Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maneschijn over uw hart (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maneschijn over uw hart
Afbeelding van Maneschijn over uw hartToon afbeelding van titelpagina van Maneschijn over uw hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (12.22 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maneschijn over uw hart

(1986)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

Mijn ring

Er was eens een heel kundige goudsmid, die een prachtige ring smeedde van zuiver goud met één diamant, welke zó schitterde, dat de zon de hand voor de ogen moest houden.

Hij deed de ring in een doosje en zond hem als geschenk aan de koning van zijn land, omdat hij de vorst buitengewoon vereerde.

Je begrijpt, dat de koning allerverschrikkelijkst blij was met de ring.

‘Eindelijk een ring die mij past,’ zei hij. En dat was ook zo, want de ring zat hem als gegoten.

Hij liet de goudsmid bij zich ontbieden, verhief hem in de adelstand en gaf hem zes ridderorden voor de dagen van de week en een horloge voor zondags.

Iedereen was vergenoegd. En de koning regeerde zo wijs, dat niemand zijn daden en besluiten kon begrijpen.

Maar op een ongelukkige dag werd hij ziek en er werden doktoren geroepen. Ze zetten hun hoeden op (want dat houdt de wijsheid bij elkaar), en keken naar de koning door een smaragd. Die voorspelde gezondheid. Maar zij zagen niets. Toen keken ze naar hem door een ametist; die voorspelde het eeuwige leven. Maar weer zagen zij niets. Daarna keken ze naar hem door een robijn, die pijn en bloed voorspelde. En zij zagen hem. En daarom fluisterden ze een uur lang met elkaar, en schudden de hoofden.

Eén voelde de koning de pols, één bekeek zijn tong, één tapte hem bloed af, één beluisterde zijn ademhaling en één diende hem een lavement toe.

En de koning lag op zijn purperen bed, zo zwak als een leeg hemd. Hij kon zijn ogen niet meer dicht doen van vermoeidheid, en toen de doktoren hem aanzegden dat zijn levenseinde naderde, staarde hij lang naar het behang, waarvan hij in duizend slapeloze nachten de vechtende draakjes had ge-

[pagina 56]
[p. 56]

teld. En eindelijk zei hij met grote moeite: ‘Haal mijn ring.’ Want die lag in het doosje.

En daarna moest men de kroonprins roepen.

Die kwam binnen en knielde bij het bed neer.

Doch de koning was te zwak; hij kon geen woord meer zeggen. Hij gaf zijn zoon de ring. Dat was veelzeggend genoeg.

En de kroonprins stond bij het lijk van zijn vader en keek naar de ring. ‘Mijn ring,’ zei hij.

En hij regeerde heel aardig, al kon het niet halen bij het overleg van zijn vader. De mensen mochten hem graag, hij was een goed man. Twintig jaar duurde zijn regering. Toen stierf hij.

En zijn oudste zoon erfde de prachtige ring, die fonkelde, dat de zon er een zuurbal naast leek. ‘Mijn ring,’ zei de oudste zoon. Hij regeerde keurig. Sommige dingen deed hij zo wijs, dat men aan zijn grootvader werd herinnerd. Het volk beminde hem.

Toen hij na zeventien jaren ten gr ave werd gedragen, rouwde de ganse natie.

‘De ring is nu van mij,’ zei zijn dochter. En ze werd koningin, en regeerde heel wijs en lief, zoals een vrouw kan regeren hetzij dan één man of honderdduizend: met zorg en toewijding, achtend op eten en kleding en vrede.

Zij stierf heel oud.

En haar zoon, die toen al vader van vijf kinderen was, erfde de ring.

‘Kijk mijn ring eens!’ zei hij tegen zijn kinderen, en liet de steen fonkelen.

Maar twaalf dagen later stortte hij van de staatsietrap en brak zijn nek. Zijn oudste zoon werd koning over het land.

‘Nu is de ring van mij,’ zei de jonge koning. En hij schitterde met het sieraad - ja, hij schitterde met alles, en leidde een duur leven op kosten van het arme volk, dat zorgen kreeg en begon te morren.

Op een ochtend vond men hem dood te bed. Niemand wist of het kwam van vergif of van te veel drank of van vermoeidheid door het dansen.

Zijn broer erfde het koninkrijk en de ring. ‘Mijn ring,’ zei hij.

[pagina 57]
[p. 57]

Een aardiger regent was er wellicht nooit geweest, hij was zo zonnig en hartelijk voor alle mensen! Maar dat is op den duur het moeilijkst. Men krijgt veel vijanden, als men tegen iedereen aardig wil zijn. De koning eindigde zijn leven als een verbitterd grijsaard. Hij lachte om koningschap en juwelen en idealen, en hij was blij, dat hij zijn hoofd mocht neerleggen. Zijn zoon werd koning in zijn plaats, en hij erfde ook de ring.

‘Kijk eens naar mijn ring,’ zei hij tegen iedereen, die op audiëntie kwam - en dat waren er wat!

Er was ook een dief bij, met een zwarte rok aan en een gezicht als een paaskaars. Hij kuste de koning de hand en sprak lang en eerbiedig tegen hem. Nadat hij weg was kwam er een bakker, die de prijs van het brood verhoogd wenste te zien.

‘Kijk eens naar mijn r-’ zei de koning.

Verder kwam hij niet, want de ring was weg.

Wel, het paleis was te klein en de stad ook en de provincie eveneens. De koning raasde als een bromvlieg in een spinneweb. De schout suisde door het hele land, op zoek naar de dief met het uitgestreken gezicht.

Maar die lachte en zei: ‘Míjn ring!’

Dat duurde tot de avond. In het duister bleek de ring zichzelf te verraden. Je kon hem in een kast leggen, maar de kast werd doorschijnend van het licht. Je kon de ring in een put werpen, - de put leek in brand te staan. Je kon de ring begraven, twintig voet diep onder de grond. De grond werd als glas.

De dief werd te middernacht gegrepen. Hij kreeg clementie en levenslang, omdat de koning zich zijn begeerte wel kon voorstellen. ‘Mijn ring,’ zei de koning.

Dat zei hij negenentwintig jaar lang. Toen was hij op een ochtend overleden. En om zijn doodsbed stonden alleen maar neven en nichten, want de koning had geen kinderen nagelaten; alleen maar die ring.

Er werd besloten, dat één erfgenaam koninkrijk en ring zou krijgen, en de anderen niets.

Alle neven en nichten traden plechtig met elkaar in de troonzaal, om te overleggen, wie de uitverkorene zou zijn.

Eerst zouden ze stemmen.

[pagina 58]
[p. 58]

Maar hoe het nu kwam, weet ik niet - ieder kreeg precies één stem, behalve het jongste nichtje; zij had geen keuze kunnen doen, en blanco gestemd.

‘Laten we onze zaken bepleiten,’ stelde de oudste neef voor. Dat leek allen een prachtig plan.

‘Ik vind dat ik in aanmerking kom om de ring te bezitten,’ zei de oudste neef toen, ‘omdat ik de oudste ben.’ Over het koninkrijk sprak hij niet; dat leek zo inhalig.

‘Dan eerst maar eens trouwen, beste jongen,’ zei op één na de oudste neef. ‘Ik kom eerder in aanmerking, want ik ben met een prinses gehuwd, en verder niet één van jullie!’

‘Nou,’ zei de derde, ‘daar heb je niet veel aan, want je huwelijk is kinderloos tot nu toe. Nee, het is mijn ring, want ik heb zeven kinderen.’

‘Jullie raaskallen,’ vond de vierde. ‘Ik moet de ring hebben, want ik heb vijftien kinderen en een spaarbankboekje van negenhonderd gulden.’

‘Dan heb je die ring niet nodig,’ bitste de vijfde. ‘Ik heb een héél deftige vrouw en drie zoons en twee dochters, en helemaal geen geld. Geef mij die ring maar gauw.’

‘Wie geen geld heeft, kan er ook niet mee omgaan, en wie niet met geld kan omgaan, kan niet regeren,’ zei de zesde, die een nicht was. ‘De ring is voor mij, want ik heb een man die hertog is, ik heb negen zonen, achthonderd japonnen en een kapitaal van vijftig miljoen.’

Zo gingen ze voort, en het bleek wel, dat ze allemaal belangrijke, deftige mensen waren. Eindelijk kwam de beurt aan de jongste nicht.

‘Moet jíj mee-pleiten ?’ verbaasde de voorlaatste nicht zich, en alle neven schudden het hoofd over de jeugd van tegenwoordig.

‘Ach, ik zou toch niet alleen kunnen regeren,’ antwoordde het meisje, ‘want ik heb er nog te weinig verstand van, ik ben niet getrouwd en niet rijk. Maar ik houd zoveel van de mensen, en ik zou mijn best doen. Het zou heerlijk zijn, als ik de ring zou mogen te leen hebben.’

‘Te léén hebben??’ herhaalden de anderen allen tegelijk.

‘Ja,’ zei het meisje.

Toen vroeg de oudste neef wantrouwig: ‘Voor hoe lang?’

[pagina 59]
[p. 59]

Het meisje keek hem aan en antwoordde: ‘Tot ik hem terug zou moeten geven.’

Daar moesten ze allemaal over nadenken.

‘En wanneer zou dat zijn?’ vroeg de oudste nicht.

‘Dat weet ik niet,’ zei het meisje. ‘Niemand van ons weet, wanneer hij de dingen, die hij heeft geleend, moet teruggeven.’

‘Maar je kunt toch een datum afspreken,’ zei op één na de oudste neef. Hij had in zijn leven al heel wat datums afgesproken.

‘De datum, die ik bedoel, weet God alleen,’ antwoordde het meisje.

Ze peinsden lang, tot iemand vroeg: ‘Bedoel je, als je dood gaat?’

‘Ja,’ zei het meisje zacht.

‘Nou, zeg dat dan, schaap!’ zei de ander weer.

‘Lénen!’ beet de oudste nicht haar toe. ‘Noem je dàt lenen??!’

Ja, ze vonden het zonder uitzondering gek, en ook een beetje geraffineerd van dat kind. Ze waren er bijna ingelopen! - Of was ze alleen maar naïef?...

De oudste neef stond op.

‘Lieve mensen,’ zei hij, ‘ik moet jullie er toch heus op attent maken, dat het inderdaad mijn ring is. Ik heb er nog eens goed over nagedacht, maar ik kan binnen vierentwintig uur een prinses van den bloede ten huwelijk vragen, die geld mee ten trouw brengt. En waarom zou zij volgend jaar geen kind hebben, en over twee jaar een tweede, en zo voort? Ik ben en blijf de oudste, en juist omdat ik nog ongehuwd ben, heb ik alle kansen nog vóór me, die géén van jullie heeft.’

‘Behalve de jongste nicht,’ zei op één na de oudste nicht.

‘Maar zij is een vrouw, ze kan niet vergeleken worden bij een man!’ zei de oudste neef.

Daar werden alle nichten woest over.

‘Bovendien heeft ze met haar pleidooi bewezen, geen inzicht te hebben, en héél weinig verstand,’ ging de oudste neef luid voort.

Daar waren allen het mee eens, al wachtten de nichten met gebalde vuisten, of hij soms ook zou zeggen, dat het meisje

[pagina 60]
[p. 60]

dit slechts te wijten had aan het feit, dat ze een vrouw was.

Hij zei het niet, die oudste neef.

‘Derhalve zou ik willen voorstellen, bij een eerste selectie háár al dadelijk uit te sluiten,’ zei hij.

En zo werd besloten.

Dat was er vast één minder om tegen te strijden.

‘Lénen!...’ prevelde de jongste neef. ‘Hoe kàn iemand zo stom kletsen!’

Sommigen knikten; de meesten hadden het te druk met andere zaken.

 

Ze praten nòg met elkaar.

En ieder denkt in zijn hart: Míjn ring.

En buiten in de zonneschijn loopt de jongste nicht te wachten op reisgeld om naar huis te gaan.

Wie weet, zal zij niet de enige zijn, die blijft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken