Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koninklijke omnibus (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koninklijke omnibus
Afbeelding van Koninklijke omnibusToon afbeelding van titelpagina van Koninklijke omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

Scans (30.78 MB)

ebook (3.27 MB)

XML (1.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koninklijke omnibus

(1984)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 288]
[p. 288]

11

Jules had zich bewusteloos zitten vervelen, tot die bel hem voorbij de dood joeg en terug. Opeens, in alle landelijke daadloosheid, was daar die helle rinkel geweest, als een gloeiende breinaald door zijn denken. Toen daarna zijn toneelmeesteres met een ingemaakte gil zijn naam riep, was hij de deur gaan openen. Gelukkig hadden mensen van zijn klasse een getrainde, ijzerharde beheersing, die hen alleen in de steek liet als ze gewapend waren met meer, dan vluchtkans of alleen twee snelle benen. Zijn uitrusting behelsde tijdens de bel niet meer, jammer genoeg. Hij ging dus open doen, en was totaal niet verbaasd, politie te zien.

Ten eerste zag hij die dikwijls en altijd met ongemengde gevoelens; ten tweede besefte hij al uren, op het dunste koord te balanceren, en ten derde las hij de krant met voldoende aandacht om te doorzien dat de politie zich slechts oefende op de penose, om de rijke lui beter te kunnen begrijpen. Niets kon immers op tegen hun financiële manipulaties, hun uitspatfuiven, en hun zelfmoordprogramma's aan stranden in maanlicht, op luxeboten, en in onbetaalbare hotels. De adel was geen kaarsje beter - die zette zijn dubbele naam op als een mijter, om nog succesvoller rond te kunnen gaan met de gewapende centebak.

Prinsen en prinsessen, meende Jules, waren uitzonderingen. Zij waren ook niet altijd rijk. Ze hadden een burgerlijk trekje van oppassendheid, dat hem toch heel onaangenaam raakte - maar je hoefde in elk geval niet aldoor om je heen te kijken, als er een prinses in de buurt was.

[pagina 289]
[p. 289]

Hij liet de uniformen binnen, en ging hun dus voor naar de dure kamer. Maar toen hij zich toch lichtelijk bevend en met hazen-oren terugtrok in de bijkeuken, bleef hij met zijn mouw haken aan de knop van een deur, die open vloog. Daarachter vertoonde zich een trap. Een diensttrap. En aangezien dominee altijd had gezegd, dat hoger klimmen leidde tot meer wijsheid, ging Jules die trap op.

Het licht was er net genoeg om de treden te zien, geen plank kraakte, je kon je in de bocht dekken voor beneden en boven. In éen woord: een juweel van een trap.

Boven was een schuifdeur, waar hij eerst grof tegenaan duwde, tastend naar enige knop; maar toen week het ding zo vriendelijk zijdelings, dat hij het foefje doorzag. De deur gleed zonder enig gerucht weg; hij stond op de bovengang, naast de logeerkamers. Kon je meteen begrijpen, wat voor schoft de baas van dit huis was. -

Jules stond stil en luisterde.

Hij hoorde Dora beneden, achter een deur, jankerig praten.

Aan het feit dat ze zo veel sprak en de kans kreeg, voort te gaan, begreep hij dat er geen vuiltje aan de lucht was. Ze scheen alleen te zijn met die smerissen. -

Hij glipte een kamer binnen en strekte de hand naar zo'n roomkoffer. Plat, duur, lichtgewicht. In de hoek een goudkleurig wapentje. Zijn vingers tastten fijntoppig langs de sluiting, die begrijpend reageerde.

Daarbinnen was allemaal ragdunne bloesemblad-textiel. Dit waren dus de schilletjes van een echte prinses. Hemeltje, hemeltje, als hij nu eens per geluk flonkers vond!...

Zijn handen zwommen als radarvissen tussen de koele zijde-met-kantjes, hij dacht met zijn nagels de geur van parfum te snuiven. Maar diamanten rook hij niet. Nee, ook niet in de zijvakken....

Een ogenblik stond zijn hart in een punt omhoog, toen zijn duim iets glads en koels raakte. - -

Maar het was een bevallig krultangetje met een snoer.

En toen hij niets vond, begon hij zich verhit te schamen voor dit lekkere woelen in vrouwenzijdjes. Hij hield op, en streek log de deining glad. Verblindend, al dat bleke rose.

[pagina 290]
[p. 290]

Zo dadelijk zou hij een gilletje horen, en dan had 'ie haarzelf te pakken. Had ze een stuk lichaam vergeten aan te trekken, dat lag er nog tussen.

Jules sloot zuchtend de koffer. Nadenkend deed 'ie, wat hij douanen altijd had zien doen: een ernstig merkteken maken op de bagage; gezien. Met genoegen zag hij het kroontje donker opkomen tegen het witte kunstleer. Doch toen hij de koffer op zijn kant zette, tikte er decent iets van binnen tegen het deksel.

Jules wist niet wat het betekende, maar de opwinding die zich van hem meester maakte, had hij eerder gevoeld. Schichtsnel had hij de koffer weer open. Tussen een paar hempjes gleed een parelsnoer tevoorschijn. Dat had hij tevoren niet bespeurd. Het legde zich behaagzuchtig tussen zijn vingers.

Hij had geen verstand van parels; maar deze leken toch wel verdomd echt. Jules smulde van de matgroene glans, het milde rose schaduwen in de ronding. Ze waren ook zwaar....

Hij weifelde geen seconde - hij gaf het snoer liefderijk onderdak in zijn binnenzak. Daar lag het te zingen en het duwde schattig tegen zijn hartslag. Slons van een prinses, om zo'n parelsnoer niet in haar etui te stoppen, bij alle andere glimmers!...

Hij zocht nu toch nog even verder. En stak zich groen en geel aan iets scherps, dat hem onder de nagel raakte. Hij scheurde zich grommend los. Vrouwen! - Hij had een naald gevangen, die nog in een half-affe reparatie stak. Bij tijds wist hij zijn boevenbloed buiten de vorstelijke ondergoederen te houden. Met een harde knip sloot hij, totaal genezen van zijn belangstelling, de koffer.

Toen hoorde hij iemand de hal in komen, beneden. Die politiekerels, met Dora. God weet, waar ze heen gingen - wat ze wisten of raadden....

Jules glipte klankloos de kamer uit, de trap af. De deur gleed fluisterend toe.

 

Beneden had zich intussen een veel vlotter toon doen kennen. Het was, alsof de politie een knopje had omgedraaid

[pagina 291]
[p. 291]

- men leek ontspannener, nu er zo goed werd gewaakt. Of wellicht had het beeld van Dora die boodschappen deed en almaar niet thuis kwam, het gezelschap onder druk gezet - nu zij dus met een ongeluk en een glas water in het politiebureau zat, werden de tongen bevallig los.

De baron had een alleraardigst grapje verteld over een boef die piano speelde - ‘ach, hoe kàn dat nu!’ had de barones hem onderbroken - en die de politie deuntjes voorspeelde op een klavier, waarin hij diamanten had verborgen. De politie zocht het hele huis door, maar vond niets. Er was algemeen om geschaterd; alsof de politie niet de grootste vriend was van alle rijke en deftige mensen!

Maar in die levendige conversatie raakte één deelnemer achterop: de hertog sprak steeds minder. Hij had eerst nog het air opgehouden van een geamuseerd luisteraar te zijn - maar dit spel verlepte per minuut, zodat hij er binnen een kwartier bij zat als een afgeknipte marionet.

Het leek wel, of er niets nieuws meer te spreken viel - tenzij het kwam van die zilveren stem. Die éne stem, die hem in brand joeg van tederheid en van schaamte omdat hij bezig was, haar te verraden.

Het was vernederend, te beseffen dat hij, een diefje, zijn hart kon verliezen aan een zo onbereikbare vrouw. Scherp besefte hij dat deze gevoelens hem verplichtten, zich een vènt te tonen en niet verder mee te spelen. Het zou verschrikkelijk zijn, de vrienden te verraden - maar erger was, dat lieve meisje te laten struikelen in hun val.

Hij moest zien, haar tijdig in te lichten.

Het ergste was, dat hij bij de domme kletspraat van Dora, Pingel en dat spitse hofwijf niet kon nadenken. De complicatie had hem een rake klap op het hoofd gegeven. Daar zat hij, glimtandend te lachen om mopjes die hij niet hoorde; een paar keren had hij de keurende blik van baron of barones op zich gevoeld, en was haastig ernstig geworden, had gekucht en was even anders gaan zitten.

Hij wrong zijn sufheid in kronkels om iets geestigs te bedenken, waar hij anders geen hand voor hoefde om te draaien. Titania en de ezel. En hij kon nergens eens even heen lopen,

[pagina 292]
[p. 292]

om zich te verfrissen en te concentreren. Het kwam niet te pas, opeens in je eentje de tuin in te lopen. Je kòn niet in de gang heen en weer gaan drentelen; als hij naar boven ging, waar hij geen enkele boodschap had, zouden alle bronnen van wantrouwen overstromen. Het grote, luxueuze huis ging knellen.

Het was nog niet elf uur in de ochtend, en de muren waren hem nauwer dan die van een cel met een traliedeur.

De zonnewaaiers over de tuin leken een melodie te verklanken van noodlot en pijn. Het zweet brak hem uit. - Hij rees omzichtig van zijn stoel.

De barones reeg hem aan het harpoentje van haar ogen.

Hij glimlachte geruststedend en begaf zich naar de gangdeur.

In de hal liep hij naar de enige deur, die hij stellig van binnen zou mogen afsluiten. Met een zucht deed hij de buitenwereld weten dat het kleine vertrek bezet was, en hij zonk op de bril om na te denken.

Zo-maar even zitten en mogen peinzen met het somberste gezicht waarover hij beschikte.

De bril was door zijn kleren heen steenhard en kil, wat hem een verongelijkt gevoel gaf. Hij had dringend behoefte aan zachtheid en warmte hier of daar.

Wat moest hij - wat móést hij?... Zijn mond trok in een rozet van kussen, zijn armen waren vraagtekens van koestering en tederheid. Alsof hij eeuwige trouw zou willen zweren aan dit engelachtige wezen!

Er was iets vreselijks gebeurd: zoals een slang zich uit haar huid kon wringen - nee, vreselijker; hij, de Fijne, was zonder het zelf te willen, uit zijn huid geglipt!.... Hij had zich laten scheren en knippen om een hertog te gelijken - - en voor hij wist wat er gebeurde, was hij van binnen zo glad geschoren en geknipt, dat hij niet meer in de eigen levensvisie paste. Hij was onverwachts een intens brave jongen: dakloos in z'n eigen leven.

Hij meende te doorzien, waarom hij al die jaren de Fijne was geweest; het noodlot had voortdurend boven hem gezweefd, keurige manieren en een knap gezicht, kijk op stijl

[pagina 293]
[p. 293]

en goede smaak stapelend op zijn boevenziel, om op een nachtmerriedag van glorie het net dicht te trekken - gevangen was hij, in het prinsesselijke net! Hij, de hertog die geen hertog was - die niet eerlijk kòn zijn!... Die zijn eigen volk niet mocht verraden - maar die tegelijkertijd dit meisje de ontzettende slag niet vermocht toe te brengen, van beschaamd vertrouwen, armoede en wellicht een huwelijk dat mis liep -

Ergens in huis klapte een deur.

Ja, hij moest weer naar binnen. Hij kwam niet tot een besluit....

Zou hij doortrekken, om z'n houding te redden?... Of zou hij gewoon van de plee komen, en tegen eventueel wantrouwenden zeggen ‘ik moest es even nadenken’...?

Het had hem nooit veel kunnen schelen, wat de mensen van hem dachten. Waarom dan nu? Iets ging er toch verloren. -

Hij liep gewoon de WC uit. Ze moesten hem geen wantrouwen tonen - hij, die zich opeens zo betrouwbaar en goed voelde! Aan zijn vorstelijke zool lapte hij de hele penoze! Hij zou hun in duidelijke termen laten weten - -

‘Kijk es, wat ik hier heb?!’ lispelde op dat ogenblik iets naast hem.

Kippevel met ijspunten schoot over zijn hele lijf.

‘Godverdikke, Boom,’ siste hij. ‘Doe toch niet altijd zo verdomd glissig!... Je sluipt door het huis als door een oerwoud!’ Zijn ogen flitsten in de onschuldige blijheid van Jules, die een parelsnoer in de hoogte hield.

‘Wat doe je gek!’ zei die. ‘Je ziet bleek, en je bent ook veel te lang op de doos gebleven. Ben je ziek?...’

De hertog haalde zwak de schouders op. Zou hij zeggen dat hij ziek was?...

Maar dan schilden ze met hun drieën dat dure appeltje, en het prinsesje had dan absoluut niets meer te hopen.

‘Je ziet er slecht uit,’ zei Jules doodbiddend, en stak het collier in zijn zak.

‘Ik bèn ook slecht,’ beaamde Amadeüs rouwmoedig. ‘En waar heb jij die gemene namaakparels uit gepulkt?!..’

[pagina 294]
[p. 294]

De ander scheen zich te schroeien aan die term. ‘Uit de koffer van dat grietje,’ zei hij.

Ja, de hertog moest zeer onlekker zijn, want bij het woord grietje fronsten zijn wenkbrauwen alsof ze nooit weer uit de knoop mochten.

‘Laat kijken!’ beval zijn edele.

Jules begon weer een beetje te stralen, hoewel de gemene namaak hem iets had bekoeld. ‘Ze zijn ècht,’ bracht hij suggestief naar voren, en demonstreerde met het snoer alsof hij het aan een dure klant ging verkopen.

Zijn kameraad greep het collier met spitse kennersvingers en bekeek het. ‘Schubben,’ zei hij. En had daarmee de kwaliteit verankerd op een lage plaats.

‘Uit de koninklijke koffer!’ fluisterde de Boom ontzet.

‘Daarom zit het niet in dat foedraal,’ lispelde de Fijne. ‘Je moet nooit waardeloze troep grijpen! Leg het maar terug.’ Wat op dat moment veel meer voortkwam uit een tegennatuurlijke drift tot eerlijkheid dan omdat het stuk onverkoopbaar zou zijn. Dit vertelde Amadeüs er niet bij, want het zou Jules' wantrouwen hebben gaande gemaakt.

Zijn edele keerde zich om. ‘Ik ga éven in de tuin wandelen,’ zei hij.

‘Alleen?’ detailleerde Jules ter zake.

‘Ja. Ik móét alleen zijn,’ zei de hertog. Hij was niet vaak genoeg alleen geweest. -

Hij liep de keuken uit, door de bijkeuken en stond stil in de zomertuin. Hij ademde diep. Hij boog het hoofd en slenterde neerslachtig uit het gezicht van de kamer.

Zo ver was het dus met hem gekomen. Of het hellende vlak nog niet genoeg was, moest het nu nog weer andersom gaan hellen. Door zijn gedachten schoten vele scheldwoorden, die hij in zijn carrière had mogen en moeten aanhoren - zelfs soms persoonlijk had gebruikt, hoewel karig. Zijn kracht lag elders. Hij kende er niet één erg genoeg. Hij wist zich met vreugde een mislukking in de brave maatschappij; met geluidloos succes had hij ontzaglijkheden tot stand gebracht - inbraken, diefstallen, prachtige vervalsingen en trucs, waar de mensen genoegelijk glimlachend op klaarlichte dag waren

[pagina 295]
[p. 295]

ingevlogen. Hij, de steenharde mooie jongen, die onaantastbaar door een soort sportiviteit en snelle kracht altijd net dàt had gedaan, waar zelfs keurige zoetventjes waardering voor moesten koesteren. En binnen enkele tellen was hij volslagen omver geblazen door twee vriendelijke, onschuldige vrouwenogen en een lach als vierentwintig karaats goud. Hij wist niet anders meer dan verraad te zullen plegen aan al zijn eigen onbrave tuigje - de emmer was vol. Er mocht geen druppel meer bij, of hij zou overstromen van tranen. Opeens had zich een deugdzaam seizoen in de Fijne doorgezet, en hij stond in rose bloei. Zijn gedachten geurden naar honing en hij peinsde zondagschoolachtig over eigen voorbijheden.

Maar tegelijk werd hij daar misselijk van, omdat het onmanlijk was. Hij voelde zich een gespleten schepsel worden - schaap en wolf op dezelfde donzen poten. Het maakte hem diep, diep ongelukkig terwijl hij door andermans gaarde slungelde en zijn ogen liet weiden over de drachtige kleurpracht van alle bloemen, door overmatige bemesting uit de planten gestuwd om deftige mensen nog vrolijker te maken. Het kijken naar deze opgepompte gelukzaligheid deed pijn aan de schuldige ziel. De Fijne zuchtte gemarteld. En terwijl zijn adem diep uit het innerlijk omhoog steeg, hoorde hij naast zich ergens als een piepecho van enig geweten: ‘Hallo, zeg!... Hallooo!...’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken