelde hem het inzicht, wat die man met zijn kwaadaardige hond was: een inbreker. En hij had gezegd, dat hij dat ouwe wijf van Vredelust aardig vond... Daar werkte hij misschien wel mee samen...

Misschíén?! - Vàst!... Wat had hij nog meer gevraagd?...

Op dat ogenblik werd Gerrit wedergeboren. Als Held en Redder van zijn Baas. En als Vernietiger van het Kwaad (lees: wijf Gravelinc en trawanten). Want dat zij misdadig was, en het op geld en goed van haar schoonzoon had voorzien, leed sedert lang geen twijfel meer voor Gerrit.

Het hele dorp wist dat toch immers ...?!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken