Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In het hol van de tamme leeuw (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van In het hol van de tamme leeuw
Afbeelding van In het hol van de tamme leeuwToon afbeelding van titelpagina van In het hol van de tamme leeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (13.07 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In het hol van de tamme leeuw

(1977)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

kleine klucht


Vorige Volgende
[pagina 135]
[p. 135]

18

In de grote stad, ver van Vredelust, liep een bevallig meisje een klein hotel binnen en zocht tussen de mensen die in de eenvoudige hal waren naar haar vader.

Ze zag hem niet; en hij zag háár niet. Wel kéék hij naar haar, maar het was De Bruin niet gegeven, ook maar een ogenblik aan te nemen dat dit Lotje was. Het was een schat van een meisje met glanzend donker haar, dat in dikke krullen was gekapt om een allerliefst rond gezichtje. Ja, hij keek wel. -

Pas, toen ze haar fijne, gepenseelde wenkbrauwen fronste, meende De Bruin iets bekends te onderscheiden in het mooie, opgemaakte gezichtje. En in het volgende moment zeiden de prachtige rode lippen van dat meisje: ‘Vader!...’ en ze wenkte hem met een slank, gemanicuurd handje.

De Bruin knikte, vereerd en schaapachtig. Stuntelig kwam hij overeind, beschaamd dat hij in zijn donkerblauwe eenvoud bij deze dame zou behoren. Was zijn boord nog schoon - kraakten zijn schoenen niet geweldig?... Och, wat keken die mensen allemaal!...

‘Kind,’ zei De Bruin, toen hij naast haar stond. ‘Wat zie je d'ruit!’ hetwelk hij bedoelde als compliment.

Lotje begreep het blijkbaar, want ze lachte vrolijk. Maar haar vader bleef haar aankijken met bevreemding, alsof hij haar in minstens tien jaar niet had gezien en nu eerst eens moest nagaan, of dit werkelijk zijn eigen dochtertje was. Voor het eerst zag hij, dat ze een prachtig, soepel figuurtje had en mooie, slanke benen. Dat haar voeten klein waren, en haar handen mollig-slank. Voor het eerst ervoer hij dat ze volwassen was.

Lotje voelde zich een beetje operette-achtig in dit luxueuze toilet. Ze droeg een zwartzijden japon met grote gele zonnebloemen. Een brede stola van zilverig bont lag tegen haar gelaat, terwijl een pikant hoedje van hetzelfde geel als de zonnebloemen op de donkere krullen stond. Zwarte, heel dunne kousen,

[pagina 136]
[p. 136]

zwarte lakschoentjes met hoge hakken, zwart-met-gele lak-handschoenen voltooiden het geheel. Een honderdduizendige petemoei had haar aangeraakt met een verliefde toverspreuk vol kwinkelerende muziek - en daar stond Assepoes. Zo is het leven nu eenmaal! vol sprookjes - laat u nooit iets anders op welke mouw ook spelden - boordevol sprookjes van vreemd gehalte.

‘Hoe zie ik eruit?’ vroeg de betoverde, niet zonder koketterie.

‘Bèst!’ zei haar vader uit de grond van zijn hart. Als ze dan toch volwassen bleek, hoefde hij niet meer opvoedkundig voorzichtig te zijn. Hij herinnerde zich met zoete weemoed, dat eens haar moeder dezelfde vraag had gesteld: vlak voordat ze hem haar ja-woord gaf. Zij had toen een nieuwe halsdoek gedragen, en een barnstenen ketting, welke hij haar had geschonken. Alles ging gauw; en sommige mensen hadden nog tijd voor ruzie.

‘Eigenlijk moest je nou nog een barnstenen ketting hebben,’ bedacht hij hardop. Even zag hij in haar ogen een onvast wikken, of het van de conventie, die zij niet gehéél scheen te kennen, wel mocht. Maar de blijde straling in haar ogen overblonk elk vooroordeel en begroette de lieve verrassing. ‘Hè, ja!’ zei ze, en lachte.

‘Die krijg je dan van mij,’ stelde hij voor. Maar in plaats van met haar de straat op te gaan, troonde hij haar mee naar zijn kamer, waar de meeste van hun koffers stonden; en begon te snuffelen in een daarvan.

‘Heb je er dan zomaar een bij je?...’ vroeg ze argwanend.

‘Ik moet er een hebben,’ zei hij, diep rommelend in hun bezittingen, ‘eentje die ik je moeder heb gegeven...’

Lotje ging omzichtig op een stoel zitten te wachten, terwijl er een ontroering in haar welde om dit lieve goede, wat ze nu ook nog zou krijgen. Ach, wat was het leven opeens zinvol! Ze was ondanks haar vastberadenheid die dag, toch wel heel ongelukkig geweest, toen ze het huisje moest verlaten. Maar in elk luikje, waarmee een lichtje werd buitengesloten, zat een hartje, waardoor nog iets nieuws binnenscheen. Ze keek naar haar vaders rug, zoals hij vol ijver over de koffer stond gebogen - een vermomde rug, die zij beter kende in werkkleren; en ze

[pagina 137]
[p. 137]

hoopte opeens vurig, dat Kees later niets ertegen zou hebben, deze eenzame man veel bij hen te zien. Ze zou hem niet willen missen. Dat afscheid van Vredelust had haar somber gestemd, en dat mocht niet - nee -

‘Hier he'k wat,’ hijgde haar vader, overeind komend. Zoeken was zwaarder werk dan wieden en spitten.

Ze beluisterde het dialect met oneindige liefde en glimlachte tegen hem en tegen het witte houten doosje, dat hij in de hand hield. Ze had dat wel eens in de kast zien staan, als kind. Hoe dikwijls had ze niet gezeurd, om erin te mogen kijken? - Eén keer was ze erbij geklommen met Hetty, die had gedreigd: ‘Ik wìl weten, wat erin zit! Ik zal 't aan vader zeggen...!’ Maar toen waren er buiten de deur opeens de zware stappen van De Bruin geweest, en Hetty was met zo'n vaart van de stoel gesprongen, dat ze op de tafel viel, tussen de aardappelen die Lotje moest schillen. En aangezien dat niet de plaats was voor een freule van het Huis, was de binnenkomende genoeg afgeleid geweest, om de waarheid niet te raden.

Nu deed De Bruin het doosje echter open. Na al die jaren mocht er iets. Lotje was nog net zo gloeierig belangstellend. Hij haalde met het gebaar van een goochelaar een lange, sprankelend-gele ketting uit het kistje.

‘Die is voor jou,’ zei hij plechtig. Lotje knikte zwijgend en stak haar hand uit. Dit was het laatste, wat ze had verwacht, van haar prilste jaren af. Als kind hadden ze fluisterend getwijfeld tussen een betoverde kikker, een gouden munt die altijd terugkwam, of héél lekkere snoep. De ketting leek wel zonlicht. ‘Ik heb 'm gekocht,’ vertelde De Bruin, zijn hand met het geschenk frikkerig buiten haar bereik houdend, ‘toen ik zekers wist da'je moeder van me hieuw. Doe'm an, meid!’ En zo kreeg Lotje haar ketting. Zo had vaders moeders gestrikt. Ze draaide het sieraad drievoudig om haar hals. Een prachtig collier, tegen de deftige robe. Zij probeerde er een voornaam gezicht bij te trekken.

Achter haar zei haar vader: ‘Ik rammel van de honger.’

Huilen of lachen, afscheid nemen en liefhebben, worden alle begeleid door een maag en eetlust. Lotje, met toegeknepen ogen het effect toetsend van de gele stenen tegen haar huid, antwoordde zo deftig mogelijk: ‘Ik heb de wagen besteld om

[pagina 138]
[p. 138]

acht uur.’ Het was waar, en het klonk zo heerlijk naar een dure film. Maar barnsteen kan je niet eten. Ze deed de stola wat losser en nòg bevalliger om haar schouders. Lijnig spelletje van mooi meisje met duur lijstje. Ze strekte een been ietwat kipachtig en keek naar het uitdagende, kleine schoentje. Ook prachtig. Ze streelde de wonderlijke handschoenen alsof het lieve handen waren, waar ze zich zoet aan herinnerde. Haar vader blikte verstolen op zijn doodgewone horloge. En Lotje zei van haar bont-aureool: ‘Nou bin ik 'n doame, voaders!’ en ze schaterde - en sleepte de oudere man mee. Dat was goed. Want alle welstand leek omraamd door dat halfverjaagde afscheid uit hun eigen lieve huisje. Boven hun zorgeloos-zijn wapperde een gitzwart vaantje.

Een kelner tikte aan de deur en liet weten, dat de wagen vóór stond.

‘Ja, wij komen,’ zei de dame in de kostbare japon.

 

Na het diner was Hetty naar boven gewipt. ‘Hoofdpijn, knallende hoofdpijn!’ had ze tegen haar vader gezegd. ‘Wat maken we niet allemaal mee in dit bebroede rothuis!’

Meneer Van der Spa was boos op alles wat met Onze Lieve Heer te maken had; want juist nu hij zo'n schitterend plannetje had gemaakt, kregen al die wijven hoofdpijn. Liza, die naar eigen zeggen zo ziek was dat ze niet slechts boven bleef, maar ook haar moeder daar had gehouden (een geluk bij een miniem ongelukje) en alle verdere bezoeken op haar kamer van familieleden categorisch weigerde. Zij moest knappen van de hoofdpijn, want er kon altijd nog bezoek bij! De deur was op slot; en daarachter vandaan klonk een stem, hees van opwinding, welke zich niet liet verstaan.

Eigenlijk had hij zelf ook een beetje migraine. Die verdomde Van Dalen ook met zijn dreigende brieven en zo. -

Hetty beheerste elk gezang op de trap. Ze trachtte te slofstappen; doch haar hoofdpijn kon niet verhinderen dat ze met grote sprongen haar slome schreden verloochende toen zij uit het gezicht dacht te zijn, vol spanning en jool om dat gekke verkleed-plannetje. Uit een nis naast de trap kwam Bob tevoorschijn, maar daar schrok ze al lang niet meer van; ze had haar armen al uitgestrekt en overdacht, terwijl ze hem klap-

[pagina 139]
[p. 139]

pendzoende, hoe raar het zou zijn, als Joris zich hier eens opstelde, in overmaat van guitigheid.

‘Lief beestje,’ zei ze, en likte hem met een pudding-tong op de wang, ‘ik heb nu geen tijd voor gekke jongetjes. Ik moet naar mijn kamer, want ik heb massa's te doen. Tot straks, schatje. Dààg!’ en ze verdween voor de verdwaasde en teleurgestelde blikken van haar beminde.

In haar kamer was de hoofdpijn ver te zoeken. Ze gooide haar schoenen en kleren uit en ging met stralende ogen voor de toilettafel zitten.

Ze moest er héél gek uitzien; dat had ze begrepen van dat oude karkas. Je moest iets voor je geluk overhebben, want dit was een nare opdracht voor een mooi, serieus wicht als zijzelf. Gelukkig dat mams en oma samen hoofdpijnden met praat - zodat zij vrij spel had. Heel gek. Hoe gek was heel gek?... Het mocht niet clownesk worden - per slot moest ze een meisje uitbeelden, en geen vogelschrik. Eerst verfde ze dus haar hele gezicht blank met een laagje spookverf die uit een reclameaanbod was overgebleven. Zo. Een dergelijk porseleinen ei inspireerde, omdat je niet meer aan jezelf gebonden leek. Hetty tekende nu een paar hoge boogwenkbrauwen, welke zij anders niet ambieerde, en stelde met voldoening vast dat dit een puik begin was. Ze overwolkte alles met witte poeder, en haalde toen voorzichtig haar konen op met oranje-rose blos. Ook de mond, aangedikt tot een O van abnormale forsheid, werd met oranjerose verduidelijkt. Ach, wat een ontkenning van haar eigen zachte gezichtje. Nou ja, zacht was een verkeerd woord, maar zulke dingen moest je zelf denken, want een ander deed het niet, of het moest Bob zijn.

Toen Hetty na verloop van welbestede tijd eens wat achterover ging hangen op haar tabouret om het effect in de spiegel beter te kunnen overzien, had ze groen-blauwe oogleden en een opzichtige coiffure met om iedere krul een zalmkleurig strikje. Van een kleurenzwak dienstmeisje had Hetty een even zalmrose bloesje geleend tegen betaling van schelle lofprijzingen en vijfentwintig gulden. Het was een soort wolk, gewassen in engelenzeep: schuimig en onblusbaar bezet met valenciennekantjes tot onder de oksels. Het dienstmeisje had er doodzwak haar korenblauwe fluwelen rokje met te weinig ruimte bij ge-

[pagina 140]
[p. 140]

leverd, waarin Hetty's dijspieren sappig geëtaleerd stonden. Het werd pràchtig! Ze zag zichzelf groeien tot een losgebroken draaimolenfiguur, met elk volgend kledingstuk; van de rose kousen af tot de wit satijnen sandaaltjes met de half-lege straszgespen toe, om nog maar te zwijgen van de imitatie-bontcape met plastic-schildpad-gesp. Ze stelde vast dat ze niet te herkennen zou zijn, en dat verheugde haar intens. Zó moest een aanstellerig nichtje van een tuinmanskind er uitzien, wanneer zij op haar paasbest een visite ging maken bij de rijke meneer, welke op raadselachtige wijze binnenkort in de familie zou worden opgenomen! Als Bob haar maar niet zag, want dan zou ze haar beheersing verliezen, en het oog der liefde ziet scherp. O, hemel, dàt niet!

Beneden in de hal sloeg de grote klok half acht. Hetty rees op: een soort goedkope bruidsuikerdoos die iemand had laten vallen en weer wat recht geschikt. Een vermomde tijdbom, die het slachtoffer schaterend naar de hoogde zou zwiepen. Ze moest zich nu haasten, want ze wilde toch liever door niemand worden gezien.

Er was zo'n eigenaardig gefluister op de gang! Als Hetty zich niet daverend mal had gevoeld, zou ze de deur hebben opengerukt om een onderzoek in te stellen. Zo te horen, werd mams topzwaar van hoofdpijn naar beneden getransporteerd. Zou ze niet uitgaan met oma...? Bezopen, als je zo'n koppijn had, dat je er niet van kon eten!... - Enfin, zíj, Hetty, zou zich des te beter vermaken vanavond, en ze hoefde er niet ver voor weg te gaan!...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken