Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 28]
[p. 28]

Dag barones!

Er zijn ogenblikken in het leven, dat je móét schrijven. Zoals nu, dit late uur van de nacht, terwijl ik nauwelijks mijn smokingjasje en wat dies meer zij heb laten zakken.

Ik heb vanavond Elvira ter Tuynen Egelsbergh weergezien. En toen ik haar zag binnenkomen, lang en slank, met net zulk ordinair sluik haar als vroeger, en nog precies even pretentieus om het hoofd gewonden, en met haar een-beetje-domme en toch wel aardige ogen, - toen dacht ik: ‘Dag barones!’ en dat was niet aardig van me.

We waren samen op school. Met hoeveel mensen heb ik eigenlijk wel in de klas gezeten, die ik later heb teruggezien? En allemaal anders, dan ik dacht. Behalve Elvira ter Tuynen Egelsbergh; de barones.

In onze klas zat ook Wiesje Olkering. Haar heb ik niet teruggezien, want zij is dood. En eigenlijk geloof ik, dat als ik had mogen kiezen, wie ik nou es wilde terugzien, de keuze zou zijn gevallen - en dat zonder aarzelen - op Wiesje Olkering. Want zij was zo geestig en zo ontzettend ad-rem. Ze was zeker de lelijkste van de klas, en in theoretische vakken bepaald knullig. Ze blonk alleen buiten school uit, in een onnavolgbare conversatie.

[pagina 29]
[p. 29]

Elvira was heel anders. Ze was ook dom, en buiten de klas maakte ze geen uitzondering. Maar ze was heus wel aardig om naar te kijken - al deden wij jongetjes van de vijfde klas lagere school, dat niet.

Ja, zo lang is het geleden. We zaten natuurlijk in de derde ook al bij elkaar, maar de vijfde is in mijn geheugen blijven hangen. Door Wiesje. Alle kinderen schreven op onze deftige school op hun aantekenboekje alleen maar hun initialen. Er waren erbij, met zeven letters. Ik had er maar vier. Elvira schreef: E.B.R.t.T.E. en dat waren er dan zes. Maar Wiesje heette heus alleen maar Wiesje Olkering, en haar vader was in de oorlog rijk geworden met de ijzerhandel. Ze zei: ‘ieder heeft zijn eigen deftigheid.’ En ze schreef haar initialen omgekeerd op het aantekenboekje: daar stond ronduit ‘O.W.’ op.

Wij snikten van het lachen, en Elvira glimlachte, en zei achter Wiesjes rug: ‘Wat een enig kind, hè?’ en trok dan haar mond een beetje scheef.

Na de Kerstvakantie kwamen we zo te zitten: ik op de achterbank met Tommy Adema van Rabbers, en vóór ons Elvira en Wiesje. Dat wil zeggen: als Wiesje er was. Want ze was dikwijls ziek. Dan had ze reumatiek. Ze liep dan, als ze weer verscheen, op helemaal verdraaide benen, en met net zo'n verdraaid gezicht: ‘Want 't doet heus pijn, al zou je dat niet zeggen!’ legde ze uit. En wij hadden van het lachen geen tijd voor medelijden.

Tommy was een krachtig kereltje. Hij bokste met iedereen, en worstelde met alles (behalve met de Nederlandse taal, want die was hem te machtig), en toonde bij elke gelegenheid biceps en kuitspieren.

Dat kon Elvira op den duur niet uithouden. Nietwaar? als men barones is, en een rijke vader heeft, en een nurse, en een pony om op te rijden, dan heeft men toch ook spieren. Dus stroopte ze haar mouw op, en toonde haar ontegenzeggelijk aanwezige, zeer adellijke biceps.

‘Verdomd, dat had ik van 'n meid nooit gedacht,’ zei Tommy. want al had hij nu een dubbele naam en een Pa die meedeed, dan was hij toch maar Friese adel, en die is sedert de Middeleeuwen al erg socialistisch getint, dus kon je geen fijne woorden verwachten.

Ik had niet zo'n succes. Er werden aan mij wel biceps bevonden

[pagina 30]
[p. 30]

maar: ‘rotzooi’, kwalificeerde Tommy. En Elvira vermat zich, te knikken.

‘Je denkt te veel,’ zei Tommy.

Elvira vergat zich zozeer, dat ze ten tweede male knikte.

Ik kleurde en dacht nòg veel meer, terwijl ik mijn mouw weer neerstroopte. ‘Nou jij, Wies!’ zei Elvira.

Wies, magere stumper, met grote lichtblauwe ogen en een even lichtblauwe jurk met enorme pofmouwen, keek ons verbaasd aan.

‘Ik?!’

‘Ja,’ zeiden wij onverbiddelijk.

‘Maar dat màg toch niet!’ suste Wiesje.

‘Waarom niet?’ informeerde Tommy agressief.

‘Nou,’ legde Wies uit, ‘toen ik vanmorgen deze jurk aantrok, zei m'n moeder: “Wies, kind, nou voorzichtig, hoor! - dat je mouwen niet knappen!”’

Was het plompe humor, lag het er dik op? Wij grienden van 't lachen, want het was zo onverwacht. En dat is het beste geheim van alle humor.

Natuurlijk gebeurde dit, terwijl de onderwijzer de klas uit was. En alle kinderen om ons heen begonnen biceps te tonen en te demonstreren, zodat niemand fatsoenlijk zat te werken, toen meneer weer binnenkwam. Alleen Wiesje zat toen te schrijven. ‘Zolang jullie niet met mij meedoen, kan ik ook niet met jullie meedoen,’ betoogde ze. En deed daarbij onloochenbaar Elvira na.

Ja, dat zijn allemaal kleine herinneringetjes. Maar nu die ene, heel grote; ik weet niet, hoe ik die moet vertellen.

Het zal zó zijn gegaan: Elvira Beatrice Rosalie ter Tuynen Egelsbergh was op een middag vóór schooltijd haar fiets naar het hok gaan brengen. En of ze nu in dat adellijke huis geen W.C.'s genoeg hadden, of dat ze te langdurig lunchten?! - Elvira moest ontzettend nodig een plasje doen.

De schooldeur was nog niet geopend. En of Elvira nu een schaamteloos wicht was, of alleen maar een héél onschuldig meisje, uit paradijselijk-reine kringen?! - ze aarzelde niet, en zocht zich een passende plaats achter het fietsenhok.

Maar de zonde loert in de wereld overal, en daar was ergens een gemene jongen uit de zevende klas, die Elvira zag gaan, en die slim genoeg was om te begrijpen, dat ze niet de eenzaamheid zocht om

[pagina 31]
[p. 31]

haar neus te snuiten. En die affreuze smeerlap ging regelrecht naar Elvira toe en bood haar een dubbeltje, als hij haar niet alleen hoefde te laten.

En of Elvira nu vreemde instincten had, of dat ze krap in haar goud zat, of dat ze bang was, zo alleen achter dat schuurtje, Elvira uit de vijfde?! - ze verdiende die middag een dubbeltje.

Misschien is dit een onfatsoenlijk verhaal. Ik weet niet of ik het netjes genoeg vertel, want zo-iets is erg moeilijk. Ja, dat is een ware geschiedenis over een echte barones.

Ik verbaas me achteraf, hoe zo-iets zo snel uitlekt. Zou die ellendige jongen zijn mond niet hebben gehouden? Heeft hij ermee gepraald? Zulke mannen bestaan, heb ik mij laten vertellen. We wisten het om vier uur allemaal. En we waren verontwaardigd, want zo-iets doet men niet, dat wisten we wel. Vooral niet, omdat die jongen uit de zevende maar een heel gewone jongen was, zonder geld of naam of invloed - op deze school beland, omdat andere scholen te ver weg waren.

In het begin zeiden we: ‘Nou ja, alleen zó'n jongen...’ maar dat bleek niet waar. En dat is nu juist het ontzettende, perverse van deze geschiedenis: er waren veel meer jongens, die dubbeltjes over hadden. En Elvira - kom je over de hond, dan kom je over de staart - werd een kapitaalkrachtige dame.

Kinderen zijn mensen in het klein: er doken moppen op, over het fietsenhok. Verschillenden van ons zorgden er angstvallig voor, niet in de buurt van dit gebouwtje te worden gezien. Een vergelijking met Elvira was beledigend. Haar kennissenkring wijzigde zich snel en afdoende: velen lieten haar lopen, en anderen werden eensklaps intiem met haar... het raadselachtige is, dat niet één onderwijzer er iets van hoorde. Elvira was argeloos en vlot als altijd, en nog niets minder ingebeeld en adellijk tot in haar vingertoppen: een lang, slank kind met domme ogen, toch wel vriendelijk. Je kon het je niet voorstellen.

Wiesje zei niet veel meer tegen haar; en sloeg tot driemaal toe een ijsco af, van Elvira; wat anderen niet altijd deden...

‘Van dàt geld,’ zei Wiesje, en schok-lachte. En dat was misschien nog wel het meest grote-mensen-achtige, want daaraan hadden wij nog helemaal niet gedacht. Het was echt weer Wiesje, en we gierden om haar ten-hemel-geslagen lichtblauwe ogen.

[pagina 32]
[p. 32]

Maar het zedenbederf bracht een spanning in de klas, waar je hart van stilstond. Er moest iets gebeuren, er zou iets héél geks gebeuren, dat voelden we wel. Op een dag zou een van de ‘fijnen’ - dat waren de kinderen van ouders, die volgens Wiesje niet genoeg steun aan hun deftige naam hadden, en daarom de kerk plat-klepten - er met zijn ouders over praten, en dan zou Elvira ter Tuynen Egelsbergh... - ja, wat dan?...

‘Zo wordt 't te gek,’ zei Tommy tegen mij onder 't rekenen. Vóór ons zaten Wiesje en Elvira beiden half fluisterend in zichzelf te kampen met een samengestelde breuk. Ik wist zonder verder commentaar, waarover Tommy het had: dat was niet over het moeilijke probleem in de rekenkunde.

En die middag kwam er een wonderlijke, simpele oplossing - van Wiesje. We stonden bij de fröbeltuin te praten, met een stuk of zes jongens en meisjes. En dartel, neuriënd, met de schooltas zwaaiend, liep Elvira ons voorbij, haar bolle, vriendelijke ogen op verten gericht, in prettige gedachten verdiept.

‘Daar g‘a‘at ze!’ fluisterde Wiesje, met zo'n hete spot, dat het me aangreep. We oogden Elvira na, en ik wil niet ontkennen, dat we meer nieuwsgierig waren, dan geshockeerd. Ze wandelde met zorgeloze schreden, wiegend in de heupen, naar het fietsenhok. Ze bond haar tas achterop de bagagedrager, en wilde juist de fiets uit het rek achteruit rijden, toen een lange, anonieme arm om de hoek van het hok haar beetpakte en uit ons gezichtsveld sleurde. Er klonk gelach, en vrolijk gekir van Elvira...

Toen zei Wiesje tegen mij: ‘Ga jij klaar staan met haar fiets.’ En ik holde erheen, overtuigd, dat Wiesje de juiste oplossing wist. En achter mij aan draafde met kromme reumatiek-benen Wiesje, om hijgend stil te staan bij de fietsenschuur. Met een onnavolgbare basstem, zoals beslist alléén de potsenmaakster Wiesje kon maken, zei ze: ‘Is barones Ter Tuynen Egelsbergh hier ook ergens?’

Achter het hok was gekraak van takken en dwaas-vluchtende voeten. Ik geloof zelfs, dat ik vloeken hoorde. En Wiesje herhaalde: ‘Is barones Ter Tuynen Egelsbergh hier ook ergens??’

‘Jà-à!’ zei Elvira, en stapte te voorschijn.

Toen ze ons zag, en niemand anders, stond ze stil en knipperde met de ogen.

‘Dag, barones!’ zei Wiesje. ‘Dag barones, Uw dienaar wacht met

[pagina 33]
[p. 33]

de fiets, barones.’

Ze had natuurlijk kunnen zeggen: ‘Noblesse oblige,’ want we leerden al Frans, en verstonden dit reeds. Maar Elvira verstond dit beter. Ze was zo slecht in Frans; ze was slecht in alle vakken, behalve in rekenen met dubbeltjes.

Ze nam de fiets sprakeloos van me aan, en reed weg. Haar rug was die van een beschaamde vrouw: een beetje gebogen, met opgetrokken schouders. En we hebben nooit weer iets geks van Elvira gehoord of gezien. Ze was tot het besef van haar adeldom gekomen, denk ik.

Maar vanavond was ik op een duivels-deftige partij, en wie komt daar binnen, met nog net diezelfde domme ogen, en die triomfantelijke, zorgeloze stap, aan de arm van een eigen man?? - Ach, dat heb ik nu al aan het begin gezegd.

‘Van Brittenstein?’ herhaalde ze, toen we werden voorgesteld. ‘Ik heb vroeger in de klas gezeten met een jongen Van Brittenstein.’

‘Familie misschien,’ zei ik kies.

Maar mevrouw Genderen van Diependael (geboren baronesse Ter Tuynen Egelsbergh) meende geen kiesheid nodig te hebben: ‘Je bent het zelf, gekkerd,’ zei ze. ‘Ik laat me villen, als jij niet Careltje bent!’

Ach, toen gaf ik het maar toe, want dat laatste was toch geen aanbod voor een balzaal. We knikten tegen elkaar, en ze stelde me voor aan haar man, en toen knikten we gezamenlijk.

Of ik me de school nog herinnerde?

Ja, natuurlijk. En of zij wist, hoe moeilijk ze de samengestelde breuken had gevonden?

O, en of, zeg! En of ik nog wel dacht aan die strenge onderwijzer, die zo gruwelijk met strafwerk smeet?

Nee, daaraan wilde ik niet meer denken. Maar of zij zich nog die rare handwerkjuffrouw voor de geest kon halen, die geen jongens in de klas wou hebben?...

Gunst, j‘a‘a!...

Maar Wiesje was al jaren dood, en het fietsenhok is gesloopt, en wij hebben over beiden gezwegen.

Zo zijn we.

En daarom moest ik schrijven. Alleen deze paar bladzijden maar. Want als Wiesje er niet was geweest: zou dan op de duur de wereld

[pagina 34]
[p. 34]

hebben kunnen blijven zeggen: ‘Dag, barones’...

?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken