Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In het hol van de tamme leeuw (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van In het hol van de tamme leeuw
Afbeelding van In het hol van de tamme leeuwToon afbeelding van titelpagina van In het hol van de tamme leeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (13.07 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In het hol van de tamme leeuw

(1977)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

kleine klucht


Vorige Volgende
[pagina 128]
[p. 128]

17

Mevrouw Gravelinc stond stil, vol argwaan en beschuitkruimels. Dit laatste vond zijn oorzaak in een wee gevoel in de maag na het middagslaapje, wat zij bestreed met een troostbezoek aan de provisiekamer. Een lief-primitieve gewoonte, die haar nu regelrecht in de argwaan joeg: ze zag Joris zuchtend uit de kelder komen met armen vol flessen. Iemand moest in verhevigde mate aan het alcoholiseren zijn. ‘Hm, hm!’ zei mevrouw Gravelinc vol expressie.

Joris voegde zich prachtig in het tafereel. Hij schrok en fladderde onverantwoordelijk met zijn ellebogen, wat bijna een kruikje kostte. Hij plooide een steenhard uitgestreken gezicht en poogde de bejaarde vrouw voorbij te komen, alsof hij haar niet had opgemerkt.

‘Waar gaat dat heen!?’ wilde mevrouw Gravelinc weten.

‘Naar de provisiekamer, mevrouw,’ antwoordde Joris. Zijn gedachten waren op dat ogenblik niet die van een keurige huisknecht.

‘Waarvoor?’ informeerde mevrouw.

‘Voor de cocktail, mevrouw,’ zei Joris, wiens gedachten verder bergaf ijlden. Er waren momenten dat hij deze veel te lange en te magere vrouw zonder enig leedwezen door een kelderluik zou willen zien floepen. Het meest irritante aan haar was, dat ze zich juist tot zulke avonturen nooit leende.

‘Welke cocktail?’ drong ze aan.

‘De cocktail voor vanavond, mevrouw,’ zei Joris; en voelde zijn hart sissen. Daar had hij nu zó graag een verrassing voor de hele familie willen bereiden, uit de volheid van zijn vreugdezoekend hart en de welvoorziene kelder! En dit schepsel, overal aanwezig als een muggenplaag, stond op de loer en vroeg hem dingen, die grensden aan intimiteit!

‘Wat is er dan vanavond???’ wrong zij hem uit.

‘Ik vermoed een cocktail-fuif, mevrouw,’ legde Joris uit, met het geduld van een hoogstaand opvoedkundige tegenover

[pagina 129]
[p. 129]

een kwaadaardig erfelijk belast mormelkind.

‘Waar??’ ondervroeg het wezen, alsof zíj de opvoedkundige was, en enig kwaad moest voorkomen -

‘Hier, mevrouw,’ zei Joris. Hij betreurde het gemis van een sifon spuitwater. Een klein ongelukje daarmee zou hem hebben verrukt. O! Excuses te mogen prevelen tegen een totaal lam-gespoten mevrouw Gravelinc, klaar om een volgend schot te lossen als zij toch nog een vraag kon vuren.

‘Waarom?????’

Hij besefte dat dit het einde moest zijn. Een helder inzicht overlichtte hem en hij liet een fles sterk mousserende Franse landwijn onder zijn rechterarm uit glippen. De fles kende haar wilde plicht; zij patste op de tegelvloer en was terstond een knal met scherven en een ondeugende kurk, die onder de rokken van mevrouw Gravelinc enig onderdak zocht. De wijn begreep ook waarom het ging, en mousseerde ver buiten de grenzen van eigen faam.

‘Oóóó!!!’ zei mevrouw Gravelinc schril. Zo moest een waterlelie zich voelen: slechts haar hoofd was nog droog. De rest werd week en slobberig. Zij fluisterde hees en zeer boos: ‘O! jij slechte man!!’ Wat zij bedoelde, was de kurk, en zo virtuoos was Joris niet.

‘Pardon, mevrouw,’ sprak Joris, buigend als een acteur bij een open doekje. ‘De fles moet onder mijn arm zijn uitgegleden, mevrouw. Hopelijk heeft u zich niet pijn gedaan?...’

‘N-nééhhh!’ hijgde mevrouw Gravelinc, met holle ogen en met een blos op het voorhoofd. Zij trachtte verstolen, haar opeens aanhankelijke textiel los te trekken van eigen karkas, en beluisterde het choquante drupgeluid uit haar rokken. Ze trad plechtig uit de plas en schreed als een processie-engel voor Joris uit, een spoor latend van droppels. En toen zij zeven stappen had volbracht, tuitelde die lamlendige, minderwaardige kurk slap van het lachen onder haar kleren vandaan, en rollebolde kirrelig over de gang. Mevrouw Gravelinc keek niet om. Joris genoot van haar treffende gelijkenis met de Paashaas. ‘Ik ga naar bóven!’ zei mevrouw; omdat ze toch íéts meende te moeten zeggen, en had vergeten, waarover hun conversatie was gegaan.

Joris vond dit uitdagende woorden voor een bejaarde dame.

[pagina 130]
[p. 130]

Maar hij negeerde ze, zoals hij in zijn loopbaan veel had leren negéren. ‘Goed, mevrouw,’ prees hij. En vervolgde zijn weg met sterker geloof in rechtvaardigheid.

Boven vond mevrouw Gravelinc echter weinig soelaas. Daar was alleen Liza in een mallotige witte jurk, welke scheen te bestaan uit een overdaad aan ceintuur en een tekort aan rok. ‘Hoe vindt u dit, mama?’ kirde ze kinderlijk.

‘Verschrikkelijk akelig,’ gaf mevrouw Gravelinc te kennen. Men wil toch ernstiger zaken onder ogen zien, als de landwijn nog uit de rokken siepelt. ‘Ik waarschuw je, Liza, dat we vanavond wellicht beter níét - eh -’ Toen ontdekte ze juffrouw Parels, de naaister, in een vensterbank, waar ze als een gek zat te rimpelen (japonstof). Mevrouw zweeg.

‘O! maar mamáá!’ Liza stond star in haar witte ceintuur met taartrand, en zweeg ontregeld.

‘Er is vanavond een - - cocktailfuif...,’ zei mevrouw Gravelinc, toch nog met veel expressie, en blikte geheimzinnig naar de naaister, welke verbeten priegelde.

‘Nu...,’ aarzelde Liza met het begin van stralende opluchting, ‘dan - - eh - zal ik daarvoor iets nodig hebben. Zou dit dan niet áárdig zijn?...’

‘Dit zal nooit aardig zijn,’ orakelde haar moeder, die niet begreep dat de naaister zo noest naaldde om haar woede te ontladen - zij was de ontwerpster van de taartrand. ‘Ik vind het vréémd en ongeschikt,’ voltooide mevrouw Gravelinc. ‘Je ziet eruit als een pistache - en dat ligt niet aan jou, dit keer.’

Liza moest hiervan pruilen. Wellicht had ze met haar nog niet tot volle wasdom gekomen smaak juist het pistache-achtige zo aantrekkelijk gevonden.

‘Denk toch aan je prestige als -’ bijna had mevrouw Gravelinc gezegd: ‘als vertegenwoordigster van een dure autofirma’, doch het scheen alsof Liza haar niettemin begreep.

‘Wat - zou ik dan moeten aantrekken...?’ informeerde ze doodvoorzichtig.

‘Ik zou zeggen een mantelpak,’ raadde haar moeder.

Toen bemerkte Liza de krans van druppels rondom haar moeder op het roze tapijt, en zette zulke verwilderde ogen op, dat mevrouw Gravelinc zweeg. Ze hapte een paar keren oefenig naar lucht. ‘Ik moet me verkleden,’ zei ze toen koel. ‘Joris

[pagina 131]
[p. 131]

heeft een fles wijn onder me laten vallen.’

‘Onder u?...!’ hijgde Liza. Het leek haar een meesterstuk.

‘Ach ja,’ antwoordde de vochtige dame, ‘die bedienden van tegenwoordig!’ Waarbij ze willens en wetens vergat dat Joris grijs haar had en achtentwintig dienstjaren.

Terwijl ze het vertrek uitschreed, wierp Liza zich in volstrekt nieuwe plannen voor textiel-vermomming. Ze had nog een oud mantelpak, dat ze minstens een maand niet had gedragen. Zou juffrouw Parels niet denken, dat ze daarin onherkenbaar was...?

‘Nee, dat denk ik niet,’ zei de naaister, getergd door de slechte recensie van de oude dame en de futloze reactie van de cliënte daarop. ‘Als u onherkenbaar wilt zijn, moet u iets nieuws nemen.’

‘Maar ik moet het vanavond aan,’ klaagde Liza.

‘Dan had u het eerder moeten zeggen,’ antwoordde de naaister streng, haar macht kennende, nu Liza niet naar de stad kon voor te dure confectie, omdat de auto versmaad diende te worden.

‘O, wat begin ik nu?!...’ lispelde Liza, en liet zich op de rand van haar bed vallen. ‘Wat móét ik?!...’

De naaister demonstreerde nadenken door nu haar voorhoofd te rimpelen, zonder naald. ‘Moet u beslìst ònherkènbaar zijn?’ drong ze aan.

Liza werd helemaal wakker van de verlokking in haar stem: er scheen nog een mogelijkheid te zijn. ‘Jáá, zéker, natúúrlijk!’ stemde ze gretig toe. Verbeeld je, dat Hendrik haar reeds bij het begin van hun zakelijke ontmoeting zou herkennen - - of: pas veel later! tijdens het gesprek!... ‘Ik moet ònhèrkènbaar zijn!’ betoogde ze. En wachtte op het Parels-orakel.

‘Gunst, wat gek,’ zei de naaister. En vervolgde haar werk.

Liza zat een moment uit het veld geslagen aan de borduursels van haar sprei te plukken. Het leven werd per kwartier vreemder nu ze een man had die auto's weigerde, een zoon die met een tuinmanskind wilde trouwen, een dochter welke een man naar haar verwrongen hart had gevonden, een huisknecht die oude dames met wijn gooide en een naaister die openlijk zei dat ze iets van de cliënte gèk vond. Liza wist nu bijna zeker dat het niet moeilijk zou zijn, te verslonzen en je hakken

[pagina 132]
[p. 132]

scheef te lopen en 'n snor te krijgen. Ze wilde opeens in de spiegel blikken om vast te stellen dat ze grijs werd. En daarna zou ze willen gillen tegen de mensheid: ‘Dat hebben júllie gedaan! Júllie, akelige verdriet-doeners!’ En ze overdacht dat ze dan meteen onherkenbaar zou zijn - maar niet in de stijl welke Van Dalen beoogde. -

‘Ik móét onherkenbaar zijn,’ herhaalde ze uitschieterig, en dacht in paniek aan een mombakkes. Ze had er echter nog nooit een gezien dat lief en aardig was, laat staan werkelijk mooi. ‘Kunt u me niet helpen?!’ smeekte ze de huisnaaister, en wrong haar handen, zodat haar ringen langs elkaar krasten.

Juffrouw Parels was uitgerimpeld. ‘Jawel,’ zei ze opkijkend. Ze knikte genadig. ‘Ik zou u in een lap kunnen draperen, - als u een lap hééft!...’

‘O, ik heb vast een lap,’ antwoordde Liza, direct weer gangbaar. ‘Hoe moet dat dan?...’

‘Dan naai ik die op uw onderjurk vast,’ verklaarde de naaister, ‘en dan moet u 'm de hele avond aanhouden!’ Alsof dat een bezwaar kon zijn.

Zo kwam het, dat mevrouw Gravelinc, toen zij verschoond en drooggelegd binnenzeilde, de naaister op de knieën vond voor een verrukte Liza in badpak. Want dat bleek nog beter als basis te kunnen dienen voor een draperie, dan een onderjurk. Liza had de uitgekozen lap, een vlam van paars met lila en rode rozen, over een schouder geslagen, en liet zich lankmoedig door Parels in haar zij prikken. ‘Ik krijg een draperie,’ vertelde ze haar moeder zeer stralend, ‘en daar kan ik niet meer uit!...’

‘Walgelijk!’ vond mevrouw Gravelinc, die met dit enkele woord het laatste restje sympathie van de knielster verspeelde. ‘En hoe denk je aan tafel te komen, want we moeten toch dineren, voordat we in die kleren - op visite - gaan - of - eh - de cocktailfuif...?’

‘Gunst, dan doe ik toch een kimono aan,’ vond Liza, ‘en een sjaal om m'n hals, en daarover een oude badmantel, en dan blijf ik in mijn kamer, en zeg dat ik hoofdpijn heb.’ Nu ze het woord noemde, voelde ze 't ook onmiddellijk weer. ‘Ik hèb hoofdpijn,’ meldde ze geanimeerd.

‘Dan zal ik bij je blijven om je wat op te passen,’ bedacht

[pagina 133]
[p. 133]

mevrouw Gravelinc, die zoiets nimmer tevoren had gedaan, en dus in het oog dreigde te lopen.

‘Wilt u ook een gedrapeerd toilet?’ bood Liza gul aan.

‘Nee, kind,’ ontkende mevrouw Gravelinc. Ze zou er uitzien als een vlag bij windstil weer. Maar ze moest nu even bedenken, wat ze wèl wilde, want ze meende zich uit de tactloze woorden van Van Dalen te herinneren, dat ze oud en lelijk moest zijn, en ze had uit de aard der beroerde zaak geen ruime garderobe van splinternieuwe heerlijkheden in het lelijke genre. ‘Ik wou dat ik zo'n japon had als juffrouw Parels,’ bedacht ze.

Juffrouw Parels bloosde gevleid en voelde haar boze gedachten wankelen.

‘We hebben zowat hetzelfde figuur,’ drong mevrouw Gravelinc zich op.

Liza zweeg verward en vroeg zich af of haar moeder waarlijk zo burgerlijk zou willen zijn, een japon van juffrouw Parels aan te trekken.

Maar het was al gebeurd voordat Liza haar oordeel op een rijtje had, want juffrouw Parels was een impulsieve vrouw. Terwijl Liza stond te hijgen van verbijstering, zag ze haar moeder in de warme japon van de naaister duiken en er met hoofd en armen uit geboren worden als een opgejaagd schaap. Ze had magere, witte armen en een schrale hals als een touwladder. Als ze praatte, klom er een onbekend beest in haar strot op en neer. En haar kuif was op de duistere wegen door andermans kleding inelkaar gezakt. Het ergste was echter dat mevrouw Gravelinc uitermate voldaan bleek, evenals de naaister, die Liza nu van wraak begon te verdenken. Dit was niet gewoon. -

‘Ik moet rouge hebben,’ zei mevrouw Gravelinc met een basstem van diepe vreugde. ‘En een gebrande kurk voor mijn wenkbrauwen.’

‘Ik heb wel een stift,’ corrigeerde Liza.

De naaister knikte vol perverse instemming.

‘Nee, een kùrk,’ hield mevrouw Gravelinc ouderwets vol. ‘En een wrat op mijn neus. Van ontbijtkoek.’

‘Móéder!...’ stamelde Liza ontzet.

‘En ik zal mijn gebit uitlaten,’ bedacht mevrouw Gravelinc

[pagina 134]
[p. 134]

wellustig.

De naaister struikelde over haar eigen hoofd van 't knikken.

‘Dat kàn niet!’ jammerde Liza. ‘Ze zouden u bij de deur wegjagen!...’

‘Dan wil ik véél valse diamanten, net als jij,’ zei haar moeder.

Liza plonsde op het bed neer, zodat de draperie kraakte. Ze wìst opeens dat Joris niets had uit te staan met die gebroken fles wijn. Dat ze het niet eerder had begrepen!... Ze jammerde zacht, van achter haar poederdoos: ‘Maar ik heb èchte!...’

‘Hindert niet,’ vergoelijkte haar moeder. ‘Ze lijken vals.’

De naaister knikte.

Er blonk een schel licht van triomf in de ogen van de bejaarde dame, toen ze zich naar haar dochter wendde. ‘We zullen overwìnnen!’ galmde ze. En dat vond Liza toch wel heerlijk klinken. Ze kon het zich trouwens geheel en al voorstellen, als ze zo naar haar moeder keek.

Die zei: ‘Ik wil een tùlband op 't hoofd hebben; en een opgevulde bustehouder en sokjes.’

‘Op 't hóófd...??’ stamelde Liza. Ze dacht aan de stoel in de muziekkamer en prees onbekende machten, dat de zenuwarts was opgebeld. Gunst - dat was wáár ook!... Wie moest die man nu ontvangen...?

Voor de spiegel stond mevrouw Gravelinc, vol optimisme en eigenwaan. Ze mompelde: ‘Eigenlijk moest ik een mirliton hebben!...’

De naaister kon zichzelf niet meer bijhouden met knikken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken