Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maneschijn over uw hart (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maneschijn over uw hart
Afbeelding van Maneschijn over uw hartToon afbeelding van titelpagina van Maneschijn over uw hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (12.22 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maneschijn over uw hart

(1986)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 155]
[p. 155]

Het scheppingsverhaal

Het is gelukkig nog niet zó lang geleden, dat wij het konden vergeten, en daarom weten wij het nog. Maar de man is dood. Wij bedoelen die man, welke helemaal alleen het Scheppingsverhaal in de Bijbel las.

Hij vond het niet mooi en ook niet lelijk, want hij was verbaasd. Daaraan kun je zien, dat het toch wel lang geleden is, want niemand is tegenwoordig nog verbaasd over enig verhaal.

De man bleef wel vier weken verbaasd; dat bleek door de volle maan, die aan de hemel stond, toen hij het verhaal las, en die er weer was, terwijl hij nog altijd erover liep te denken.

Hij praatte er met de dominee over. Die trok zijn toga aan en sprak zo galmend, dat de kalk van het plafond dwerrelde. Het hielp niet. Daarna ging de man naar de pastoor. Deze sloeg een kruis en zei: ‘In de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, amen.’ En hij legde het Scheppingsverhaal zo goed mogelijk uit. Maar de man was vreselijk afgeleid door de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; hij bleef verbaasd.

Toen ging hij naar de rabijn en vroeg zíjn uitleg. De rabijn sprak hem van zinnebeelden en oude zeden, en verbood hem varkensvlees te eten. Dat trof de man, want hij hield niet van varkensvlees.

Hij ging verbijsterd naar huis.

Onderweg vroeg hij nog uitleg aan een politieagent, doch deze beval hem, door te lopen. Zo kwam hij dus thuis. De arme man begreep, dat niemand hem het Scheppingsverhaal zou kunnen uitleggen; en dat hinderde hem meer dan een maagkoliek.

Bij zijn thuiskomst vond hij in de portiek van de voordeur een meneer op zich wachten. Het was een keurige meneer, met een grijs pak en een moderne hoed (dat wist de man, want hij handelde in hoeden, als hij niet te verbaasd was).

[pagina 156]
[p. 156]

‘Mijn naam is Michaël,’ zei de meneer. ‘Ik kom je het Scheppingsverhaal uitleggen.’

‘Kom binnen,’ antwoordde de verbaasde man, want al kan iedereen Michaël heten, je hebt toch altijd kans, dat je met de aartsengel van die naam praat, en dan moet men beleefd blijven.

Hij had maar wat goed gehandeld, want het bleek inderdaad de aartsengel Michaël te zijn: toen hij zijn hoed afzette, zag de man zijn aureool.

Ze gingen elk aan een kant van het vuur zitten, en de man zweeg een hele tijd, want hij vroeg zich af, of hij nu een sigaret kon presenteren of niet. En moest je iemand met een stralenkrans een lucifer geven? -

‘Wat begrijp je eigenlijk niet van het Scheppingsverhaal?’ vroeg de aartsengel Michaël, en zag hem aan met zulke heldere ogen, dat alle verbazing zonk, en de Vader, de Zoon en de Heilige Geest opeens de liefste vrienden leken.

‘Ik verbaas me,’ zei de man, ‘dat God zes dagen nodig had, om de wereld te maken. Waarom deed hij dat niet in één dag? En waarom rustte hij de zevende dag, en waarom moet ìk elke zevende dag rusten, als ik in de zes voorgaande alleen maar hoeden heb verkocht, en geen wereld geschapen? En waarom schiep God de wereld niet in één seconde, en wanneer is een boom geschapen: als hij ontspruit of als hij oud is en vergaat?’ De aartsengel hield zijn hoofd vast en zei: ‘Je hebt te weinig klanten, dat is 't! Anders had je geen tijd gehad voor zoveel dwaze gedachten!’

‘Waarom heeft God dan niet wat meer klanten voor me geschapen?’ vroeg de man. En iedereen, die wel eens in de Bijbel heeft gelezen, begrijpt, dat dàt brutaal was.

Michaël nam de man bij de hand en zag hem glimlachend aan. ‘Kind,’ zei hij, ‘jij denkt in tijd, en God leeft in eeuwigheid. Dat zijn twee verschillende begrippen. God schiep de mens, en Hij schept hem nog aldoor en Hij zal hem scheppen. Zijn werk droppelt op de steen des tijds, en elke spat in een mens. Maar Adam wordt nog steeds geschapen, en uit zijn ribbe staat Eva op, en in de oneindigheid zweeft de grenssteen van het Paradijs.’

‘O,’ zei de man, en was toen toch weer verbaasd. Zo sprak

[pagina 157]
[p. 157]

immers nooit enige klant tegen hem.

Michaël ging met hem vlak voor het vuur staan, en eensklaps zag de man, dat de vlammen grote vleugels waren, een hemels mengsel van muziek en kleur, waarop alles weg kon zweven. En de vogel van zijn ziel dreef naast Michaël door nevel en zilveren licht.

En ergens weken licht en nevel vanéén tot een wijdte, die klonk als een gouden bel.

‘Hier zie je God de mens maken,’ zei Michaël.

De man keek.

Hij aanschouwde een heel mooi, jong wezen, dat met ijle vingers sterrenlicht en zwarte duisternis en bloesemgeur en pestlucht en steen en goud en bloed door elkaar roerde.

‘Kijk goed,’ zei Michaël. ‘Hier ligt de mens. Zijn voeten heten ‘Vader’ en ‘Moeder’ en zijn hoofd heet ‘Nageslacht’. Want het portret van elke mens is getekend en begrensd in zijn afkomst en zijn daden. En niemand is geschapen, voordat zijn taak is voldragen, tot in het derde geslacht.’

En toen zag de man, dat niet één mens alleen stond. Dat alle mensen als een keten waren, een eindeloze keten, die stroomde van de hemel uit naar de aarde en terug, miljoenen malen - en die toch maar één mens was.

Hij duizelde en kon zichzelf niet meer vinden.

‘Michaël,’ zei hij bevend, ‘ik ben kinderloos; hoe kan ik dan ten einde toe worden geschapen?’

‘Vrees niet, zoon,’ antwoordde Michaël. ‘De een verwekt kinderen, de ander schrijft een gedicht en een derde verkoopt hoeden. Als je ze goed verkoopt, zul je er mensen mee helpen en gelukkig maken. Als je bedriegt, zul je zorg en spijt zaaien. Dat is jouw portret: de vreugde of de spijt tot in haar derde geslacht.’

Toen moest de man tegen de hemel leunen, want hij had diezelfde morgen een slechte hoed verkocht, ver boven de prijs. De aartsengel Michaël echter verschoof het beeld als een plaatje.

‘Hier zie je God een boom scheppen,’ zei hij.

En de man zag datzelfde mooie jonge wezen, met doorschijnende handen en glimlachende ogen een boom scheppen uit een klein, kiemend zaadje. En met de bomen was het al net als

[pagina 158]
[p. 158]

bij de mensen: het beeld van de boom lag van zaad tot zaad, en waar de zwaarste eik vermolmd uit de aarde losliet en neerdonderde, daar voltekende zijn nageslacht het beeld.

‘Wat gaat het snel,’ zuchtte de man.

‘Hier heerst geen tijd,’ antwoordde Michaël.

En intussen groeide boom na boom, en stierf stam na stam. ‘Maar bomen doen geen kwaad,’ zei de man schreiend.

‘Dat komt, omdat zij Gods kennis van zonde en heiligheid niet bezitten, en dus niet naar Zijn beeld worden gemaakt,’ antwoordde Michaël hem.

En voor het eerst besefte de man, dat het geen eer is voor de mens, naar het beeld van God te zijn geschapen, doch een verplichting.

‘En wanneer is het nu Gods zevende dag, dat Hij kan rusten?’ vroeg de man nog.

‘Ach kind,’ zei de aartsengel Michaël zacht, ‘ik kan je het ware beeld van God niet tonen, want dat is te groot. Hij schept alles tegelijk, de wereld bloeit aan zijn handen als de bloesem aan de vruchtbaarste amandelboom. De zevende dag is aan hem, als de zes andere: doorlopend. Maar jij, mens, als je je wereld hebt geschapen en je hebt zes dagen van je leven volbracht, rust dan de zevende dag, omdat God die heeft gezegend.’

Daarna waren ze weer in de kamer, bij het vuur.

Dat was uit. De ruiten waren stuk, de gordijnen hingen vergaan op de grond.

‘Hoe lang zijn we weg geweest?’ vroeg de man. Hij voelde zich verschrikkelijk moe.

‘Honderd jaar,’ antwoordde Michaël hem.

De man schrok, en keerde zich om naar de spiegel. Door stof en vervaald glas zag hij een héél oud mannetje, met dun grijs haar en een verkreukeld gezicht.

‘Dan zal ik wel gauw sterven,’ mompelde hij peinzend.

‘Ja, ik wou je eigenlijk maar weer meenemen,’ stelde Michaël voor. ‘Lijkt je dat niet het beste?’

Maar de man dacht aan het bedrog, dat hij had gepleegd. ‘Laat me nog één hoed verkopen,’ smeekte hij. ‘Ik heb vanmorgen - ach nee, dat is al honderd jaar geleden - - toen was er iemand in mijn winkel, die ik een slechte hoed heb

[pagina 159]
[p. 159]

verkocht voor een hoge prijs...’

‘Maak je geen zorg,’ zei de aartsengel Michaël, ‘dat was ik. En toen je me die gemene hoed zo duur aanprees, zag ik in, dat je het Scheppingsverhaal inderdaad nog niet begreep.’

 

En dat was dat.

Maar laat ons goed in het oog houden, dat niet iedereen zijn waren verkoopt aan een aartsengel, en dat ons beeld getekend zal zijn, op de jongste dag. -


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken