Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 35]
[p. 35]

De medicijn

Dit verhaal is wel honderd jaar geleden gebeurd; maar het is even ontroerend, alsof het gisteren was geweest. Honderd jaar geleden wàs toch immers gisteren?

Er leefde in Drenthe een arme boer, die elke week naar de markt in Assen reed, waar hij handel dreef. Hij kwam dan 's avonds tegen schemer weer thuis, en naast hem zat - dat wist elkeen, die hem langs de weg kende - altijd rechtop en fier zijn hondje Keesje: een doodgewoon wit-en-zwart gevlekt beestje.

Deze boer - hij heette Enze Enzinga - was getrouwd met een heel verstandige, lieve vrouw, die zich liet roepen met de naam Griet. Hij had deze vrouw wel nodig, want Ens was geducht aan de drank. Hij had maar een arm bestaan, en de zorgen waren te hevig voor zijn kleine ziel. Tegenwoordig weten de mensen weer heel andere verklaringen voor elk glas dat zij te veel nuttigen - hun dorst is er niet minder om, en hun vlucht uit de werkelijkheid van het dagelijkse leven evenmin.

Griet had in haar kabinet een dikke pot met een kurk erop. Daaruit kreeg Enze bij tijd en wijle een glaasje. De rest kocht hij zelf bij, of kreeg hij cadeau. Wie zal het weten, als een man laveloos naar

[pagina 36]
[p. 36]

huis komt zwalken?

 

Wanneer het tijd werd, stond de vrouw in weer en wind aan de open deur, 's winters met haar hand aan de boord van haar jurk, en dan waren haar oren gespitst naar brallend gezang. Of zou Enze ditmaal stil zijn - had hij zich goed gehouden? Of betekende zijn zwijgen misschien dat hij zó slecht had verkocht, dat er geen borrel op overschoot?...

Dan, na enig wachten, dikwijls na herhaaldelijk terugkeren aan de deur, hoorde Griet het ratelen van de kar aankomen, met daarboven uit een loeiende uithaal vol spirituele ontroering: Goddank! Daar was Enze, en hij kón nog zingen. Dan zag ze het voertuig uit de vale schemering opdoemen, met een dikke wolk vol gezang op de bok, en daarnaast - ja, daarnaast zat als een goeie geest, kwiek en wit, Keesje. Dan was de vrouw gerust en dankbaar.

 

Zij hadden geen kinderen. Dat was een groot verdriet geweest, waarin het hondje hen had getroost. Hij was hun kind, gehoorzaam en begrijpend en oppassend en trouw. Hij sliep in de kamer, vlak voor hun eigen stee; het was een lief bestaan van drie bijna even grote intelligenties. Toch wisten man en vrouw beiden, dat Enze meer van Keesje hield, dan Griet. Voor Griet waren er de hele dag door zo veel zorgen, en zo veel mènsen om haar heen! De buren, met hun kinderen, die zij dan toch van zeer nabij zag opgroeien. Nee, het hondje had haar hart - maar toch niet zo, als dat van Enze.

 

Op een dag kwam de dokter. Hij liep langs, en had horen zeggen dat de boer zo vaak duizelig was. Hij stelde Enze vragen, voelde hem de pols, bekeek zijn oogwit en liet 'm zijn tong uitsteken. Hij zweeg een poosje.

‘Tja, Enzinga,’ zei hij ten laatste, ‘je bent een sterke vent - maar je zult de drank moeten laten staan. Doe je dat niet, dan ben je met een paar jaar kapot. Daar helpt geen enkele dokter tegen.’ Enze keek hem brommerig aan. ‘En als ik de fles wèl laat staan?’ informeerde hij wantrouwend. ‘Leef ik dan langer...?’

De dokter grinnikte. ‘Je denkt natuurlijk, dat je nog maar kort hebt te leven,’ zei hij. ‘Nee, nee, nee, Enzinga! Je kunt negentig worden met zo'n hart en zo'n maag! Maar de drank ondermijnt je.

[pagina 37]
[p. 37]

Als je niet ophoudt met drinken, leef je misschi‘en nog -’ hij bewoog zijn hand alsof hij de jaren woog - ‘vier jaar. Drie...’

Enze kreeg er kippevel van over de rug. Hij wendde zich naar Griet. ‘Vrouw,’ zei hij, ‘geef hèm maar 'n kop koffie!’ En hij stond zwaar op en ging naar buiten.

 

Hij wilde het niet begrijpen. Het leek wel, alsof er nu nog een reden te meer was, om te drinken. Griet zag het met zorg aan. Ze had de fles in het kabinet niet bijgevuld. Die stond leeg; Ens had al tweemaal ernaast gegrepen.

En toen kwam hij op een milde voorjaars-avond brullend van 't zingen naar huis. Griet hoorde het. Ze ging weg van de deur, en zette met haast de soep op tafel: een dampende pan, waaruit als verleidelijke geesten de geurige stoomwolken opdreven. Ze hoorde, hoe Ens het paard tot stilstaan bracht, hoe hij log van de bok tolde. Hij vloekte, omdat hij een klomp verloor. Hij kwam leunend tegen deur en muur binnen.

‘Zo,’ zei Griet vriendelijk, ‘hè'je goeie zaken gedaan?’

Hij wiste zich het zweet van 't purperen gezicht. ‘Bèst,’ zei hij, en plonsde zwaar op zijn stoel.

‘Waar is Keesje?...’ informeerde Griet.

‘O, buiten,’ antwoordde Ens met een geeuw. ‘Sjonge, wat maakt die lucht slaperig!’ Ze ergerde zich al lang niet meer aan het leugentje. Ze ging naar de deur en riep het hondje.

 

Maar het kwam niet.

Ze riep harder. Ze liep het erf op. Het paard stond met gebogen hoofd voor de kar. ‘Waar is Keesje dan?’ vroeg ze aan Ens, die bijna zat te slapen bij tafel.

Hij wist het toch niet? Buiten!

Hij at alleen. Later at zij. Ze riep herhaaldelijk, en wachtte tot laat in de nacht. Keesje kwam niet.

De volgende morgen vroeg ze meteen bij het ontwaken naar het dier. Een wonderlijk vermoeden zat in haar hoofd. ‘Je hebt 'm toch niet verkocht?’

‘Verdomd niet!’ zei Enze. ‘Ik zou toch Keesje niet kùnnen verkopen!’

Niemand in het dorp had hem gezien. Niemand onderweg had

[pagina 38]
[p. 38]

hem opgemerkt. De angst stond op, en zat met hen aan tafel. ‘Ik ga 'm straks zoeken!’ zei Enze. Maar hij had een geweldige kater; hoofdpijn en een zwaar hoofd en machteloze benen en duizeligheid als nog nooit.

‘Ik heb je toch gezegd, dat je de drank moet laten staan!’ zei de dokter, inderhaast geroepen. Ens moest naar bed. Daar lag hij, te tobben over het hondje. Maar wie moesten ze nog vragen? 's Nachts luisterden ze tot in hun slaap. Soms stootte Ens Griet aan: ‘Ik hoor 'm krabben aan de deur!’ Maar dan was het een tak in de lentestorm. Keesje was weg.

 

De vierde dag hield Ens het niet meer uit. ‘Al zal ik d'r aan dood gaan,’ zei hij, ‘ik rij de hele weg terug!’

‘Doe dat nou niet,’ raadde Griet af. ‘Het is per slot de hond. Moet ik dan alleen achterblijven?’

‘Je kan toch meerijje,’ stelde Ens voor, die haar verkeerd begreep. Ze lieten het werk voor wat het was - ze reden samen naar Assen, de hele weg speurend en roepend als twee mallen. Tot aan de markt reden ze. En daar, mager en verkleumd, zwak van het vasten maar met harde ogen, zat Keesje op de stapel zakken, die Enze in zijn zatheid had vergeten mee te nemen.

‘D'r mocht geen mens bij hem komen,’ zei een diender, die daar liep. ‘En eten wou 'ie ook niet. Alleen het water uit de goot heeft 'ie gedronken.’ En dat laatste - dat was nu juist zo verschrikkelijk beschuldigend voor die dikke, grote Enze Enzinga!

 

Hij stapte met grote passen naar het onderkomen hondje, dat zich heftig oprichtte en kwispelde. Hij tilde het beestje in zijn armen en zoende het, zomaar op de markt in Assen, onder de ogen van een man in uniform. En hij huilde, zoals hij sedert zijn kinderjaren niet had gehuild.

Griet nam hem voorzichtig bij de arm, en loodste hem mee naar een café. Niet naar het café, waar hij altijd kwam - want Griet was een vrouw van fijn begrip. Er waren dingen, die niet uitgesproken mochten worden, en niet door anderen geraden.

‘Twee kopkes koffie en een bak melk met brood,’ bestelde ze. Een begrijpende waard bracht alles precies, zoals het moest zijn. Man en vrouw staarden op het schrokkende hondelijfje, waar de

[pagina 39]
[p. 39]

rillingen over voeren. Hij had het bezit verdedigd, en modderwater gedronken!...

 

Het werd niet uitgepraat. Dat hoefde niet, honderd jaar geleden bij boerenmensen. Enze Enzinga raakte geen brandewijn meer aan, geen jenever, geen bier. Hij dronk koffie of thee of water.

En zij leefden met hun drieën nog een massa jaren gelukkig en goed.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken