Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maneschijn over uw hart (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maneschijn over uw hart
Afbeelding van Maneschijn over uw hartToon afbeelding van titelpagina van Maneschijn over uw hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (12.22 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maneschijn over uw hart

(1986)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

De waarde van een naam

Hier is nog een heel oud verhaal - ik zou het bijna vergeten hebben:

 

Ergens in een bloeiende vallei lag een aardige nederzetting. De mens was toen nog vredelievend en onbedreigd - de hutten lagen tussen korte heggetjes van rozen en meidoorn.

Als er iemand verdriet had, werd hij door het ganse dorp getroost, en als er vreugde viel te beleven, deelde men die ruimschoots.

Op een dag kwam er een man over de heuvelen, op bezoek in de nederzetting. Hij stond stil op een brede top, en bezag de vallei met de bloemen en de lage hutten en vruchtbomen. Hij zag de kinderen met jonge lammeren spelen, en hoorde de honden keffen van vreugde, als hun bazen terugkeerden.

Hij vroeg aan een herdersjongen, die aan de kant van de heuvel honingkoek zat te eten: ‘Woont hier de man Baros, die veertien runderen bezit, vijf luidruchtige dochters, een zwak hart en een mooie vrouw?’

De herdersjongen knikte. Hij kon het weten, want hij had een oogje op een van de dochters. ‘Dat zij luidruchtig zijn is een vergissing,’ zei hij. ‘Ze zijn vriendelijk en hun mond is vol wijsheid.’

‘Jawel,’ hernam de gast, ‘maar wijsheid is het grootst, als zij zwijgt!’

Daarna wees de jongen hem de hut aan, en de man ging daarheen. Hij werd hartelijk ontvangen door de man genaamd Baros. ‘Welkom, Pirre!’ zei de gastheer. ‘Wat zie je er warm uit en wat zijn je voeten vuil! Laat een van mijn zwijgzame dochters je de voeten wassen, anders kun je mijn hut niet betreden!’ en dat was allemaal waar, en zij gingen samen naar de bron, waar Pirre zo hevig werd gepoedeld, dat hij er nauwelijks het lijf van kon redden. En alle mensen zeiden: ‘Wel-

[pagina 86]
[p. 86]

kom, man van ver!’ en de vrouwen lachten tegen hem, dat het bloed hem naar de wangen flitste. Het was een verrukkelijke tijd.-

Dit alles moet ik je vertellen om het verhaal begrijpelijk te maken, dat volgt.

Pirre woonde negen dagen bij Baros in de gast-hut; en als een dorpeling verdriet had, weende hij mede, en als een dorpeling gelukkig was, ging Pirre naar het dorpsplein om te lachen en te juichen. En in de tussentijd liep hij urenlang het tempelpad op en neer met Baros, en zij vertelden elkander wat zij wisten aan wijsheid en ervaring - dat wil zeggen, die, welke nog niet zwijgt.

Op een ochtend, gaande van zonneschijn tot schaduw en van schaduw tot zonneschijn, vertelde Baros aan zijn vriend: ‘Wij hebben nooit mekaars goden leren kennen, al weten wij daar wel van. Laat mij je zeggen, dat ik geschapen ben door de Hemelse schepper, genaamd Ho-Ho.’

Pirre stond stil en maakte een diepe buiging, alsof hij op het punt stond Ho-Ho de hand te schudden. ‘Zijn denken moet klaarheid zijn, en zijn hand schoonheid,’ zei hij. ‘Ik zie dat aan je verschijning. Gelukkig is deze nederzetting met haar Schepper Ho-ho.’

Baros was diep getroffen door de werkelijkheidszin van deze woorden. Hij wenste Pirre tot Ho-ho te bekeren, en zei derhalve: ‘De Hemelse schepper Ho-ho verkeert dikwijls in ons midden.’

Pirre boog ten tweede male en antwoordde: ‘De bloem zou immers niet gaaf zijn, als tussen de kelkbladeren het hart niet lag!’

Daarna bogen ze tegelijkertijd voor elkaar, en stootten hun hoofden. Dat verstoorde hun harmonie geenszins: zij liepen voort langs het tempelpad.

‘Ik moet je inlichten,’ hernam Pirre vriendelijk, ‘dat ìk geschapen ben door de allerhoogste Geest in ons land, wiens lach zonneschijn is en wiens adem de appel tot bloesemen brengt, de goddelijke Lalefale.’

Nu stond Baros stil, en hij boog diep. ‘Gezegend zij de schepper Lalefale,’ murmelde hij, ‘de Geest, wiens zweetdroppelen tot wijsheid verdampen, wiens woord de wereld schraagt

[pagina 87]
[p. 87]

met mannen als jij!’

Pirre echter, hopende zijn vriend tot zíjn godheid te bekeren, ging voort: ‘Wij lonken met onze harten naar de Verwekker van Zaligheid, als hij langs schrijdt. - Want ook Lalefale verkeert dikwijls temidden van ons, in mijn dorp, achthonderdnegenenzestig boogscheuten van hier.’

En weer boog Baros, en hij zei: ‘Het geluk is met je als een regenbuis in de juni-nacht.’ Waarna zij beiden nòg eens bogen (maar ditmaal terdege opletten, zich niet te stoten), en verblijd voortwandelden.

‘Ho-ho,’ vertelde Baros, ‘is schoon als een hert bij maanlicht.’

‘Lalefale is stralend als duizend fakkels,’ zei Pirre.

‘Ik heb geen vriendelijker glimlach aanschouwd, dan die in de ogen van Ho-ho,’ onderwees Baros.

‘Ach, als je slechts Lalefale zoudt zien schrijden!... als een pauw langs de vijverkant,’ meldde Pirre.

‘Mijn hart is innig verblijd dat Ho-ho het heeft willen scheppen,’ zuchtte Baros verrukt.

‘Ik voel geen aarde meer onder mijn zolen, als ik Lalefale aanschouw,’ hijgde Pirre.

‘De verrukkelijke schoonheid van Ho-ho zou de zon kunnen doen schrompelen als een blad in de herfst,’ murmelde Baros, half in tranen van extase.

‘Ik heb de zon zien blozen, toen Lalefale haar aanzag,’ kermde Pirre, en snoot zijn neus van geluk.

‘Ho-ho is gekleed in stromend water en bliksem-goud,’ fluisterde Baros, de onmacht nabij.

‘Lalefale is zo alles-overlichtend van straling, dat hij geen kleding behoeft,’ siste Pirre, en leunde verlamd tegen een jasmijnstruik.

Toen kwam er uit een looiershut een oude, vriendelijke man, met dun grijs haar en een grauwe lendendoek.

‘Ho-ho!’ kreet Baros, en gleed met zijn gelaat ter aarde.

‘Lalefale!’ riep Pirre, en sloeg ruggelings neer.

De oude man stond stil. ‘Jullie hebt je te zeer verhit, zonen,’ sprak hij zacht.

Maar de mannen hadden geen tijd, naar hem te luisteren.

‘Dit is Ho-ho!’ schreeuwde Baros met overslaande stem.

[pagina 88]
[p. 88]

‘Dit is Lalefale!’ brulde Pirre hees.

Ze keken elkaar bevreemd aan.

Hoe kon het zijn, dat de oude man beide grote godheden vertegenwoordigde? - -

Hij nam de vrienden bij de hand en voerde hen mee, het stijgende pad over, naar de tempel.

‘Spreek nu eens,’ nodigde hij hen, en zette zich onder het altaar, recht tegenover het citroen-kleurige beeld van een strak oprijzende figuur: de grote god Ho-ho.

‘Ik heb Pirre verteld, dat je Ho-ho bent,’ fluisterde Baros. ‘Ik heb Baros verteld, dat je Lalefale bent,’ lispelde Pirre. Daarna zeiden ze tegelijk: ‘En wie ben je nu?...’

De oude man bezag hen met vriendelijke ogen, en glimlachte naar het beeld op het altaar. Daar dansten vonkjes overheen, alsof de zon door kleine gaatjes van het ruwe houten dak scheen.

‘Ben je Ho-ho?...’ smeekte Baros.

‘Ben je Lalefale?’ bad Pierre.

‘Of heet je misschien Ho-ho Lalefale?’ bedacht Baros.

‘Of wellicht Lalefale Ho-ho?...’ vorste Pirre.

Zij zagen langs de oude man heen naar elkaar, en de gretigheid van zelf gelijk te willen hebben doorglom hen.

‘Maar bèn je - -’

‘Nee, bèn je - -’

En de oude man zweeg..., en blikte naar de gele gestalte op het altaar.

Er heerste lange tijd stilte. Buiten mekkerde een schaap; een jongen in de verte blies op een riet-fluitje; en in de tempel gonsde een vlieg, want de priester had vergeten, verse takken van noteloof neer te hangen.

‘Ik ben de Schepper,’ zei de oude man daarna. ‘Ik schep alle mensen. Of zij mij Ho-ho noemen of wel Lalefale, - dat maakt voor mij geen verschil. Waarom zou het dat dan maken voor jullie?...’

‘Maar waarom heb je je dan door hen laten aanroepen met de naam Lalefale,’ klaagde Baros, ‘daar zal verwarring van komen!’

‘Ja, om welke reden moeten anderen je aanroepen met Ho-ho?’ treurde Pirre.

[pagina 89]
[p. 89]

Zij schaamden zich beiden, omdat zij zo hoog hadden opgegeven van hun godheid, terwijl hij hun alleen bekend was als een goede, trouwhartige vader.

‘Heet dan voor iedereen in 't vervolg “Ho-ho,” bedong Baros. Nee, “Lalefale”!’ eiste Pirre.

Zij konden geen afstand doen van de naam, waarmee zij de Allergrootste aanriepen. Anders vervreemdden zij van hem.

De oude man glimlachte.

‘Ik heb jullie vergankelijk geschapen,’ zei hij zacht. ‘En daar ligt de grens, tussen mij en mijn kinderen. Het vergankelijke wenst namen, om te tonen, dat het bestaat. Het onvergankelijke heeft geen naam, omdat het die niet nodig heeft.

Jullie willen je mensen en dingen herinneren en zo het leven vasthouden en terug kunnen roepen na de dood. Dat kan de sterveling slechts door mens en ding te betitelen. Maar ik... ik ben eeuwigheid, geen tijd... ik ben eindeloosheid, geen afstand... ik ben al-om, niet in één nederzetting...

In mij verliezen de doden hun naam en tijdelijke grootheid. In mij worden zij onaantastbaar, als een gebreidelde, gekookte, gepijnigde droppel, vervloeiend in de oceaan....’

De twee mannen bogen hun hoofden en zeiden: ‘Wij geloven je!’ en hoewel zij vergaten, een naam te noemen, was dit niet onbeleefd.

‘Voordat de aardkluwen is afgewikkeld, zal ik met honderdduizenden namen zijn genoemd,’ sprak de oude man vriendelijk. ‘Men zal mij “Ra” noemen, en “Zeus” en “Odin” en “Krsna” en “Allah” en “God”.’

‘God?!’ riepen de twee mannen uit. ‘Wat een gek woord! Hahahaha!’

‘Ja, lach maar, zonen,’ zei de oude man. ‘Men zal op aarde scheiden en breken en doden uit mijn naam. En niemand zal beseffen, dat ik geen naam hèb.’ Hij stond op.

‘Ik verkeer tussen jullie in het beeld, dat jullie kunt aanvaarden. ‘Wat heeft een sterveling aan onbekende schrikbeelden?’

Hij zag glimlachend neer op de gebogen hoofden. Toen zei hij nog:

‘Wat is het verschil tussen de tempel-hoogte en een gewone heuvel?...’

[pagina 90]
[p. 90]

En opziende, bemerkten Baros en Pirre, dat zij op een heuvel in de zonneschijn lagen; vóór hen lag het dorp in de vallei. Maar de oude man was weg; en niemand zag hem ooit weer. Het was de laatste dag, dat hij-zelf tussen de mensen wandelde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken