Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maneschijn over uw hart (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maneschijn over uw hart
Afbeelding van Maneschijn over uw hartToon afbeelding van titelpagina van Maneschijn over uw hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (12.22 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maneschijn over uw hart

(1986)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 70]
[p. 70]

Van een keurige jongeman

Wat ik je hier vertel, is overmorgen gebeurd; en het zal bekend blijven tot in mensenheugenis - die gelukkig bar kort is.

Een jongeman van oerdegelijke levenswandel, ongehuwd, en sedert twee weken religieus, stond 's morgens op om naar kantoor te gaan, toen hij bemerkte dat zijn linkerbeen stijf was. Eerst dacht hij, dat hij er wellicht gedurende de nacht op had gelegen, en zodoende de bloedsomloop gestremd was geweest. Maar terwijl hij naar de wastafel wilde lopen, maakte het been op eigen risico heel merkwaardige zij-schopjes. Toen de man in zijn broek zou stappen, schoot het been zo ver uit, dat 't een ruit van het venster inschopte.

De jongeman ergerde zich hieraan, daar hij een ernstig, oppassend mens meende te zijn.

Op weg naar kantoor liep hij even bij de dokter langs, die hem onderzocht. De geneesheer zag hem aan en vroeg: ‘Heb je gedronken?’

‘Alleen koffie, dokter,’ zei de keurige man.

‘Heb je geen alcohol gebruikt?’ drong de arts aan.

‘Ja,’ stemde de patiënt toe, ‘ik heb mijn voeten ingewreven met kamferspiritus.’

‘Aha,’ zei de dokter. Dat klonk geruststellend.

Hij gaf de jongeman een injectie met antipotapiceïne hyperchloraldidadoricum. ‘Nu moet je maar afwachten,’ verklaarde hij. ‘Er zal iets goeds met je gebeuren!’

Dit was nu precies, wat de jongeman had gewenst, en aangezien het geloof zulks tot dan nog niet had bewerkt, voelde hij zich voldaan over de dokter.

Hij begaf zich op weg, en de hele dag telde hij loonstaten op met een ijver en verbetenheid, welke anders alleen door belastingambtenaren wordt bereikt. Hij voelde zich heerlijk, en het linkerbeen stapte gewoon, als de jongeman óók stapte.

[pagina 71]
[p. 71]

's Avonds at hij in zijn kosthuis alle schalen leeg.

‘Meneer, meneer!’ zei de kostjuffrouw. Meer wilde ze daar de eerste maal niet van zeggen.

‘Ja,’ glimlachte de keurige jongeman, ‘ik zit er heus wat gespannen van in mijn jasje!’ Hij dankte maar een beetje langer, na de maaltijd.

Die nacht sliep hij best. Alleen droomde hij, dat zijn linkerbeen weer schopte. Hij liep door de stad, en zijn been trapte zo gemeen tegen de fontein bij het raadhuis, dat die melk begon te spuiten. En zo nu en dan bleef de straal borrelend steken, en dan - ‘blub!’ schoot er een roze baby uit de fontein. De jongeman droomde, dat hij zich onmatig schaamde, terwijl zijn linkerbeen lachte.

Badend in 't zweet werd hij wakker. Hij lag ongemakkelijk in bed. Zijn pyjama zat hem nauw en gedraaid om het lichaam.

Toen hij in de vroege morgen opstond, voelde hij zich vreselijk gezond. Hij sprong uit bed, rukte zijn pyjama-jasje uit en liep naar de wastafel. Het been was normaal.

Doch toen de arme kerel zijn eigen beeld in de spiegel zag, verstarde hij. Dat kon toch niet mogelijk zijn? -

De spiegel had waarschijnlijk een vetvlek - -

Of het licht viel zo gemeen, die dag - - -

Of de juffrouw had zijn hempje verkeerd gewassen - - -

Hij betastte met schroomvallige handen zijn borst...

Maar het was wáár, ja: hij had een buste.

De patiënt duizelde. Hij kreunde van schrik en riep God aan.

Daarna voelde en keek hij nog eens.

Zelfs in zijn hoge nood moest hij vaststellen, dat het een heel mooie buste was, voorzover hij wist.

Er flitste een schaamtegevoel door hem heen, waar de droom van afgelopen nacht eenvoudig niets bij leek. Hij trok een jas aan, sloeg een deken om, wikkelde zich in een beddesprei en verschool zich achter de deur. Daar belde hij zijn hospita. En toen zij de trap op kwam hijgen, beval hij haar sissend door een kier van de deur, ogenblikkelijk de dokter te roepen.

De juffrouw vroeg of hij griep had, en de kommensaal zei ‘Ja’, daar hij zo gauw niets anders kon bedenken, wat netjes was en toch heel ziek.

[pagina 72]
[p. 72]

Het duurde wel een kwartier, voordat de dokter kwam. Al die tijd zat de jongeman achter de deur te bibberen. En hij voelde duidelijk, dat zijn buste mee-bibberde. Hij durfde er ook zijn handen niet tegenaan te houden, - dat leek hem onzedelijk. Zoiets doet men niet met zijn eigen buste, als men sedert twee weken religieus is.

De dokter kwam stralend binnen, want hij meende de triomf van zijn diagnose te aanschouwen.

De patiënt lichtte hem fluisterend in.

Nu is een dokter een nuchter denkend mens; dus zette de arts het slachtoffer op een gemakkelijke stoel, ontblootte diens bovenlichaam en onderzocht het.

Hij floot van ontzetting tussen de tanden. De buste was prachtig blank en stevig, de dokter had van zijn leven nog niet zo'n schone vorm gezien - en dat wil toch heel wat zeggen. Hij begreep echter, dat een man daarmee niet is getroost.

Zijn eerste impuls was dan ook, om alle gezwollenheid met zijn hand weg te drukken.

Maar het lukte niet.

En terwijl hij harder drukte, voelde hij iets verschrikkelijk vreemds, wat hij toch geen moment had verwacht - de dokter trok zijn hand verward terug. Ja, zó verbijsterd was hij, dat hij aan zijn duim likte. En voor de ontzette blikken van de jongeman gleed er een glans van rare zaligheid over het gelaat van de arts: ‘Slagroom!’ zei de dokter. -

Hij drukte, consequent wetenschapsman die hij was, ook op de andere borst.

Er was geen verschil. Zij gaven allebei slagroom, van de beste kwaliteit.

De jongeman meende te sterven. Hij blikte met doorgeslagen ogen naar de punten van zijn zwarte bottines. Dat waren vreselijke ogenblikken.

De geneesheer maakte aantekeningen en glimlachte blij. Of soms dacht hij diep na, en bezag de jongeman met medelijden. Hij onderzocht de tong van de patiënt, en voelde hem de pols. Doch alles was verder normaal.

Zo was dat de eerste dag.

De patiënt voelde zich radeloos. Hij kon de straat niet op, hij durfde nieteens beneden te gaan eten.

[pagina 73]
[p. 73]

Alles went echter.

De dag kwam, dat hij zich stijf inbond, en met een ruim sportjasje naar kantoor ging.

Die avond zat zijn hemd vol slagroom.

Hij belde de dokter op. Maar een geneesheer heeft wel wat anders te doen, dan telkens over hetzelfde ongevaarlijke probleem te praten.

‘Is het echt slagroom?’ vroeg hij.

De jongeman likte met zijn pink langs het hemd en proefde.

‘Ja,’ zei hij; omdat hij altijd eerlijk was.

‘Stel je dan in verbinding met de boterfabriek,’ ried de dokter hem aan. Het was toch zo'n walgingwekkende situatie!

Toen dacht de jongeman: ‘Wat heeft die boterfabriek ermee te maken?’ en hij bood zijn hospita een kop koffie met slagroom. Het lieve mens had tranen in de ogen van dankbaarheid. ‘Wat een frisse, uitstekende kwaliteit!’ zei ze, met opwaartse blikken proevend.

Was nu de dominee maar niet gekomen.

Hij kwam natuurlijk wèl.

De jongeman was zo geabsorbeerd door zijn zorgen, dat hij totaal vergat de predikant een kopje koffie met slagroom aan te bieden. Hij vertelde met neergeslagen ogen van zijn zorgwekkende overvloed.

De dominee kreeg er een schok van door zijn nek. Hij dacht, dat zijn gemeentelid mopjes tapte; en hij hield alleen van Gods Woord. Het was een zwaar moment voor hem, toen hij begreep, een ernstig geheim te hebben vernomen.

‘Hoe weet u, dat het slagroom is?’ vroeg hij, met vergeestelijkte afschuw.

De jongeman zei: ‘Ik heb het geproefd.’

‘Wàt?!’ kreet de dominee, ‘hebt u van uw eigen slagroom geproefd?! Zondaar! Wie doet zulks ooit?!’

En ja, de patiënt had dat ook nooit eerder horen vermelden. Hij begreep bliksem-klaar, hevig en smakeloos te hebben gezondigd. ‘Wat moet ik dan doen?’ vroeg hij, en vlocht zijn vingers van grage zenuwachtigheid.

‘Ban het uit,’ zei de predikant. ‘Bedwing u-zelf!’

‘Het helpt niet,’ kreunde zijn volgeling.

‘Werp het weg, als afval uws lichaams,’ raadde de dominee.

[pagina 74]
[p. 74]

‘Wie doet dat nu,’ stribbelde de ander tegen, ‘in tijden als deze?’

De dominee dacht wel twee minuten na, voordat hij zei: ‘Geef het aan de Moedermelk-centrale.’

‘Maar ik ben geen moeder,’ fluisterde de jongeman. ‘Ik kan er toch niet om líégen?...’

Daarna dacht de predikant dríé minuten na. De geest was vaardig over hem, en mensenliefde waande als een vlag van zijn Godsvrucht te wapperen, toen hij zei, in het vervolg elke avond een fles te zullen komen halen, om die onder zijn arme, zieke gemeenteleden te verdelen.

De jongeman bedankte hem met een trillende stem. Eindelijk wist hij zichzelf dan in dienst der mensheid. Hij had er vrede mee, dat de dokter wegbleef, en dat de dominee elke avond op bezoek kwam met een grote, platte fles in zijn binnenzak. De kostjuffrouw prees de vroomheid van haar kommensaal zonder iets te weten, en iedereen was tevreden.

Totdat de jongeman op een maandagochtend door bekenden vernam, dat de dominee slagroom verkocht ten bate van een onbekend liefdadig doel. De voorgaande zaterdag had dit trouwens niet kunnen plaatsvinden, daar er toen een kleine feestelijkheid te zijnen huize was geweest, welke gevierd was met een zo kostelijke aardbeientaart met slagroom, dat de hele stad er waarderend over sprak.

Er trok een wonderlijke gloed door de jongeman heen. Het begon diep in zijn hart te zieden en te borrelen. Een verbittering steeg in hem op, waarover het schuim der woede dreef, met rode vlokken. Hij kon niet werken die dag; de getallen sprongen over de bladzijden, zij puilden uit zichzelf tot bolle druppels, zij grinnikten en stelden zich op als het telefoonnummer van de dokter en van de dominee. De jongeman ging met schrijnende hoofdpijn naar huis. Hij zat op de rand van zijn bed, en voelde zich mager en klein. Ja, eigenlijk zwom hij in zijn jasje. Dat drong eensklaps tot hem door.

Hij rukte zijn kleren open.

Maar waarom? - een man is immers maar een man! Zijn borst was tamelijk gespierd, maar overigens was het een doodgewone mannenborst, net als vroeger. Er was geen bizondere welving, en van room was geen sprake.

[pagina 75]
[p. 75]

Doch reeds kraakten de treden van de trap, en de dominee klopte aan de deur.

‘Goedenavond, geacht lid van mijn dierbare gemeente!’ zei hij.

Toen zag de jongeman pas, hoe 'n mooie nieuwe winterjas de predikant aan had, en dure schoenen, en een chroomleren handschoen, met bont gevoerd, viel op de grond.

‘Wat komt u doen?’ vroeg het geachte lid van de dierbare gemeente.

Ja, dat was voor een man des geloofs heel moeilijk te beantwoorden; daarom hield de dominee zijn fles in de hoogte. Er was vrome verstandhouding in zijn blik.

Maar terwijl de jongeman opstond, kriebelde het zo raar in zijn linkerbeen! - En eensklaps schòpte dat tegen de dominee, zodat deze met fles en al, als een torpedo de trap af floepte.

Ergens beneden sloeg een deur in krakende splinters, de fles wilde niet achterblijven. Een galmende mannenstem uitte zijn leed, de kostjuffrouw antwoordde uit de keuken. - - - -

 

Sedertdien was de jongeman gezond. Hij is nu getrouwd; binnenkort wordt hij vader. Hij is acht maanden heen, als zodanig.

 

Als deze geschiedenis beslist een moraal móét hebben, laat het dan deze zijn: ‘Indien gij morgen met een stijf been opstaat, of met een scheef hoofd, of met klapperende ellebogen of wát ook - roep er de wetenschap niet dadelijk bij. En meng er de mensen des geloofs niet in. Laat het even over aan de Schepper, die u en uw klacht heeft geschapen. Wellicht moet gij dienen om enig recht te herstellen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken