Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

Verduisterde maan

Zo lang als de wereld bestaat, leeft de liefde ook reeds. Want de eerste, die liefhad was de zon, en de eerste die werd bemind, was de maan.

Het grote licht der dagen aanschouwde de blanke maan, en de genegenheid deed zijn hart zo zwellen, dat hetzelve helemaal rond werd. De zon snelde de maan achterna, en bezag haar dromerig gelaat; hij zei: ‘Laat mij je haren vlechten.’

Maar het behoort niet, dat de man de haren van een vrouw vlecht - hij zei het slechts, om haar te kunnen beroeren.

De maan wendde zich af. Zij wierp tegen: ‘Mijn zuster zal mijn haren vlechten.’ -

‘Kom dan terug, als je gereed bent,’ drong de zon aan.

De maan vluchtte heen; en de zon, die haar niet uit zijn ogen wilde laten gaan, volgde haar. Hij vreesde, dat hij haar zou verliezen.

De maan had de zon ook lief. Ze had zijn schitterend aanschijn niet vergeefs voor haar ogen gehad. Zij zag telkens om. Maar als ze dan moest bemerken, dat hij haar geen rust wilde laten, ging ze verder en verder.

‘Zuster,’ riep de zon haar toe, ‘schijnsel van de nacht, hoedster

[pagina 114]
[p. 114]

van de duisternis, zijn je haren nu gevlochten?...’

De maan antwoordde: ‘Nee, o, flonkerende held, gouden speerpunt in mijn hart, mijn haren worden gekamd.’

Zij wisten beiden, dat ze onwaarheid sprak. Zij hadden erom willen lachen, als het had gemoogd; maar de waarheid joeg hun nog vrees aan, want de ganse schepping was maagdelijk.

Dan ving de zon een slang, en hij zei: ‘Slang, ga snel voor mij uit naar die schone daar, achter de bergen. Zeg haar, dat ik sidder van het wachten.’

De slang repte zich naar de maan, en bracht haar de boodschap. De maan echter, die gevat was als elke vrouw, zei: ‘Je hoeft niet terug te gaan: hij komt zelf reeds, ik zie hem dicht achter ons.’ En zo kreeg de zon geen antwoord, en haastte zich nog meer. Zijn verlangen wies zo hevig, dat hij een krokodil ving, en sprak: ‘Krokodil, haast je naar die schone daar, achter de vlakten. Zeg haar dat ik hijg van verlangen.’

De krokodil spoedde zich naar de maan, en vertelde haar wat de minnaar had gezegd.

De maan glimlachte zacht en antwoordde: ‘Ja, hij komt reeds. Je hoeft niet terug te keren.’

En weer bleef de zon vergeefs wachten op antwoord.

Toen ving hij een vogel, en beval deze: ‘Vogel, vlieg toch sneller dan snel naar die schone, daar achter de palmen, en zeg haar, dat mijn liefde mij doet wankelen langs de drempels van de dood.’ En de vogel suisde weg, en bracht de liefde-klacht over.

Toen zei de maan: ‘Een slang is lelijk, om als bode terug te zenden aan mijn geliefde. Een krokodil mag de bevalligheid niet vertolken voor mijn gemaal. Maar de vogel wiekt langs de hemelen als een losgeraakte bloem - die kan weer-keren. Vogel,’ beval zij, ‘ga terug, en fluister hem in, dat mijn haren zijn gebonden, maar mijn schuwheid nog niet...’

En de vogel vloog terug naar de zon, en deed hem glimlachen om deze lieve woorden. Hij haastte zich uitermate, en haalde haar in.

Toen de maan zijn nabijheid bemerkte, werden haar ogen wijd, en toch wist zij niet, waarheen te kijken. Zij had hem willen zeggen, dat ze hem beminde, en toch ook vreesde. Ze had zijn bescherming willen aanroepen tegen zijn verlangen. Want zo doen vrouwen: zij maken van de man een dubbele mens, die zijn eigen vijand

[pagina 115]
[p. 115]

kan worden.

Doch de zon sprak geen woord, en dit deed over zijn geliefde ook de stilte zinken. Hij legde zijn armen om haar heen, en blikte diep in haar ogen. En omdat zij hun lichtstralen naar elkander wendden, lag de mensen-wereld in duisternis.

Slechts een kort ogenblik waren zij samen. Toen wendde de maan zich af, en vluchtte voort, ver achter de bomen en vlakten en bergen.

En jaren gingen voorbij, eer de zon zijn beminde opnieuw mocht kussen. Hij school tussen de palmen en trachtte haar te naderen; maar zij ging voort, omkijkende met een glimlach van geheime angst.

‘Zuster, laat mij bloemen tussen je vlechten steken!’ riep de zon haar toe.

En de maan antwoordde: ‘Mijn moeder zal mij helpen.’

‘Laat mij je tooien met lichtende kralen,’ bad de zon.

‘Mijn zuster heeft ze mij geschonken,’ weerde de maan af, en vluchtte verder.

De zon dacht: ‘Zal ik vergaan van smartelijke dorst naar de meren van haar ogen? Moet ik sterven met een ontworteld hart?’ En hij waadde in doodsangst door zeeën en zand.

‘Ik heb een luipaard voor je gedood,’ riep hij.

‘Ik ben niet hongerig naar eten,’ zeide hem de maan.

‘Ik heb palmwijn voor je gesneden,’ vleide de zon zijn beminde.

‘Als ik dorst krijg, zal ik je waarschuwen,’ antwoordde zij. Doch zij liet hem niet nader komen, en hij smachtte nog heftiger.

Een enkele maal echter werd haar verlangen sterker dan haar angst. Dan stond zij stil, en riep een vogel aan om haar beminde te boodschappen, of zei haar woorden in de kelk van een bloem, die de klanken vasthield, tot de zon er zijn schijnsel over spreidde.

‘De zon is warm, en innig zijn oogopslag,’ zou de bloem dan lispelen, ‘er is geen heerlijker rust dan tegen zijn gouden gelaat; koesterend zinken zijn wimpers en beschaduwen de droom.’ En dan zou de zon weer weten, dat de maan hem niet had vergeten.

Zo reizen zij al vele, vele jaren. De maan hoedt haar teder hart tegen de felle liefde. Zij beschijnt driehonderdmaal de aarde, en moet honderdmaal donker zijn, en dit wel vier keren achter elkaar, voordat haar taak is volbracht, en zij stil kan staan. En altijd gaat zij

[pagina 116]
[p. 116]

verder, en kijkt om. En nimmer is zij teleurgesteld.

Want de zonnebol heeft de maanschijf zeer lief. Rusteloos jaagt hij haar na in zijn verlangen naar de volgende kus. Soms denkt hij te bezwijken - maar er is geen sterven mogelijk, want zon en maan zijn uit de eeuwigheid gekneed.

Een enkele maal zweeft hem een vogel toe, of fluisteren bloemen een groet. - Dan kan hij de aanbedene bereiken. Een enkele maal verwelkomt zijn geliefde hem, en altijd zijn haar ogen groot en haar handen zo zacht als de huid van een veldmuis.

Als dan achter de palmen de maanschijf de gouden aanbidder begroet, en de gelieven zich van het mensdom afwenden om de eigen toewijding te bezweren en te bezegelen, wordt de hemel zwart. De sterren zijn niet meer dan droppelen regen over de donkere schedel van de nacht.

En duisternis verbergt de omhelzing van zon en maan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken