Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koninklijke omnibus (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koninklijke omnibus
Afbeelding van Koninklijke omnibusToon afbeelding van titelpagina van Koninklijke omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

Scans (30.78 MB)

ebook (3.27 MB)

XML (1.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koninklijke omnibus

(1984)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 343]
[p. 343]

19

In de hal stuitte hij op Pingel en de Boom, die hem vriendschappelijk bij z'n arm pakten en meetroonden naar het spreekkamertje.

‘De prinses zit alleen,’ zei hij voorzichtig.

‘Zal ze lollig vinden,’ meende de Boom. ‘Effetjes maar.’

Ze deden de deur dicht.

Pingel kwam meteen ter zake. ‘Zeg, heb jij dat slaapmiddeltje nog in je zak?’ Hij gaf een olijke knipoog weg.

De Fijne bezag hun gezichten, die een flonkerende wijziging in de plannen leken te voorspellen.

‘Waarom?’ vroeg hij.

‘Kijk,’ zei Pingel, en hij ging op een punt van de tafel zitten, ‘we kunnen die twee vrouwen niet veel meer doen - dat is duidelijk. Ze hebben ons te goed gezien.’

De Fijne knikte en vroeg zich af, hoeveel zij hadden gehoord van zijn gesprek met Dora. Hij haalde voorzichtig de wenkbrauwen op.

‘Dora kan dat flesje niet vinden,’ legde Pingel uit, ‘en de Boom heeft straks gezien, dat jij d'rmee goochelde. Nou hadden we zo gedacht: als we Dora nou es een stevige slok gaven. Dan maft ze, en dan kan geen politie haar beschuldigen. En wij hebben dan als drie kerels handen genoeg vrij, om die twee vrouwen doodgewoon de flonkers af te nemen, ze aan hun stoelen te binden, en 'm te smeren. Met een vliegtuig zijn we vanavond nog in Berlijn of in Parijs - en daarvandaan kunnen we 'n ander paadje zoeken - dat is jou wel toevertrouwd!’ Hij gaf weer zon dubieuze knipoog. Zijn

[pagina 344]
[p. 344]

vingers trommelden lenig alsof ze akkoorden van diamant aansloegen, op het tafelblad.

‘We kunnen naar Zuid-Amerika,’ zei de Boom een beetje log.

De Fijne knikte. ‘Naar de rest van de boeven,’ begreep hij.

‘Hoe bedoel je dat?’ vroeg Pingel.

De Fijne richtte een paar verschrikkelijk ernstige ogen op hem. Hij was ver voorbij alle sarcasmen; hij doorzag hun spel, en wist, nu tweedracht te moeten zaaien, als hij zelf veilig wilde zijn.

‘Iedereen die iets op z'n geweten heeft, haast zich naar Zuid-Amerika,’ zei hij. ‘Of je nou politiek fout bent, of alleen maar teveel hebt gejat - of je 'n paar mokkels hebt koud gemaakt of 'n concern omgekeerd - Zuid-Amerika!..’ Hij haalde de schouders op. ‘Het zal daar wel héél veilig zijn, met al dat uitgeglejen schuim om je heen!... Vooral, als je poen bij je hebt.’ Hij grinnikte.

De anderen, opgelucht door dat geluid, lachten gretig mee.

‘En hoeveel hadden jullie gedacht, Dora dan later te geven?’ informeerde de Fijne nog. ‘En hóé wou je dat doen, als de politie zich op ons spoor werpt, en we dus in Zuid-Amerika om elke straathoek moeten loeren, of 'r geen smeris loopt te kieren. Of eh -’ hij gaf Pingel nu zijn knipoog terug, ‘heb jij soms óók gedacht, dat we beter met z'n drieën kunnen delen, dan met Dora d'rbij, die toch op de ongelegenste momenten weer last krijgt van eerlijkheid?...’

Hij hoorde naast zich de Boom z'n adem inhouden, en dekte hem een beetje af tegenover Pingel.

‘Nou,’ antwoordde die jolig, ‘dáár zeg je zo wat!...’ Hij gaf een pats op z'n knieën. ‘Tjá, ik heb wèl effetjes in die richting gedacht..., en jij, Boom?!’

De Fijne gaf geen tijd voor antwoord. ‘Ik zou de Boom een schoft vinden, als hij daarop in ging,’ zei hij snijdend. ‘Het kan zijn dat jij een brilletje nodig hebt, maar ik zie met het blote oog, dat de Boom Dora verdomd graag mag, sedert vanmorgen - of was dat gisteravond al, Boom?’ Hij wendde zich om en stak zijn blik vast in de ogen van de grote jongen.

Die knikte ietwat blozerig en mommelde onder z'n valse

[pagina 345]
[p. 345]

snor onverstaanbare begrijpelijkheden.

‘Nee, als ik de Boom goed ken, moet je bij zo'n verdeling niet op hem rekenen,’ ging de Fijne voort. ‘En ach -’ hij haalde nogmaals z'n schouders op, ‘ik zelf mag Dora graag genoeg, dat ik haar ook een pluk gun....’ Hij wendde zich half naar de deur. ‘Ik begrijp heel best, dat ik niets meer van jullie heb te hopen,’ voegde hij erbij. ‘We zijn al te ver op ons pad, om mekaar ook maar voor een minuut te mogen vertrouwen. Ik jullie zéker niet. Want als de Boom Dora niet graag mocht, zou hij haar ook beentje lichten.’ Hij bezag hen met een zo diepe minachting, dat Pingel er rechtop van ging zitten. ‘Van mij moet je dat níét verwachten,’ besloot de Fijne. ‘Ik vind het een mop, rijke rotlui een centje lichter te maken, daar ben ik nooit op tegen geweest. Maar de broertjes en zusjes die me helpen of met me samen doen - die krijgen hun volle pondje. Nèt als ik.’ Hij liep naar de deur.

‘Zeg jij nou niks,’ schetterde Pingel, die zich van de tafel liet glijden. ‘Jij ben helemaal knots van dat mooie wijfie - je ben bezig, ons te verrajen en te verkopen! As je kon en durfde, zou je ons bij de klabakken ophangen om 'n brave indruk te maken op die meid! O, wat ben je fijn!... O, wat ben jij toch een kéúrige kerel!...’ Hij balde zijn vuisten. ‘Eigenlijk moesten we de kans hebben, je effe met dat grietje naar bed te jagen. As je gemerkt had, wat voor flauwe tut 't is, wat voor zoenarme soepkip je moest gaarstoken, zou je wel gauw weer bekoeld aan onze kant staan! Zó is dat!’

De Fijne bezag hem met een volwassen glimlach. ‘Ach, wat!’ zei hij kalm. ‘Praat toch niet over dingen die je nog niet kunt begrijpen, Pingel!’ Hij liet zijn ogen over de beide mannen gaan. ‘In elk geval heb ik dat flesje slaapspul niet.’

‘Dat heb je wel,’ weerlegde Pingel. ‘Ik heb je zelf horen zeggen dat je het kapot had laten vallen bij het putje. Maar de Boom heeft gezien, dat je het bij je hield. Kom d'r dus maar gauw mee voor de draad, jochie!’ Hij stak zijn hand uit alsof hij ging fouilleren.

Maar hij kwam geen decimeter ver, of hij kreeg zo'n venijnige pats op zijn ontplakte vingers, dat hij hijgde van

[pagina 346]
[p. 346]

beheersing om niet te krijten. ‘Bóóm!’ zei hij.

Het was een verdekte wapenroep.

‘Jjja,’ antwoordde de Boom. Maar hij deed nee. Hij stond als een gewortelde stam, en deed zichtbare pogingen om na te denken en uit te vinden, wie nu gelijk had en waarom.

‘Ik begrijp het niet meer,’ sliste hij nederig en teleurgesteld. ‘Wat willen jullie nou wel, en wat niet, en wie wil dat?...’

‘Je ziet toch, godverdomme, dat de Fijne probeert weg te komen met dat slaapmiddel!’ kefte Pingel. ‘We zijn ons leven niet meer zeker - alles wat je vreet of zuipt kan slaapspul zijn!... Straks maffen we allemaal - hij kan die prinses gemakkelijk begladjanussen - en dan heeft hij de hele poet alléén!...’

Dit was een al te vreselijk beeld voor de Boom. Hij wierp zich met een kreun van geschonden vriendschap op de Fijne. Maar die ving hem op z'n knie, waarna nog niet alle gemene woorden weer op stal bleken ondergebracht. Maar gelukkig waren ze nu mannen onder elkaar, en ze hadden mekander in de smiezen - er werden geen teleurstellingen gepleegd.

Pingel greep een been van de Fijne, die onderuit ging. Maar terwijl hij zijn hoofd zijwaarts wendde om niet met een slag tegen de deur te gaan, luidde als een alarm de voordeurbel: lang en schril en goed gehanteerd. En tegelijk bonsde een vuist van buiten tegen de spreekkamer-ingang.

De Boom en Pingel dachten eerst nog dat dit alles iets met het hoofd van hun slachtoffer te maken moest hebben, en de Boom, snel tevreden als hij van nature was, hijgde ‘goed zo!’ maar toen kierde de deur, en een beeldschoon baronessegezicht blikte verbolgen op hun kinderlijk gerollebol neer. Ze scheen ook maar meteen te weten, naar wie zij haar onvrolijke blik moest wenden, want ze oogde naar Pingel en vervolgens naar de Boom, die er nog een schepje op meende te leggen vanwege de samenhang tussen heldendom en teeltkeus.

‘Ik heb alles gehoord!’ zei ze zacht maar verschrikkelijk dreigend.

De bel geloofde dat niet, en galmde nogeens.

[pagina 347]
[p. 347]

‘Ja, ik kòm, gossammekrake,’ sprak de barones. En tot de tros kerels: ‘Ik had het wel kunnen denken! Verdomde schuimschimmels!’ Ze verdeelde haar ongunst eerlijk, wendde zich af en rukte de deur open.

De mannen vielen in een gat van stilte. Pingel voelde aan zijn dasje. De Fijne stond op, klopte zijn pantalon af en trok zijn colbert recht. De Boom kroop op handen en voeten omhoog tot hij de rug kon strekken.

De Fijne maakte de kier van hun vechtvertrek wijder, zodat ze konden horen, wat zich bij de bel afspeelde.

Vrouwenstemmen. De barones, die vroeg: ‘Watnouweer?!’ en een bejaard vrouwengeluid met een deftig accentje.

‘Het spijt me zó,’ zei het accentje, ‘ik had u waarlijk niet weer willen storen - maar ik heb zo'n medelij, ziet u!...’

‘Waarméé?’ wilde de barones weten. Het timbre van haar vraag was verhit en getuigde van zo'n welvarende verbazing, dat er bijna belediging uit klonk.

‘Ach, tegen het hek van uw perceel, even verderop, ligt een bejaarde heer. Hij sláápt, mevrouw!...’

De oude dame had melodiek van ‘daar buiten loopt een schaap’ in haar stem. De duttende man leek haar rammelarig te roeren.

‘Hij zal dronken zijn,’ zei de barones genadeloos.

‘Nee,’ verweerde de oude dame haar patiënt, ‘hij sluimert.’

‘Bah,’ antwoordde de barones. ‘Tegen ons hek!...’

‘O, maar hij doet verder niets,’ zei de bezoekster, die de oude heer blijkbaar tot iets in staat achtte.

Over de mannen achter de spreekkamerdeur spoelde dit gesprek zonder verdere gevoelens weg.

Maar de gastvrouw stond ten naaste bij te sissen. ‘Wat wil u nou?!’ vroeg ze.

‘Misschien kunt u de arme man binnen ergens neerleggen,’ stelde de juffrouw voor.

‘Hij kan wel schurft hebben,’ weerde de barones af. ‘Of misschien hoort 'ie bij een cluppie! Nee, juffrouw, ik haal niets in mijn huis, hoor! Als die man op straat wil liggen te slapen, dan moet 'ie dat maar doen, en dan vind ik het al raar genoeg dat hij daarvoor ons hek uitkiest; maar laat ons

[pagina 348]
[p. 348]

hopen dat hij gauw wakker wordt. Had u nog iets?’

‘Nee,’ zei het lieve mens teleurgesteld. ‘U hebt zeker niemand, die mij even zou kunnen helpen met -’

‘O, nee, het spijt me zéér,’ beet de barones af. ‘Ik heb momenteel een tekort aan dienstpersoneel - onze huishoudster heeft vanmorgen een ongeluk gehad, en de chauffeur is - - nee, het spijt me!’

‘Nou, maar ik breng straks uw apparatuur terug, hoor, en dan zal ik die wel achterom brengen!’ suste de juffrouw.

‘O, God nee, bel maar,’ zei de gastvrouw geschrokken fideel. En daarmee sloot ze de deur voor straatarme zeurpieten, ook al hadden die een Haags spraakje.

Op terugweg stuitte ze bij de spreekkamer op zes ogen.

‘Ik had dat mens toch wel even kunnen helpen,’ vond Pingel, bleekjes verwijtend.

Dora nam hem volledig in 't vizier. ‘Verbeeld je toch niet, dat je zo goed ben,’ zei ze. ‘We weten allemaal beter. Je zou dat straatarme mens nog beroven van haar rechterschoen, als je d'r iets leuks mee wist te beginnen!’

‘Of van haar linker,’ verhevigde de Fijne knikkend. ‘Pingel is niet zo dol op alles wat rechter is.’

‘Hou jij je kop dicht,’ vermaande de dame. ‘Jij moet het woord rechter maar niet in je mond nemen, nadat je me heb betriefeld met die slaapslurp! Dat ik je nog geloofde, met je gemene blanke ponem! Jij kijkt een vrouw aan alsof je God in je vestjeszak heb!’

‘Daar moet je echt niet op rekenen,’ weerde de Fijne zachtmoedig af.

Maar niemand geloofde hem nu nog. Behalve dan wellicht Prinses Eline de la Tour Olmberg; en daarom slenterde hij opgewekt naar de zitkamer terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken