Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 40]
[p. 40]

Gespeeld bestaan

In het voorname oude-dames-pension heerst altijd een bepaalde stilte, die consequent wordt nagestreefd door alle zusters. De dames zelf houden zich er niet altijd aan - maar ze betalen en zijn troetelkinderen. Op de gang, in fluisterende haast, ontmoet zuster Annet zuster Gerda.

‘Kamer zeven is bewoond,’ zeg Annet klankloos. ‘Een actrice.’ Ze haalt haar schouders op, terwijl ze duim en wijsvinger langs elkaar wrijft. Er zal wel geen geld zitten. Dan gaat haar wijsvinger naar haar voorhoofd: ‘Volslagen opgewekt,’ zegt ze, en loopt alweer voort.

Zuster Gerda, met een jolige beweging in de schouders, tikt even aan de deur van nummer 7. Een lieve stem antwoordt. Gerda glipt naar binnen. ‘Dag mevrouw, ik hoor net, dat u bent aangekomen.’ Ze stelt zich voor; aan een slanke, helemaal-niet-oude vrouw met melancholieke ogen. ‘Ik ben Nora,’ antwoordt de nieuwe gast.

Gerda vraagt argeloos: ‘Nora Wie?’

De ogen bezien haar onderzoekend. ‘Hebt u nooit Ibsen gelezen?’ vraag de nieuwelinge.

‘O, N‘ora,’ zegt Gerda met geschrokken doorzicht. ‘Gut, j‘a!’ Ze

[pagina 41]
[p. 41]

knikt ontzet, ‘ik zié het!...’ De vrouw is smaakvol gekleed in een japon uit het einde van de vorige eeuw. Gerda streelt even de hand in de nauwe tafzijden mouw. ‘Maar u drinkt toch wel een kopje thee?...’Ja, dat doet Nora wel. Voorzichtig, als tastend, vraagt de zuster: ‘Bent u altijd Nora...?’

De andere vrouw schudt glimlachend het hoofd. ‘Nee, ik ben heus niet màl hoor!... Maar ik spéél, ziet u!... Vandaag ben ik Nora.’

Gerda knikt, terwijl ze de thee aanreikt. ‘Ik had het meteen kunnen weten,’ antwoordt ze vriendelijk. De nieuw gast straalt.

 

Daarmee heeft Gerda toevallig het probleem in de kern geraakt. Maar ze vergeet, haar bevinding aan de anderen mee te delen.

De volgende ochtend brengt Annet het ontbijt op nummer 7, en vindt daar een jonge vrouw in een prachtig Tudor-kleed. De vrouw rijst als een koningin op en vraagt angstig: ‘Is er geen gif in, dreigt er geen verraad?’

Annet houdt de adem in. Van dichtbij blijkt de jeugd schmink te zijn - het gelaat van de gast is niet erg rimpelig, maar toont toch zijn leeftijd.

‘Nee,’ zegt Annet, ‘hier in huis is alles veilig.’

De koningin tegenover haar wijst gebiedend naar het kopje koffie, en beveelt: ‘Drink voor mij. Als je in leven blijft, zal ik dit voedsel nuttigen.’

Annet drinkt. Ze denkt: ‘Verbeeld je, dat ik nu de hik krijg!...’

Maar ze krijgt niets, ze blijft in leven; en de vorstin kan dus gaan ontbijten. Pas in de loop van de ochtend ervaart Annet door Gerda, dat ze heeft gesproken met Maria Stuart. ‘Ik ben er toch bang voor,’ ijst Annet, ‘op een kwaje dag is ze Dracula, en dan ben ik het ontbijt!’ Maar het geschater om haar heen bewijst alleen haar succes als grappenmaakster.

 

De jonge dokter vindt enkele dagen later een zwaar zieke in kamer 7, hij komt zorgelijk naar buiten en zegt: ‘Waarom hebben jullie die vrouw hier opgenomen?... Dat wordt niets!’ Maar de directrice gaat subiet naar binnen en constateert, dat dokter heeft gesproken met La dame aux camélias - met Marguérite Gautier - zij is bijna òp, ze hoest en rochelt. ‘Ja, maar ze heeft negenendertig-vijf,’

[pagina 42]
[p. 42]

werpt de dokter tegen. Het is vervelend - doch de directrice blijft kalm: de patiënte zal heus niet sterven.

De volgende dag is er volop leven in kamer 7 - daar woont die dag Madame Sans Gêne. De kamer schalt van de lach, er worden ondeugende dingen gezegd, de vrouw is rank en geestig in haar satijnen Empire-japon met waaier en luifelhoed. Gerda en Annet gnuiven; de vrouw spreekt over het Franse hof alsof ze er haar hele leven heeft doorgebracht. Het is een sappig verhaal.

 

Zo gaat dat elke dag.

Maar langzamerhand valt de zusters toch een zekere regelmaat op - er zijn dagen van stilte, sombere figuren, er zijn dagen van grofheid, uitbundigheid, tedere vrolijkheid. Kamer 7 is als een plaatjesboek. Dat vinden de mensen buiten ook, want zij zien de dame aan het venster zitten, en kijken al naar boven, als ze nabij het huis komen.

Het is voor de zusters soms wel eens moeilijk. Als je binnenkomt en je vindt een kwijnende, angstige vrouw in prachtige paniers à coudes met gepoederd haar en een mouche op het gelaat, dan weet je niet meteen of je Madame Dubarry vóór je hebt of koningin Marie Antoinette. Dat moet dan nog blijken uit het gesprek...

En eens zit er een beelderig jong meisje op de rand van het bed voor zich uit te staren. Van nabij heeft ze altijd weer dezelfde rimpeltjes - enfin. Maar wie is het vandaag...?

Ze bidt, en tranen lopen onder haar half gesloten oogleden vandaan. Het is Beatrijs. Ze is juist teruggekeerd uit de wereld, en heeft haar plaats in het klooster ingenomen - niemand heeft ooit bemerkt, dat ze is weggeweest...

‘Maar Beatrijs,’ zegt Annet, ‘je bent toch zó veel jaren met die man - nou ja... ben je in die tijd niet ouder geworden...?’

Een ogenblik trekt de betovering op. ‘Meid, wat ben je vervelend,’ zegt de figuur op het bed, iets te actief. Annet zet geschrokken het ontbijt op de tafel, en meent dat nu Dracula aan de beurt is. Maar direct verzinkt de stemklank weer: ‘Geen mens weet, dat ik in de wereld zwierf, geen mens heeft mij gemist,’ zingt de stem.

Annet gaat weg.

Dokter went er nu ook aan. Hij ziet door het spel heen, en voelt Blanche evengoed de pols als Ginevra of Kniertje. Het hele stadje

[pagina 43]
[p. 43]

weet nu, dat de dame van nummer 7 achttien koffers vol kostuums heeft, waarvan ze er niet één op straat kan dragen. Ze is gek, iedereen begrijpt dat. Maar als ze een enkele keer op straat kòmt, en de kinderen een heerlijk suikertje geeft uit een vuurrood doosje, dan vindt geen kind haar gek - ze heeft lieve ogen.

‘Ik had zo graag kinderen willen hebben!’ zegt ze peinzend.

Het klinkt als een zin uit een beroemde rol.

 

Op een dag wordt de dokter geroepen voor kamer 7. De dame ligt in bed, en moet ditmaal ècht ziek zijn. Niemand kan in haar gedrag iets bespeuren van schmink of spel.

De arts komt. Het is ernst. Longontsteking. Geen mens weet of het is gekomen van te weinig eten om in die kostuums te kunnen - of van het wuiven uit een open raam bij oostenwind, of van een te laag décolleté. Ze heeft koorts, ze rilt en haalt uiterst moeilijk adem.

De dokter geeft haar een injectie. Hij komt terug. Hij komt verschillende keren, die dag. Hij laat haar naar het ziekenhuis vervoeren. Kamer 7 is stil.

De vrouw is zwaar ziek. Ze speelt niet meer, ze ‘is. Teer, worstelend, zoekend, weg-ebbend. De arts kijkt peinzend op haar neer en weet nog altijd niet, wat hij van haar moet denken. Is ze getroubleerd geweest...?

 

Op dat moment zoekt haar blik hem. Ze glimlacht vaag.

Klankloos zegt ze: ‘Gaat het niet?...’

De arts is een jonge man, hij heeft wel al veel gezien, maar hij is geboeid door de mensen. Hij leunt op de rand van het bed, en kijkt haar glimlachend aan.

‘Ik wil graag weten -’ ze hijgt.

‘Mevrouw,’ zegt hij dan, en hij weet, dat hij dit mag zeggen: ‘Hebt u ooit de rol van La Dame aux Camélias ten einde gespeeld...?’

Haar ogen vernauwen zich even. ‘Nee,’ antwoordt ze zacht, ‘ik heb altijd gedacht: “Dat heeft de tijd nog”...’ Haar hand glijdt naar de zijne met een typisch toneel-gebaartje - ze streelt zijn hand alsof hij een kind is. ‘Ik ben heus niet gek, hoor,’ fluistert ze, met een loze glimlach die haar zelfs nu nog alleraardigst staat. ‘Het was heerlijk,

[pagina 44]
[p. 44]

te spelen... Ik heb zo weinig succes gehad... Ik kon niet v‘echten... en ik dacht: ze vinden me tòch mal...’

Ze lachen allebei. Dan heft ze het hoofd, en zegt: ‘Ik moet ogenblikkelijk mijn kostuum hebben...’ De dokter meent dat ze ijlt.

Maar ze is bij kennis.

 

Men brengt haar het kostuum. Ze wordt erin gekleed. Ze hoeft niet veel meer te spelen. Geen enkel medicijn helpt, geen behandeling heeft baat - het is haar uur. Ze ligt op haar ziekenhuisbed in een toneelkleed, en speelt haar laatste scène. Er is geen speciaal licht of schmink bij nodig - er speelt iets mee, dat haar succes deze keer groot maakt. De jonge dokter staat naast het bed van Marguérite, met kippevel op zijn lichaam. En als ze eindelijk zwijgt, ademloos, met ingezonken ogen, heeft hij de rol zien spelen, zoals hij die nimmer op het toneel zal zien: vreselijk perfect.

Is hij Armand geweest...?

Nee. Hij heeft het publiek mogen zijn.

Hij stuurt haar een groot boeket witte rozen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken