Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koninklijke omnibus (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koninklijke omnibus
Afbeelding van Koninklijke omnibusToon afbeelding van titelpagina van Koninklijke omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

Scans (30.78 MB)

ebook (3.27 MB)

XML (1.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koninklijke omnibus

(1984)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 252]
[p. 252]

6

Om half negen was de post nog niet geweest.

De stilte zat als een gekroonde vorst in hun midden. Ze konden natuurlijk niet blijven koffiedrinken, dat bracht latere consequenties mee van nervositeit en absentie in de kring.

Men had toen onderling vastgesteld, dat de Boom ‘Jules’ zou heten.

De Fijne had eerst nog gemeend dat ‘Jacques’ beter was, maar Dora vreesde een ontsporing in Sjaak, en vond Jules veiliger.

‘Ik wou toch èrg graag effe de vlag probere,’ zei Jules bedeesd. ‘Ik mot toch wete, hoe of'tie beweegt, als ik mot saluere....’

‘Jij blijft nog even binnen,’ zei de barones. En daarmee was Jules' kous af. De post mocht vrij de tuin in zwalken om papier in de bus te stoppen, de Afgaanse windhond van de Van Wttendijckjes kon ronddraven om enkele planten water te geven en andere in klodders over het gazon te schoppen, de vogels hadden vrij baan op gras en in bomen - Jules mocht niet met de vlag oefenen.

‘Mar hoe weet je, dat 'ie 't dóét?’ drong hij aan, opeens bezeten van plankenkoorts. Per slot was zijn solo kort en uitermate belangrijk: als die vlag niet goed salueerde, reed de prinses naar de echte zeventien.

‘Die vlag doet 't altijd,’ zei de barones, geïrriteerd alsof men geregeld naar buiten moest om de vlag tot de orde te roepen.

Baron Pingel glimlachte. ‘Ik zou erbij willen zijn, Thera,

[pagina 253]
[p. 253]

als jij vanavond eh - vermomd als Dora - de planten water komt geven, en de zaak omgeploegd vindt....’

De mannen grinnikten alle drie.

‘Wat doet Dora dan?’ informeerde hertog Amadeüs.

‘Dan raakt ze overstuur, en ze belt meteen de politie,’ zei de barones. Ze voelde aan haar kapseltaart. ‘Vanmiddag gaat Dora fijn winkelen, omdat ze van niks weet,’ vulde ze aan. ‘Ja, want als die prinses niet komt, zullen die mensen hiernaast zich in 't alarm gooien. Ze zitten de hele ochtend met die hertog opgescheept....’ Ze had een minachtend toontje.

Er viel een kiese stilte, terwijl twee mannen naar de dubbelganger keken.

Buiten waren de vogels nu aan hun dagelijkse kwinkeleertaak. De haan uit het hoenderpaleis deed ook mee; een kip neuriede een zorgelijke zwangerschaps-aria, de hond van Van Wttendijck blafte als elke andere. Het was hoog-zomer en klinkklaar dag. Maar de post was nog niet geweest. Of was hij juist nu voorbijgegaan...?

‘Die hertog leek me een aardige knul,’ zei de dubbelganger.

‘Allicht, als je d'r op lijkt,’ snoof de barones.

Nee, ze was toch een kanjer geworden, nadat men had gepoogd, haar eerlijk te maken.

Jules stond omzichtig op, met verontschuldigende ogen.

‘Naast de garderobe,’ zei Thera kantig.

Dat was precies, wat hij haar wilde doen geloven.

‘Als je maar niet doortrekt,’ vermaande ze, ‘want dat gebeurt niet in een leeg huis, en de post zou juist aan de deur kunnen zijn.’

Jules sloop vakkundig de deur uit.

‘Valt me nog mee, dat 'ie naar de WC gaat,’ vond de barones. ‘Vroeger scheet 'ie in een hoek van de kamer, as 'ie 'n kraak had gezet.’

‘Maar die kraak komt toch nog,’ bracht de hertog haar voorzichtig onder ogen.

Ze versteef. ‘Jesses, laat 'ie 't hart niet hebben!’ zei ze scherp. ‘Dora mot hier straks alles ruimen...’

‘Dora wordt ervoor betaald,’ wees de hertog haar hoog-

[pagina 254]
[p. 254]

hartig terecht. ‘Het moet toch echt lijken?...’

Haar ogen maten hem langzaam en fel afkeurend. ‘As jullie hier zwijnerij maken, zal ik d'rvoor zorgen, dat je uitglijdt in je eigen stront!’ schetterde ze.

Amadeüs hief zijn kin en glimlachte supergepolijst. ‘Beste Thera, je adeldom schijnt lek te zijn,’ zei hij.

Ze werd er beteuterd van. ‘Nou, gad,’ wilde ze nog opvliegen; maar de kracht was eruit. Ze zuchtte diep; het enige wat nog fonkelde was het brokaat over haar boezem. ‘Ik ben het niet meer gewend,’ legde ze zeer beschaafd uit. ‘Het maakt me zó nerveus!...’

 

Jules was naar buiten geslopen. Langs de WC, de keuken door, naar de garage, en zo langs een deurspleet loerend, had hij het terrein verkend: het oer-deftige terrein. Een tuin vol bloembossen en glanzend gras, waar alle vogels zongen alsof het bij de rijkdom altijd zingen was. God, wat rook het naar honing, zelfs achter die garagedeur.

Geen mens te zien.

Hij stapte de heerlijke ochtend in, die met warme handen over zijn uniformrug streelde. Had hij ooit zulke blanke jasmijn gezien - zulke roze rozen?... En waarom meteen van die onbeheerste grote trossen van alles! En geuren, dat je erop dacht weg te drijven!...

Hij moest opeens denken aan een liedje dat hij op school had geleerd als kleine jongen. ‘Er schommelt een wiegje in 't bloeiende hout, een wiegje met bloemen-gordijntjes. Dat hebben twee vogeltjes samen gebouwd, en kijk es -’ ja, je moest dan ergens op letten. Gijntjes? of seintjes?

Zijn moeder was thuis toen ook aan een wiegje bezig; maar dat had één vogeltje alleen gebouwd, want zijn vader zat even in Itralië.

Zijn vader was een groot vakman geweest. Die was door een raam naar binnen geklommen, waar een boom voor stond met een lijsternest erin. En toen de politie de zaak onderzocht, zat de vogel gewoon te broeien!...

‘Er schommelt een wiegje in 't bloeiende hout!.'..’

Hij zuchtte.

[pagina 255]
[p. 255]

‘Jèn, hou op met dat gemieter over da'wiegie.... Ik het genoeg amme kop!...’ Moeder had toen vaak hoofdpijn. En zesjarige Jèn had wel bijna zeker geweten, dat dat iets met vader had uit te staan.

Jules viste voorzichtig het valse huisnummer uit zijn binnenzak. Het mocht niet kreuken, en als het beschermingslaagje omkrulde, plakte de hele zaak aan z'n kleren.

Hij keek argeloos om zich heen en floot van het wiegje.

Hij ritste de schermlaag eraf en liet zich op zijn hurken zakken.

Keurig kleefde hij het plastic over de vijftien. Stond lekker: 17.

Hij verhief zich langzaam en wendde zich om.

‘GOEIEMORGEN’, zei iemand naast zijn elleboog, zodat hij bijna met z'n hak het hele nummer d'r af trapte. De postbode tikte vriendelijk tegen z'n pet. ‘Mooi weertje, hè?...’ Hij liep het pad op, met een bundeltje brieven. De Boom wrong zich tegen het valse nummer en grinnikte op de top van zijn joligste expressie?

Hij vroeg zich af, of hij die postjongen suf zou moeten slaan.

‘En kijk es, hoe keurig en fijntjes!...’ Ja, zó was dat liedje geweest - hij wist het weer. Hij stak een sigaret aan. Zijn hand trilde toch even.

‘D'r is hier niemand thuis, hoor!’ waarschuwde de post.

‘Nee?...’ verbaasde Jules zich gehoorzaam. ‘Ik moet wachten, ze hebben me gezegd dat ik over 'n uurtje moest terugkomen, daar verderop.’ Hij duidde in de richting van de bocht in de laan.

‘Nou, dan zijn ze daar ook vroeg,’ vond de post. En ging onbewust van enige dreiging naar het volgende huis.

De verre torenklok liet negen slagen vallen.

Jules keek om zich heen. Alleen groen en vogelgezang en bloemen. Hij drentelde ontzaglijk onbevangen naar de vlaggestok. Hij legde zijn hand er fors omheen en voelde. De stok trilde naar boven toe, alsof hij snakte naar salueren. Er hoefde alleen een pin losgetrokken te worden. Dat mocht ook weer niet te vlot, want dan zou het ding naar voren flappen

[pagina 256]
[p. 256]

en de kap van de prinsesselijke wagen een opdonder kunnen geven. Een heel slecht begin, overdacht Jules.

Hij wrikte peinzend aan de pin, die door vocht vast was geraakt.

Een setter kwam met levendige sprongen aangerend en snuffelde feestelijk. Hij had reuze plezier, zijn tong hing als een rode loper naar buiten van het schateren.

‘Gá je!...’ gromde Jules, en liet de vlaggestok zwiepend neergaan.

De hond gaf een dure gil en week uit.

De vlag zou prachtig salueren, dat stond nu wel vast. Jules moest de zaak met zijn ene hand remmen, anders salueerde hij de prinses morsdood. Hoewel dat natuurlijk veel afdoender was - dan konden ze de poet grijpen en om zo te zeggen wegrijden zonder rommel-ruimen.

De dominee had hem verteld dat een mensenleven waarde had. Dat had hij nooit helemaal begrepen. Aan de ene kant praatten dominees over Hemelse zaligheid en dat de mens geen vrees moest koesteren voor de dood - maar als je dan iemand een duwtje in de zalige richting wou geven, mocht dat niet, omdat het léven van zo-iemand waarde had.

Jules meende nu te begrijpen, dat het voor de ziel prettig zou zijn, naar de Hemel te gaan (hoewel, àls je eenmaal ging, juist dat adres absoluut niet vaststond), maar dat het lichaam alleen waarde had als het leefde, en dan niet mocht worden geofferd aan de ziel. Dat vond hij-zelf het meest begrijpelijk - liever één vogel in de hand, en het levende lijf had je al.

- Weg, stink-hond, met je gehijg en gesnuif! Dalek zou dat kreng 'm in z'n sterfelijk been bijten, en dan zou de prinses hem voorbij gaan. Wèg, zeg ik! -

Nou ja, die prinses had ook recht van leven, als ze het hun niet al te moeilijk maakte.

Hij liet nog eenmaal de stok kiepen. De setter dook alsof hij een aanloop nam voor een meters-hoge sprong. Jules hield niet van setters. 't Waren jachthonden, en hij was te vaak het wild geweest.

Als de vlag eenmaal hing - hij moest die nog aanspannen - dan zou hij verduiveld goed moeten opletten, want dan

[pagina 257]
[p. 257]

werd het hele ding zwaarder, en zou meer vaart krijgen. Goed, dat hij het had geprobeerd.

De scharnier piepte. Moest hij die nu oliën?...

De piep leek trouwens ergens achter hem een echo te hebben. Hij keek traag om. Het was een moment, alsof Dora voor het raam wilde staan, maar door de knieën zonk en wèg was. Hij meende duidelijk, haar sinterklaas-kapsel te zien, en een vleug van goudachtige textiel, voordat zij onder het raam schoot. Gek was dat!...

‘Mag ik weten, wat u daar doet?’ vroeg iemand naast hem.

‘Ikke?...’ detailleerde de Boom, dampend van schrik. Want daar stond een levensgrote smeris met een fiets. ‘Ik moet wachte, ik heb mensen gebracht, verderop,’ legde de Boom uit. ‘En ik wou niet aldoor voor dat huis blijve staan.... en in je wage zitte, in zo'n tuin, is ook verrekt vervelend, zeg nou zelf, agent!... Nou, toen ben ik 'n eindje gaan stappe, en zo kwam ik hier bij dit doodstille huis.... en ik zie hier zo'n mast, hè, zoals we d'r thuis ook een hadde.... En terwijl ik wil doorlope, zie ik dat de pin d'r half uitsteekt.... ‘Hemeltje,’ denk ik, ‘as die door de wind èffe verder losloopt, krijgt iemand de paal pp z'n harses.... Nou, en toen probeerde ik 'm effe.... en dat dee me zo an vroeger denke....’ Hij grinnikte en veegde zijn handen af aan zijn uniformbroek. ‘Ik geef graag toe, dat 't 'n beetje gek is....’ Hij jende de pin vast, zodat hij meteen radeloos bedacht, straks niet op tijd te kunnen salueren, als dat ding niet los ging. - Hij liep naar het hek.

De agent lachte. ‘Ja,’ zei hij, ‘het is hier stil, en dan kom je vanzelf tot dingen, die je niet zou doen als er mensen op straat waren....’ Hij stapte op zijn fiets en knikte.

Jules hernam zichzelf. Hij bleef steken in zijn groet en begon uiterst traag te wandelen op de weg.

En ja, van achter het raam herrees het baronessebeeld en schudde een fonkelvuist naar hem. Daar waren Pingel en de Fijne ook - wat hadden ze nou!... De Boom kon niet naar binnen gaan, zo lang er een smeris op de laan kruiste.

Hij lanterfantte aandachtig heen en weer. De fietser was weg.

[pagina 258]
[p. 258]

Jules telde tot honderdachtentwintig. Hij ging het hek binnen, racete naar de garage, en glipte naar binnen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken